• No results found

Kwaliteit van het grondwater en oppervlaktewater bij de vuilstortplaats aan de Schansdijk in de gemeente Kampen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Kwaliteit van het grondwater en oppervlaktewater bij de vuilstortplaats aan de Schansdijk in de gemeente Kampen"

Copied!
39
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

r

N N 3 1 5 4 5 . 1 1 6 5 NOTA 1165**" j a n u a r i 1980

Instituut voor Cultuurtechniek en Waterhuishouding

- Wageningen

KWALITEIT VAN HET GRONDWATER EN OPPERVLAKTEWATER

BIJ DE VUILSTORTPLAATS AAN DE SCHANSDIJK

IN DE GEMEENTE KAMPEN

dr. J. Hoeks en ing. C.G. Toussaint

Nota's van het Instituut zijn in principe interne

communicatiemidde-'•**' len, dus geen officiële publicaties.

Hun inhoud varieert sterk en kan zowel betrekking hebben op een

>t eenvoudige weergave van cijferreeksen, als op een concluderende

discussie van onderzoeksresultaten. In de meeste gevallen zullen de

conclusies echter van voorlopige aard zijn omdat het onderzoek nog

niet is afgesloten.

Bepaalde nota's komen niet voor verspreiding buiten het Instituut

in aanmerking

CENTRALE LANDBOUWCATALOGUS

(2)

VOORWOORD

Deze nota is tot stand gekomen dankzij de medewerking van ver-schillende personen.

Het veldonderzoek betreffende de grondwaterstandsmetingen en de bemonstering van het grondwater en oppervlaktewater, en voorts de analyse van deze monsters op het laboratorium werd voor een belangrijk deel uitgevoerd door W. Looyen. Hij overleed helaas op 9 juli 1976.

De beschrijving van boormonsters werd verricht door H. Witt, en de interpretatie van deze gegevens en de geologische beschrijving van het gebied werden verzorgd door ing. E. van Rees-Vellinga.

De hydrologische beschrijving van het gebied steunt in belang-rijke mate op een onderzoek naar de fluctuaties in de

grondwater-standen, waaruit isohypsenkaarten en vertikale drukhoogteverschillen zijn afgeleid, en de bepaling van de vertikale weerstand (c-waarde) van het afdekkend pakket op enkele plaatsen in het gebied. Dit

onder-zoek is uitgevoerd door M. Wijnsma en ing. K.E. Wit.

De boringen in het veld werden uitgevoerd door H. Breunissen en L. Honkoop van de Technische Buitendienst.

(3)

I N H O U D

1. INLEIDING

2. OPZET VAN HET ONDERZOEK

3. GEOLOGISCHE OPBOUW VAN DE ONDERGROND

4. HYDROLOGIE VAN HET GEBIED

5. KWALITEIT VAN HET GRONDWATER

6. KWALITEIT VAN HET OPPERVLAKTEWATER

7. CONCLUSIES 8. LITERATUUR blz. 1 2 5 9 17 23 25 28 30 31 BIJLAGEN

Bijlage 1: Gegevens betreffende de uitgemalen hoeveel-heid water uit de afwateringseenhoeveel-heid Broeken en Maten

Bijlage 2: Stiff-diagrammen van het ondiepe en diepe grondwater en van het oppervlaktewater Bijlage 3: Concentraties van kationen en anionen,

pH-waarden, COD-waarden en geleidingsver-mogen van het grondwater en oppervlaktewater, weergegeven als gemiddelde over de gehele onderzoeksperiode, met vermelding van

(4)

1. INLEIDING

De gemeente Kampen heeft sinds 1964 haar vaste afvalstoffen afgevoerd naar een stortplaats aan de Schansdijk (fig. 1). In het verleden is hier reeds eerder afval gestort in een ter plaatse aanwezige kolk (voor 1935). In de periode 1935-1964 werd het

afval van de gemeente gestort op een stortplaats aan de Zwartendijk. Sinds 1977 is de stortplaats gesloten. Het afval van de gemeente Kampen wordt momenteel via een overlaadstation afgevoerd naar de VAM in Wijster. De stortplaats wordt alleen nog incidenteel gebruikt voor het storten van puin en plantsoenafval.

Door het ontbreken van een weegbrug op de stortplaats zijn weinig gegevens bekend omtrent de hoeveelheid aangevoerde afvalstoffen. De gemeente Kampen telt momenteel ongeveer 30 000 inwoners. Dit

be-tekent dat er jaarlijks naar schatting een hoeveelheid van bijna 9 000 ton huishoudelijk afval zal zijn gestort. Daarbij komt nog het industriële afval en puin, en de van elders aangevoerde afval-stoffen (o.a. ook agrarisch afval uit de Flevopolder). Waarschijnlijk komt de huidige totale hoeveelheid te storten afval daarmee in de orde van 25 000 ton per jaar te liggen.

Het afval is in 1964 op het oorspronkelijke maaiveld gestort, er is dus geen grond ontgraven op het stortterrein. Het stort van voor 1935 bevindt zich aan de Z0-zijde van het terrein in een voormalige kolk. Het afval op de stortplaats is weinig verdicht. Tijdens het storten werd het afval met een bulldozer gelijkmatig over het terrein verdeeld. Er heeft geen tussentijdse afdekking met grond plaatsge-vonden. Uiteindelijk zal het stort wel worden afgedekt met grond en worden beplant.

Het oppervlak van de stortplaats is ongeveer 4 hectare en de storthoogte bedraagt momenteel circa 12 meter. Rekening houdend met

(5)

de randen, betekent dit dat er naar schatting ruim 200 000 ton afval is gestort.

In 1973 is, mede op verzoek van de Stichting Verwijdering Afvalstoffen (S.V.A.) te Amersfoort, een onderzoek gestart naar de kwaliteit van het grondwater en het oppervlaktewater in de omgeving van de stortplaats aan de Schansdijk. In dit onderzoek is vooral aandacht besteed aan de geologische en hydrologische gesteldheid van het gebied, omdat deze faktoren een belangrijke rol spelen bij het optreden van grondwaterverontreiniging. (HOEKS, TOUSSAINT en LOOYEN, 1975; HOEKS, 1976; TOUSSAINT en HOEKS, 1976). Het doel van het onderzoek was om de momentane verontreiniging

bij de stortplaats vast te stellen en op grond van de geohydrologische gegevens te voorspellen hoe de verontreiniging zich in de toekomst zou uitbreiden.

In deze nota zijn de resultaten van het onderzoek, dat werd uitgevoerd in de periode 1973-1977, beschreven. In 1979 werden de

toen nog aanwezige grondwaterbuizen opnieuw bemonsterd, om na te gaan in hoeverre er na beëindiging van het onderzoek in 1977 nog veranderingen zijn opgetreden in de (grond)waterkwaliteit.

2. OPZET VAN HET ONDERZOEK

In de omgeving van de stortplaats zijn een aantal boringen uit-gevoerd, aanvankelijk tot een diepte van circa 4 meter. In de boor-gaten werden twee pvc-stijgbuizen (<(> 2,5 cm) geplaatst, met een filter van 1 meter lengte, op een diepte van 2,00 en 4,00 meter beneden maaiveld. Later bleek dat het ook belangrijk was om het grondwater van grotere diepte te bemonsteren. Daarom zijn op verschillende plaatsen toen diepere boringen verricht tot 20 à 25 meter diepte. In deze boorgaten werden veelal drie pvc-stijgbuizen met filters geplaatst. Alle boringen zijn uitgevoerd volgens de

pulsmethode. De daarbij verzamelde bodemmonsters zijn op het laboratorium onderzocht en beschreven. Alleen de boringen A, B en C zijn uitgevoerd als spoelboring, waarbij weinig informatie is ver-kregen over de geologische opbouw. De plaats van de boringen is weergegeven in fig. 1.

(6)

(I

I/' »* « i/. / (I'll »/ f' '

* i f' 21C < % Bo 4: ,B15 .. Bo15 .»B14 •Jl h

K U l l i N

^ f B016 • i'VgS D " ' x" "r * Bo» < Bo stuw B17 • B017 Bil / >' ~'\ \ i? ^ V , % A ' , f* ' ' ^ ' E £ 3 stortplaats sii\datl9ÇA ' f ^ O stortplaats vóór lâp5 ' ' j / B )3 • bortng met nummer ofyeivtt

* ' 'f. ' ' B014 rrfóttstefpuViten in, tjSrt-oftpervlaktewoter

'" M!*c/*.ij. * ° 500 %yoQQ^'f '7

i\^J

l

3t

#

- . I V

1

' HH^

Fig. 1. Situatiekaart van het gebied rondom de vuilstortplaats van de gemeente Kampen met daarop de ligging van bemonsterings-punten in het grondwater en oppervlaktewater

De door het ICW uitgevoerde boringen zijn voorzien van een num-mering met de letter B. Voor de geologische afdeling van het ICW kregen deze boringen een E-nummer (zie fig. 3 ) .

Het hydrologisch onderzoek bestond uit het regelmatig registreren van de grondwaterstanden, aanvankelijk één keer per maand en later

(periode juli 1974 tot september 1975) twee keer per maand. Tevens zijn op enkele plaatsen ongestoorde bodemmonsters van het afdekkend pakket (bovenste 4 à 5 meter van het bodemprofiel) genomen voor de

bepaling van de vertikale doorlatendheid op het laboratorium. Uit deze gegevens is de vertikale weerstand van het afdekkend pakket (de zoge-naamde c-waarde) afgeleid».

Aanvankelijk is het grondwater één keer per maand bemonsterd. Vanaf het begin van 1975 is de bemonsteringsfrequentie teruggebracht

(7)

tot één keer per twee maanden, omdat het verloop in de chemische sa-menstelling slechts zeer gering was. Voorafgaand aan de bemonstering werd het filter enige tijd doorgepompt, zodanig dat de waterinhoud van de stijgbuis ongeveer 1 à 2 keer was vervangen.

Het oppervlaktewater in de sloten is op verschillende plaatsen regelmatig bemonsterd. De bemonsteringspunten staan aangegeven in fig. 1. In de periode juli 1974 tot september 1975 zijn op deze en

andere plaatsen ook de slootpeilen opgenomen met een frequentie van twee keer per maand.

Alle watermonsters zijn onderzocht op geleidingsvermogen, zuur-graad, chloride, natrium en kalium. Met een frequentie van drie keer per jaar, en later vanaf begin 1975 twee keer per jaar, is ook een

groot aantal andere analyses uitgevoerd. Dit uitgebreide onderzoek vond plaats op het Waterlaboratorium Oost-Gelderland (WOG) in

Doe-tinchem. De analyses werden uitgevoerd volgens de normen van het Nederlands Normalisatie Instituut (NEN 3235 en NEN 1056) en betroffen de volgende elementen en verbindingen:

a. kationen : Na, K, Ca, Mg, NH,, Fe-totaal b. anionen : Cl, SO,, HCO-, N03

c. overige bepalingen : Kjeldahl-N, organisch N ortho-P, totaal-P

bicarbonaat-hardheid, totale hardheid geleidingsvermogen, COD en zuurgraad Voor de analyse van N0„, P, Ca, Mg, SO, en hardheid zijn de monsters eerst gefiltreerd. Het totaal Fe gehalte is bepaald in aangezuurde monsters. Het organisch N gehalte is berekend als het verschil tussen Kjeldahl-N en anorganisch NH,. De bicarbonaat hardheid werd berekend uit de HCO„-concentratie.

Bij de verwerking is tevens gebruik gemaakt van gegevens omtrent de kwaliteit van het grondwater in naburige grondwaterputten. Deze gegevens en de bijbehorende geologische boorbeschrijvingen zijn ont-leend aan het archief van het Rijks Instituut voor Drinkwatervoor-ziening (R.I.D.).

De in deze nota gebruikte neerslaggegevens zijn afkomstig van het Weerstation IJsselmuiden.

(8)

3. GEOLOGISCHE OPBOUW VAN DE ONDERGROND

De vuilstortplaats aan de Schansdijk ligt in een gebied dat in het verleden sterk onder invloed heeft gestaan van de Zuiderzee en in mindere mate ook van de IJssel. Plaatselijk komen nog oude rivier-beddingen voor in het landschap, te herkennen aan het voorkomen van grof rivierzand in de bedding. Later zijn deze beddingen vanuit de Zuiderzee volgeslibd met fijnzandige klei (DIENST ZUIDERZEEWERKEN,

1969).

Na de laatste IJstijd is de zeespiegel voortdurend gestegen, wat samenging met een gelijktijdige daling van het land (BENNEMA, 1954; geciteerd door DIENST ZUIDERZEEWERKEN, 1969). In de 14e eeuw werd het noodzakelijk om de Broeken en Maten rondom de stad Kampen

te bedijken met de St.-Nicolaasdijk en de Zwartendijk. Het nog over-gebleven veengebied, dat ontstaan is na de Würmperiode werd namelijk regelmatig aangetast door de zee. Hoewel de dijken ook later nog verschillende keren zijn doorgebroken, waarvan de vele kolken nu nog getuigen, kwam toen toch een einde aan de veenafslag en had

zelfs een slibafzetting plaats (zeeklei-vorming) over het gespaarde veen.

De ondergrond van het terrein, waar de vuilstortplaats is gelegen, is - vergeleken met de onmiddellijke omgeving - nogal gecompliceerd van opbouw. REES VELLINGÀ (1976) beschrijft de geologische opbouw als volgt.

Het afdekkend pakket bestaat uit kleien, lemen, venen en soms fijne zanden, en varieert in dikte van 4 tot 9 meter. Het doorlatend vermogen is over het algemeen gering, hoewel dit met name in de venen wel eens kan wisselen.

Onder het afdekkend pakket bevindt zich een pakket van grove, soms grindhoudende tot grindrijke zanden: de diepste boring in

de omgeving, waarvan gegevens beschikbaar waren, leverde tot 113 meter beneden maaiveld alleen grove zanden op, soms met grind en een enkel leemlaagje van enkele centimeters. Verwacht mag worden dat deze grove afzettingen zich nog tot veel grotere diepte voortzetten.

Een bijzondere omstandigheid vormt, juist ter plaatse van de vuilstortplaats, de aanwezigheid van een complex leem- en veenlagen

(9)

VOSSEMEER A 1 21C/53 VUH.S.TORT UTWATERINGSKANAAL CC'. ' 21C/46 NAP 20 40 60 u

X

i i ï

E* l i l

21 C/54 A' m «ilDIQJ N.A.P 20 40 60 — j | lil— -i NAP

C E59 E57 E61 |

VUILSTORT UITWATERINGSK ANAAL A-A' NAP 20

'."^kr

E55 E60 c' m. 40 -60 L 9 : * 5 o *

jU pth"w^'"

NAP 20 40 60 LEGENDA: | ; : : | z o n d U < 3 0 L H - •• »-50 F ] H •• •• 50"80 • •• ••>» [ J [slibhoudend QU]] leem H | v e e n F^3| humeus |o o [grind L « I schelpen o filter j afdekkend pakket kleien van de Eemformatie

M

500 1000 m

Fig. 2. Geo-lithologische profielen, waarin het afdekkend pakket en de kleien van de Eemformatie door arcering zijn aangegeven, volgens de raaien A-A (A), B-B (B) en

C-raaien is weergegeven in fig. 3.

(10)

van Eemiën-ouderdom. Zij komen op ongeveer 20 meter beneden maaiveld voor en de grootste dikte bedraagt 6 meter (fig. 2, profielen A-A t/m

C-C ) . Op de lokatiekaart (fig. 3) is de vermoedelijke uitbreiding van de Emiën-afzetting aangegeven. Ofschoon de indruk wordt gewekt,

dat het hier om een geïsoleerde afzetting gaat, is het meer waar-schijnlijk dat hier sprake is van een deel van de Eemzee, waarvan de kust in deze streken moet hebben gelegen. De kleien en lemen zouden

21 C/41 if Acfc e E 57 (15) OB Co «E 56(7) !

Jii

-21C/53»-[lillS lliifil!iiii!NiSMi?!^HÄ~.,.! 'rSîïï!!']!!'

) 21 C/66-^ J ' i ., 21C/55 , a . 2 1 0 / 5 ^ " ^ V 7 1 C / 3 3 ,36,61 21CA7o' 500 o bonng<15m o bormg>15m A' geo-hthologisch profiel ^g. vermoedelijke verbreiding ^fllflflflnN; Kleien Eemforrriatie Om

Fig. 3. Vermoedelijke verbreiding van kleien van de Eemformatie op een diepte van 16 à 20 meter beneden maaiveld,

dan gesedimenteerd moeten zijn in het laatste deel van deze periode tijdens het weer terugtrekken van de zee. Verwacht mag worden dat deze afzettingen plaatselijk invloed uitoefenen op het gedrag van de grondwaterstromingen in dit gebied.

Over het doorlatend vermogen valt aan de hand van de beschikbare gegevens weinig te zeggen. In het grove watervoerende pakket waarvan

(11)

de dikte niet bekend is, komen doorlaatfaktoren voor van 50 - 100 meter per dag.

Het bovenste watervoerend pakket boven de Eemiën-afzettingen heeft 2 -1

een kD-waarde in de orde van 500 - 1200 m .etm . Door de aanwezig-heid van grindlagen kan de kD-waarde plaatselijk veel hoger zijn

(Bil, zie fig. 4 ) . De dikte van dit watervoerende pakket bedraagt ongeveer 12 meter. E 59 E 57 E 56 E 61 (B4) (B15) IB7) (B17) E 54 E 55 (B5) IB6) E 60 (Bil) 10-15 20-II 25-diepte (m) • V 210 65 120 't,. 15 55 150 35 80 34 20 40 95 200 58 E =<— 500 60 45 76 125

?&

20 20 76 40 Ui % 72 48 15 85 14 240 25 2300I' H slecht doorlatende m laag E l Eemiën afzettingen 40 doortaatfaktor(m.ettfï) doorvoercapaciteit KD van watervoerende laag (m2.etm. )

Fig. 4. Doorlaatfaktoren en kD-waarden in de watervoerende lagen, berekend uit schattingen omtrent textuur (U-cijfer, grind-en slibgehalte, e.d.) aan de hand van boormonsters

(12)

Dit betekent dat de gemiddelde doorlatendheid hier eveneens 50-100 meter per dag bedraagt. De variatie in doorlatendheid is groot, namelijk van minder dan 15 m.etm tot 200 m.etm met één uitschieter van zelfs 2300 m.etm (zie fig. 4 ) .

4., HYDROLOGIE VAN HET GEBIED

In het vorige hoofdstuk werd reeds beschreven, dat het gebied ten Westen van Kampen sterk onder invloed heeft gestaan van de

Zuiderzee. Voor de bedijking werd het gebied regelmatig overstroomd. Ook na de bedijking is het gebied echter nog verscheidene malen

overstroomd als gevolg van dijkdoorbraak.

De Zwartendijk is de oudste zeedijk in dit gebied en moet her-haaldelijk zijn doorgebroken. De vele kolken en overslagen achter deze dijk wijzen daarop. Het gebied werd vele malen overstroomd door de zee, vooral ook omdat men geen hoge zeedijk wenste. Men hechtte namelijk zeer veel waarde aan de slibbemesting. Pas na de afsluiting van de Zuiderzee in 1932 kwam er een definitief einde aan de periodieke overstromingen (F0NCK, 1950).

De aanslibbing in het gebied is sterk beïnvloed geweest door de aanwezigheid van dijken en kaden met het gevolg dat er plaatse-lijk grote verschillen in bodemopbouw voorkomen. In de direkte omgeving van de stortplaats vallen alle gronden echter in de groep

'klei-op-veen gronden', zij het dat het kleidek varieert in dikte van 20 tot 80 cm, terwijl de zwaarte van het kleidek tussen 40 en

60% afslibbaar (<16u) ligt. Onder het klei-op-veen pakket, dat 4 à 6 meter dik is, komt een dik pakket zand en grindrijk zand voor met vooral in de grindrijke lagen een hoge doorlatendheid.

De oppervlakkige ontwatering van het gebied is altijd tamelijk slecht geweest. De grond is daarom uitsluitend in gebruik als

grasland, bouwland komt niet voor. Door het graven van sloten en grotere watergangen en door het plaatsen van stuwen en gemalen in het kader van een ruilverkaveling is de waterhuishouding veel ver-beterd. In fig. 5 is aangegeven hoe de ontwatering en bemaling van het gebied rondom de stortplaats verloopt. De stortplaats ligt

(13)

1 I, /%

V A

é

.

4

?jj+

'f '

i l «I Im J* * i « « ; i f 't

N

<j l)3f ."stortplaats

grondduiker

>T\ stuw met gemaal

tJ

poldergemaal

v '/.,-, I^-*-—* begrenzing detqikeenheid ', '"

fer*

begrenzjççf af watenngseenheîd

Broeken e© Maten -,/

Stroorftricritmg tijdens jotyoêr

'S i t't ort li r I <• . *.»

, p , Li 1—'" -*•«• # * 'fc

Fig. 5. Overzicht van de belangrijkste afwateringsgangen in de afwateringseenheid 'Broeken en Maten' met centraal het elektrisch gemaal, dat het overtollige water uitslaat op het Uitwateringskanaal

(14)

binnen de watervoorzieningseenheid 'Broeken en Maten', waarbij echter het waterpeil in een circa 75 ha groot gebied, waarin ook de stortplaats is gelegen, afzonderlijk kan worden geregeld (zie omstippelde gebied in fig. 5 ) . Het overtollige water wordt door een elektrisch gemaal uitgeslagen via het Uitwateringskanaal op het Vossemeer. In de zomerperiode kan via dit kanaal water worden

ingelaten in het gebied.

In het met een stippellijn omgrensde gebied wordt een lager polderpeil aangehouden dan in de rest van het gebied. Het zomerpeil bedraagt circa 0,90 meter -NAP en het winterpeil circa 1,00 meter -NAP, terwijl in het overige deel van de Broeken en Maten deze peilen circa 20 cm hoger liggen, namelijk 0,70 meter -NAP

respec-tievelijk 0,80 meter -NAP.

Het freatisch grondwaterniveau wordt in sterke mate bepaald door het polderpeil. In de zomer bevindt het grondwaterpeil zich beneden het slootpeil, er vindt dan dus infiltratie vanuit de sloten plaats. In de winter- en voorjaarperiode staat het grondwater boven het slootpeil, zodat dan overtollig water wordt afgevoerd naar de sloten.

Het freatisch grondwaterniveau ligt vrijwel het gehele jaar boven de stijghoogte van het diepere grondwater in het watervoerend pakket (tabel 1 en fig. 6 ) . Dit betekent dat er in het gebied rond de stortplaats wegzijging naar de ondergrond plaatsvindt. De druk-hoogteverschillen in het laaggelegen gebied rond de stortplaats variëren van 0 - 3 0 cm. Vlak bij de stortplaats is het drukhoogte-verschil aanmerkelijk hoger, namelijk 60-90 cm. Dit kan er op wijzen, dat in het afvalstort sprake is van een opbolling van de grondwater-spiegel. Het is echter ook mogelijk, dat zich op het grensvlak afval-bodem een slecht doorlatende laag heeft gevormd onder invloed van het perkolatiewater (MESU, 1979). In het stort kan dan een

schijn-grondwaterspiegel ontstaan, hetgeen leidt tot zijdelingse uittreding van perkolatiewater, waardoor de grondwaterspiegel bij BI3 extra hoog staat. In Westelijke en Noordwestelijke richting neemt het drukhoogteverschil sterk toe (B4, BI5, BI7, zie tabel 2), omdat de Stijghoogte van het diepe grondwater snel afneemt in de richting van de Flevopolder.

(15)

u Cd cd "~> IW r-t ca JC u <u

a

o N r». i~» o> •* o 0) "O O •r-l U <u a ai •fl e •w c 0) 'S e frt 4-1 05 M a> 4J S •8 e o h 60 <U 4-1 Ci • i-I > ä 01 i u 01 S o N 0) "O i - l 0) •o •o •1-4

e

/-"\ I - I • 1-4 M O. cd M 0) JO O 4J M 0 ^^ • •

Ü

cd •>-> 14-1 i - I J3 h 0) 4J e •rH » • (* h 0) .O O 4J .id o •—. 1 I - I • H h P. cd o — 0) .o cd H C a> C (x< cd <J (0 u • O) > 4J • cd o JË • 13 4J

§

s M ^ Ü l-i O) 4J 4-1 c cd O) c o Ol 4-1 c •I-I ai 6 o > 4-> Z S >

f

B o o o o O O O O O O A •« *\ n ^ CM <r vo co o — CM o o o o o o o o M « l n »t csl <r <f CM — CM O o o o M •» CM - * O O M vO O O * t CO o LO n co o m #> <r 00 ö • l - l u o PQ G ai C CU cd < ! 4J Z UI >-l • 0) > 4-> • cd o 5 • 13 4J

§a

o S-i O)

9

1-1 a> C o u 4-1 e M 0) B o N > 4J S3 a a 60 fi • i-l U O PQ O 0 0 LO CT\ o\ es ui in m vo N O O » M D vO ifl CM CM r^ r-» co m r~-<r m -* o 7 T T T T i i T T o o — — I I I I 00 — O O O O — CM — v£> O — CT\ < r CM c o v O v o v o r - » o o r ^ r - - o o c r i r»~ m C M — — , „ „ _ , — _ , _ _ _ o o — — — — I I I I I I I I I I I I I I I r - . \ o c o - * m i n o o v £ > o o r-. co r-~ p - vo CM \ £ > v D v O v O v O C M C M C M C M 0\ (J\ O m 00 \D N ^ i o n O N ^ ^ N — co vo co co <j-I I I T I I I T I i i T T T T m < f co CM « i i i i i -*

5

<)• CO CM — I I I I m

5

CM — —, <3 M I l I MS r— I I m PQ Pd PQ o PQ co — c o c o — — VD r-. o - CM — CM — *J3 a \ r-~ o o r - - co < r co co i n r - v o o o o o < * < t co — es co CM CM CM o\ o\ o\ — cN i n o c o c o c o o — — — — — — — —. — _ — _ o o o — — o — — — — I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I oo N - oo - * co — CM CM — — CM — m r-. r-. r ^ o o m m O N CM »o m o> oo i n m r n c o c o - * c o c o c o o o o CM < r r^ o co < r m o _ _, „ _ „ „ _ __ „ „ „ _ „ „ „ „ „ o — — — — t i l i i l l i l l i l l i l l i i i i i i i O O - 3 - i n c o c o m — CM co ^ o r ^ r ^ O C M — m ^ o — oo — - * o > — — c o c o o o o o o o r— i— i~~ i n m m o > < f o > r>» r». — — CM CM CM C M < I - C T I O O v o m c o o > m i n r - ~ < t c o ^ o i n c o C M - * N ^ T N O - Î — — CM — CM — CM — CM — — I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o m o m o o o o o o o o o o o o o o CM <r o o-i vo m co — CM a\ m in — CM r^ < r co — CM \£> m co — CM CM <r CM <r p - o - * ~ * CO CM — -cl-CO CM — m CO CM — \£) CO CM — r--CO CM — ( N ^ ( N m <r m CM —I co PQ PQ PQ PQ PQ PQ PQ 12

(16)

Tabel 2. Gemiddelde drukhoogteverschillen tussen freatisch grondwater en diepere grondwater in het eerste watervoerende pakket

tijdens de winter 1974/'75 (l-10-'74 tot l-4-*75) en tijdens de zomer 1975 (l-4-'74 tot 1 — 10—T75); naar gegevens van

WIJNSMA (1976) Boring — B 4-ondiep -diep *B 5-ondiep -diep *B 6-ondiep -diep *B 7-ondiep -diep BI 1-ondiep -diep *B13-ondiep -diep *B14-ondiep -diep *B15-ondiep -diep BI 7-ondiep -diep B-A-ondiep -diep B-B-ondiep -diep B-C-ondiep -diep Grondwaterstanden (m t.o.v. NAP) winter -0,71 -1,69 -1,00 -1,21 -0,99 -1,02 -0,87 -1,08 -0,77 -0,90 -0,25 -1,18 --1,41 -0,45 -1,45 +0,28 -1,46 -1,09 -1,32 -0,94 -1,02 -0,61 -0,92 zomer -0,72 -1,91 -1,46 -1,45 -1,18 -1,25 -1,23 -1,29 -0,92 -1,05 -0,54 -1,14 -1,40 -1,58 -0,98 -1,69 -0,30 -1,69 -1,46 -1,52 -1,21 -1,22 -0,81 -1,09 Slootpe (m t.o.v. winter -0,72 -1,03 -1,09 -1,00 -0,81 --0,98 -1,06 -0,82 -0,93 -0,98 -0,66 il NAP) zomer -0,70 -0,94 -1,09 -0,98 -0,62 --0,96 -0,99 -0,69 -0,90 --0,57 Drukhoogteverschil (m) winter +0,98 +0,21 +0,03 +0,21 +0,13 +0,93 -+ 1,00 + 1,74 +0,23 +0,08 +0,31 zomer + 1,19 -0,01 +0,07 +0,06 +0,13 +0,60 +0,18 +0,71 + 1,39 +0,06 +0,01 +0,28

*lager polderpeil dan in de rest van de Broeken en Maten (zie fig. 5)

(17)

grondwaterstand (m t.o.vNAP) -0.401-boorpunt B 13 0.60 0.80 1 . 0 0 1.20 1 . 4 0 1 . 6 0 1 B 0 2 0 0 -I l l _ / ^ / . / N 2 m - N A P

V

v-v

A

/

v

u

J I L -1 I I I I L J I neerslag (mm mnd1 160r-grond waterstand f m . t.o.vNAP) -0.60 boorpunt 814

buis onder water 2 , 5 0 m - N A P

h h H Vi J* Mi M 1/3 % ^ Vg Mi M % % Vi % % Vf

1973 | 1974 I 1975

Fig. 6. Verloop in stijghoogten van het ondiepe en diepe grondwater in de grondwaterbuizen BI3 en BI 4, in relatie met de

neerslaghoeveelheid

Uit de maalstaten van het poldergemaal aan het begin van het

Uitwateringskanaal blijkt, dat onder zeer natte omstandigheden, zoals tijdens de winter 1974/1975, meer water wordt uitgemalen dan er aan neerslag valt (zie bijlage 1). Dit zou er op kunnen wijzen dat onder deze natte omstandigheden met name in het ZO-deel van de Broeken en Maten kwel optreedt, als gevolg van de hoge rivierstanden.

Op punt BI3 staat het freatisch grondwater ook in de zomer hoger dan het polderpeil. Dit wijst erop dat er ook in de zomer afvoer van over-tollig water (d.i. perkolatiewater uit het afvalstort) naar de sloot plaatsvindt. Vermoedelijk geldt dit voor het gehele stortterrein.

(18)

De weerstand (c-waarde) van het afdekkend pakket is op een enkele plaats gemeten (FALKENA, 1974). De variatie is echter nogal groot. Zo werden in de omgeving van boorpunt B5 drie boringen verricht ten behoeve van dit c-waarden-onderzoek met als uitkomsten: 2390, 1050 en 330 dagen. Op dezelfde wijze werd in de omgeving van boring B6 de c-waarde bepaald op 340, 80 en 480 dagen. Bij uitsluiting van de laagste waarden (die waarschijnlijk het minst betrouwbaar zijn) betekent dit voor punt B5 een gemiddelde c-waarde van 1720 dagen en voor punt B6 een waarde van 410 dagen. Uitgaande van de drukhoogte-verschillen in tabel 2 betekent dit dat de wegzijging naar de onder-grond in de meeste gevallen minder dan 50 mm per jaar bedraagt. Hoewel

vlak naast het afvalstort (bij Bi3) het drukhoogteverschil aanmerkelijk groter is (0,60 - 0,90 meter), is het vanwege de zijdelingse toestro-ming van perkolatiewater op punt BI3 waarschijnlijk juister om voor het hele stortterrein met een lager drukhoogteverschil te rekenen. In dit geval is een drukhoogteverschil van 0,15 - 0,30 m aangehouden.

Ruw geschat mag de wegzijging ter plaatse van het afvalstort dan worden aangenomen op 50 - 100 mm per jaar. Als het gemiddelde

neer-slag overschot wordt gesteld op 300 mm per jaar, betekent dit dat 20 ä 30% van het perkolatiewater wordt afgevoerd naar het diepere grondwater, terwijl 70 ä 80% via ondiepe stroming door het afdekkend pakket wordt afgevoerd naar de sloten rondom de stortplaats.

Gezien de afvoer naar het diepe grondwater en de dikte van het afdekkend pakket (circa 5 meter) zal het naar schatting 15 tot 25

jaar duren voordat het eerste perkolatiewater het watervoerende pakket bereikt. De stortplaats is in 1964 in gebruik genomen. Dit betekent dat het perkolatiewater momenteel (in 1979) nog maar nauwelijks het watervoerende pakket kan hebben bereikt. Alleen op het oudste gedeelte van de stortplaats, waar voor 1935 afval is gestort in een daar

aanwezige kolk, is het perkolatiewater vermoedelijk direct in het watervoerende pakket terechtgekomen, aangezien hier het afdekkend pakket tijdens een vroegere dijkdoorbraak is weggeslagen. De veront-reinigingsgraad van dit perkolatiewater is overigens niet te verge-lijken met het perkolatiewater van een hedendaags stortterrein, omdat de aard van de afvalstoffen intussen drastisch gewijzigd is.

Het diepe grondwater in het watervoerende pakket stroomt in Weste-lijke richting (zie fig. 7 ) . Het verhang ter hoogte van de stortplaats

(19)

-uo

» / I f

M.58 1. gemiddelde grwsfeïivmefërs t:o.v. NAP' > •i*- straomrichtirig' \ / f <-.<>.> A-< 1~r j _i 7 0 'N -150 [ z ö M p l ;

KW1PKN

A"'

Fig. 7. Isohypsen van het diepe grondwater op basis van gemiddelde

grondwaterstanden gedurende de onderzoeksperiode 1974-1977 (zie tabel 1), voor het winterhalfjaar (A) en het zomerhalf-jaar (B)

(20)

bedraagt ongeveer 0,006, terwijl in hoofdstuk 3 werd vermeld dat de doorlatendheid in het watervoerende pakket gemiddeld tussen 50 en 100 m.etm ligt. Volgens Darcy bedraagt de filtersnelheid dan 10 à 20 m.jaar . De werkelijke verplaatsingssnelheid van het water in de poriën van het watervoerende pakket is dan 25 à 50 m.jaar (als het poriënvolume op 40 vol.% wordt gesteld).

5. KWALITEIT VAN HET GRONDWATER

De kwaliteit van het ondiepe grondwater wordt van nature be-invloed door de kwaliteit van de neerslag, de grondsoort en de bodemvruchtbaarheid, en voorts door het bodemgebruik. Aangezien het hier een wegzijgingsgebied betreft, althans sinds de inpoldering van de IJsselmeerpolders, heeft het diepe grondwater geen invloed op de kwaliteit van het grondwater in het afdekkende pakket.

Uit de Stiff-diagrammen (d.i. ionenbalansen) in bijlage 1 blijkt dat het ondiepe grondwater overwegend NaCl en Ca (HC0„)„ bevat.

Een uitzondering moet worden gemaakt voor punt B14, waar het ondiepe grondwater vooral Ca- en Mg SO, bevat. Het SO,-gehalte is hier uit-zonderlijk hoog, namelijk 900 - 1300 mg per liter (zie fig. 8 en bijlage 3 ) , terwijl dit gehalte elders in het gebied beneden 400 mg per liter ligt. Dit hoge SO,-gehalte hangt zeer waarschijnlijk samen met de omstandigheden tijdens de afzetting. De pH van het grondwater

is bij BI4 namelijk circa ëén pH-eenheid lager dan elders, met een minimale waarde van zelfs pH3. Dit wijst op de vorming van 'katteklei'

(zie POELMAN, 1972). Oorspronkelijk moet het FeS- en FeS -gehalte van de afzettingen ter plaatse bijzonder hoog zijn geweest,

waar-schijnlijk omdat de kleilagen hier onder anaerobe omstandigheden (als gevolg van veengroei) zijn afgezet. De veenlagen zijn op punt BI4 namelijk vrij dik (circa 3 meter) en het is daarom zeer wel

mogelijk dat door een intensieve plantengroei de afzetting van klei onder anaerobe omstandigheden plaatsvond. Door oxydatie van het sulfide ontstaat dan Fe„(S0,)„ en H SO, dat, voorzover kalk aan-wezig is, wordt geneutraliseerd onder vorming van CaSO,. Als alle kalk op deze manier verdwenen is - mogelijk is het ook al reeds tijdens

(21)

400 800 1200 1600

mg. I 0 (00 800 1200 1600

Boorpunt B15

Fig. 8. Verloop van Cl- en SO,-concentraties met de diepte in het grondwater bij de monsterpunten BI4 en BI5

de afzetting verdwenen als gevolg van COj-produktie door de inten-sieve begroeiing - en er wordt nog steeds H„S0, gevormd, dan

ontstaat een zeer zure grond (katteklei). Uit het Fe_(S0,)_ ontstaat later het, nog steeds zuur reagerende, basisch ferrisulfaat Fe(0H)S0. In aanwezigheid van kalk wordt dit omgezet in Fe(OH), en CaSO,. Het Fe-gehalte in het grondwater bij BI4 is, ook al door de relatief lage pH, bijzonder hoog, namelijk 23-54 mg Fe per liter met een maximale waarde van 226 mg per liter.

Opvallend is ook de hoge ionenconcentratie in het ondiepe grond-water bij B4 en BI5. Dit geldt met name voor het NaCl-gehalte en in mindere mate ook voor het Ca(HC0~)„-gehalte (zie fig. 8 en bijlage

2 en 3). Deze punten liggen ver buiten de invloedssfeer van de stortplaats. Ook met het bodemgebruik of de bemesting zijn deze hoge gehalten niet te verklaren. De NH,- en NO -concentraties zijn betrekkelijk laag, zodat een bemestingseffekt uitgesloten moet worden geacht.

De enige verklaring lijkt te zijn, dat het hoge NaCl-gehalte een gevolg is van het feit dat hier zoutwaterhoudende sedimenten zijn afgezet, waarbij het zoete water in de ondergrond niet door het

(22)

zoute water is verdrongen (DIJKSTRA en VOLKER, 1957; WERKGROEP MIDDEN WEST NEDERLAND, 1976). De uitspoeling van dit zout verloopt blijkbaar

traag als gevolg van de slechte doorlatendheid van het afdekkend pakket. Met name op punt B15 is de kleilaag bijzonder dik (8,5 meter), terwijl hier de elders aanwezige veenlaag ontbreekt (zie fig. 2C). Dit zou erop kunnen wijzen dat hier vroeger een geul heeft gelegen via welke de zee het gebied binnendrong. Ook op punt B4 is het kleipakket dikker

(2,50 meter) dan elders in het gebied.

Deze voorbeelden tonen aan, dat de grondsoort en vooral de om-standigheden waaronder de afzetting plaats vond, van grote betekenis zijn voor de kwaliteit van het grondwater. De concentraties van sommi-ge componenten, zoals hier Na, Cl, HCO,, SO, en Fe, kunnen daardoor zeer hoog oplopen. Dit bemoeilijkt het opsporen van verontreiniging aanmerkelijk. Dit geldt in het bijzonder in gebieden met mariene

afzettingen. De natuurlijke belasting van het grondwater in dergelijke gebieden is meestal vrij hoog. Onderzoek van STEENVOORDEN en OOSTEROM

(1973, STEENVOORDEN, 1976), heeft aangetoond dat met name in zeeklei-gebieden en zeeklei-gebieden met eutroof veen de natuurlijke belasting hoog is. Zij besteedden daarbij vooral aandacht aan de belasting met N-en P-verbindingN-en.

Bij BI 3, vlak naast de stortplaats is het grondwater duidelijk verontreinigd met perkolatiewater uit het afvalstort. Vooral het ondiepe grondwater is sterk verontreinigd (zie fig. 9 ) , wat erop wijst dat een groot deel van het perkolatiewater betrekkelijk ondiep

en oppervlakkig afstroomt naar de sloot langs de stortplaats. Dit sluit goed aan bij de resultaten van het hydrologisch onderzoek. De verontreiniging blijkt vooral uit de hoge gehalten aan Na, K, NH,, Cl en HCO-, als ook uit de hoge organische belasting (hoge COD-waarde).

De verontreiniging neemt af met de diepte, maar ook in het watervoerende pakket is op 14 meter nog verontreiniging te

consta-teren, hoewel dit hoofdzakelijk Cl en NH, betreft. De andere componenten blijken op deze diepte nauwelijks hoger te liggen dan elders in het watervoerende pakket dankzij adsorptie en biologische afbraakprocessen. De afname van de concentraties met de diepte is voor een aantal componenten grafisch weergegeven in fig. 10 en ver-geleken met de concentraties bij BI4 buiten de invloedssfeer van de stortplaats.

(23)

B13-5 % 100 2+ Ca 2+ 50 Mg + + Na +K + 2+ NH. + Fe 4 C - 64,3 meq/1 50 100 HCO 3 SO2" 4 Cl~ N O ; A - 64,2 meq/1 Na

K

+ Ca2 + Mg2 + NH? 4 Fe2 + HCO3

so

2

"

cx~

NO" (mg/1) (mg/1) (mg/1) (mg/1) (mg/1) (mg/1) (mg/1) (mg/1) (mg/1) (mg/1) 590 620 126 81 170,0 11,5 2203 49 957 6,8 Kjeldahl-N NH4-org. ortho-P totaal P hardheid tot. hardheid bic. COD zuurgraad (mg N/l) (mg N/l) (mg/l) (mg/l)

(°D)

(°D)

(mg 02/l) (pH) geleidingsverm. 167 34 0,29 1,41 36,5 101,1 662 7,7 (yS/cm bij 25 C) 6114

Fig. 9. Ionenbalans in de vorm van een Stiff-diagram en de gemiddelde concentraties in het ondiepe grondwater naast de stortplaats bij het monsterpunt BI 3

(24)

mg. f 5 - S 10 15>-200 5 1 0 -400 600 800 1000 o COD

beinvloed door stort pi. B H buiten invloedssfeer

van stortplaats

15

L-diepte (m-mv)

Fig. 10. Concentratieverloop met de diepte voor enkele componenten in het grondwater vlak naast de stortplaats (BI 3 ) , in ver-gelijking met de concentraties buiten de invloedssfeer van de stortplaats (B14)

Bij de hydrologische beschouwing werd vastgesteld dat een deel van het perkolatiewater wordt afgevoerd naar het diepere grond-water (dit was een tamelijk ruwe schatting van 50 à 100 mm per jaar). Daarbij werd gesteld, dat momenteel - 15 jaar na het in gebruik nemen van deze stortplaats - de verontreiniging nog nauwelijks het water-voerend pakket bereikt kan hebben. Vanuit het oudste deel van de stortplaats (van v66r 1935) kan echter wel perkolatiewater in

het watervoerende pakket zijn doorgedrongen, temeer omdat dit afval is gestort in een kolk, waar het afdekkend pakket is weggeslagen.

(25)

Het watervoerend pakket boven de kleilagen van de Eemformatie bevat grondwater met overwegend NaCl en Ca(HCO»)_ (zie de Stiff diagrammen in bijlage 2). Op de meeste plaatsen is ook SO, aanwezig met een gemiddelde concentratie van 190 mg SO, per liter. In de directe omgeving van de stortplaats, met name op de punten B5-2, B6-2, Bï3—1 en B13-3 (met uitzondering van B13-2) is het S0,-gehalte duidelijk lager, gemiddeld 68 mg SO, per liter.

Het Cl-gehalte in het bovenste watervoerende pakket bedraagt gemiddeld ongeveer 120 mg Cl per liter. Vlak bij de stortplaats op de punten B5-2, B6-2, B13-1, B13-2 en B13-3 is het Cl-gehalte duidelijk hoger, gemiddeld 310 mg Cl per liter. Bij punt BI3 is dit met zekerheid toe te schrijven aan de huidige stortplaats. Bij de punten B5 en B6 is het hogere Cl-gehalte mogelijk veroorzaakt door het oudste deel van het stortterrein in de voormalige kolk aan de zuidoost-zijde van het terrein. Ook het lagere SO,-gehalte kan een gevolg zijn van de invloed van de stortplaats (reducerende

omstandigheden, waardoor SO, wordt gereduceerd tot sulfide). Ten aanzien van andere componenten zijn geen duidelijke verschillen geconstateerd. Alleen bij BI3 is duidelijk sprake van verontreini-ging in het watervoerende pakket (zie fig. 9 en bijlage 3 ) .

Op de andere monsterpunten in het bovenste watervoerende pakket is geen effect van de stortplaats merkbaar. De plaatselijk

hogere totaal-NH, gehalten moeten waarschijnlijk worden toegeschreven aan de opbouw van het bodemprofiel, waardoor de natuurlijke belasting plaatselijk kan verschillen. Immers, zowel bovenstrooms (Bil), als ook onder de Eemlaag (B6, B14) komen relatief hoge totaal-NH, gehalten voor. Hetzelfde geldt waarschijnlijk ook voor de variaties in de COD-waarden.

Het grondwater in het tweede watervoerende pakket onder de Eemlaag bevat een duidelijk lager SO,-gehalte, gemiddeld 44 mg SO, per liter. Op de plaatsen waar de Eemlagen ontbreken en waar dus eigenlijk sprake is van één watervoerend pakket (B4, B7, BI5) ligt het S0,-gehalte op circa 20 meter diepte in dezelfde orde van

grootte als elders boven de Eemlagen, namelijk gemiddeld 194 mg SO, per liter. Het Cl-gehalte op circa 20 meter diepte bedraagt gemiddeld

(26)

139 mg per liter. Het hoge Cl-gehalte bij B6 (gemiddeld 330 mg per liter, zie bijlage 2) is moeilijk toe te schrijven aan de stort-plaats omdat wordt aangenomen dat de Eemlaag als een afsluitende laag fungeert.

6. KWALITEIT VAN HET OPPERVLAKTEWATER

Reeds eerder werd vastgesteld, dat een belangrijk deel van het perkolatiewater uit het afvalstort via het ondiepe grondwater wordt afgevoerd naar de sloten rondom de stortplaats. Dit is

duidelijk merkbaar in de afdamde sloot langs de NW-zijde van de stortplaats bij punt BI3. Het Cl-gehalte in deze sloot schommelt rond de 1000 mg Cl per liter (fig. 11). In het ondiepe grondwater tussen het stortterrein en deze sloot wordt op het punt BI 3-5 een vergelijkbaar Cl-gehalte aangetroffen, hetgeen erop wijst dat deze sloot gevoed wordt vanuit het grondwater. In 1973 is de verbinding van deze sloot met de overige sloten in het gebied afgesloten door de sloot aan de beide uiteinden af te dammen. De reden hiervoor was de toenemende vervuiling van het slootwater in het omliggende gebied, wat aanleiding gaf

tot klachten van omwonenden. Parallel aan deze sloot werd toen een nieuwe sloot gegraven (met monsterpunt Bol3). De pieken in het verloop van het Cl-gehalte op het monsterpunt Bo-stuw treden voornamelijk op in het voorjaar (april, mei) en worden vrijwel zeker veroorzaakt door de afvoer van perkolatiewater naar de sloten. De Cl-concentratie op het monsterpunt Bol3 in de nieuw gegraven sloot ligt op hetzelfde niveau en vertoont soortgelijke schommelingen. Toch mag worden verwacht dat in de toekomst de verontreiniging in deze sloot opnieuw zal toenemen. Via de afgedamde sloot is immers geen afvoer van perkolatiewater meer mogelijk. Omdat de nieuwe sloot echter aan beide zijden in ver-binding staat met sloten in de omgeving vindt er een behoorlijke doorspoeling en dus ook verdunning van het perkolatiewater plaats.

Overigens blijkt met name uit de K- en NH,-concentraties (zie bijlage 3) wel, dat er in de nieuwe sloot al sprake is van

(27)

afgedamde sloot Bo stuw Cl-concentrati» (mg.l ) 1200r 1000 800 600 4 0 0 -200 / Nj.p-« afgedamde sloot

VA / V*"

/

\ , - ^ - - _ .

/ / H «- V ' * * \ > ' ondiep grondwater Bo13 boring B13

Fig, 11. Verloop van de Cl-concentratie met de tijd op enkele monster-punten in het oppervlaktewater. De concentratie in de afgedamde sloot langs de stortplaats wordt vergeleken met de Cl-concen-tratie van het ondiepe grondwater

Cl-concentratie (mg I ) eoor5 0 0 4 0 0 -300 200 100 Monsterpunt Bo 17 weergegevens De Bilt

• • winterperiode met vorst en sneeuw • sneeuwdagen — nachtvorst , / ' j i % M 1

/

3 %

Vi

% % K i* j i i i_ % 1973 1974 Vi % 1975

% K

Fig. 12. Verloop van de Cl-concentratie in het slootwater bij het

monsterpunt Bol7, waar de Cl-pieken tijdens de winter vermoede-lijk het gevolg zijn van de gladheidsbestrijding

(28)

reiniging. Vooral de maximale concentraties van K, NH, en ook Cl zijn hier vrij hoog.

Bij het monsterpunt Bol5 bevat het slootwater veel Na en Cl, hetgeen vermoedelijk samenhangt met de eerder geconstateerde hoge NaCl-gehalten in het ondiepe grondwater. Van de overige componenten zijn helaas te weinig meetgegevens beschikbaar, om er vergaande conclusies aan te verbinden.

Bij het monsterpunt Bol7 in de sloot langs de weg van Kampen richting Roggebotsluis en de Flevopolder zijn incidenteel zeer hoge Cl-concentraties gemeten (zie fig. 12). Dit treedt voornamelijk pp tijdens de winterperiode en het lijkt dan ook waarschijnlijk,

dat deze hoge Cl-gehalten het gevolg zijn van de gladheidsbestrijding. Uit de zoutverkoopcijfers van AKZO blijkt dat in de winter 1973/1974

totaal 162 790 ton NaCl is verkocht, in de winter 1974/1975 was dit 107 260 ton en in de winter 1975/1976 52 690 ton NaCl (WERKGROEP ZOUTBALANS SRGM, 1977).

7, CONCLUSIES

De invloed van de vuilstortplaats op de kwaliteit van het grond-water is voorlopig nog beperkt. Alleen het ondiepe grondgrond-water onder en vlak naast de stortplaats is sterk verontreinigd. Het diepe grondwater onder het circa 5 meter dikke afdekkende pakket blijkt nog nauwelijks verontreinigd te zijn, omdat het eerste perkolatie-water op dit moment, 15 jaar na de in gebruikname van de stortplaats, nog nauwelijks deze diepte bereikt zal hebben. Overigens wordt het grootste deel van het perkolatiewater (naar schatting 70 - 80%) ondiep afgevoerd naar de sloten rond de stortplaats. Dit is duidelijk te merken in de afgedamde sloot langs de NW-zijde van de stortplaats, waar het Cl-gehalte circa 1000 mg/liter bedraagt. In de overige sloten

is de doorstroming hoog, waardoor een sterke verdunning optreedt. Alleen aan het eind van de winterperiode is de toevoer van perkolatie-water in deze sloten merkbaar aan het tijdelijk oplopen van de Cl-concentratie.

(29)

Hoewel de kwaliteit van het diepe grondwater dus nog nauwelijks beïnvloed kan zijn door de stortplaats, is het Cl-gehalte hier toch hoger dan elders in het watervoerende pakket. Dit is waar-schijnlijk veroorzaakt door het oudste gedeelte van het stortter-rein, waar reeds vóór 1935 afval is gestort in een voormalige kolk. Verwacht mag worden dat de kwaliteit van het diepe grondwater verder zal verslechteren zodra ook perkolatiewater van de rest van het stortterrein het watervoerende pakket zal bereiken.

Een gunstige omstandigheid is dat het afdekkend pakket bestaat uit klei- en veenlagen en redelijk dik is. Op grond van onderzoeks-gegevens omtrent de zuiveringscapaciteit van de bodem (zie HOEKS, BEKER en BORST, 1979) mag daarom worden verwacht, dat de positief geladen kationen en vooral ook zware metalen door adsorptie zullen worden vastgehouden in deze laag, en dat het nog lang zal duren voordat deze stoffen het watervoerende pakket zullen bereiken. Verder mag worden verwacht, dat de afbraak van opgeloste organische stoffen efficient zal verlopen in het afdekkende pakket. Dit

betekent dat ook op de lange termijn gezien de organische belasting van het diepe grondwater gering zal blijven. Overigens neemt na enkele jaren ook de verontreiniging van het perkolatiewater met organische stoffen sterk af (MESU, 1979), dankzij het op gang komen van het anaerobe methaanvergistingsproces. Daarbij stijgt de pH van het perkolatiewater tot pH7 of hoger, waardoor ook de oplos-baarheid van metalen sterk afneemt. Omtrent eventuele persistente organische stoffen in het perkolatiewater is echter nog weinig bekend.

Het diepe grondwater zal, gezien deze zuiveringsprocessen, voornamelijk belast gaan worden met Cl, HCO_, Na, NH, en mogelijk ook Ca en Mg. De reduktie van SO, tot sulfide zal naar verwachting zeer efficient verlopen in het afdekkende pakket. Dit betekent dat vele metalen in het klei-op-veen pakket zullen worden vast-gelegd in de vorm van slecht oplosbare sulfiden. De kans dat zware metalen het watervoerende pakket zullen bereiken, lijkt daarom gering. In hoeverre de aanwezigheid van veenlagen de mobiliteit van deze metalen nog kan verhogen, is onvoldoende bekend. In principe is het echter niet uitgesloten.

(30)

Op grond van de hydrologische gegevens kan worden verwacht dat de verontreiniging, zodra deze het watervoerende pakket heeft bereikt, in westelijke richting wordt meegevoerd met de grondwaterstroming. De verplaatsingssnelheid in horizontale richting zal dan 25 â 50 meter per jaar bedragen.

(31)

8. LITERATUUR

DIENST ZUIDERZEEWERKEN, 1969. Het Veluwemeer. Schakel tussen oud en nieuw land. Rapporten en Mededelingen betreffende de

Zuider-zeewerken no. 7, Staatsdrukkerij, 's-Gravenhage

DIJKSTRA, J. en A. VOLKER, 1957. Geo-electrisch bodemonderzoek in het IJsselmeer. Rapporten en Mededelingen betreffende de Zuider-zeewerken no. 6, Dienst der ZuiderZuider-zeewerken

FALKENA, R., 1974. Grondwaterverontreiniging in de omgeving van de

vuilnisstortplaats bij Kampen - onderzoek naar de hydrologische bodemconstanten. ICW, Wageningen (Scriptie HBCS, Velp)

FONCK, H., 1950. Het ruilverkavelingsgebied Kampen. Afdeling Onderzoek, Cultuurtechnische Dienst

HOEKS, J., 1976. Pollution of soil and groundwater from land disposal of solid wastes. Techn. Bull. 96, ICW, Wageningen

D. BEKER and R.J. BORST, 1979. Soil column experiments with leachate from waste tips. II. Behaviour of leachate components in soil and groundwater. Nota 1131, ICW, Wageningen

C G . TOUSSAINT en W. LOOYEN, 1975. Kwaliteit van grondwater en oppervlaktewater bij het afvalverwerkingsbedrijf van de VAM in Wij ster. Nota 887, ICW, Wageningen

MESU, E.J., 1979. Persoonlijke mededeling betreffende het SVA-onderzoek in Ambt-Delden. Stichting Verwijdering Afvalstoffen, Amersfoort POELMAN, J.N.B., 1972. Het kattekleiverschijnsel in oude

natuurweten-schappelijke literatuur. In: Boor en Spade 18, Meded. Stiboka, Wageningen

REES VELLINGA, E. VAN, 1976. Persoonlijke mededeling

STEENVOORDEN, J.H.A.M., 1976. Nitrogen, phosphate and biocides in groundwater as influenced by soil factors and agriculture. Techn. Bull. 97, ICW, Wageningen

en H.P. OOSTEROM, 1973. Stikstof, fosfaat en organisch materiaal in het grond- en oppervlaktewater van enkele gebieden. Ver-spreide overdrukken 143, ICW, Wageningen

TOUSSAINT, C G . en J. HOEKS, 1976. Kwaliteit van het grondwater bij de vuilstortplaats van de gemeente Ede. Nota 945, ICW, Wageningen

(32)

WERKGROEP MIDDEN WEST-NEDERLAND, 1976. Hydrologie en waterkwaliteit van Midden West-Nederland. Regionale Studies 9, ICW,

Wageningen

WERKGROEP ZOUTBALANS SRGM, 1977. Het effekt van wegenzout op

het zoutgehalte van bodemvocht, grondwater en oppervlakte-water. Werkgroep Zoutbalans, Stichting Relatie Gladheids-bestrijding en Milieubeheer, AKZO, Postbus 25, Hengelo WIJNSMA, M., 1976. Niet gepubliceerde gegevens

(33)

Bijlage 1

Gegevens betreffende de uitgemalen hoeveelheid water uit de afwate-ringseenheid Broeken en Maten, in de periode oktober 1973 tot maart

1976 Jaar Uitgeslagen hoeveelheid Maand m mm Hoeveelheid neerslag 1973 1974 1975 1976 oktober november december januari februari maart april mei juni juli augustus september oktober november december januari februari maart april mei juni juli augustus september oktober november december j anuari februari 595 440 436 410 976 740 495 960 297 840 46 380 11 880 139 260 271 830 452 250 525 540 923 550 2 222 910 1 665 600 1 162 620 950 680 1 027 620 562 260 143 010 26 160 210 300 281 790 905 780 358 950 44 32 72 37 22 3,4 0,9 10 20 34 39 68 167 123 86 70 76 42 11 1,9 16 21 67 27 94 68 57 53 25 35 6 49 61 112 72 123 76 87 130 70 37 82 55 56 48 29 23 60 27 84 28 95 17

"'Oppervlakte van de afwateringseenheid Broeken en Maten is 1350 ha

(34)

M <U 4-> cd £ eu 4 J Ai ca r - l > U eu p. eu o 4J eu J3 fi (U y - s 1 "O 1-1 . 0 *~s M (U •P nt 3 •d C o M oo u eu X! s cd > C (U H CO J-i 00 cd • H *o 1 (4-1 I H • H 4J C/J (3 CO >

a

o > O) XI G • H CO PS cO i - i cd 4 3 (3 eu c o c CU > 0) 00 eu 00 u CU CU s CO •r-f CU un CO M XJ • 1 - 1 • H

•s

eu Ci o • H c n) A! •i-4 i - i eu > eu •M 4 J u eu eu CO eu M I C eu Ö O • H 4-1 CO Ai eu O C eu &

1

y, c • H CO 4-J Cfl CO i - l P. 4J U O 4-1 CO i - I • H 3 > eu X I • • - > •r-l 43 •—s 1 X ) i - l . û < •*~s C eu C O •1-1 c co Ai • ! - ) • H t - l eu > (U •r-l 4-1 O eu a. en eu U ^ o w C (U C O • H 4 J cd Ai C cd > /—s u (U 4J • 1-1 r - l .•»•» er eu R N » - * * a o CO eu i - i cd 4-J O 4-J eu X) Ö cd > fc* C

i—i—i—i—i—i—i—i—i—i—r n—i—i—i—i—i—r n—i—i—i—i—r

H

(35)

Bijlage 2 vervolg i — T ~ - T — r — m — i — i — i — i — i — i — i — i — i — i — T — r i—i—i—i—r—T—i—i àça o •in , 2 8 z < o ^ in !3§

is

f u. 6 ° J I I I I L_J I I I I I I I I I I I I I I I I I I 32

(36)

Bijlage 2 vervolg

m-mv

0

VUILSTORTPLAATS KAMPEN IONENBALANS GRONDW WO 50 0 50 100 100 50 0 SO 100% I 1 1 1 1 I 1 1 1 1 53 61 C=129 24 h 1 C .1381 - ] 0 -Mo 20

VUILSTORTPLAATS KAMPEN IONENENBALANS OPPERVLAKTEW 100 50 0 50 100 100 50 0 50 100 % I 1 1 1 1 I 1 1 1 1 Bo 4 Bo 15 C*9.3 X I / A=101 Bo11 C=6.1 \ ] / " A . 7 . 9 Bo13 C=10.9 A =10.2 C = 1 6 . 1 ^ ^ l ^ ^ A =151 C=10.9 N J / A = 11.5 Bo 17 C=11.3 " A = 136 C=9.3 A=9.6 I I I I I I I I I I 100 50 0 50 100 100 50 0 50 100 33

(37)

• « » s i 8 - J : ...

& s

I I I

I. If

ill

J! ot> - t *> ' » • A « » * » p. *j> * ' • T « wi * - — r» eo co «*».» — N o» co -» M " > I T ' * — n < n <n <t o^ co «A O X O O © er» O O « O O O © V e> er» O* e* e* CF» tA I A N N w o * * ' » O » » o» O"» ï © O © © — -r O — — — © G O — — — — O O O O O O o o o o o o o o o — o c o o o O «* O O — « O N © 00 O O co O N «O N CF» N «S> CD CQ N 0 « « « N O O O f » O O O O O C 5 S S — — — — N — — <0 «t — « «M «O « «» f o — o © — -— -— «# -— « N *# O ro » M n « N S0 — - -» «e ff» « — co «ar N — CM — co —

-CT* N « 9 V 0 I «0 s0 P* N MS « N m - n O «A er» « - «o o o o o o o o o

O O O — «ar en F - . N O « MS «ar « « n o • » — co ro I A m t n c B a O N r » « — tA CO O N rtirttj p- r> *> N H O 8 8 3 " § 2 » * MS N — t ) » M N 4 « 0 < C — — o o -O M n m - f o o o c o o o o o - IA CO N « - I M S r i f l f l ^ t -co <o • «» CM « f 9» «SF CO •» « MS S — * O a M 5 ro o co o — — S "" F-o «* N « «ï l A M - i n v1 ers MS I A co N - v o « o * g N v O N « 0 Ö r«. — co M CM S S ce co N — »A «tf CT» Ol © «0 M co m ro to e* M — M N M S en — « MS •» «n N » « » o «1 « 0 » * N * O O i i O - N 8' MS CM « Q

ssss

MS »5 <* — N r t f N -r» ef1 r* «* i r t « t Ä S O « co s " - N « » f I A O « N O n -— N N r« oo co r en — o o o -r«. co co tn r N O O* S 3 « • * CA r» «S CO O 8f - o «C r* r* >fi N t O * MS MS «A ». MS e * co r* ejs MS F- N «» «» MS t o n er* I A N i MF r» M «ar O

( A n . » K «A r»« r» «ar «a ©

O r l A M N N CF< «3> «3> — <f r i O n * N O ro P . . » es» ro W r t » i vfl ifl i » < o o n « co ô <o o co o co »A -» CM <M O» «M m 10 «M -m N < * I M — u co co co co m c « «r «A ro »M N n N <M n i n O co -» * — N M O » S « •s «r ro tr. * t gr o C O N u i MS r». I A (M O O « I N N B I N » - O-» MS CO N Po Q MS C* «A » T O N o» m 00 CO - I N N O V v S 0 N 0 4 « -» — 00 MS t - C H CO o o r - O CO F-v IA u - 9 > < n oo «r o — O — c o m a S — se -» o ro m MS «ar O r» « O »M «M S3 in* -© O O po - - MF „r — — O «"* o -* - O — CF* CF» o o «e ff« «O »o O f«, o 0 9 0 vO — 0 O co co . » O l — 0 1 CM N M r « -OM0OO <c i e t n o O N « t « t « T o o a i o n MS «O « * O O O O — OOOO « 0 CO « f «O «0 O 2 O f - K J — r- vo - * OOO • « O" — i f t « * — CM O r~ r- O <r i 0 <o ao « w> -« — * £ S « c o er» CM O O — • - CM •*• « — m « 0 i « • CM « e «» « 0 O H1" -O* f - «0 ^ S 2 « » CM CO « • r » <N O m CM 9» « fi m *» «M «» «a> m — « r -«» »rt co m CM -«» — — 0*. f « CM — c o — t r i WNO - M — <M - » - » C l 0 O I O o*» >«r m o> CM co — — o\ co 0 — «» CM «ï er. «o CO »O u*1 -O « * «» co »0 •/»( O CM «a> vo r«. f«. 0* r«. p- «a- m «» «r» «o c-i io 00 co -» -» i co «ar O « ï co er. CM . « . . A C M Z^* O — CM ^ ro «s-o» « W i O W CO 1O (M - O — O — Oi CO • O 0 0 CM a • fOfO O 0 O 1 O O « » * •fl Ct* CM MT ff* •* — co MS «a m «» O W «N «O «# ffi co «ar * • •» «n N i n « o O «O ON •N — O CO CM O O O u-t W O C M C M C O C M r « . « 0 0 -• * «» o> 00 co 0 - 0 • lO LO IA CM 00 CM «a> »o N O N — en o « « m N — m o r « . N « o * o - «» Os ro CO N O 1 CM co — ro »o 1 ( 0 O • * — «0 CO i/t N sO «O CO MT 9> r> P-. r* — CM «O — — CM ro — S«5 — o 9> <M « rO «S N r». t/» f«. $ 5 3 3 S 8 S S S S S Ï S S — CM «• * . M — «M S*2 «n — 9 » - f <•> <M m c n v ) _ N — — — — — O «* i f t N • * sd tn • O M T C O « « O O k t O « « « C O I A er. s© »o « O O « « N < n N «O ) O u l N O u

»I co «ar «o 00 «ï

» O r« -a> M D f l ' o * Oi Os «O © -» f - « • « 0 <M • » »O CO Ö CO « 0 c o « 0 m a m O 9 > • * l A f l N — — CM t«. sa ro (O 0 — — — CM i n s O i A «M (A O tO N en * M S S 3 3 = 1 l A i n t p NON CM — — 2 S E V0 Ot - t m o s f i S S 5 » N M ? «*» «» O •»->»+-| : p- » «9 co S S %% en 0 «• •• l A l A CM O CO O l -3> O O s K K i n *™ c o 0 0 0 0 0 «Krxon 0 9 l » « t « « 0 — © • - • — © O e e c o o m — r» co 0 — N - -N N t O «J> r > r- l A N «•> <4> « 0 vO CM N CO 0 0 « I A f . r*. N s S « t Q O « «N ON N f « »A O» • * N N O l Os CO N © I A O CO O o o o o n N * <C CO « » • » N — — — OS ( D O Po « f » o < n o l A CO CO P». i D CO —. N MS O l O CO o s N r - «ar — N «0* rO O O — CO »O CO ON«« «T - t A «A «Cf 1 0 < o « m N O - Y c o o > — r - r o 0 CM — — — — r» «» N «» -» — N C*s <C «ar N O MS « f CO 0 N s e co — N «O N CO OS N MS N O P » t A — O CO co co S en «» "N N r-- N r«. i O « f N 0 0 »O »O • A v o 0 0 0 0 N CO — 0 0 ON — — «» l i s I N MS O N O* f . r * CO »O « 0 — O r-* N « 0 0 0 CO _ l A N • -«O 0 0 CO — N P - O 0 0 P * N Ä « i 00 4 I A — — « 0 CO ( 1 1 T 8 8 8 8 N «r 0 O» •a> «•> •« «r «e « os co co OP — CD O m c». Q Cf! — •3 «0 eo co co w» CO 0 0 CB » i o n — N 1 1 1 o ê > « 3 MS N N ro ce • « r»» — N r* N MS MS Ps. CO « • — — CM CO r » r « r-en lA tA l t 1 8 8 8 8 8 8 sO I A CO i,i,i> Os tA tA - p N i l l l Ö o P » «O — Po P * P o MS PO r*. r » «ar «0 - • N 1 1 1 8 8 § po Mr fo — N t 1 1 ro. po po A « t -MS N N co r- 0 S oo «o S S 3 sss; MS * A rO — CM 1 1 1 sss MS t A CO — N i. ' i. t A po Po 0 0 O N Os CO CO CO co. < r Po P o t A 1 0 Po Po 1 1 8 8 N 0 » 1 1 N N N co «s* «ar co MS N — sO po N os os O CO • » N N MT 0 0 CO 0 0 O MS — CO N N Po po t A CO CO O Po O Ç0 oT O * C ï N 0 5 0 * I A MF CO « — — CO — 0 » 0 > — — N N N N «» Po 0 •# 1 1 M 7 8 8 8 8 8 N <r P> 0 «ar 1 1 1 1 1 m «a» co — N O • * -a» «gr — •CT MS MS N 0 I A I A c o «ar «ar O * N • » Po MS « T « t « 3 O 0 0 po MS c o «ar I A N o » MS CO O 1 1 1 T 1 OOOOO OOOOO N 0 » MS CO O 1 1 1 1 1 -ar «er - * «« «ar

« » «O N CO t A CO O MS CO « * — CO l A I A fo. O 0 0 0 0 po t A t A l A P - N —• N co I A •» «ar — O N 00 «» "» — t A CO MS 0 0 N N N N N «er -ar N — N 1 1 1 1 8 8 8 8 N -» «ar N — N t A I A I A I A t A -•e 0 M ) MS co MS — N 0 0 Po CO os en — co 1 l O 0 O 0 N «ar 1 1 MS MS « « O O* co E 0 MS T § MS 1 óo MS — r-2SS sas ro. 1 0 N I A 0 0 1 0 «0 ro -a T 7 T O O O 0 m m 2 2 2 1 1 1 m ca co Na+ K 87 11 7 10 6 0 0 0 « » O ers i n N N t A — MS CM N N — 1 1 1 1 OOOO 0 0 0 en N MS N «O CM N N — MS — CO —

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Archive for Contemporary Affairs University of the Free State

The total cost of all the elements/ components or parts of the unit That factor by which &#34;S.P\U.&#34; costs must be multiplied to a llow for those outside influences~. wh ich

studie veel sterker maakt dan beide boeken van Boersma is dat de auteurs de maatschappelijke ontwikkelingen verbinden met de evolutie van de gemeentelijke financiële behoeften en

Totale duur van de adequate (empirische + gedocumenteerde) anti-infectieuze behandeling: 5 tot 7 dagen (hangt af van de klinische evolutie). o Antimycotische behandeling

The aim of the negotiations between the health insurers, the hospital management and the medical specialists was to fix a budget independent of the volume of services

Avis de la Commission paritaire relatif à l’avis de la Chambre de chiropraxie concernant la définition de la chiropractie en application de la Loi du 29 avril 1999

Avis de la Commission paritaire relatif à l’avis de la Chambre de chiropraxie à l’opportunité de l'enregistrement de la pratique non conventionnelle en tenant

Technische Commissie voor Verpleegkunde, de leden van de Nationale Raad voor Dringende Geneeskundige Hulpverlening alsook vertegenwoordigers van de. beroepsorganisaties van de