• No results found

Kwaliteit van grondwater en oppervlaktewater bij het afvalverwerkingsbedrijf van de VAM in Wijster

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Kwaliteit van grondwater en oppervlaktewater bij het afvalverwerkingsbedrijf van de VAM in Wijster"

Copied!
46
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

NN31545,0887

NOTA 887 november 1975 Instituut voor Cultuurtechniek en Waterhuishouding

Wageningen

T

*

KWALITEIT VAN GRONDWATER EN OPPERVLAKTEWATER BIJ HET AFVALVERWERKINGSBEDRIJF VAN DE VAM IN WIJSTER

dr. J. Hoeks, ing. C G . Toussaint en W. Looijen

nrr-'*'. 'o'

\

Nota's van het Instituut zijn in principe interne communicatiemidde-*•» len, dus geen officiële publikaties.

Hun inhoud varieert sterk en kan zowel betrekking hebben op een eenvoudige weergave van cijferreeksen, als op een concluderende discussie van onderzoeksresultaten. In de meeste gevallen zullen de conclusies echter van voorlopige aard zijn omdat het onderzoek nog niet is afgesloten.

Bepaalde nota's komen niet voor verspreiding buiten het Instituut in aanmerking

K W J 6 / -^c, ^

o2

0000

(2)

I N H O U D

b i z .

1. INLEIDING 1

2. AFVALVERWERKING OP HET VAM-BEDRIJF 2

3. OPZET VAN HET ONDERZOEK 3 4. GEOLOGISCHE OPBOUW VAN HET GEBIED 5

5. HYDROLOGIE VAN HET GEBIED 9 6. KWALITEIT VAN HET GRONDWATER 15

6.1. Samenstelling van het lekwater uit de stortplaats 15

6.2. Kwaliteit van het ondiepe grondwater 18 6.3. Kwaliteit van het diepe grondwater 21

7. KWALITEIT VAN HET OPPERVLAKTEWATER 24

8. DISCUSSIE EN SAMENVATTING 26

9. LITERATUUR 27 10. BIJLAGEN: 1. Gemiddelde, maximum en minimum concentraties

in grond- en oppervlaktewater

2. Ionenbalans van het grond- en oppervlakte-water weergegeven in stiffdiagrammen

(3)

y <*

1. INLEIDING

De toenemende vraag naar water van goede kwaliteit voor drinkwa-ter, industriewater en beregeningswater in land- en tuinbouw heeft tot gevolg gehad, dat men de laatste jaren meer aandacht is gaan geven aan j de kwaliteit van oppervlaktewater en grondwater, en aan de mogelijke

verontreinigingsbronnen. Met name verontreiniging van grondwater is moeilijk op te sporen en te lokaliseren en is bovendien moeilijk te bestrijden.

Vuilstortplaatsen worden algemeen beschouwd als een bron van ver-ontreiniging voor grondwater en oppervlaktewater. Tot voor kort waren echter weinig gegevens hierover beschikbaar in Nederland, terwijl ook slechts sporadisch problemen (hoofdzakelijk oppervlaktewaterverontrei-niging) zijn geconstateerd.

Het onderzoek naar de kwaliteit van het grondwater en oppervlak-tewater bij het afvalverwerkingsbedrijf van de VAM in Wij ster is uit-gevoerd op verzoek van de NV Vuilafvoermaatschappij VAM en was bedoeld om gegevens te verkrijgen over de aard en omvang van eventuele grond-en oppervlaktewaterverontreiniging.

Door de infiltratie van regenwater wordt het gestorte afval ge-leidelijk uitgeloogd, dat wil zeggen de in het afval aanwezige orga-nische en anorgaorga-nische verbindingen gaan in oplossing en komen in de bodem en het grondwater terecht. Tijdens het transport door de bodem , kan zuivering plaatsvinden door adsorptie, precipitatie en biologische

afbraak (HOEKS, 1973 en 1975).

» Het transport via het grondwater naar het oppervlaktewater is af-hankelijk van de geologische opbouw van het profiel en de hydrologie van het gebied. Vaak zijn de bestaande geohydrologische gegevens te grootschalig, zodat een aanvullend onderzoek noodzakelijk zal zijn om de geohydrologische situatie rondom een vuilstort (puntbron) vast te

(4)

stellen. Van het gebied rondom het VAM-bedrijf waren betrekkelijk wei-nig gegevens bekend. Een aanvullend geohydrologisch onderzoek was dan ook noodzakelijk.

2. AFVALVERWERKING OP HET VAM-BEDRIJF

Zoals bekend wordt een deel van het grotendeels per trein aange-voerde afval op het VAM-bedrijf verwerkt tot compost. Sinds de vesti-ging van het bedrijf in Wij ster in 1931 wordt hierbij het systeem

Van Maanen gevolgd. Het afval wordt met behulp van sproeiers bevoch-tigd en regelmatig omgezet. In totaal duurt het composteringsproces ca. 8 maanden. Via drainage wordt het perkolatiewater van dit afval momenteel afgevoerd naar vloeivijvers. Na verblijf in deze vijvers, waar enige biologische afbraak en bezinking kan plaatsvinden, wordt , het water opnieuw gebruikt voor bevochtiging van het aangevoerde af-val. Gemiddeld kan ongeveer 40 à 50% van het voor de compostering ge-bruikte afval worden omgezet in compost. Aangezien het praktisch on-mogelijk is een volledige compostering te verkrijgen, bevat ook het residue nog wel composteerbare delen. Dit residue wordt tesamen met het niet voor de compostering geschikte afval gestort op de bij het VAM-bedrijf gelegen stortplaats. Deze stortplaats is momenteel ca. 40 ha groot. Het terrein, waar de compostering plaatsvindt is ca. 20 ha groot. In 1974 werd in Wij ster 570 000 ton afval aangevoerd, dit is ongeveer 14% van de stedelijke afvalstoffen in Nederland (VAM, 1975). Circa 46% hiervan (260 000 ton) is gebruikt voor de composte-ring. De resterende hoeveelheid (54%) is gedeeltelijk grof vuil, dat niet geschikt is voor de compostbereiding en is rechtstreeks afge-voerd naar de stortplaats.

Uit het vorenstaande zal duidelijk zijn dat de aard van het af-val, zoals dat op de stortplaats terecht komt, afwijkt van dat op een doorsnee vuilstortplaats. Het betreft hier hoofdzakelijk stedelijk afval, dat als gevolg van het composteringsproces bovendien minder organische en anorganische verbindingen bevat. Met name gemakkelijk oplosbare verbindingen zullen door de bevochtiging tijdens het com-posteren uitspoelen en met het perkolatiewater in de vloeivijvers

(5)

te-recht komen. De makkelijk afbreekbare organische stoffen worden tij-dens de compostering afgebroken en/of komen terecht in de compost.

Sinds kort wordt het afval op de afgewerkte gedeelten van de stortplaats afgedekt met grond, veelal leemhoudend zand. Met name op de hellingen van het stort zal hierdoor de oppervlakkige afstro-ming kunnen toenemen, zodat minder water in het stort infiltreert. De maximale storthoogte bedraagt momenteel ca. 7 meter. Op het aldus met grond afgedekte afvalstort wordt vervolgens een beplanting aangebracht.

3. OPZET VAN HET ONDERZOEK

In de periode 1972-1974 werden in de omgeving van de VAM-stort-plaats totaal 15 boringen verricht, in diepte variërend van 6 meter tot maximaal 90 meter. Per boring zijn meerdere pvc-stijgbuizen met . (1 meter lange) filters op verschillende diepten aangebracht. De lig-ging van deze boringen in het terrein is aangegeven op de situatie-kaart in fig. 1. Ook de monsterplaatsen in het oppervlaktewater zijn in fig. 1 aangegeven.

Voor het verkrijgen van een representatief grondwatermonster werd voorafgaand aan de monstername het filter doorgepompt (ongeveer

1 à 2 maal de waterinhoud van de stijgbuis). Het grondwater is aan-vankelijk ëén keer per maand bemonsterd. Voorafgaand aan de bemonste-ring werd de grondwaterstand opgenomen. Vanaf begin 1975 is, gezien het geringe verloop in de samenstelling van het grondwater, de fre-quentie teruggebracht tot ëén keer per twee maanden. Enkele ondiepe filters bleken gedurende de zomerperiode tijdelijk droog te staan, waardoor de regelmaat in bemonstering van deze filters werd onderbro-ken.

Het oppervlaktewater is slechts op enkele plaatsen regelmatig be-monsterd, namelijk bij Do 2 (VAM-kanaal), Do 5 (sloot) en Do 11 (Oude Diep). Op andere plaatsen is het oppervlaktewater slechts incidenteel bemonsterd, omdat veel sloten gedurende langere tijd droog stonden of onvoldoende water bevatten.

Alle watermonsters zijn onderzocht op geleidingsvermogen, zuur-graad, chloride-, natrium- en kaliumgehalte. Met een frequentie van

(6)

r

W ..J-•:S^-:~~~7 / / // / / // ''' / //

W/ //A

:/ / // / RD//A ; KV \ /

H-v / / / / X

/ % / / / /Qdstëtsche

/ k ' / / / /

/V-r T""^S7"~ -7-7-7— /V-r~—7^T~~

7 / N / / / / / / >

/

/ ' X /-.// V

/ X^#y /7

/ W%L / ^

Y / /

VV /

K / V' %

X / /

/ />^C / / / /

x

s

/////%%,/ H/A

/ / / / / /%>W #

Hl /VA/ r

-/ -/ -/ -/ X / / / V/^

mr:

/ / ' / > / / ' • D 8 V' > *> ./K

\ A' A A^AA ,

-X

7 ^ W < X X X V 7

. A

=

- - 7 > y '"s.

>-'\^ • '•;•''' v. i<f; l'àf/ICbmméri! h -> \ •/ \ \ --'•' l~ 'I fff',' ""-•- .' u • .' Ar ' "-•-;• BV kamp .7/

/ i V f v

n a " •'• • • i . *' /• <•&<%¥< **AS# .»^?:-^~?«f<i'rrr>,s

/ /f/ jy^B^^P

Ayv I \ 1J- -...•*;</ ft.

^l^ö^m* |[. m ƒ

,<5

%^

• • ^*>ldr li> -\/• ^ • b ? / \ >- v. b2Q-:'v / " ^ , \ /

K.'

•Rl''

v

- \

x N

\ VM />

X

^

K / J X </'\

7v^-*r^-7x»v' >

<.

u \

-f\ XN

- j \ . -\. V \ \ » • • \ .

F-^

•ï'ks''\\ Bitand _ _ . ƒ / *—«fc.j

L

/ ' X . ^ } # - < , /V)Drübersch< yj'^i.l Haksvóortlir ^ 'd' ) o 1 1X\

'^i^j'''"""•••-'tri HüBmMiik'

..^. C^ Zu'< Esch Huileii *\u.B

V/V

/ ^

Û0*\'

/ / / / / v / / / ;,;<^' X M î* d e rtn ifai tj*< ' y t giQ'O \ > ^ \ . , , " " \ 1 0 p m '

/ / > # ^ 1 'x\. ^ -^ r \ \.jagA

8

yéidvv>w^r Y' \ Vr-V - V

X .

v\y/v v

rboi2^

1rf®Y/

f

X >^\

i

*

i

fî"' **"£ 0*%' ^ K m a a t

^ \ V>" N \ \ * /

• bemonsteringspunt grondwater o bemonsteringspunt oppervlaktewater — geologische raai ^ 3 composteringsruimte S X I U I stortplaats

recente uitbreiding stortplaats

\ w

kMAm.b

'•$&• V \ ••/£

F i g . 1 . S i t u a t i e rondom h e t V A M - a f v a l v e r w e r k i n g s b e d r i j f i n Wij s t e r e n de l i g g i n g v a n d e b e m o n s t e r i n g s p u n t e n i n h e t g e b i e d

(7)

(mg NH /l) (mg NH4/1) (mg P04/1) (mg PO /l)

(°D)

(°D)

(yS/cm bij (mg 02/l) 25°C) drie keer per jaar (vanaf begin 1975 twee keer per jaar) werd ook

een groot aantal andere analyses gedaan. Dit uitgebreidere onderzoek is gedaan door de Stichting Waterlaboratorium Oost-Gelderland (WOG) te Doetinchem, die de analyses uitvoerde volgens de normen van het Nederlands Normalisatie Instituut (NEN 3235 en NEN 1056).

De analyses betroffen de volgende elementen en verbindingen:

- kationen (mg/l): Na, K, Ca, Mg, NH,, Fe-totaal - anionen (mg/l): Cl, SO,, HCO , NO

- overige bepalingen: stikstof - Kjeldahl-N - organisch N fosfaat - totaal PO,

4 - ortho PO, 4 hardheid - totaal - bicarbonaat geleidingsvermogen COD zuurgraad (pH) Voor de bepaling van NO , PO,, Ca, Mg, SO en hardheid zijn de

monsters vooraf gefiltreerd. Het totaal Fe-gehalte is bepaald in aan-gezuurde monsters. Het organisch N-gehalte is berekend als het ver-schil tussen Kjeldahl-N en anorganisch NH,. De bicarbonaat hardheid is berekend uit de HCO -concentratie.

Bij de uitwerking van de gegevens is verder gebruik gemaakt van wateranalyses van oudere datum, betrekking hebbend op een aantal reeds bestaande filters op het VAM-terrein en in de omgeving (bron:

archief Rijksinstituut voor Drinkwatervoorziening, 's-Gravenhage). Ook is gebruik gemaakt van de resultaten van een geo-electrisch onder-zoek, dat in opdracht van de VAM en het ICW is uitgevoerd door het

Adviesbureau Arnhem BV. Gebruikte neerslaggegevens zijn afkomstig van het Biologisch Station in Wij ster.

4. GEOLOGISCHE OPBOUW VAN HET GEBIED

(8)

boorbeschrij-A - boorbeschrij-A '

N.AP

20

40

60

Ena

fijn zand (

. QT]] grof » ( ED

mm

*CD Œ3 1 0 slibhoudenc klei / leem grind humeus <U50) >U50I i waarnemingsfilter 500 m B - B ' 20 N.A.R D8 oooo o o o

fat

D11 20 40 60 O-OO' FIG. 2 a D19

i

20 N.A.R o o o o « o y.i o . o • o • ooo :l 91m-mv É 20 40 60 m m T 20 FIG.2b o o o »M • o . ft l i * oooo N A P

*w

20 40 60

Fig. 2. Geologische opbouw van het gebied: A. oost-west raai A-A' B. noord-zuid raai B-B' (ligging van de raaien is aangegeven in fig. 1); naar VAN REES VELLINGA, 1975

(9)

vingen gemaakt. Ook van reeds bestaande boringen op het VAM-terrein en in de omgeving waren boorbeschrijvingen beschikbaar via het ar-chief van de Geologische Dienst. De profielopbouw van de bovengrond (tot 1,20 meter diep) is vrij gedetailleerd bekend van bodemkaarten, vervaardigd door de Stichting voor Bodemkartering. Deze gegevens

te-samen geven globaal een indruk van de geologische opbouw van het bo-demprofiel in dit gebied.

Volgens VAN REES VELLINGA (1975) zijn in hét profiel globaal drie verschillende pakketten te onderscheiden, namelijk (zie fig. 2, raaien A-A' en B-B' zijn aangegeven in fig. 1):

- een afdekkend pakket (laagdikte 15 à 20 meter; ca. 15 meter +NAP

tot 5 meter -NAP): bestaat voornamelijk uit fijne zanden (soms slib-houdend) met vlak onder het maaiveld lichte zandige lemen. Aan de oost- en zuidzijde van de stortplaats is dit een duidelijke keileem-laag ter dikte van ca. 3 à 4 meter met overigens plaatselijk onder-brekingen of trechtervormige gaten of scheuren opgevuld met zand. Deze keileemlaag bevindt zich op een diepte van 0,50 à 2,00 meter beneden het maaiveld. Ten westen en zuidwesten van de stortplaats wordt deze laag dunner (ca. 1,00 à 1,50 meter) en bovendien zandi-ger (slibhoudend zand);

- een pakket van glaciale (= jong-Pleistocene) afzettingen (laagdikte 35 à 40 meter; ca. 5 meter -NAP tot 40 meter -NAP): bestaat uit

grove zanden, soms grindhoudend tot grindrijk;

- een pakket van midden-Pleistocene afzettingen (beneden 40 meter -NAP): bestaat eveneens uit grove, soms grindhoudende zanden. Be-neden 30 meter -NAP worden plaatselijk dunne leemlagen aangetroffen, soms ook slibhoudende zandlagen. Een duidelijke hydrologische basis van dit watervoerende pakket komt tot 90 meter beneden maaiveld

(75 meter -NAP) niet voor.

De doorlaatfactor (k) in het afdekkende pakket is vrij laag (1-9 m/dag), met een minimale doorlatendheid in de keileemlaag, res-pectievelijk slibhoudende zandlaag op 2-5 meter diepte. Zoals later zal blijken kan deze laag niet als volledig ondoorlatend beschouwd worden.

(10)

m À - A ' m 20 r D 1° FIG. 3a 20 40 60 011 doorlaatfactor(k) in m/dag 0 10 20 30 40 50 111111 M i i i 111 i - h r r v h m r l D19 20 B - B ' n r D8 20 40 60 D11 IU FIG. 3 b

Fig. 3. Doorlaatfactoren (m/etm) van de in het profiel voorkomende la-gen: A. oost-west raai A-A', B. noord-zuid raai B-B' (ligging van de raaien is aangegeven in fig. 1); naar VAN REES VELLINGA,

1975

(11)

komen hoge doorlaatfactoren voor, variërend van 10 tot meer dan 200 m/dag, als gevolg van de grofheid van het zand, het geringe

slibge-halte en vaak de aanwezigheid van grind. Op ca. 50 meter -NAP bevindt zich een duidelijke zone met lagere doorlaatfactoren (1-20 m/dag). De hier gegeven doorlaatfactoren zijn afgeleid uit het aan de hand van boormonsters geschatte U-cijfers. Een overzicht van de doorlaat-factoren met de diepte is gegeven in fig. 3 (A en B ) .

5. HYDROLOGIE VAN HET GEBIED

Het VAM-terrein ligt in het stroomgebied van het Oude Diep, dat ontspringt in de gemeente Westerbork, ten oosten van het Linthorst Homankanaal bij de dorpjes Balinge en Mantinge (fig. 4).

Oorspronkelijk moet het Oude Diep een belangrijke stroom zijn • geweest. Door de verveningen en de aanleg van het Linthorst Homanka-naal en het daarmee in verbinding staande VAM-kaHomanka-naal is echter de af-watering van het gebied sterk veranderd en is het stroomgebied van het Oude Diep aanzienlijk kleiner geworden (BOS, 1958).

Het Oude Diep stroomt op betrekkelijk korte afstand langs het VAM-terrein en vervult voor de oppervlakkige afwatering van het ge-bied een belangrijke functie (zie fig. 4). Alle sloten in de omgeving van het VAM-terrein (ook ten westen van de stortplaats) voeren hun overtollige water af naar het Oude Diep. Alleen het gebied ten noor-den van de stortplaats is voor de oppervlakkige ontwatering aangewe-zen op het VAM-kanaal en het Linthorst Homankanaal. Ten westen van de spoorlijn Hoogeveen-Assen ligt het stroomgebied van de Ruiner Aa, die ontspringt in het Westerseveld en het Nuilerveld.

Uit de gemeten grondwaterstanden blijkt dat vooral ten zuiden en ten oosten van de stortplaats de ondiep in het profiel voorkomende keileemlaag stagnerend werkt. Gemiddeld bedraagt het drukhoogtever-schil tussen het freatisch water en het diepere grondwater onder de keileemlaag 0,80 à 1,00 meter (zie tabel 1). In de richting van het Oude Diep neemt dit verschil af als gevolg van een betere oppervlak-kige ontwatering (bijvoorbeeld bij D5). Vlak naast de stortplaats (bij Dl, minder dan 10 meter van de rand) is het drukverschil nog

(12)

• * • $ —• > V v. U-, \ \ ,' N '!>• i, V ? Jl t « f ƒ V !fó

rPwi

x / ' «^ S id* t. / * \ if

. ^ ir^-f

f

f Vi*

?

% fi - '

x

^ l

ß M« i«?.

X

r /-H ^ / rr r i / J ^ > * . ... x

-*-

^ i

M-

M / v i f -^V^^ ,„.V é, , t**-.*; , « i V-~ A % V \ f -5 %,#^ v -4BÇ«»»- „ ^ » » ^ 4 I > , » / - \N | 5 — — fci .tâin ;\ i*i: -** *v ' -i-l

- ill

î >

>^„ ^ f > . ^^ •%. ^ *

.*v

# ™ ~ » i !

•Lw

^ v | * H Westerse vefc y a ? V i V « "J K î ^ -^. ^Ê^aff-jej \ r V (id Ntriler vew w « y ^ , r ! 4- -St«atJ! fs >

TT.

y

* ? f** ,y < * A * ' t -•> " < * 1 4 * • ^ V' * .

-'VK

F>4 « T r)

f

\^n"*

» # f 4(

* ^i^QS

,è5i V n(f : X 5, '4 **? «-f v k v^» * v % y-* /

4 i ^4-i»

^%^?™*" ^ - ^ 'e. • Ù f f

< 4 ^

fftninm.n J i ,1 , |i . .[. y ^ | f f FJ< ^ . . . . _ . ^ a S t e " ^ * ""gag—if » V K-• 4 1,*T / J t #4

\v-f! l 7 _*•'

:r^

f

Fig. 4. Ondiepe ontwatering van het gebied, aangegeven door de loop van sloten, beken en kanalen (zie tekst)

(13)

Tabel 1. Gemiddelde zomer- en wintergrondwaterstanden (1973-1975)

Boring Onderkant filter Grondwaterstand m +NAP

D l - 2 - 1 D2-2 -1 D3-1 D4-2 - 1 D5-2(w)

-Kw)

D 5 - l ( b ) D6-2 - 1 D7-2 - 1 D8-2 - 1 D9-3 - 2 -1 Dl 0-3 - 2 -1 Dl 1-6 - 5 - 4 - 3 - 2 - 1 D19-7 - 6 - 5 - 4 - 3 - 2 - 1 D20-4 - 3 - 2 -1 D21-4 - 3 - 2 - 1 m —mv. 2,14 6,61 2,84 7,23 6,50 2,86 6,95 2,57 8,82 5,05 3,32 7,02 2 , 8 3 5,77 3,74 6,23 3,74 6,61 11,64 3,56 6,70 11,64 15,13 30,11 45,12 60,14 75,13 90,10 2,50 9,59 19,75 29,77 52,91 73,99 9 0 , 6 5 2,41 6,58 19,40 30,41 2,56 8,58 29,60 57,55 m t . o . v . ] +12,12 + 7,65 +11,52 + 7,13 + 7,54 +11,23 + 7,14 +10,87 + 4,60 + 8,66 +11,30 + 7,62 +11,83 + 8,84 +10,99 + 8,50 +11,02 + 8,15 + 3,12 +10,58 + 7,44 + 2,50 - 0 , 3 8 - 1 5 , 3 6 - 3 0 , 3 7 - 4 5 , 3 9 - 6 0 , 3 8 - 7 5 , 3 5 +12,57 + 5 , 4 8 - 4 , 6 8 - 1 4 , 7 0 - 3 7 , 8 4 - 5 8 , 9 2 - 7 5 , 5 8 +12,70 + 8,53 - 4,29 - 1 5 , 3 0 +12,13 + 6,11 - 1 4 , 9 1 - 4 2 , 8 6 zomer 13,94 12,23 13,40 12,19 12,21 12,88 12,14 12,46 12,09 12,09 13,13 12,17 13,16 12,14 12,56 11,91 12,72 12,13 12,01 12,10 12,05 12,05 12,27 12,27 12,25 12,25 12,24 12,18 13,40 12,29 12,26 12,27 12,25 12,24 12,20 13,00 12,37 12,32 12,26 12,47 12,37 12,37 12,22 w i n t e r 13,99 12,77 13,79 12,70 12,78 13,33 12,80 13,05 12,70 12,65 13,72 12,80 13,84 12,84 13,37 12,67 13,63 12,98 12,76 13,01 12,83 12,81 12,67 12,67 12,66 12,65 12,64 12,60 13,54 12,71 12,68 12,68 12,67 12,67 12,63 13,56 12,74 12,68 12,70 13,37 12,81 12,76 12,56 11

(14)

groter, namelijk 1,00 à 1,75 meter, hetgeen wordt veroorzaakt door een opbolling van het freatisch vlak in het afvalstort. Het lijkt waar-schijnlijk dat in het afvalstort zelf het drukhoogteverschil zeker

1,50 à 2,00 meter bedraagt. Uit onderzoek van WIJNSMA (1975) blijkt dat de C-waarde van de keileemlaag gemiddeld 2500 dagen is (C = D/k, waarin D - dikte van de keileemlaag (m) en k = doorlaatfactor (m/dag)). Dit betekent dat door de ca. 4 meter dikke keileemlaag bij een druk-hoogteverschil van 1,50 meter 220 mm/jaar naar de diepere ondergrond kan worden afgevoerd.

Bij de bepaling van de C-waarde van de keileemlaag (zowel in het laboratorium als in het veld) bleken plaatselijk grote verschillen op te treden (zie WIJNSMA., 1975). Waarnemingen in het veld hebben uitge-wezen dat in de keileemlaag plaatselijk diepe scheuren gevuld met

(slibhoudend) zand voorkomen (vermoedelijk vorstscheuren ontstaan tijdens de Ijstijden). Men mag daarom aannemen dat de keileemlaag ter plaatse van deze scheuren vrij goed doorlatend is.

Door de sterke opbolling van het freatisch vlak in het afvalstort zal het perkolatiewater deels zijdelings en oppervlakkig afstromen. Dit komt duidelijk tot uiting in het grondwaterstandsverloop in buis Dl-2 (minder dan 10 meter van de rand van de stortplaats). De grond-waterstand is hier, in tegenstelling tot de grondgrond-waterstand in de an-dere buizen, praktisch het gehele jaar door gelijk (fig. 5 ) . Dit wijst op een vrijwel constante (zijdelingse) wateraanvoer vanuit het afval-stort. De constante waterafvoer uit het stort is waarschijnlijk het gevolg van de grote buffercapaciteit van het afval. Ook andere gege-vens (SVA, 1974: gegegege-vens betreffende de stortplaats Ambt-Delden) wijzen op een grote buffercapaciteit van het afval.

Behalve deze zijdelingse afstroming is hiervóór reeds duidelijk geworden, dat door de grote drukhoogteverschillen en de 'gaten' in de keileemlaag ook een belangrijk deel van het perkolatiewater (gevolg van neerslagoverschot) via de keileemlaag naar het diepere grondwater wordt afgevoerd (naar schatting 200 à 250 mm/jaar).

De onlangs gegraven ringsloot kan een verbetering geven van de oppervlakkige afwatering. Mogelijk zal hierdoor de opbolling van het freatisch vlak en daarmee de afvoer van perkolatiewater naar de onder-grond in de komende jaren geringer zijn.

(15)

m . N A P 1 5 , 0 0r 14,00 13,00 12,00 14,00 10,00

-'V-'ti, /*y&

**f +

——^—yy^—^^!r

ht- /'Y *5?.tv / V ' A. ' V . ' « - - ." f .•••' * • ^ •••., ö< B o r i n g " - d r o o g . ' ' £1"? a M K D 2 - 2 « » D 6 - 2 • - D10-3 . . . . D 1 9- 7 * ^ ? N V. N ~ vs

° ^

v

°ff

'**.. * * i J I I I I I I I I I ' I I I I I I I I I I m . N . A P i 5 , o o r 14,00 13,00 12,00 11,00 10,00

S/

*^aw / *

-LL Boring • • D1 - 1 «• •* D10-2 — . D19-6 J I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I i L neerslag ( m m ) 1 6 0 1975

Fig. 5. Verloop in grondwaterstanden in het freatisch water boven de

keileemlaag (A) en het diepere grondwater onder de keileemlaag (B) in relatie met neerslaggegevens. Diepte van de filters is aangegeven in tabel 1

(16)

V

/ / / X>

/ / / /

\V / / / / //-y / //*

j

x:^

-ÄJV\

isohypsen dieper grondwater naar metingen d a 22-4-1975

stroomrichting dieper grondwater —

\ \ X / X \ IS. ' V

>r

sàX^ -' V'""" ^ \ ^

-ï2?S \ / ar \ \ "s -^ / " >

\

VA \ \

\ \ \ \ \

w K \\ \ \ % \ „,---- \

«

Fig. 6. Isohypsen en stroomrichting in het watervoerende pakket onder de keileemlaag

(17)

Aan de westzijde van de stortplaats is de keileemlaag dunner, qua structuur zandiger en daardoor beter doorlatend. De drukhoogte-verschillen tussen het freatisch water en het diepere grondwater nemen hier in westelijke richting af van 60 à 70 cm bij D8 en D9, tot ca.

10 à 20 cm bij D10 (zie tabel 1).

Onder de keileemlaag stroomt het grondwater in zuidwestelijke richting, zoals blijkt uit het in fig. 6 geschetste isohypsenpatroon. Uit de geologische opbouw van het gebied blijkt, dat het hier een

zeer dik watervoerend pakket betreft (de hydrologische basis kon niet worden vastgesteld). Het is niet met zekerheid te zeggen waar dit

watervoerend pakket afwatert. Waarschijnlijk moet de diepe grondwater-stroming hier gezien worden als onderdeel van de diepe ontwatering

van het centrale Drentse plateau, dat afwatert op de laaggelegen ge-bieden rondom en ten zuidwesten van Meppel. Dit betekent dat deze die-pe grondwaterstroming over zeer grote afstanden plaats vindt (vele tientallen kilometers). Eventuele verontreiniging afkomstig van de VAM-stortplaats zal daardoor diep in het watervoerende pakket door-dringen. De verblijftijd in het diepe grondwater is zeer groot, het-geen ook valt af te leiden uit de geringe horizontale stroomsnelheden, die hier geschat worden op ca. 5 meter/jaar (filtersnelheid bij k = 25 m/etm en verhang i = 0,0005) of wel een effectieve stroomsnelheid in de poriën van 12,5 meter/jaar (poriënvolume 40%).

Dit betekent dat na 40 jaar afvalverwerking op de VAM-vuilstort-plaats een eventuele verontreiniging in het diepe grondwater niet veel verder dan tot op 500 meter afstand van de stortplaats kan zijn

door-gedrongen.

6. KWALITEIT VAN HET GRONDWATER

6.1. S a m e n s t e l l i n g v a n h e t l e k w a t e r u i t d e s t o r t p l a a t s

Exacte gegevens betreffende het lekwater zijn niet beschikbaar. Wel zijn een aantal analyses verkregen, die een indicatie kunnen geven van de verontreiniging van het lekwater. Deze analyses (zie fig. 7)

(18)

Drainwater ( bij D21) % 100 50 0 50 100 I I C a2*

Mg

2

* 1

Na*K* ^^^ N H ; . F e2* \ >

y

C = 87,4 meq/L Na+ ( m g / l ) K+ ( m g / l ) C a2 + (mg/1) Mg2 + ( m g / l NH4 + ( m g / l ) F e2 + ( m g / l ) HC03" ( m g / l ) S O 42" ( m g / l ) C l ~ ( m g / l ) NO3" ( m g / l ) K j e d a h l - N (mg N H ^ / l ] N H4- o r g . (mg N H4/ 1 ) o r t h o - P (mg P O ^ / l ) t o t . P (mg P 04/ 1 ) h a r d h e i d t o t . (°D) h a r d h e i d b i c . (°D) COD (mg 02/ i ) z u u r g r a a d (pH) g e l e i d i n g s v e r m . ( y S / c m b i j 25

°C)

1 1 HCO3 so4 2" ciN 0 3 -A:91,6 766 926 16 86 3 8 4 , 0 3 4 , 2 3330 36 1281 1 3 , 3 ) 4 9 9 , 2 1 1 5 , 2 1 5 , 0 0 3 9 , 0 0 2 2 , 3 1 5 2 , 9 3700 7 , 5 9800 D1-2 (filter 1,14-2,14 m-mv) 100 50 0 50 100 I I I I I

J

< ^ ^ < > / ^ C=35,1 A = 33,3 386 287 87 31 3 1 , 0 6 6 , 0 789 236 547 0 , 0 1 7 0 , 6 1 4 0 , 0 -2 1 , 4 5 4 2 , 9 3 6 , 2 11264 6 , 4 2909 DO-1 (vloeivijver) 100 50 0 50 100 i i i I I \ / \ _ < ^ >

y

C = 44,9 A =44,9 265 6 8 364 63 1 4 5 , 0 6 , 2 • 1732 22 569 0 , 9 1 7 9 , 2 3 4 , 0 6 , 3 0 8 , 0 0 6 6 , 0 7 9 , 4 1600 8 , 2 4482

Fig. 7. Enkele analyses en stiffdiagrammen van watermonsters, die in-dicatief zijn voor de samenstelling van het lekwater uit de stortplaats

(19)

betreffen het ondiepe grondwater van monsterpunt Dl-2, waar het grond-water boven de keileemlaag constant gevoed wordt door zijdelings uit de stortplaats komend lekwater, verder het lekwater uit een pas vol-gestort terrein, zoals dat is opgevangen via een onder het afval aan-wezige drain, en tenslotte het water uit de vloeivijvers ten noorden van de stortplaats.

Uit deze gegevens blijkt, dat het lekwater zeer veel opgeloste organische stoffen bevat (bij Dl-2 is de COD gemiddeld ruim 11 000 mg 0 /liter). Ook het gehalte aan organische N-verbindingen is hoog. Verder blijkt de verontreiniging met anorganische zouten aanzienlijk

te zijn. Het totaal zoutgehalte varieert hier van 35-90 meq/1 of 2500-7000 mg/l. Van de kationen kunnen genoemd worden Na , K , NH

o • o i O • "

(hoge gehalten) en verder ook Ca , Mg en Fe (lagere gehalten). Van de anionen zijn vooral HCO3 en Cl in hoge concentraties

aanwe-zig, terwijl daarnaast nog SO in meestal lagere gehalten voorkomt. De werkelijke concentraties in het lekwater zullen zeker hoger zijn, aangezien het hier onderzochte perkolatiewater reeds over enige afstand door de bodem is gestroomd (dus mogelijkheid voor adsorptie en precipitatie) ofwel afkomstig was van pas gestort afval (veront-reiniging sgraad is aanvankelijk nog niet maximaal, zie SVA, 1974) of-wel afkomstig was uit de vloeivijvers, waar verdunning met neerslag of (in perioden van watertekort} met ingelaten water uit het VAM-kanaal mogelijk was. Uit de hoge COD-waarden in het grondwater bij Dl-2 blijkt wel, dat de afvalstoffen op de stortplaats (deels reststoffen van de compostering) toch nog vrij veel afbreekbaar organisch materi-aal bevatten. De COD van het oorspronkelijke perkolatiewater zal ver-moedelijk wel in de orde van 15 000 à 25 000 mg 0 /liter liggen.

Gas-chromatografische analyses zijn alleen beschikbaar van het ondiepe grondwater in het filter D2-2, waar duidelijk sprake is van veront-reiniging (gemiddelde COD = 10 480 mg 0 /l, zie Bijlage 1). Uit het gaschromatogram (fig. 8) blijkt dat de COD voor een belangrijk deel veroorzaakt is door lagere organische zuren, zoals azijnzuur, propion-zuur, isoboterpropion-zuur, boterpropion-zuur, isovaleriaanzuur en valeriaanzuur.

Wat de anorganische zoutbelasting betreft laten de stiffdiagram-men zien dat het perkolatiewater vooral (Na + K)C1 en Ca(HC0 ) bevat. De hardheid van dit water (zowel de totale als de bicarbonaat hardheid)

(20)

G r o n d w a t e r Wijster D 2 - 2 kolom: 0.3°fcSP-1000 op C a r b o p a c k A N« : 20 m l / m i n T : 1 3 5 ° C range : 1 a t t . : 16 m o n s t e r : 1 ui - ) 1 0 0 - 9 0 - 8 0 - 5 0 • 4 0

.m-t (min) 30 25 20 15 10 5

Fig. 8. Gaschromatogram van het verontreinigde grondwater boven de keileemlaag in het filter D2-2

is dan ook hoog. Het gebruik en de interpretatie van stiffdiagrammen wordt uitvoeriger beschreven door TOUSSAINT (1972) en TOUSSAINT, VAN REES VELLINGA en WITT (1973).

6.2. K w a l i t e i t v a n h e t o n d i e p e t e r

r o n d w a

-Verontreiniging van het ondiepe grondwater vindt plaats doordat zijdelings perkolatiewater uit het afvalstort stroomt tengevolge van de opbolling van het freatisch vlak. Dit perkolatiewater stroomt hierdoor naar alle zijden weg over de slecht doorlatende keileemlaag. Het oppervlak van de keileemlaag verloopt echter golvend (BEEKMAN,

1961), zodat het perkolatiewater via de laagten in dit keileemopper-vlak wegstroomt. Dit levert een moeilijk te achterhalen

stromingspa-troon. Tengevolge van het drukhoogteverschil tussen het ondiepe en het diepe grondwater zal, vooral via trechtervormige scheuren in de

(21)

Gel- vermogen (u s / c m ) 3 5 0 0 r 3 0 0 0 -2 5 0 0 2 0 0 0 1500 1 0 0 0 5 0 0 Boring D 1 - 2 » >t D 2 - 2 • • D 5 - 2 ( w ) * A D 6 - 2 • • D 7 - 2 -x X *" X> X

A

\ » * A , 4 -droog ~ 4 ^ ^ I ^ -J I 1- J i_ J I I I I I I L J I I I I I I I Gel. vermogen(uS/cm) 1 5 0 0 1 0 0 0 5 0 0 -n e e r s l a g ( m m ) 1 6 0r okt dec

1973 juni aug okt

Fig. 9. Verloop van het geleidingsvermogen in het ondiepe grondwater boven de keileem, A: aan de zuidzijde en B: aan de oostzijde van de stortplaats

(22)

leemlaag, dit water tijdens het transport geheel of gedeeltelijk door de keileemlaag wegzakken in de ondergrond.

Aan de zuid- en zuidoostzijde is verontreiniging van het ondiepe grondwater geconstateerd, overigens alleen op korte afstand van de stortplaats (Dl-2 en D2-2; het totaal zoutgehalte is hier 35 respec-tievelijk 20 meq/1 ofwel 2400 respecrespec-tievelijk 1200 mg/l; zie Bijlage

1 en 2 en ook fig. 9A). Alleen onder natte omstandigheden in het win-terseizoen verplaatst de verontreiniging zich over grotere afstanden over de leemlaag en bleek ook in de sloten waarneembaar (zie bij

kwaliteit van het oppervlaktewater). Onder droge omstandigheden (zo-merperiode) is de wegzij ging naar de ondergrond samen met een flinke verdamping blijkbaar zo groot dat alleen op zeer korte afstand van de

stortplaats nog ondiepe verontreiniging te constateren is. In het on-diepe grondwater bij Dl-2 en ook bij D2-2 blijkt de samenstelling van het grondwater te variëren met de neerslaghoeveelheid. Na perioden met veel neerslag (bijvoorbeeld najaar 1974) wordt het zijdelings uit de stortplaats komende lekwater verdund met regenwater, waardoor de

concentraties gaan dalen (zie fig. 9A).

Aan de westzijde van de stortplaats zal het perkolatiewater voor een belangrijk deel via het drainagesysteem onder de composteerruimte worden afgevoerd naar de vloeivijvers ten noorden van de stortplaats. Na verblijf in deze vijfers wordt het water opnieuw gebruikt voor be-vochtiging van het afval.

Aan de oostzijde zal, sinds kort, het ondiep afstromende lekwater vooral terechtkomen in de onlangs gegraven rings loot. Het water uit deze sloot wordt eveneens afgevoerd naar de vloeivijvers. Bij de boor-punten D19, D20 en vooral D21 (gelegen tussen de stortplaats en de

ringsloot) is verontreiniging geconstateerd in het ondiepe filter sinds het begin van 1975 (fig. 9B). Het stortfront is hier in de afgelopen

jaren langzaam in oostwaartse richting verschoven en ligt nu vlak naast deze boorpunten. De verwachting is dat de verontreiniging hier nog zal gaan toenemen. Doordat aan de oostzijde regelmatig afval

ge-stort is in de laatste jaren is hier de hoeveelheid perkolatiewater waarschijnlijk nog gering (grote bergingscapaciteit van het afval).

Op korte afstand van de stortplaats is het ondiepe grondwater anaëroob (afwezigheid van NO , stikstof in NH -vorm; zie Bijlage 1).

(23)

Op grotere afstanden (meer dan 50 meter) is de aeratie van de grond boven de keileemlaag reeds weer zo gunstig, dat het grondwater hier

aëroob is (hoge NO -gehalten bij D6-2, D7-2, D8-2 en D9-3). De HCO "-concentratie is hier laag (C0„ ontwijkt in de atmosfeer), waardoor de SO -concentratie relatief belangrijker wordt (zie stiffdiagrammen van deze monsterpunten in Bijlage 2). Op de punten D6 tot en met D9

is de totale zoutconcentratie in het ondiepe grondwater gemiddeld 2,5-3,5 meq/l. Er is dus niet of nauwelijks sprake van verontreiniging bij deze monsterpunten. Alleen het NO -gehalte zou nog op een geringe invloed van de stortplaats kunnen wijzen. Op de punten D6 en D7 zal echter ook het landbouwkundig gebruik van de grond bijdragen aan hoge-re NO -gehalten. Het hoge N0„-gehalte in het ondiepe grondwater bij D5

(volgens Bijlage 1 gemiddeld 135 mg NO /l) is veroorzaakt door het vee, dat zich bij voorkeur ophield in deze hoek van het weiland, zo-dat ter plaatse veel mest op de grond terecht is gekomen.

6.3. K w a l i t e i t v a n h e t d i e p e g r o n d w a t e r

Uit de hydrologische gegevens bleek dat naar verwachting een be-langrijk deel van het neerslagoverschot naar het diepere grondwater wordt afgevoerd (ca. 200 à 250 mm, ofwel 70 à 80% van het gemiddelde

neerslagoverschot). Aangezien het diepe grondwater in zuidwestelijke richting stroomt, moet een eventuele verontreiniging in die richting optreden. Uit de hydrologische gegevens is tevens af te leiden dat de verontreiniging zeer diep zal doordringen in het watervoerende pakket

(zeer dik hier, tot meer dan 90 meter beneden maaiveld).

Boorpunt Dil bevindt zich ca. 200 meter benedenstrooms van de stortplaats, terwijl boring Dl9 kan dienen als bovenstroomse referen-tie. Uit de analyses van het grondwater blijkt dat benedenstrooms bij Dil het effect van de stortplaats merkbaar is op een diepte van 60 à 75 meter. Het totaal zoutgehalte is hier ca. 12 meq/l ofwel ca. 800 mg/l (Bijlage 1 en 2). Dit verhoogde zoutgehalte wordt ook duidelijk geïllustreerd door het hogere geleidingsvermogen op 60-75 meter diep-te (1000-1200 pS/cm, zie fig. 10). Uit de stiffdiagrammen (Bijlage 2) blijkt dit water qua watertype gelijkenis te vertonen met het oor-spronkelijke perkolatiewater, in die zin dat ook hier sprake is van

(24)

10 20 30 4 0 50 60 70 8 0 geleidingsvermogen (25°C)(jiS-cm-1) 200 4 0 0 600 800 1000 1200 ' benedenstrooms i ' • > _ D19 \ \ 9 0L • diepte (m-mv)

Fig. 10. Geleidingsvermogen van het grondwater ca. 200 meter beneden-strooms (Dil) en bovenbeneden-strooms (D19) van de stortplaats, ge-middeld over de periode oktober 1974 tot en met augustus 1975

bijmenging met (Na + K)C1. Het in dit grondwater aanwezige Ca(HC0 )„ is deels afkomstig van de stortplaats, maar is op deze diepte ook reeds van nature aanwezig (zie bij D19: 50-90 meter diepte). Het ef-fect van de stortplaats is bij Dil merkbaar aan een verhoging van het geleidingsvermogen, de COD en de concentraties van Cl, HCO , Na, K, Ca, Mg, NH (zowel anorganisch als organisch). Het fosfaat-ion dat in het perkolatiewater voorkomt in een concentratie van 6-15 mg ortho-PO./l (en 8-39 mg totaal P0./1) vertoont geen verhoging, dat wil zeg-gen dat het fosfaat blijkbaar in de bodem is vastgehouden, waarschijn-lijk doordat het neerslaat als onoplosbare verbinding met Fe, Al of Ca (BEEK and DE HAAN, 1973). Het ortho-PO gehalte blijkt daardoor in veel gevallen benedenstrooms van een stortplaats lager te zijn dan bovenstrooms. Ook hier is deze tendens te bespeuren.

Hoewel de COD van het grondwater bij Dil op 60-75 meter diepte vrij laag is, is hier toch een verhoging waarneembaar. Met behulp van

(25)

gaschromatogräfische analyses konden echter geen organische zuren wor-den aangetoond (detectiegrens ca. 5 mg zuur/liter). Gezien de lange verblijftijd in het grondwater (op deze afstand van de stortplaats reeds ca. 30 jaar) mag worden aangenomen dat makkelijk afbreekbare stoffen als organische zuren reeds volledig zijn verwijderd door mi-crobiologische afbraak (HOEKS, 1974). Alleen moeilijker afbreekbare organische stoffen kunnen eventueel nog aanwezig zijn.

Praktisch alle kationen geven bij Dil een verhoging te zien in

het door de stortplaats beïnvloede grondwater.In vergelijking met slib-houdende gronden zal in dit zandige bodemprofiel de bijdrage van ad- . sorptie aan de zuivering van het perkolatiewater betrekkelijk gering zijn (HOEKS, 1975). Alleen in de bovengrond (humushoudend) en in leem-lagen kan enige adsorptie plaatsvinden. Behalve adsorptie kan ook pre-cipitatie in de vorm van sulfiden, carbonaten of fosfaten verlaging van de concentraties teweeg brengen. In zandige bodemprofielen blijkt deze precipitatie bij voorkeur op te treden in leemhoudende lagen

(BREEUWSMA en VAN ENGERS, 1974).

Ook bij de op het VAM-bedrijf aanwezige diepboringen VAM II en IV is de invloed van de stortplaats merkbaar. De in deze boringen aanwe-zige filters zijn echter vrij lang (15-20 meter), waardoor een meng-monster verkregen wordt. Het is daarom niet mogelijk hier de diepte van de verontreinigde stroombaan vast te stellen.

Gezien de diepte waarop het effect van de stortplaats is gevonden, moet worden vastgesteld dat de overige boringen aan de west- en zuid-westzijde niet voldoende diep zijn uitgevoerd om verontreiniging van het diepere grondwater te kunnen aantonen.

Bij de boorpunten D6 tot en met 9, Dl9 en D20 komen direct onder de leem(houdende) laag vrij hoge NO -gehalten voor (Bijlage 1). Bij de punten D6 en D7 zou dit veroorzaakt kunnen zijn door het landbouw-kundig gebruik van de grond, bij de overige punten is dit

onwaarschijn-lijk. Vermoedelijk wordt hier, gezien de korte afstanden tot de stort-plaats, tijdens het natte winterseizoen het ondiepe grondwater veront-reinigd. Door de goede aeratiemogelijkheden in de bovengrond wordt het NH -ion genitrificeerd tot NO om vervolgens, als gevolg van het druk-hoogteverschil, via scheuren in de keileemlaag in het diepere

(26)

ter terecht te komen. Dieper in het bodemprofiel verdwijnt het NO -ion echter weer tengevolge van denitrificatie.

Zeer duidelijke verontreiniging van het grondwater direct onder de keileemlaag is waargenomen bij Dl, D2 en D21. Het is mogelijk dat ook hier aanvankelijk verontreiniging van ondiep grondwater plaats-vindt door zijdelingse afstroming van perkolatiewater uit het

afval-stort, en dat dit water dan via scheuren in de ondergrond wegzakt. Op deze punten is de verontreiniging vooral merkbaar aan een verhoging van het geleidingsvermogen, het Cl-gehalte en de hardheid.

Geo-electrisch onderzoek bij de vuilstortplaats, uitgevoerd door het Adviesbureau Arnhem BV, laat zien dat het geleidingsvermogen van het diepere grondwater (op 50 meter diepte) het hoogst is aan de zuid-westzijde van de stortplaats. Deze verhoging is waargenomen in een

be-trekkelijke smalle baan die zich uitstrekt tot op 300 à 500 meter (AN0N., 1975). Het bleek reeds uit de hydrologische gegevens (par. 5) dat het effect van de stortplaats momenteel na ruim 40 jaar afvalver-werking maximaal tot op ca. 500 meter merkbaar zou kunnen zijn.

7. KWALITEIT VAN HET OPPERVLAKTEWATER

Bij de bespreking van de kwaliteit van het ondiepe grondwater is reeds opgemerkt dat voornamelijk tijdens het natte winterhalfjaar af-voer van water naar de sloten plaats vindt ('s zomers staan de sloten

over het algemeen droog). Uit enkele weinig frequent uitgevoerde ana-lyses blijkt dat vooral in het vroege voorjaar de sloten aan de zuid-en oostzijde van de stort meer of minder verontreinigd wordzuid-en. Deze sloten voeren hun overtollig water af naar het Oude Diep.

Vooral aan de zuidoostkant bij Do 5 is in de winter en het voor-jaar verontreiniging geconstateerd (fig. 11, zie ook Bijlage 1 en 2). Het totaal zoutgehalte, dat overigens een duidelijk verband vertoont met de afvoer, lag hier gemiddeld op 26 meq/1 ofwel ca. 2100 mg/l. Het Fe- en NH -gehalte (vrij hoog in het perkolatiewater) is hier betrek-kelijk laag, doordat als gevolg van de beluchting in het oppervlakte-water oxydatie en nitrificatie kan plaatsvinden (gemiddeld 66 mg NO / Ook aan de oostzijde is tijdens de winter en het voorjaar

(27)

Cl-gehalte(mg/|) 6 0 0 Monsterplaats DO-2 5 0 0 -4 0 0 300 200 1 0 0

Fig. 11. Verloop van het Cl-gehalte in het oppervlaktewater, gemeten in een sloot (Do 5 ) , het VAM-kanaal (Do 2) en het Oude Diep (Do 11) in relatie met neerslaggegevens

niging meetbaar in de sloten. In het voorjaar 1975 bleek het Cl-gehalte bij Do 8 toe te nemen van 131 mg/l op 8-1-1975 tot 334 mg/l op

22-4-1975.

Naar verwachting zal de verontreiniging van het oppervlaktewater in de sloten ten oosten en ten zuiden van de stortplaatsen in de komen-de jaren geringer zijn dankzij komen-de onlangs aangelegkomen-de ringsloot.

In het VAM-kanaal blijken de concentraties van de opgeloste stof-fen over het algemeen hoger te liggen dan de normaal in dit gebied

voorkomende concentraties in het oppervlaktewater. Uit fig. 11 blijkt dat vooral tijdens en vlak na een regenrijke periode (veelal tijdens de winter of het voorjaar) het geleidingsvermogen toeneemt. Vermoede-lijk heeft het VAM-kanaal in natte perioden een drainerende functie voor het noordelijk deel van het VAM-terrein, waarin o.a. de vloeivij-vers liggen. De afgevoerde hoeveelheden zijn echter betrekkelijk ge-ring, waardoor de verontreiniging in het kanaal dankzij de sterke ver-dunning beperkt blijft.

(28)

In het Oude Diep is nauwelijks een effect van de stortplaats meetbaar. Wel is ook hier een lichte tendens tot een toename van het geleidingsvermogen in perioden met grote afvoer. Zowel de afvoer van verontreinigd water van de stortplaats als de uitspoeling van

mest-stoffen uit landbouwgronden kan hieraan bijdragen. De verdunning in het Oude Diep is echter groot waardoor de schommelingen in de water-kwaliteit zeer gering blijven. In de periode 21-11-1974 tot 22-4-1975 bijvoorbeeld (grote afvoer tengevolge van nat najaar 1974) bedroeg het geleidingsvermogen in stroomafwaartse richting gemiddeld bij Do

10: 462 pS/cm, bij Do 11: 499 pS/cm en bij Do 12: 450 yS/cm. Het

ge-middelde Cl-gehalte bedroeg over dezelfde periode respectievelijk 35, 46 en 40 mg/l. Volledigheidshalve zullen bij de voortzetting van het onderzoek ook verder stroomafwaarts nog monsters worden genomen.

8. DISCUSSIE EN SAMENVATTING

Over het algemeen blijkt op dit moment de invloed van de stort-plaats op de kwaliteit van het ondiepe en diepe grondwater niet ver-ontrustend te zijn en is alleen aantoonbaar binnen een afstand van

ca. 300 meter van de stortplaats. Uit de hydrologische gegevens kan worden berekend dat de van de stortplaats afkomstige verontreiniging,

sinds de vestiging van het VAM-bedrijf hier in 1930, maximaal een af-stand van ca. 500 meter kan hebben afgelegd. Bij monsterpunt Dil is het nu meetbare effect op 60-75 meter diepte dus veroorzaakt door per-kolatiewater afkomstig uit afval van de jaren rond 1940.

Uit de waterkwaliteitscijfers blijkt dat op meer dan 50 à 100 meter van de stortplaats het effect van de stortplaats alleen aantoon-baar is omdat het grondwater hier van nature zeer schoon is met een

laag totaal zoutgehalte van minder dan 5 meq/l of 400 mg/l.

In het ondiepe grondwater is de verontreiniging slechts over zeer korte afstand merkbaar, omdat een belangrijk deel van het neer-slagoverschot via de keileemlaag naar het diepere grondwater wordt af-gevoerd. Bij de gemeten drukhoogteverschillen tussen het ondiepe en het diepe grondwater blijkt de keileemlaag naar schatting 200 à 250 mm/jaar door te laten. Bovendien komen plaatselijk scheuren in de

(29)

keileemlaag voor, terwijl in westelijke richting deze laag dunner en zandiger wordt.

Dankzij het zeer dikke watervoerende pakket onder de leemlaag en de geringe horizontale stroomsnelheid van het diepere grondwater ver-plaatst de verontreiniging zich hier zeer langzaam (horizontaal in zuidwestelijke richting ca. 12,5 meter/jaar). Door deze lange verblijf-tijd in het grondwater is er ruimschoots gelegenheid voor microbiolo-gische afbraak, waardoor over korte afstand de COD van het perkolatie-water sterk zal afnemen.

De grote dikte van het watervoerende pakket en de grote afstand tot de watergangen waarop dit pakket afwatert zijn aanleiding tot een zeer diep doordringen van de verontreiniging in het grondwater (hier op 200 meter afstand aangetoond op een diepte van 60-75 meter). De kwaliteit van het grondwater was op deze diepte wel verslechterd, ech-ter de absolute concentraties bleken vrij laag te zijn, voor een deel vanwege de verdunningsprocessen (diffusie en dispersie) die met name in het front van de verontreinigde stroombaan een rol spelen en voor-al dankzij de zuiveringsprocessen in de bodem (microbiologische af-braak, adsorptie en precipitatie).

Het oppervlaktewater in de omgeving van de stortplaats wordt voornamelijk tijdens de winter en het voorjaar verontreinigd. Het ef-fect hiervan op de waterkwaliteit in het Oude Diep is echter nauwelijks meetbaar. Naar verwachting zal de verontreiniging van het oppervlakte-water in de sloten ten zuiden en ten oosten van de stortplaats in de

komende jaren geringer zijn dankzij de onlangs gegraven ringsloot.

9. LITERATUUR

ANON. 1975. Geo-electrisch onderzoek rond het compostbedrijf te Wij ster. Adviesbureau Arnhem BV. Project nr. 8969.

BEEK, J. and F.A.M. DE HAAN. 1973. Phosphate removal by soil in rela-tion to waste disposal. Proc. Int. Conf. Land for Waste Mana-gement, Ottawa: 77-86.

BEEKMAN, A.G. 1961. De bodemgesteldheid van het ruilverkavelingsgebied Drijber. Stiboka-rapport 565, Wageningen.

(30)

BREEUWSMA, A. en L.E. VAN ENGERS. 1975. Verontreiniging en zuivering van grondwater bij vuilstortplaatsen. H„0 8: 6~9.

BOS, H. 1958. De landbouwwaterhuishouding in de provincie Drente.

Comm. Onderz. Landbouwwaterhuishouding Nederland TNO, rapport 4.

HOEKS, J. 1973. Verontreiniging van bodem en grondwater bij vuilstort-plaatsen (een literatuurstudie). Nota ICW 737.

HOEKS, J. 1974. Kolomexperimenten met drainwater uit een vuilnisbelt. I. Theorie en experimentele uitvoering. Nota ICW 816.

HOEKS, J. 1975. Pollution of soil and groundwater from land disposal of solid wastes. Versl. Meded. Comm. Hydrol. Onderz. TNO 21. REES VELLINGA, E. VAN. 1975. Persoonlijke mededeling.

RIJKSINSTITUUT VOOR DRINKWATERVOORZIENING. Geo-hydrologisch archief. Chem. Bact. Afdeling, 's-Gravenhage.

STICHTING VERWIJDERING AFVALSTOFFEN (SVA). 1974. Onderzoek Centrale' Stortplaats van het 'Openbaar Lichaam Vuilverwijdering Twente' Rapport V. SVA, Amersfoort.

TOUSSAINT, C G . 1972. De chemische samenstelling van het oppervlakte-water in West-Nederland. Nota ICW 653.

TOUSSAINT, C G . , E. VAN REES VELLINGA en H. WITT. 1973. De chemische samenstelling van het diepe grondwater in Midden West-Neder-land en de invloed hiervan op de gebruiksmogelijkheden. Nota ICW 769.

VAM. 1975. VAM-Mededelingen, jaargang 30, nr. 1.

WIJNSMA, M. 1975. Bepaling van c-waarden in de omgeving van de VAM te Wij ster en een methode om watermonsters te nemen uit filters onder een afvalstortplaats. Nota ICW 889.

(31)

oo '•o \o <M CO 00 J " I A xo I A xo d - I A o ^ » A o \ o m r f ON N f " VO K \ \ 0 t A rf- KX ON ON XO O l- 0 CXi l A t A l A ^ i KN CVJ CM C X J . - t . - t l A CXJ CXJ .=*• CXJ CXJ CJ\ J- OC XJ d -K N r- ld - K\f r\C X J- *V OC \ION O\ -- t KN KN J - f— | A C— J O J N H o . - < o o o o o o o o o o o o o . - t o o o x o o o .•H 0 0 © «-• CXJ O l A X O o C — E— C— d - C — OO OON . -I I A K N . : * ' l A XO O CO l A .-• VO d- (X j r^r - . - ( . - i C X j . - H O O O . - i O O C \ J O . - < - H ( y O O O ^ C — O w O CO NO XO l A e ~-i A ^H C* - ir x' i fX0 Q0 i rx ^O0 0 Xj 3 cxj i f\K X J - l A XO w t A ON - t CXJ J t CXI I A O r - i r H O O O O o O O ^ - t O O ^ - t ^ - t i « ™ * O O © t— O O ON .-t F - LA KN I OON t— IfXN Ou ^cOOOJd-.ït-^.d-O' -OKN.-t l A .=*• ON ON CM t — ^ H ^ . - • i-i —« CXJ CXJ KX —« ^ t ^ CXJ CO CXJ i A r A I l A C X J X O C X J t — K N C O l A . = i - C \ J . - t . - i . = * - X O t - - X O J - O C— KN O --» d - r-i CXJ — i i - l CXJ ' CXJ CXJ K X K N K N CXJ CXJ •-< ~H KN K \ . - l + s hfl QJ ON d - C— 0 0 c o I A f - CO i CO ON co c— trx ^ t l A VO KN + s CÖ 0) l A CXJ 0 0 cxi ON co m CXJ CXJ l A CXJ S + OJ « bO CO CXJ CXJ NO CXJ CXI l A ON ON i j - ON KN CO KX {\J H \ 0 VO jfr X Û C O C — - H L A X O K N d - K N l A ^ H l A ^ H N O ^ C V J l A C O i n O l A - H . * KN ON r i 0 0 O 0 0 •-< t ^ D— ^ t_(l- * c X J . - t . - « . - i . - t . - l » - » . - l . - « . - l . - i C X I K \ K N —t i-l KN ON XO CXJ KN ~H C\j ( Xj i AC X jW N ^j -r 'N d - C- ' OXO OC XIK XJ d -ON OC X Ji A C XJ CO J- O CO xO t— O N CO l A l A V O L r x ^ l A C X J ^ C O X U V O r A V O C O C O O N l A O ^ t ^ - t l A J - l A K \ KN KN KN KN KN . - . r - .-« c— t ~ - ^ t — o d - c o ^- t r ^ - H c o o N c O ' - ' o o r A o c — cxi O I A O I A O I A

•-* r-i —t _« ,_i _, _i ,_i .-< « - » c N j a - x o t —

+ + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + J - ^ - t d - I A OV O l A C — C X Il A C X J C X J KN t^ J- K N d - - l ^ - XO OS f KX H N J KN O r - t X O c O CXJ l A O O O N i A O O O KN O 0 0 C - C— CXJ C— XO XO iJX t - ^ _ i » « . H ^ - .-« . - i CXJ LA CXJ C— NO C X I V O C X J C C l A K N t r — C X J l A K N X O K N V O . - l K N X O . - l t A © U"X O l A O ,_. _H -H KN .=ƒ" XO P - ON SB S J3 C X J ^ - t C X J ^ ^ H C X J ^ - t C X J ^ t r H C V J ^ H C X J ^ - t C X J r t K N C X J ^ K N C X J ^ t XO l A d " KN CXJ .-< • I • I I I I t I | I I I I 1 I ^ - f - t C X J C X J N N : ± . = J - i A i A L A X £ > X O C — C— C O C O O N O N O N O O O _ t , - . _ « , _ , _ . ,_. i l l I I I I | I I I I t I | | i i | | | | I I I I l l P P P P P P Q P P O P P P P P P P Q P O P p P p p P p

(32)

c 0 •H cfl S rt « •P bO O • p S GO C 0) i . t S 8 CO •5 s

< 3

i & .s' e

< 1

ï 'rt S U M B

Î3

m to a

Si

o a U 0) K U 0) 04 o. a , •S + l sB £ s H 1 •H h e

I

S

o CM O CM t— I A o o o e o o o o SO p -I A NO KN CM VO l A CM SO KN CM 58 0 0 Os CM l A + J t CM CM •H ( G vo VO v o t A 0 0 KN v o J t o ** o J t 0 0 CM CM * oo KN l A KN i n CM KN O N CM P -1-1 p -CM I A v o p -+ v o v o r H 1 O vo P -I A CM O O o o o o o o 0 0 (M KN KN KN Cv CM 1 1 I A VO CM P -O O J t CM t - l CM l A + 0 0 CM CM CM 1 O I A O t A Jt ON CM KN ON O . H KN J t CM KN O O I A KN KN p4 I A I A

1

P VO I A CM P -I A P -+ I A CM P -CM 1 j t l A CM ON VO CM CM I A ON ON J t VO ON I A CM O l A CM 0 0 e * •«4 O * t A CM O l A VO I A A 1 1 l 1 1 0 0 v o I A p -1 1 1 1 1 1 I A CM + vo co CM CM J t 1 O J t v o Os rH P " CM l A CM O O N O p -o l A CM C O I A I A I A S N O N O ( N | KN O c-* r-m O N NO » 1 i n o CM ON (M I A O v o O O <-1 CM CM I A I A J * CM * 4 t A l A 0 0 p -CO e * 0 0 CM CM CM P -0 -0 o + p -I A CM » CM i A 1 O I A 3 I A CM P -ON ON O M M . CM "* CM VO ON VO VO J t O I A P-v o CM

s

p -l A 0 0 0 0 4-4 m i KN » ITS ON ON O -KN S * "• ON KN t -IM m (M KN (NI —* * ( N I » KN N O se 0 0 + S l A t A 1 o

S

t A l A J t ON O ON

s

l A KN CM l-H ON KN O CM t— CM ON CM 0 0 o o o o + CM I A I A CM VO 1 O N S CNJ m o 0 0 o 0 0 _ p I A ON I A S ON ? CN * CM N O O N O <NI O p-t 3 t

-s

VO 1 o j t CM CM J t l A V O O V O K N t -il » o I T N (NI ITN KN 0 0 OO s G O 0 0 O o o I A co I A 0 0 CM CM t— 1 I A CM CM l A VO I A 3 «-4 tfN V O I A * ( A I A CM J t I A J t ON 3 » N r » 3 0 0 E= ir» f -1 o\ O N r-f 4 » ON M f * O t -o o * ON <NI » (NI 0 0 0 0 f -0 -0 o o o o it KN (NI 0 0 o » NO 0 0 (NI o CM o CM ON O N o o t A l— CM * 4 t A I A J t l A J t I A O I A 0 0 J t -VO O I A 0 0 I A CM NO 0 0 1 J t N O CM J t I A t -^ 2 O O I A d -NO CM -O I A P-CM J t ON * ON V O CM V O CM V O CM CM O 1-4 + J t I A I A ON 1 Q f -CM ON

t

CM O O C O o fA O f* ON KN ON & l/N 0 0 K N O o4 f-O l A I A I A 0 0 + v o VO CM ON 1 f t I A I A CM ON O o J t f A PH l A CM O O l A S J t l A J t CM

?

J t CM r-CM I A + S s 0N 1 O KN O KN ~ KN O (NI (NI (NI O * r H KN (Nl NO Î NO NO NO NO ITN 0 3 i n oo m oo VO t A I A I A O 1 M 0 0 I A I A r-ON CM CM KN O .-, KN t— ** P -CM O S KN O N VO I A !—< I A P" O N CM l A CM + o N O ( N I O 1 O (M K N aa M ON i - t 0 0 o ON o ON O i n o 0 0 NO NO • 4 NO K N 1-4 0 0 m NO NO (NI O i n (NI + 3 O 1 KN CM ON S » N O N O c -ON ON o O N 3 -i n o m m 3N S ON » ON * O 1 K N * 4 l A V O 1 l A ON 0 0

s

0 0 o CO o 0 0 o (NI IM KN (NI m K N (NI O N o4 NO (NI m N 0 KN i n i S o KN m i CO ( N I m 0 0 m KN 0 0 O 0 0 o oo o KN OO ON 0 0 NO 0 0 o 0 0 = m l A v o CM 3 ( N I K N o K N 1 ( N i 4-t m i a ON o m 0 0 oo ON m 0 0 o 0 0 0 0 0 o (M 0 0 ON ON 1-4 K N O N K N vo K N O m K N t»1 P -K N K N V O K N O N I A l A 2 l A 1 P f A KN O 0 0 0 0 NO m oo o 0 0 a 0 0 o

6

-4 K N 0 0 J t CM 0 0 i A K N P -K N ON l A KN S 1 KN (NI 1 O r -S 0 0 N O " K N 0 0 O 0 0 o 00 o ft K N m m 0 0 NO fi (NI KN KN KN t A KN 1 O SN 1 Q

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In het kader van het voorschot van 1 miljard dat zopas werd gestort op de rekening van de ziekenhuizen in uitvoering van het KB van 19 april 2020 rijst de vraag omtrent

Sur cette base le European Alcohol Action Plan 2000-2005, la Déclaration sur les jeunes et l’alcool et le Cadre de la politique en matière d’alcool dans la Région européenne

Totale duur van de adequate (empirische + gedocumenteerde) anti-infectieuze behandeling: 5 tot 7 dagen (hangt af van de klinische evolutie). o Antimycotische behandeling

schot-uren e.d. &#34;buiten &#34;beschouwing zijn gebleven, zodat alleen de in de betrokken jaren noodzakelijke directe werkuren worden nagegaan. Hierbij is geen onderscheid

Hoewel de ontwikkeling van samengestelde soortgroepen significant verschillende ontwikkelingen in dichtheid zien tussen de voor mosselzaadvisserij gesloten en open gebieden,

Daartoe is aan de hand van beschikbare flora-inventarisaties en permanente proefvlakken uit de periode 1993-2018 vastgesteld of er inderdaad sprake is van een achteruitgang in

Avis de la Commission paritaire relatif à l’avis de la Chambre de chiropraxie concernant la définition de la chiropractie en application de la Loi du 29 avril 1999

Technische Commissie voor Verpleegkunde, de leden van de Nationale Raad voor Dringende Geneeskundige Hulpverlening alsook vertegenwoordigers van de. beroepsorganisaties van de