• No results found

Boeken - Downloaden Download PDF

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Boeken - Downloaden Download PDF"

Copied!
8
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Boeken

Christian Berggren, The Volvo Experience; Altematives to Lean Production in the Swe- dish Auto Industry. Macniillan, London 1993, xiii + 287 blz., ISBN 0-333-59338-3, £ 25.00 ‘Mensen zijn geschapen voor werk. Werk is zel­ den geschapen voor mensen. Kan werk zo veran­ derd worden dat het tegemoet komt aan menselij­ ke behoeften en dat het past bij menselijke capa­ citeiten? Deze fundamentele vraag vormde voor mij de leidraad in de tien jaar dat ik onderzoek heb gedaan op basis waarvan dit boek geschreven is’. De beginregels van zijn nieuwe boek tekenen de sociale bewogenheid van Christian Berggren. De ondertitel geeft al aan waar het steekt: de kwaliteit van de arbeid bij lean production is hem een doorn in het oog. Verspreid door het hele boek vindt men dan ook geregeld snerende passa­ ges richting lean production. Als alternatief pre­ senteert hij de arbeidsorganisatorische experimen­ ten en ontwikkelingen bij de Zweedse autoprodu­ centen Volvo en Saab. Alvorens over te gaan tot het bespreken van de laatste, vergelijkt hij kort Japanse en Zweedse vormen van teams. Waar de eersten gekenmerkt worden door een strikte hiërarchie en een lijngebonden werktempo, ken­ nen de laatsten juist een zekere mate van werkne- mersautonomie, die onder andere tot uitdrukking komt in variaties in individuele werktempo’s. Berggren vervolgt met een nadere uitwerking van het Toyotisme, beginnend met een beschrijving van de Japanse arbeidsconflicten tussen 1946 en 1954. Deze eindigden met een nederlaag voor de vakbonden, waardoor het management de vrije hand kreeg bij het inrichten van de produktie- en arbeidsorganisatie. Met name bij Toyota werd hier handig gebruik van gemaakt. Ingenieur Ohno experimenteerde enkele tientallen jaren continu met nieuwe produktietechnieken met als resultaat het Toyota Produktiesysteem, dat later groten­

deels werd overgenomen door andere Japanse autofabrikanten en inmiddels onder het label lean production wereldfaam heeft verworven. De ar­ beid in dit systeem wordt gekarakteriseerd door vergaande standaardisatie van werkzaamheden door het toepassen van tijd- en bewegingsstudies en een strikte hiërarchische arbeidsorganisatie. Hierin neemt de voorman van een team alle be­ slissingen ten aanzien van het arbeidsproces, en is tevens verantwoordelijk voor de personeelsbe­ oordeling van zijn teamleden. Berggren vindt ‘peloton’ (platoon) dan ook een betere benaming voor dergelijke teams. De transplants in de Ver­ enigde Staten en Groot-Brittannië zijn bovendien zeer selectief bij het aannemen van personeel en proberen vakbonden uit te sluiten. Werknemers zijn breed inzetbaar omdat de te verrichten taken vergaand zijn gestandaardiseerd; bovendien zijn hun vaardigheden bedrijfsspecifiek. Het andon systeem leidt tot een grote mate van zichtbaarheid waardoor direct duidelijk wordt wie het rigide werktempo niet bij kan houden en wie fouten maakt.

De Zweedse ervaringen worden besproken tegen de achtergrond van de economische condities en arbeidsmarktsituatie, die vanaf het begin van de jaren zeventig voortdurend veranderden. Recrute- ringsproblemen bij de autofabrikanten en het hoge percentage vakbondsleden, gekoppeld aan de belangstelling van vakbonden voor de arbeids­ inhoud, vormden belangrijke redenen om nieuwe organisatievormen te kiezen, zeker nadat bleek dat vergaande automatisering moeilijk en duur was, en de produktvariëteit toenam. Berggren benadrukt, dat hierbij geen sprake was van één duidelijke aanpak, maar dat er juist voortdurend geëxperimenteerd werd. Veelzeggend is zijn beschrijving van Volvo’s fabriek te Gent: daar werd de traditionele organisatiewijze gehandhaafd omdat de hoge werkloosheid de Vlaamse werkne­

(2)

mers geen keus liet...

Voor het beschrijven van de ontwikkelingen in Zweden gaat hij uit van een model waarin de produktie-organisatie en de arbeidsorganisatie centraal staan. De laatste kan variëren van een traditionele arbeidsorganisatie tot geïntegreerd en gekwalificeerd teamwerk, terwijl de eerste va­ rieert van een lijnorganisatie tot geïntegreerde assemblage. Aan de hand van dit model beschrijft hij achtereenvolgens twee aan twee de Scania busfabriek te Katrineholm, Volvo’s busfabriek te Boras, de Volvo personenautofabriek te Kalmar, Volvo’s LB truckfabriek, en tenslotte Volvo’s personenautofabrieken te Uddevalla en Göteborg. Opvallend zijn de ups and downs bij deze projec­ ten: onder invloed van omgevingsveranderingen en/of onder druk van belanghebbende partijen worden voortdurend projecten opgestart of juist weer stop gezet. Ook binnen Volvo is geen af­ stand gedaan van traditionele organisatiewijzen, waarvan de fabrieken te Torslanda en Gent voor­ beelden zijn. Tegelijkertijd heeft deze onderne­ ming een aantal fabrieken, die als sociotechnische hoogstandjes gelden. Met name in Volvo’s vrachtwagen- en busfabrieken is hierbij vaak sprake van blijvende successen. Uit verschillende empirische onderzoeken waaraan Berggren in de loop van de jaren heeft meegewerkt blijkt, dat de laatsten veel beter scoorden op een scala van criteria op het gebied van de kwaliteit van de arbeid, zoals lichamelijke en mentale belasting, variëteit in het werk, vereist kennisniveau, ar­ beidssatisfactie, en invloed van werknemers. Het laatste hoofdstuk is getiteld ‘Toward Postlean Production’. Berggren laat hier zien, dat hij genu­ anceerd denkt over lean production. Hij wijst op het belang van een goed produktontwerp en goe­ de toeleveranciers, maar verwerpt de gevolgen van deze produktiewijze voor de kwaliteit van de arbeid.

Het goed geschreven boek is een aanrader voor iedereen die geïnteresseerd is in organisatie-ont- werp. Een breed scala aan verschillende moge­ lijkheden wordt beschreven, waarmee Berggren laat zien dat lean production niet de nieuwe one

best way is. Als de innovatieve fabriek te Udde­

valla daadwerkelijk beter presteerde dan de tradi­ tionele fabriek te Torslanda, is daarmee het be­ wijs geleverd dat lijnproduktie niet superieur hoeft te zijn. De vraag rijst echter, of Uddevalla ook Volvo’s fabriek te Gent in economische prestaties voorbij had kunnen streven. Pas in dat

geval zou zijn aangetoond, dat Uddevalla ook in internationaal opzicht concurrerend had kunnen worden. Juist omdat Berggren vertrekt vanuit het uitgangspunt, dat werk geschapen moet worden dat tegemoet komt aan menselijke behoeften, maakt hij het sceptici gemakkelijk. Die zullen immers harde economische gegevens willen zien, die het mogelijk maken beide alternatieve bena­ deringen te vergelijken. Het feit dat dergelijke gegevens (vooralsnog?) ontbreken in een boek van een pleitbezorger voor een goede kwaliteit van de arbeid, zal voor sceptici voldoende kunnen zijn het boek af te doen als utopisch. De sluiting van Uddevalla in het voorjaar van 1993 lijkt hen bovendien gelijk te hebben gegeven. Daarnaast wijst dit op de snelle veranderingen in de wereld van de mondiale autoproduktie. The Volvo Expe-

rience mag echter niet als gedateerd gekwalifi­

ceerd worden. Het is en blijft een vrij compleet overzicht van de Zweedse ontwikkelingen, waar­ uit men lering kan blijven trekken.

Jos Benders, vakgroep Bedrijfswetenschappen, Katholieke Universiteit Nijmegen

M.T.H. Meeus, Informatietechnologie: plaats en betekenis van arbeid. Theorie, empirie en praktijk. Structuratie van handelen in veran­ deringsprocessen. Tilburg: Tilburg Universitv Press, dissertatie, 1994, p. 402, ƒ 52,50, ISBN 90 361 9774 0

Automatiseringsprojecten zijn bij de overheid en het bedrijfsleven aan de orde van de dag. Behalve dat deze projecten vaak moeizaam verlopen en regelmatig uitmonden in een mislukking, is over het slagen en falen van dergelijke projecten wei­ nig bekend. Laat staan dat wij over voldoende inzicht beschikken omtrent het in de praktijk ondersteunen en begeleiden van automatisering. De op dit moment beschikbare systeemontwikkel- methoden richten zich eenzijdig op de ontwikke­ ling van het technische produkt. Dat resulteert in een lacune met betrekking tot de combinatie van automatiseren en daarmee samenhangende organi­ satieveranderingsprocessen. Deze diagnose heeft Meeus geïnspireerd tot zijn dissertatie-onderzoek, waarin hij juist de veranderingsdynamiek die met automatisering samenhangt centraal plaatst. Met behulp van de theorie van Giddens wordt een structuratietheoretisch perspectief uitgewerkt

(3)

Boeken

Een kader omtrent structuur en handelen waarin drie zogenoemde structuratiemodaliteiten centraal staan: interpretatieschemata, hulpbronnen en waarden en nonnen. Deze bespreking biedt on­ voldoende ruimte om hier verder op in te gaan. De belangrijke (!) bijdrage van Meeus is dat hij het meta-theoretische verhaal van Giddens ver­ taalt naar de problematiek van automatisering en daarmee het structuratieperspectief operationa­ liseert en voor empirische toetsing geschikt maakt. Interpretatieschemata staan dan voor de ideeën van werknemers over wat arbeid betekent en welke criteria bepalen of werk aantrekkelijk is.

Hulpbronnen zijn de beïnvloedingsmogelijkheden

waarover werknemers in hun arbeidssituatie be­ schikken om hun werk zelf vorm te geven. Bij de

waarden en normen gaat het in operationele

termen om de perceptie van arbeid, vrije tijd en de gevolgen van automatisering in het algemeen. De auteur bestudeert automatiseringsprojecten vanuit een ‘handelingstheoretisch interventieper- spectief’ (p. 101). Dit betekent dat niet alleen de

primaire (technische) ingrepen bestudeerd wor­

den, maar tevens de secundaire ingrepen (de organisatorische en besturingsinterventies); dat deze ingrepen worden gezien binnen een interac- tie-patroon tussen werknemers en managers; en dat deze ingrepen zowel beïnvloed worden door als ook invloed hebben op de structuur.

Het empirisch onderzoek valt in twee delen uit­ een. Eerst wordt aandacht besteed aan de veran- deringsdynamiek voorafgaand aan de implementa­ tie van interventies (deel II), daarna staat de veranderingsdynamiek na de implementatie van interventies centraal (deel III). Het onderzoek heeft betrekking op een negental automatiserings­ projecten bij organisaties in verschillende bran­ ches (vijf gemeenten, drie industriële produktieor- ganisaties en een technische dienstverlenende organisatie). Bij elke organisatie zijn werknemers geselecteerd die recent op de een of andere ma­ nier bij een automatiseringsproject betrokken zijn geweest (n = 230, de response is 50%).

De veranderingsdynamiek voorafgaand aan de implementatie van interventies wordt onderzocht met behulp van een ‘quasi-interventie’. De res­ pondenten is een ‘stel-dat’ vraag voorgelegd die probeert te achterhalen welke aspecten van hun werk zouden mogen veranderen indien in de toekomst in hun organisatie wordt geautomati­ seerd. Deze beoogde verandering wordt de hande­ lingsoriëntatie van werknemers genoemd. Onder­

zocht wordt of deze oriëntatie samenhangt met het streven naar meer zinvol en bevredigend werk. In het algemeen blijkt daaruit dat werkne­ mers meer concreet werk, meer ontplooiingsmo­ gelijkheden, grotere zelfstandigheid en meer kans op sociale contacten verlangen, terwijl ze abstract werk liever vermijden.

Vervolgens wordt de invloed van de structuratie­ modaliteiten op de handelingsoriëntatie van werk­ nemers bestudeerd. Uit de analyse blijkt dat de door de werknemers beoogde interventies niet zijn te herleiden tot taakkenmerken en andere hulpbronnen of waarden en normen. De gewenste veranderingen hangen overwegend samen met de interpretatieschemata; de betekenisgeving rond arbeid.

In het tweede gedeelte van het empirisch onder­ zoek, wordt de veranderingsdynamiek na imple­ mentatie van interventies geanalyseerd. Deze analyse valt in drie delen uiteen. Ten eerste wordt het succes van een automatiseringsproject uitge­ drukt in het ‘Lundcbergcriterium’. Deze variabele indiceert de waargenomen kwaliteit van het infor­ matiesysteem en de mate van acceptatie in de

ogen van de beoordelende partij (werknemers of

managers). Uit de analyse van de beoordeling door de werknemers wordt opnieuw duidelijk dat het succes vooral begrepen moet worden vanuit het proces van betekenisgeving aan de interven­ ties. Actorkenmerken en organisatiekenmerken zijn niet van belang.

Uit het vervolg van de analyse wordt ten tweede duidelijk dat de doelmatigheid van de onderzoch­ te projecten gebrekkig is. Slechts in drie van de negen gevallen is een samenhang aangetoond tussen de technische- en besturingsinterventies en het succes van het project. De besturingsinterven­ ties hebben betrekking op die activiteiten die worden opgezet om het implementatieproces te organiseren en te legitimeren, bijvoorbeeld het opzetten van een projectorganisatie.

Tot slot toont de analyse naar de procesmatige

effectiviteit aan dat hulpbronnen en waarden rond

techniek relevant zijn bij het verklaren van de weerstand die bij een automatiseringsproject kan optreden. Daarbij blijken werknemers positiever te oordelen over het succes van een project naar­ mate zij het procesverloop positiever hebben ervaren. Belangrijk is verder dat meningsverschil­ len omtrent de kwaliteit van de besturingsinter­ venties sterk samenhangen met meningsverschil­ len omtrent het succes van het project. De

(4)

lopend te zijn. Meeus concludeert dat participatie processen in gang zet die moeilijk beheersbaar zijn.

Bovenstaande resultaten zijn volgens de auteur zowel van theoretisch als praktisch belang. Meeus concludeert dat structuratie van het handelen van werknemers allereerst lijkt te verlopen via het proces van betekenisgeving aan arbeid. Meer dan tot nu toe moet bij automatiseringsprocessen dus aandacht worden besteed aan de beoordelingen door werknemers. Uit de geringe doelmatigheid en procesmatige effectiviteit moet in praktische zin worden opgemaakt dat interventies meer inhoudelijk en minder procedureel moeten wor­ den ingevuld. Door Meeus wordt dit uitgewerkt in een aantal procesregels. Belangrijk is dat ver­ anderingsprocessen een dialoog-karakter hebben en dat de betekenissen die werknemers aan arbeid toekennen de interventies bepalen.

Het bovenstaande is een zo neutraal mogelijke weergave van de inhoud van het boek, dat wil niet zeggen dat wij de inhoud onproblematisch achten. Een sterk punt van het proefschrift is de theoretische verdieping van de vraagstukken rond automatisering en de moedige poging tot operati­ onalisering met behulp van de structuratietheorie van Giddens. Die invalshoek levert echter ook een aantal fundamentele problemen op. Het leidt allereerst tot een meta-taal die net zo slecht leest als geheimschrift. Het kost de lezer veel inspan­ ning te doorgronden wat door de auteur wordt bedoeld.

De structuratietheorie leidt verder tot onderzoeks­ technische problemen die de validiteit van de resultaten ter discussie stellen. Allereerst plaatst de selectie van respondenten het quasi-experiment in een vreemd daglicht. Zoals gezegd zijn werk­ nemers geselecteerd die recent bij een automatise­ ringsproject waren betrokken. Deze respondenten werd de beschreven ‘stel-dat’ vraag gesteld. Hoe quasi is het quasi-experiment nu werkelijk? Het ligt immers voor de hand dat de respondenten in de beantwoording hun recente ervaringen projec­ teren. Zo worden de onderzoeksresultaten verte­ kend zonder dat daar op de één of andere manier voor wordt gecontroleerd.

Meeus doet een poging de structuratietheorie te operationaliseren. Dat is lovenswaardig, maar de wijze waarop hij dat aanpakt leidt tot een aantal contaminatie-effecten. Een voorbeeld: de variabe­ len handelingsoriëntatie en interpretatieschemata

vraagstellingen. Theoretische nuances vervagen zo tot semantisch onherkenbare formuleringen Dat leidt tot de vraag of Meeus de structuratiethc- orie toetst dan wel de interne consistentie in dt antwoordpatronen van de respondenten beoor­ deelt. Het maakt in ieder geval wel begrijpelijker waarom taakkenmerken, hulpbronnen en waardet en normen, die in minder gelijkluidende vraag stellingen geoperationaliseerd zijn, een lagen samenhang vertonen met de handelingsoriëntatis dan de interpretatieschemata. De vergaande con­ clusies van Meeus omtrent een hiërarchie ii structuratiemodaliteiten achten wij dan ook voor­ barig.

De operationalisering van het succes van eer automatiseringsproject met behulp van het Lunde bergcriterium levert eveneens een probleem op Ons inziens is het opvallend dat geen enkelf poging wordt gedaan om de kenmerken van hei informatiesysteem zelf in de beschouwing tr betrekken. Het lijkt weinig praktisch om de ont werpregels voor een informatiesysteem af 1: leiden uit de definiëring en beleving van arbeii door werknemers. Dat is een eenzijdige invals hoek die in tegenstelling tot wat de auteur wense lijk acht niet in overeenstemming is te brengei met de integrale sociotechnische (her)ontwerpleei Een laatste opmerking. De structuratietheorii poogt de kloof tussen structuur en handelen t overbruggen. Theoretisch is die integratie wellicl mogelijk, maar vooral het dynamisch ka nikte van de relatie tussen structuur en handelen i onderzoekstechnisch moeilijk te vatten. Dat speel vooral in het tweede gedeelte van het onderzoel dat probeert de wederzijdse afhankelijkheid tus­ sen werknemers en managers en de wijze waar o: zij op eikaars interventies reageren, inzichtelijklf

maken. Empirisch wordt dit structuratieproce namelijk teruggebracht tot het constateren vat meningsverschillen over het succes van automat seringsprojecten. Hoe beide partijen met hui meningsverschillen omgaan, hoe dat het informaj tiesysteem en het implementatieproces medt vormgeeft, blijven onbeantwoorde vragen. Ons eindoordeel luidt dat Meeus’ proefschrif alhoewel theoretisch interessant, vooral empirisd tekortschiet. Het boek integraal lezen loont alleei de moeite voor zeer geïnteresseerde lezers.

Mar co de Witte en Ellen Woudstra

Faculteit Bedrijfskunde van de Rijksuniversitè Groningen

(5)

1994)-Boeken

H. de Witte (ed.), Op zoek naar de arbeiders­ klasse. Een verkenning van de verschillen in opvattingen en leefstijl tussen arbeiders en be­ dienden in Vlaanderen, Nederland en Europa, Acco, Leuven/Amersfoort 1994, 342 p.

Bestaat er nog een arbeidersklasse? Verschillen de arbeiders vandaag nog van de bedienden? Hebben ze nog een eigen cultuur en leefstijl, of namen ze die van de bedienden over? De voor­ bije decennia heeft het in de sociologie niet aan voorspellingen ontbroken - zoals die van Clark Kerr - dat de arbeidersklasse aan het verdwijnen was als een herkenbare groep in de samenleving als gevolg van individualiserings- en verburgelij- kingsprocessen.

Ondertussen is de tewerkstelling in de dienstver­ lenende sector sterk gegroeid, maar toch ligt er nu een reader voor waarin -met een knipoog naar Jules Destrée- onomwonden wordt gesteld: ‘Sire, de arbeidersklasse bestaat nog.’ Ze hebben nog steeds een eigen cultuur en levenstijl die hen - in zekere mate - onderscheidt van bedienden. De beroeps- en klassepositie blijkt nog steeds een samenhang te vertonen met die cultuur en leef­ stijl, het concept ‘sociale klasse’ blijft een rele­ vante analysecategorie.

Toch krijgt men een meer genuanceerd beeld wanneer men de twaalf verschillende bijdragen aan dit boek leest. In het eerste deel wordt inge­ gaan op de Vlaamse situatie. De sociale gelaagd­ heid van de sportbeoefening komt aan bod onder de plezierige titel ‘Is golfspelen een dure manier van biljarten?’. In een tweede hoofdstuk focussen De Witte en Jacobs op de vraag of de verschillen in deelname aan populaire en elitaire cultuur een uiting is van klassegebonden leefstijl, al blijft de vraag in welke mate opleiding niet minstens evenveel van de verschillen bepaalt? In een derde hoofdstuk wordt vroeger onderzoek aan het Ho­ ger Instituut voor de Arbeid over ongeschoolde arbeiders in de Leuvense regio samengevat, ter­ wijl in hoofdstuk 4 een reeks onderzoeken binnen de socialistische vakbond aan bod komen. Deel twee behandelt Nederlands onderzoekswerk: Middendorp behandelt de ideologische cultuur van de arbeidersklasse. Vervolgens komt de par- tijvoorkeur aan bod. Daarna wordt in twee com­ plementaire hoofdstukken ingegaan op onderzoek naar de Rotterdamse situatie, beide in de onder­ zoekslijn van Berting. Na een analyse van de ongelijkheid wordt de vraag naar de samenhang

tussen de klassepositie van arbeiders en hun maatschappijbeeld gesteld.

Deel 3 tenslotte biedt de lezer internationale vergelijkingen. Vooral boeiend daarbij is de toet­ sing en nuancering van Lipset’s veronderstelling dat arbeiders conservatiever ingesteld zijn op sociaal-cultureel vlak, maar daarentegen juist progressiever zijn met betrekking tot sociaal- economische thema’s.

Verder komen leefstijl en consumptiepatroon in Oost- en West-Europa aan bod, de identificatie met de arbeidersklasse en de arbeidsoriëntatie in Europa. Doorheen deze twaalf hoofdstukken wordt de tegenstelling tussen arbeiders en bedien­ den zowel beargumenteerd als sterk genuanceerd: ook binnen beide groepen bestaan aanzienlijke tegenstellingen, die veeleer het beeld van een continuüm opleveren dan strikt afgebakende klassetegenstellingen. Het boek biedt zo een boeiend en veelkleurig overzicht, maar vertoont tevens een aantal gebreken van vele readers. Al in de inleiding wordt de lezer gewaarschuwd dat haar of hem een vrij gevarieerd en eerder hetero­ geen geheel wordt voorgeschoteld, waarbij niet alle aspecten even sterk worden uitgewerkt. Bijzonder jammer in de opbouw van het boek is dat er geen poging is gedaan bij de internationale vergelijkingen om de situatie in Vlaanderen (deel 1) en Nederland (deel 2) expliciet met elkaar te confronteren. In hoeverre verschillen beide lan­ den? Volgens de auteurs waren de beschikbare gegevens te uiteenlopend om dit uit te werken. Een inleidend hoofdstuk waarin de lezers infor­ matie wordt gegeven over de evolutie van het aantal arbeiders binnen de totale beroepsbevol­ king, en over de evolutie in scholingsgraad, zou eveneens een nuttige aanvulling geweest zijn voor lezers die niet dagdagelijks met evoluties op de arbeidsmarkt bezig zijn. Daarbij zou het eveneens boeiend zijn geweest om het verschil tussen wer­ kenden en de groeiende groep van structureel werklozen te vergelijken. Wat is immers de in­ vloed van de toenemende werkloosheid op opvat­ tingen en leefstijl van bedienden en arbeiders, werkend of werkloos?

Het boek eindigt met een uitnodiging van Hans de Witte voor verdere discussie over de benade­ ring van arbeiderscultuur. Veel onderzoek, ook in dit boek, werd opgevat vanuit een ‘deficit-den- ken’: de verklaring van opinies en gedragingen van arbeiders werd vooral gezocht in tekorten (zij gaan minder naar musea, doen minder aan

(6)

sport, ...). Zo dreigt er een spanning te groeien tussen de oude wens tot ‘verheffing’ van de arbeidersklasse en de behoefte tot ‘herwaardering’ ervan. Het dilemma is dan hoe het streven naar de verbetering van de arbeids- en levenspositie van de arbeiders te combineren met het erkennen en waarderen van de cultuur- en leefstijl die uit deze minder gunstige positie voortvloeit? Het pleidooi voor aandacht in verder onderzoek aan de positieve invulling van de arbeiderscultuur en leefstijl, aan de sterke en bindende elementen in hun cultuurpatroon, valt hopelijk niet in dove­ mansoren. Het is een oproep die ook in het recent armoede-onderzoek steeds luider klinkt.

Dirk Geldof

Departement Politieke en Sociale Wetenschappen Universiteit Antwerpen

Eric Rosseel en Jacques Vilrokx, Atypisch Belgisch. Personeelsflexibilisering in het Bel­ gisch bedrijfsleven 1975-1990. Acco, Leu- ven/Amersfoort, 1992, 252 p., ISBN 90 334 2621 8

Aan het eind van de jaren tachtig blijken in Ne­ derland ruim PA miljoen werknemers te maken te hebben met een zogenaamde ‘irreguliere’ arbeids­ verhouding. Daaronder worden begrepen steeds wisselende arbeidstijden, ploegendiensten, op- of afroepcontracten, thuiswerk, uitzendwerk en ande­ re vormen van tijdelijk werk. Pulp-arbeid wordt het in FNV-magazine genoemd (1 mei 1990 wordt door het magazine uitgeroepen tot dag van de pulp-arbeid), een kwalificatie die de waarde­ ring voor flexibilisering goed tot uitdrukking brengt. En en passant krijgt de Dienstenbond FNV een draai om de oren. De bond heeft met de ABU een cao afgesloten voor uitzendkrachten die minder van kwaliteit is dan de cao’s van inlenen­ de bedrijven. Die cao mag dus niet ge-avvd wor­ den.

Vier jaar en één recessie later is de situatie een totaal andere. Het CBS constateert in een over­ zicht (30 maart 1994) dat de flexibilisering van de Nederlandse arbeidsmarkt flink onderweg is. Bijna de helft van alle werkenden heeft onregel­ matige dat wil zeggen van het geijkte patroon afwijkende werktijden. Flexibele arbeidspatronen zijn een ‘fact of life’ geworden.

Een heldere analyse van die ontwikkeling is te

vinden in het boek van Eric Rosseel en Jacques Vilrokx: ‘Atypisch Belgisch’. Het boek bevat een onderzoek naar de ontwikkeling van wat de au­ teurs ‘atypische’ arbeidsverhoudingen noemen, ook hier een containerbegrip benut voor een veelheid van afwijkende arbeidsrelaties en werk­ tijden. Het boek bevat naast een wat dunne theo­ retische inleiding twee substantiële hoofdstukken, Beschreven wordt de ontwikkeling en toename van flexibele arbeidsrelaties in de periode 1975- 1990 (een poging tot reconstructie). Daarnaast wordt verslag gedaan van de resultaten van een survey van de situatie anno 1990. Dat is, afgezieii van wat herhalingen en de hier en daar tamelijk gedetailleerde verslaggeving, bepaalt een gelukki­ ge combinatie: twee meestal gescheiden invals­ hoeken worden aldus gecombineerd. Zo wordt in­ zicht gegeven in het proces i.c. de ontwikkeling van afwijkende arbeidsvoorwaarden binnen één stelsel van arbeidsverhoudingen, terwijl tevens een overzicht wordt gegeven dat zich kan lenen voor internationale vergelijking, een exercitie waar de auteurs zelf niet aan toe komen. Het mag overigens duidelijk zijn dat beide invalshoeken elkaar versterken en dienen om wat mijns inziens de kern is van het betoog van de auteurs (flexibi­ lisering is geen doel maar instrument, een middel in de overlevingsstrategie van bedrijven) kracht bij te zetten.

In het eerste deel van de studie onderkennen de auteurs drie fasen namelijk vanaf 1975 de fase van het defensieve patronaat in de eerste helft van de jaren tachtig gevolgd door de fase van hel offensieve patronaat, om tenslotte te verkeren ii de fase van het dominante patronaat. De nadruk die de auteurs, niet alleen in de naamgeving van de fasering, leggen op de rol van de werkgever ii de ontwikkeling van flexibiliteiten doet aanvanke­ lijk vermoeden dat zij flexibilisering vooral zien als een reactie van het patronaat op de strategieën die de vakbeweging ontwikkelt om, teneinde de negatieve werkgelegenheidsontwikkeling te keren, greep te krijgen op de organisatie van de produk- tie. De fasering laat zien dat dat maar ten dele en alleen in de eerste fase juist is. Uiteindelijk is de ontwikkeling erop gericht de arbeidsorganisatie aan te passen aan de eisen die marktontwikkelin­ gen eraan stellen. Verschillende processen zijn daarbij van belang, te weten de technologische ontwikkeling, de mondialisering van economische verhoudingen, de ontwikkeling en individualise­ ring van consumentenvoorkeuren en de

(7)

ring en feminisering van arbeidsmarkten. Het gaat daarbij niet in de eerste plaats om machtsverhou­ dingen en institutionele patronen in de arbeidsver­ houdingen, maar om een rationele afweging van organisatieprincipes inclusief de inzet van vast en flexibel personeel. Dit brengt ons overigens tot de constatering dat flexibilisering zich los van de actuele arbeidsverhoudingen voltrekt onder in­ vloed van de genoemde macro sociale en econo­ mische processen, maar uiteindelijk een vorm zoekt en vindt die sterk door de arbeidsverhou­ dingen en daarmee verbonden institutionele patro­ nen wordt bepaald en dus per tijd en land kan verschillen.

Flexibilisering heeft kwalitatieve en kwantitatieve aspecten. Het lijkt erop dat gedurende de laatste jaren de kwalitatieve aspecten steeds meer inhoud krijgen. De bonden hebben meer oog voor maat­ werk en differentiatie in de collectieve arbeids­ voorwaarden, de werkgever moet meer waarde hechten aan het human Capital en de functionele flexibiliteit van de individuele werknemer en gaat er toe over flexibele elementen in de ar­ beidsorganisatie te combineren met afnemende interne disciplinering. De auteurs spreken in dat verband over relatieve autonomisering: de strakke afhankelijkheid tussen bedrijfsonderdelen en/of produktieprocessen wordt doorbroken en maakt plaats voor een meer globale losse afstemming. Jammergenoeg wordt dit post-modernistische begrip verder niet overtuigend in ieder geval niet systematisch, benut voor de ontwikkeling van een arbeidsbeleid- of personeelsvoorzieningstheorie of, even interessant, voor een excursie in de toekomst van de arbeidsverhoudingen. Veel op zichzelf belangrijke althans interessante constate­ ringen blijven en marge van het betoog. Een afrondend hoofdstuk dat de verkregen meer theo­ retische inzichten ordent wordt node gemist. Maar die constatering toont aan dat atypisch Belgisch tot de verbeelding spreekt.

Leo Faase

Korte boekenberichten/binnengekomen boeken J.H.F. Junggeburt, Arbeid en ondernemer­ schap. Ontwikkelingen en structuur van de arbeidsmarkt. Lemma, Utrecht 1994, ISBN 90 5189 228 4, 116 p. ƒ 2 5 ,-.

In dit zeer toegankelijke boek wordt een over­

zicht gegeven van de huidige structuur van de arbeidsmarkt, en van recente processen en ont­ wikkelingen zoals ontzuiling, individualisering, intensivering van de internationale concurrentie, technologische vernieuwing en flexibilisering van de organisatie. Tevens worden voorstellen gedaan om tot een nieuw evenwicht op de arbeidsmarkt te komen.

P. Pasture, Christelijk syndicalisme in Europa na 1968. Spanningen tussen identiteit en prak­ tijk. Acco, Leuven 1994, ISBN 90 334 2581 2 191 p., ƒ 38,75

Patrick Pasture geeft in dit boek een overzicht van de recente geschiedenis van de christelijke vakbonden in de Europese landen, inbegrepen Midden- en Oost-Europa. Hij gaat ook in op de boeiende ontwikkeling van het Internationaal Christelijk Vakverbond, dat zich in 1968 om- vonnde tot Wereldverbond van de Arbeid. Cen­ traal staat daarbij de spanning tussen een christe­ lijk ideologie enerzijds en de eisen van een effec­ tieve belangenbehartiging in het nieuwe Europa anderzijds.

H.G. de Gier, P.J. van Wijgaarden, A.M.E. Roelofs (red.), Sociale zekerheid in Europa: trends en perspectieven, Uitgeverij Lemma, Utrecht, 1994, ISBN 90 5189 342 6, 157 p., ƒ 39,50

Dit boek geeft een beeld van de belangrijkste ontwikkelingslijnen in de belangrijkste sociale zekerheidsstelsels van Europa. Naast een vergelij­ king van nationale kenmerken van SZ-stelsels wordt er ingegaan op de bijdrage van de EU aan de sociale zekerheid en in het bijzonder op het arbeidsomstandigheden-, ouderen-, en armoedebe­ leid. Tot slot is er speciale aandacht voor de toekomst van verzekerings- en verzorgingsarran­ gementen in West-Europa.

F.M. Noordam, Inleiding Sociale-zekerheids- recht, tweede druk, Kluwer, Deventer, 1994, ISBN 90 312 1105 2, 408 p., ƒ 6 8

,-Deze inleiding in het sociale zekerheidsrecht biedt een goed inzicht in de Nederlandse sociale zekerheidsregelingen volgens een strakke syste­ matische opzet. Er wordt tevens aandacht besteedt aan de betekenis van arbeidsvoorwaarden voor de sociale zekerheid en de juridische aspecten van de financiering van de sociale zekerheid. Tot slot

(8)

is een uitvoerig hoofdstuk gewijd aan het interna­ tionale sociale zekerheidsrecht.

F. Vlemminx, Het profiel van de sociale grond­ rechten, W.E.J. Tjeenk Willink, Zwolle, 1994, ISBN 90 271 4072 3, 162 p., ƒ 39,50

Dit boek behandelt achtereenvolgens de sociale grondrechten in de Nederlandse grondwet, in het Grundgesetz van de Bondsrepubliek Duitsland en het Internationaal verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten. De recente ontwikke­ lingen zijn in het boek meegenomen en tevens wordt aandacht besteed aan de beperkingssyste- matiek en de werking in verhoudingen tussen burgers.

M. Janssen en M. de Rijk, Door het glazen plafond. Loopbaanontwikkeling voor vrouwen, allochtonen en ouderen in lagere functies. Dick Coutinho, Bussum, 1994, ISBN 90 6283 922 3, 136 p., ƒ 28,50

Dit boek geeft personeelsfunctionarissen en HBO- studenten personeelswerk een korte overzichtelij­ ke handleiding om in het bedrijf een succesvol loopbaanbeleid op te zetten en uit te voeren. Hierbij is vooral aandacht voor de loopbaanont­ wikkeling voor vrouwen, allochtonen en ouderen. J. Meyer, De psychologie van organisatieveran­ dering: eilanden, prinsessen en magiërs, Lem­ ma, Utrecht 1994, ISBN 90 5189 317 5,191 p., ƒ 49,50

D.G. Mayes en S. Soteri, The right of dismissal and labour flexibility. An international compa- rison of redundancy rules and regulations, OSA-werkdocument W121, augustus 1994,139 P-, ƒ 3 1

,-SCP, Sociaal en cultureel rapport 1994, VU- GA, Den Haag 1994, ISSN 0922-8772, ISBN 90 5250 617 5, 644 p.

Congressen

Het verloren perspectief? Vakbeweging en ideologie in Europa

Op 9 en 10 februari 1995 organiseert het Hoger Instituut voor de ARbeid (HIVA) van de Katho­ lieke Universiteit Leuven in Brussel een interna­ tionaal en interdisciplinair colloquium over ‘het einde van de ideologie’ en de toekomst van de vakbeweging. Uitgaande van de vraag of ideolo­ gische verschillen nog belangrijk zijn voor de organisatie en de acties van vakbonden, na het ineenstorten van de communistische regimes, een voortdurende secularisering en pragmatische samenwerking in de welvaartstaat, spitst het programma van deze tweedaagse conferentie ziel toe op drie thema’s:

1 het belang van ideologische opties voor de

Europese vakbonden wordt in een breed histori­ sche en comparatief perspectief geanalyseerd; 2 de relevantie van ideologische inhouden vooi vakbondsparticipatie wordt empirisch getoetst;

3 de actuele problematiek van culturele identiteit

en nationalisme, zoals die ook de vakbonden aanbelangt, wordt uitgediept.

Het inschrijvingsgeld bedraag 1.000 Bfr./dag. Voor meer informatie: dr. J. Verberckmoes of dr. P. Pasture, tel. + 32(0) 16/28.33.20.

De Stichting Sociotechniek Nederland (SSTN) en de vakgroep Bedrijfswetenschappen van de Ka­ tholieke Universiteit Nijmegen (KUN) organise­ ren op 31 maart 1995 in zaal Ottone te Utrecht een symposium ter gelegenheid van het af­ scheid van prof. dr. L.U. de Sitter. Men kan zich voor dit symposium inschrijven door het Sorten van ƒ 150.— (inclusief boek en lunch), op postbankrekening 5543254 van de Stichting Soci­ otechniek Nederland te Nijmegen, onder vermel­ ding van ‘symposium 31-03-1995’, plus uw ad­ res. Na bijschrijving van het bedrag krijgt mei dan alle gegevens én het programma van de dag tijdig toegezonden.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In the early second century AD, the Roman military established a fort at the Nabataean settlement of Hawara in southern Jordan, 50 km southeast of Petra and 80 km north

In locating the ‘essence’ of democracy in the intrinsic capacity of the demos to engage in politics, rather than from the perspective of political regimes, this thesis can aptly

sacred music and in the worship customs at the Court Chapel of Anhait-Zerbst during the first half o f the eighteenth century. Most im portantly, this multi-volume chronicle allows

1) Communities adjacent to salmon farms would be different than those distant from the farm, community similarity would h a e a s e with distance from the farm, as the farm

The values in the magic square can be rearranged so that the total frequency incident to any point is the same as the other points in the design. In order to keep the row and

This chapter: (i) analyses the autonomous dynamics of SVO distribution among n users over a network with infinite bandwidth and no communication delay; (ii) investigates the

If memory reconstruction based on the schema activated by the scene is a sufficient factor to provoke false memory, then participants would more often falsely

The scripts are written to enable a wider audience to experience multiple layers of parents’ experiences around video games or have them experience what Eisner terms