F.H.A.M. Kruse*
Column
Ten onder gaan aan eigen succes
‘Er arbeitet wie besessen aber er ist wenigstens treu’ las ik in een raadgevend Duits damesblad. Het deed mij terugdenken aan een vergadering van collegae uit veertig verschillende landen, ma nagers van de publieke dienst voor arbeidsvoor ziening in uiteenlopende economieën als die van Jamaica, Ivoorkust, India, Argentinië, Hongarije en de EG-landen.
Al die collegae spraken dagenlang over niets an ders dan over hun wijze van arbeidsvoorziening. Zij werkten vanuit totaal verschillende opgaven; de een trachtte een begin te maken met de over- gang van een ‘Naturalwirtschaft’ naar een formele beroepenstructuur, de ander concentreerde zich noodgedwongen op het zoeken naar schaars ta lent in een papieren planeconomie, een derde was bezig zich te ontworstelen aan zijn historische be lasting, alleen maar de brokken te moeten oprui men, die veroorzaakt worden door een vrijwel ge heel vrije arbeidsmarkt.
Ondanks die enorme verschillen in situatie bleken alle collegae drie basisrecepten te gebruiken: bij scholing, loonkostensubsidies en het creëren van additionele arbeidsplaatsen. Ook in technisch in strumenteel opzicht bleken er eind 1986 wereld wijde trends te bestaan. Enerzijds de inzet van computer-apparatuur om een overal gesignaleerd tekort aan kennis over de arbeidsmarktdynamiek te kunnen verminderen, anderzijds de ontwikke ling van zelfhulp-methoden voor klanten werkbie- ders en werkzoekenden, teneinde de veel te schaarse middelen, die landen reserveren voor de publieke arbeidsvoorziening, met meer effectivi teit te kunnen benutten.
Groot-Brittannië bracht met trots het initiatief van de zogenaamde ‘job-clubs’ naar voren: ont moetingen van groepen langdurig werklozen, die elkaar op de terugweg naar de reguliere arbeid trachten te begeleiden. Hetzelfde idee bleek in vele niet-Europese landen al langer te werken.
* Mr. F.HA.M. Kruse is Directeur-Generaal voor de
A rbeidsvoorziening.
De Ivoorkust trok veler belangstelling met een geautomatiseerd matching-systeem dat zelfs beter bleek te voldoen dan dat van de gastheren, de ‘Bundesanstalt für Arbeit’ in Neurenberg. Geluk kig bleef men niet steken in het bewonderen of benijden van eikaars technisch speelgoed. Er werd uitvoerig gesproken over de formidabele veranderingen in arbeidsmarktverhoudingen door de automatisering.
Opvallend was de bescheiden plaats, die verbods- en gebodsbepalingen bleken in te nemen in het arsenaal van arbeidsmarktingrepen. Sommige lan den hebben heel specifiek eigen aversies. Zo kent Brazilië een zeer streng optreden tegen ‘tijdelijke arbeid’ en heeft de Verenigde Staten krasse non- discriminatiebepalingen ten gunste van vrouwen en zwarten. Maar in overgrote mate blijkt het stu ren of corrigeren van de arbeidsmarkt te geschie den met variaties op de hierboven genoemde maatregelen: loonsubsidie, scholing en additio nele arbeidsplaatsen.
Een vierde maatregel, vermindering van het aan bod, zoals bijv. de VUT-regeling, blijkt slechts in een beperkt aantal landen met een stevig sociaal zekerheidsstelsel gehanteerd te worden. Een der gelijke maatregel blijkt laag in aanzien te staan. Velen achten het een ‘onder het tapijt vegen van het probleem’; velen achten het onbegrijpelijk, dat niet voor hetzelfde geld additionele arbeids plaatsen worden geschapen. Met name de recente ‘work-fare’-programma’s in vele staten van de Verenigde Staten van Noord-Amerika worden aangemerkt als te prefereren boven maatregelen ‘ter opzwabbering’ van te overvloedig aanbod. In het artikel van Visser en De Wachter elders in dit tijdschrift wordt een vergelijking getrokken tussen Belgische en Nederlandse arbeidsvoorzie- ningsmaatregelen.
Het eerste dat opvalt, is de grotere vrijmoedig heid waarmee de Belgische gemeenschap sociale zekerheidsmiddelen inzet voor een actieve aan pak van selectie-werkloosheid en voor startende ondernemers. In Nederland wordt dit
Column
gen’ overheersend beschouwd als een middel, dat erger is dan de kwaal, terwijl het hooguit een overtreding van zelf verzonnen boekhoudkundige regels is. Het zgn. derde arbeidscircuit houdt het in België langer uit dan in Nederland.
De vergelijking leert overigens, dat bijscholing algemeen als een uiterst nuttige investering wordt gezien. Ik geloof niet dat dat specifiek is voor arbeidsmarktproblemen van open economieën. De vergelijking België-Nederland geeft mij aanlei ding tot nog enkele kanttekeningen.
De eerste heeft betrekking op de slechte onder- zoekbaarheid van arbeidsvoorzieningsmaatregelen die voortvloeit uit twee factoren:
a. het ontbreken van nul-metingen en
b. de uiterst snelle aanpassing van het gedrag van werkbieders en werkzoekenden aan bijzondere impulsen.
Arbeidsvoorzieningsinstrumenten in de vorm van loonkostensubsidies of scholingsinspanningen zijn bijna altijd een tijdelijke overname van een functie, die normaliter door werkbieder en/of werkzoekende zelf wordt verricht. De ervaring leert, dat na drie of hooguit vier jaar die tijdelijke overname als normaal wordt ingecalculeerd in het allocatieproces. De maatregel verliest daarmee zijn stimulerende werking. Dat gevaar bedreigt ook bij voortduring de zgn. werkgelegenheid- verruimende maatregel. Wat additioneel bedoeld
is wordt na korte tijd ingecalculeerd in de begro ting of de manpowerplanning.
Het is vooral om die reden dat wij — althans in Nederland — voortdurend wat wijziging aanbren gen in de arbeidsvoorzieningsmaatregelen, een verandering in doelgroep, een weinig meer of minder loonkostensubsidie, een weinig meer of minder scholingsbijdrage. De meeste arbeids- marktmaatregelen horen ten onder te gaan aan hun eigen succes, net zoals exclusieve mode- kleding.
Ik vind het daarom wat hachelijk, dat De Wach ter en Visser spreken van veelbelovende maatre gelen, nu ze die aanduiding niet gebruiken in de zin van ‘veel beloven en weinig geven’. Dat geldt zeker voor die maatregelen, die slechts een substi- tutie-effect veroorzaken, zoals de Belgische ‘ver vroegde uittreding gekoppeld aan de verplichte indienstname van jongeren’.
De enige veelbelovende maatregelen zijn die wel ke tot structurele wijziging van inspanningen van werkgevers en/of werkzoekenden leiden. Zo’n maatregel zou in Nederland kunnen zijn het op breder schaal aanvaarden van een duaal stelsel voor beroepsopleidingen of de acceptatie van ge meenschappelijke opleidings- en personeelsdien sten door homogene groepen van bedrijven. En tenslotte een advies voor 1987: lees in elk ge val het boekje van Göran Therborn Why some people are more unemployed than others, uitge
geven in Londen (1986). □