• No results found

Tweede vergelijkende voederproef met ingekuild gras en hooi bij melkvee

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Tweede vergelijkende voederproef met ingekuild gras en hooi bij melkvee"

Copied!
68
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Tweede vergelijkende voederproef met ingekuild

gras en hooi bij melkvee

DOOR

E. BROUWER. (Ingezonden 31 Maart 1928).

I n 1925—1926 werd een voederproef genomen m e t melkvee ter vergelijking van de voederwaarde van ingekuild gras en hooi, beide

v a n practisch gelijkwaardig uitgangsmateriaal afkomstig. J)

I n 1926—1927 werd deze proef herhaald m e t gras v a n dezelfde stukken land. D e in het vorige verslag vermelde velden : Veld I , Veld I I en Veld I I I werden, evenals in 1925, onderverdeeld in respectievelijk 16, 12 en 8 perceeltjes en wederom werd het gras van de ééne helft der perceeltjes t o t hooi gemaakt, dat van de andere helft ingekuild. Evenwel m e t dien v e r s t a n d e , dat die perceeltjes, welke vroeger gehooid werden, t h a n s het in te kuilen gras opleverden en omgekeerd, terwijl de volgorde der velden werd : V. I I , V. I , V. I I I .

I n den winter 1926—1927 werd de voederwaarde van het ingekuilde gras met die van het hooi vergeleken in een proef m e t melkvee. I n een paar opzichten is de proef anders verloopen dan in het vorige jaar. Om kuilgras t e krijgen, dat minder droog was dan het vorige, werd het materiaal nog op den dag van maaien ingekuild, waardoor het vochtgehalte inderdaad hooger is gebleven. Hiertoe werkte overigens ook h e t weder m e d e , dat veel minder droog en zonnig, zelfs regenachtig was. Dit laatste had tevens t o t gevolg, d a t het hooi van m i n d e r goede kwaliteit was dan vroeger, zoodat wij het ingekuilde gras niet konden vergelijken m e t onder gunstige omstandig-h e d e n gewonnen omstandig-hooi, zooals in de bedoeling lag. D e minder goed geslaagde hooioogst heeft ons er evenwel niet van doen afzien de proef tot een einde t e brengen; integendeel, hij was een welkome gelegenheid om na te gaan, hoe het m e t de voederwaarde van minder goed gewonnen hooi staat in vergelijking m e t ingekuild gras, beide afkomstig van gelijkwaardig uitgangsmateriaal.

1) Verslagen Landbouwkundige Onderzoekingen n°, 32, 1927, blz. 69 ; Verslag Proefzuivelboerderij, 1936, blz. 41.

(2)
(3)

A. Het proefvoeder. i)

D e p r o e f v e l d e n .

Voor de gegevens o m t r e n t den aard en de indeeling der velden zij n a a r het vorige verslag verwezen. H i e r zij slechts vermeld, dat :

De oppervlakte van de som der 12 pereeelen van Veld I I bedroeg: 2.34 H . A . ,

die van de som der 16 pereeelen v a n Veld I bedroeg: 1.27 H . A . en die van de som der 8 pereeelen van Veld I I I bedroeg: 1.99 H . A .

M a a i e n e n o o g s t e n .

T ij d van maaien en oogsten. D a a r het niet moge-lijk was al het gras van één veld op één dag t e verwerken, werd elk veld in twee à drie (niet onmiddellijk op elkaar volgende) dagen gemaaid; zooals wel vanzelf spreekt, maaide m e n op één dag even-veel kuilgras- als hooigraspereeeltjes.

H e t veld V. I I werd gemaaid op 26 en 29 Mei, V. I op 27 en 31 Mei en V. I I I op 4, 7 en 9 J u n i . H e t maaien vond steeds in de ochtenduren plaats. Als regel werd het in te kuilen gras in den n a m i d d a g v a n denzelfden dag naar den hoop gereden; enkele m a l e n begon m e n evenwel reeds vroeger m e t het optassen. H e t op kleine oppers z e t t e n v a n het hooi vond plaats op de volgende dagen : V. I I : 4 en 12 J u n i ; V. 1 : 5 en 15 J u n i ; V. I I I : 16 en 19 J u n i . H e t hooi van V. I I werd ingehaald op 16, 17 en 22 J u n i , dat van V. I op 22 en 23 J u n i en dat v a n V. I I I op 24, 25 en 26 J u n i .

Het iv e e r was gedurende h e t hooien aanvankelijk regenachtig; later werd het beter. H e t hooi van V. I I en V. I heeft hierdoor h e t meest geleden, terwijl de omstandigheden voor het hooi van V. I I I niet bepaald ongunstig waren, m a a r toch wèl minder goed moesten worden genoemd.

De voornaamste weerkundige waarnemingen zijn vermeld in tabel I*. E r is eenige oefening voor noodig om uit een dergelijke tabel een goeden indruk van de weersgesteldheid te krijgen. Op het aantal m . M . regen per dag m a g niet al te sterk de nadruk worden gelegd, want eenzelfde aantal millimeters regen kan van zeer verschillende betee-kenis zijn. E e n korte, zware bui zal over het algemeen minder kwaad doen dan een „ r e g e n d a g " , ook al is het aantal millimeters water in beide gevallen precies gelijk. V a n d a a r dat men, behalve op de cijfers

1) De belangrijkste der tabellen, welke bij dit opstel behooren, zijn in den text opgenomen; de minder belangrijke zijn aan het slot geplaatst. Wordt in dit opstel naar een der laatstgenoemde verwezen, dan is dit steeds te zien aan een sterretje, dat bij het tabelnummer is geplaatst, hetgeen het naslaan vergemakkelijkt. (Tabel 1* is b.v. te vinden aan het slot, tabel V (zonder sterretje) in den text).

(4)

voor neerslag, ook moet l e t t e n op die in de overige kolommen (wind-richting, bewolking, vochtigheid, t e m p e r a t u u r ) . I n tegenstelling m e t het vorige verslag is t h a n s nog een kolom opgenomen, waarin m e t enkele woorden de weersgesteldheid is gekarakteriseerd; dit om tegemoet te komen in eventueele moeilijkheden bij de juiste inter-pretatie der cijfers.

Uit de tabel blijkt, d a t er slechts weinig mooie, zonnige dagen

zijn geweest. A7an de eerste 19 dagen waren er slechts vijf zonder

r e g e n ; dagen, waarop 7 m . M . en m é é r regen viel, k w a m e n herhaaldelijk voor, terwijl de vochtigheidsgraad der lucht hoog en de t e m p e r a -t u u r laag w a s . E e n vergelijking van -tabel I * m e -t -tabel I V * ui-t he-t vorige verslag zal het verschil met 1925 duidelijk doen uitkomen.

I n den tijd, die er verliep tusschen het maaien van het eerste gras van V. I I en het inhalen van het laatste hooi van hetzelfde veld viel er 57.3 m . M . regen (27 dagen). Voor V. I was dit cijfer eveneens 57.3 (27 dagen) en voor V. I I I : 33.6 (22 dagen). N e e m t m e n in aanmerking, dat het gras van elk veld niet in één dag werd gemaaid en evenmin op één dag als hooi werd ingehaald en bedenkt m e n bovendien, dat het hooi in den l a a t s t e n tijd vóór het inhalen in oppers stond, dan blijkt wel voldoende, dat deze cijfers een overdreven beeld geven van de werkelijke hoeveelheid water, waarmede het materiaal inderdaad in aanraking is geweest.

I n den tijd tusschen het maaien van het eerste gras en het op kleine oppers zetten van het laatste hooi van V. I I viel er 46.0 m . M . regen (17 dagen) ; voor V. I en V. I I I waren deze cijfers achter-eenvolgens 53.8 (19 dagen) en 32.7 (15 dagen).

De tijdsduur tusschen het m a a i e n en het inhalen van het hooi bedroeg voor V. I I gemiddeld 22 dagen, voor V. I gemiddeld. 24.5 dag en voor V. I I I gemiddeld 18 dagen. De tijdsduur tusschen het m a a i e n

en het z e t t e n in kleine oppers bedroeg bij V. I I gemiddeld : l l ir dag,

bij V. I : 12 dagen en bij V. I I I : 10 dagen; de hoeveelheid regen, waarmede het hooi in dezen tijdsduur in aanraking k w a m , was gemid-deld respectievelijk 29.6, 29.4 en 29.4 m . M .

Deze cijfers geven de omstandigheden, waaronder het hooi werd geoogst, wel ongeveer weer; m a a r de laatste doen m.i.z. te weinig uitkomen, dat de omstandigheden voor V. I I I gunstiger waren dan voor V. I I en V. I. D a a r o m lette m e n nog op het volgende : V a n 27 Mei tot 14 J u n i regende het bijna dagelijks. H e t hooi van V. I I m a a k t e van deze regenperiode gemiddeld 17-| dag mee, dat van V. I gemiddeld 16 dagen en dat van V. I I I gemiddeld 7.

Het k u i l g r a,s:. Gelijk gezegd, werd het gras als regel

's ochtends gemaaid en 's middags n a a r den kuili gebracht. H e t was d a n ongeveer winddroog. Enkele malen moest echter reeds 's ochtends m e t inhalen worden begonnen, wanneer het gras nog n a t van den dauw was.

Voor het inkuilen werd van drie, in het erf gegraven (dus niet onder dak) ronde, onbekleede, ongeveer 45 c.M. diepe kuilen gebruik

(5)

gemaakt. De doorsnee van de voor het gras van V. I I , Y. I en V. I l l b e s t e m d e kuilen was respectievelijk: 5 M., 3.75 M. en 4.80 M. De

oppervlakte bedroeg dus achtereenvolgens 19.6, 11.0 en 18.1 M2,

zoodat per H . A . grasland beschikbaar w a r e n : in den kuil voor Y. I I :

16.8 M2, in den kuil voor V. I : 17.5 M3 en in dien voor V. I l l :

18.2 M2. De kleine kuil voor Y. I ware beter iets wijder geweest. Ook

bij zeer dichten stand van het gras is 17 à 18 M2 per H . A . te weinig,

m a a r m ons geval voldoende. B e d e n k t m e n , dat V. I I aan versch, voor inkuiling bestemd gras opleverde: 23 000 K.G., V. I 13 200 K . G .

en Y. I I I 22 300 K . G . , dan blijkt, dat op 1 M2 werden geplaatst

achtereenvolgens: 1170 K . G . , 1200 K . G . en 1230 K . G .

E n k e l e dagen (twee à drie) na het voltooien der hoopen, toen ze flink gezakt waren, werd er grond bovenop g e b r a c h t ; éérst een laagje n a t t e , kleverige , , s m e e r k l e i " en daarna, lichtere klei, t o t d a t de t o t a l e dikte

+ 60 c.M. bedroeg. Weer enkele dagen later, toen de hoopen nog verder in elkaar waren gezakt, werden ook de zijkanten m e t een dikke laag aarde bedekt.

D e in den loop v a n den zomer af en toe in de aardlaag o n t s t a n e spleten werden zoo spoedig mogelijk gedicht; verder werd er niets aan gedaan. De vrij groote neerslag van 1926 heeft gemaakt, dat de bedekkende grond n i m m e r belangrijk uitdroogde.

Het h o, o i. H e t eerste hooi (V. I I ) werd tamelijk vochtig onder

dak gebracht ( + 35 °/0 vocht), dat van V. I en V. I I I was iets droger

( ± 30 °/0 vocht). H e t materiaal van de drie velden werd in de

aangegeven volgorde boven op een rest overjarig hooi opgetast, waarbij als afscheidingen d u n n e laagjes stroo w e r d e n aangebracht. Op 10, 14 en 15 J u l i werd ander hooi (natuurlijk weer m e t een afscheiding) op de bovenste laag gestapeld.

B r o e i v e r s c h i j n s e l e n i n h o o i e n g r a s . De t e m p e r a t u u r werd, evenals een jaar t e voren, g e m e t e n m e t m a x i m u m - t h e r m o m e t e r s , welke konden worden geschoven in m e t a l e n buizen, die bij h e t opladen in de hoopen waren gelegd. I n het hooi v a n elk veld waren er drie van deze buizen op de halve hoogte van elke laag geplaatst; twee nabij de zijden en één in het midden van d e n hoop. Alleen in de drie middelste buizen werd de t e m p e r a t u u r regelmatig gemeten en wel in alle op drie plaatsen : in het midden,

op1 1\ M. v a n d e n voorkant en even ver v a n de achterzijde v a n h e t

vierkant.

I n elk der fct«7hoopen lagen twee à drie buizen boven elkaar, één. meer n a a r onderen, één meer nabij den bovenkant en eventueel nog één in het midden. D e t e m p e r a t u u r m e t i n g e n werden hier in het meest centraal gelegen gedeelte van elk der buizen verricht.

(6)

I n Tabel I I * en I I I * zijn de voornaamste der aldus gevonden cijfers weergegeven.

I n de kuilen waren de hoogste t e m p e r a t u r e n (° C ) , welke wij w a a r n a m e n , de volgende :

Veld I I : boven : 55, onder : 50, Yeld I : b o v e n : 4 1 , o n d e r : 39,

Veld I I I : b o v e n : 54, m i d d e n : 51, o n d e r : 57.

De t e m p e r a t u u r daalde sneller en dieper dan bij de proef van 1925—1926. Toch d u u r d e h e t nog tot S e p t e m b e r of zelfs October, vóórdat een wa r m t e g r a a d beneden 20° C. werd bereikt. I n de eerste dagen werden ook m e t i n g e n in de meer n a a r buiten gelegen gedeelten der kuilen gedaan. Dit kon evenwel niet lang genoeg worden voortgezet om m e t voldoende zekerheid na te gaan, in hoeverre de t e m p e -r a t u -r e n hie-r hooge-r wa-ren dan in het midden.

H e t hooi (Tabel I I I * ) begon dadelijk flink t e broeien. D e m a x i m a (° C.) w a r e n :

Boven (Veld III)

Midden (Veld I)

Beneden (Veld II) ...

Voor.

43

51

50

Midden.

66

66

56

Achter,

62

65

54.

Al spoedig daalde de t e m p e r a t u u r . Op 10, 14 en 15 J u l i werd ander hooi op de bovenste laag gestapeld, hetgeen een hernieuwde, geringe stijging van den w a r m t e g r a a d bewerkstelligde. ( I n het hooi van V. I I I (vóór) steeg hierdoor de t e m p e r a t u u r iets hooger dan te voren, n.1. n u tot 45" C ) . D a a r n a daalde de t e m p e r a t u u r w e e r ; evenwel zeer lang-z a a m , lang-zoodat het hooi den geheelen lang-zomer en herfst tamelijk w a r m is gebleven.

Ook dit jaar was de t e m p e r a t u u r in het c e n t r u m hooger clan m e e r n a a r b u i t e n ( I J M. v a n vóór- en a c h t e r k a n t ) .

H e t v e r k r e g e n i n g e k u i l d e g r a s e n h o o i . H e t hooi bleek lichtbruin t e zijn gebroeid, behalve de k a n t e n . Op enkele weinige plaatsen bevonden zich schimmel- en stofhaardjes. D e onderste laag hooi (V. I I ) was lichter v a n kleur en h a d d u s blijkbaar minder gebroeid, zooals dan ook uit de t e m p e r a t u u r bleek; het aantal schimmel- en stofhaarden was hier iets grooter dan in de beide andere lagen. Toch k a n over het algemeen worden gezegd, dat, de omstandigheden in aanmerking genomen, de conservatie goed is geslaagd.

D e kuilen lieten zoo goed als niets t e wenschen over. D e rand-verliezen bedroegen slechts enkele centimeters. D e kleur van het gras was geel, soms iets grauwachtig, de geur m e e s t a l „ z o e t " , soms zwak frisch zuur (eventueel aromatisch) ; de alleronderste laag was sterker zuur en rook naar boterzuur. Ook in de hoogere lagen van den kuil

(7)

van V. I k w a m e n tamelijk sterk naar azijnzuur en boterzuur riekende plekken voor. I n het grovere gras van V. I I I bevonden zich enkele onbeteekenende sehimmelhaardjes. Afgezien van de alleronderste lagen kon het gras van V. I I en V. I I I over het algemeen „ z o e t " worden genoemd, dat van V. I was boven ietwat zuur.

T e c h n i e k v a n m o n s t e r n e m i n g e n a n a l y s e , v o e d e r w a a r d e b e r e k e n i n g .

H e t bemonsteren, volgens de m e t h o d e BAUWEKDA, v a n het versch gemaaide, in het zwad liggende gras, konden wij ons dit jaar

besparen, o m d a t het in t e kuilen gras reeds op den dag van m a a i e n n a a r d e n kuil werd gereden. De analysen der hieruit bij h e t afladen genomen monsters werden, op grond van de ervaringen van het vorige jaar, beschouwd als een goed beeld van al het uitgangsmateriaal (dus ook van dat voor de hooibereiding) t e geven. Bij deze m o n s t e r n e m i n g werd er voor gezorgd, dat uit eiken wagen een groot aantal greepjes gras werd genomen. Ze werden tot den avond in een goed sluitend v a t bewaard, dan gesneden, waarop een submonster werd getrokken, dat bij 60 à 70° C. werd gedroogd. (Natuurlijk werd tevens de lading van eiken wagen gewogen).

D e m o n s t e r n e m i n g van het uitgebroeide hooi en ingekuilde gras vond op dezelfde wijze p l a a t s als een jaar geleden. Wij herinneren er aan, dat van dat gedeelte van het proefhooi, dat voor de proefkoeien bestemd was, eiken dag een weinig werd verzameld door vlak n a h e t afwegen de h a n d op zes plaatsen in de voor dien dag afgewogen hoeveelheden t e steken en aldus telkens een weinig materiaal t e n e m e n . H e t werd t o t het einde van de periode, waarin de betreffende hooisoort werd gevoederd, in een goed sluitende bus bewaard, zooals bij de voederproeven t e H o o r n reeds jaren gebruikelijk is. D a a r n a werd h e t verzamelde gesneden en gemengd, w a a r n a een submonster werd getrokken. W e r d niet al het van één veld afkomstige hooi in één bepaalde proefperiode vervoederd, dan werd de rest afzonderlijk, m a a r op dezelfde wijze bemonsterd.

Om eenig inzicht o m t r e n t de nauwkeurigheid v a n deze m e t h o d e t e verkrijgen, n a m e n wij van een viertal der bij deze proef vervoederde hooisoorten dubbele monsters, die ook later afzonderlijk werden gedroogd, gemalen en geanalyseerd. D e onderstaande tabel I V geeft de verkregen cijfers weer, waaruit blijkt, dat de te Hoorn gevolgde methodiek ook in dezen aan redelijke eischen voldoet, w a n t zoowel voor de droge stof als voor de samenstellende deelen der droge stof werden practisch even hooge cijfers verkregen bij de twee aan twee bij elkaar behoorende monsters (telkens g e n u m m e r d : (1) en (2)). Bij de droge stof m o e t evenwel de opmerking worden gemaakt, d a t hier een systematische fout, o n t s t a a n door opneming of afgifte v a n kleine hoeveelheden vocht, door h e t dagelijks openen der bussen, niet is uitgesloten. Wij m e e n e n echter gerust t e k u n n e n a a n n e m e n , d a t deze fout slechts zeer klein k a n zijn.

(8)

o o -s - o - o S TS (—i ^

s

ffl

o

H Os

.g

CÙ cc s ä O l •^

ft

O -t-3 o bo o J - l FH ^ 3 6ß S Q -4-> ce Ö P3 CQ ' f ' o K S < , o J«J s-t : c +i S 'S '•"" •*2 M £ t > & •e*

o

© ra cû ü ï t u t> ' 3 "+3 S1 4J (V) . - , S-i - - < o o> ï £ —1 T3 • ea a « © s ,2 •S | s

» i ^

• ^ *

IN"5 5

5 S o Ü o > •§ to ca 3 33 ^ 0 5 l e ^ s u o p g ; S ^ C l CO • ^ g o CO Tt< o" L.O aï o co o • " * CO C l CO CO -* cq CO o a i C i co a i co ___ o 4) O > CO '"" r f l -** o iO ia> [ > 0 1 CÏ iS> OJ O O co o5 i > o i CQ o i aï o o i co o S i •o o

'S

i n o ^ l > ^ X C3 ^ -* o to C i ^* l > C l CO IO "* ( N co CO co t D o CD Os a o x 2 •t:

è

O l c i (O CO co t O ö CM CO co' ö I O l > co •rJH m CO co c3 CM CO cd "* t> a i co o i co CM »o ^_^ '—' *—1 1-1

s

© t> .2 ® 'S o

w

X CJ o iO CO" o ö GO CD

s

ö • X T * "* O l C? c4 SS cri c i CM CO a i O l co CO X CO iD> ^ ca l-H 3 "a> > CD" ' S 2 o o M S CXI c o CO t > "* ZD S CD O CD C I > a-co • * • ^ % •& c X CD a îD Se 7-Q. c CD CO CO -* CD CO C i CO C ï 1 "* CM t * CM • ^ 1 1 o 1 CO o CO CM C O CM CM O CO

s

s

s

- - V H-1

s

'ai t > •g

s

g o

w

ç» co cq -w C i "* x" i-H Ci CD CD O CM • * CD CO Ö CO CM ö ï C O co' X CO S3 C D • ,_^ ca h - ( S 'S t > t 3 O o M CD C D CO [ > -•W CO -rfi X O o O l

s

O l CO CN "*

s

o CO cq a X E < Ü CM CM CO X -# S3 ^ X 1 i X ! X 1 1 [> CO ö CD co' -* CO t * CO O l O l CM 8 CM O l X CD S O o

1

ES a 8 c i IO o o o cd o -* a i C l c> co I O co" "* -* q co CD c i «o co i-H S SS ^ CD J * Ä O l O CO co C l ^ CM O X C l o C l

s

ö I > o co ^* C l CO co S3 cq X CM O l CO X 2 % -o 'O

s

a> C

(9)

Op de volgende wijze werd m e t het ingekuilde gras gehandeld : Men zal zich herinneren, dat vóór het vervoederen van dit materiaal telkens monsters werden genomen. Na het wegnemen v a n de aard-bedekking van het geheele bovenvlak werd de bovenste laag n.1. op zes verschillende plaatsen loodrecht aangeboord m e t een monsterboor, hetgeen na één of m e e r weken, als de aangeboorde laag vervoederd was, werd herhaald, en eventueel (weer later) nog eens.

E e n zestal m a l e n hebben wij op een ietwat andere wijze gehandeld. H e t gras uit de eerste drie boorgaten werd afzonderlijk gehouden van d a t uit de volgende drie, zoodat van één laag twee monsters werden verkregen, die ook verder afzonderlijk werden verwerkt. Wij droegen ervoor zorg, dat v a n elke drie boorgaten er één in het midden en twee aan de k a n t e n lagen.

Uit de tabel V op bladz. 18 blijkt, d a t de overeenstemming zeer goed is. I n t u s s c h e n zijn wij ook hier niet geheel voor systematische fouten gevrijwaard. Bij n a t gras is het denkbaar, dat bij het boren een weinig vocht uit het boorsel wordt uitgeperst, waardoor het gehaltecijfer voor droge stof iets t e hoog zou worden. Ook op dit p u n t hopen wij nog een nader onderzoek in t e stellen. H e t is eveneens mogelijk, dat het gras in den hoop gedurende den tijd, die er tusschen m o n s t e r n e m i n g en vervoedering verloopt, een weinig vocht aan de lucht kan afstaan of door regen kan opnemen. Veel kan dit echter niet zijn, omdat de hoopen na het wegnemen der aarde steeds m e t een waterdicht zeil werden afgedekt.

De analyse. Hiervoor verwijzen wij naar het verslag van het vorige jaar. De bij het drogen vervluchtigde vetzuren werden weer als" zetmeelachtige stof in rekening gebracht, de ammonia daarentegen als vocht.

Voederwaardebe rekening. Ook hiervoor verwijzen wij naar het vorige verslag. Opgemerkt zij slechts het volgende. Ook n u werd bij het ingekuilde gras een deel der „vetachtige stoffen" als zetmeelachtige stof in rekening gebracht. Verder werden de verterings-coëfficienten bij beide producten gelijk aangenomen, behalve voor het eiwit, waarvoor de uitkomst der laboratoriumproef werd genomen (er werd weer gerekend m e t verteerbaar totaal-eiwit zonder ammonia). Ook berekenden wij bij het ingekuilde gras weer twee getallen voor zetmeelwaarde, n.1. zetmeelwaarde I (aftrek per procent ruwe celstof even groot als bij groenvoeder, dus afhankelijk v a n het ruwe celstof-gehalte) en zetmeelwaarde I I (aftrek per procent ruwe celstof even groot als bij hooi, dus 0.58).

(10)

s Ä 05 o g

>

J W PA £ O

s

1 — ^ s> - o - o T S t . TS O l H S ?»

-^

o

s

C|H O ba o

!-<

T O bc .3 'S S

a

œ • j n n z S n t i o n ^ A TON v m n z ä i f f l o n i A ( j B i n o r a r a y • p i r a y •}TAiI9 2(ftl91[J9Al • q œ o i i s A (T 'PJIUB + ! ) I M I 9 ï[ftl95[J9J«. • q J 9 9 ^ J 9 A • } I M T 9 ^ f t P U M / ü •U9I99P 9 [ M 9 n i H (z T r a j f O l S 93^)1(013 -199UI49Z •J01SI90 9 M n a • a g j j o i e e S R q o P 5 9 A ( [ - p i u i B 3 ï ( ï l Q 2 [ J 9 M (•qod) j o q s e 3 o j ( i •oj Ç J 9 1 B U 0 H O O I c a o i ß c D C a - * i > c o C a c a O i C Q CO 00 ö ö e i - * Cd co CM CO O C O CaCa C O " * COCO l O I O e g o 25 oo 1 0 - * CM C D OS O S o o 3 3 CCCa co en coco O S - # C O ' * - * i ß l o c o SS ca* ca caca

s

CO CO »o C l co ö

a

CO

-*

i ß Ca o l O

s

i O

o C D

-*

s?

C l

>*

-*

i O C D ca' C M C D O C O C O T—I CM os ca eö cö

>>

P.O. 5 2 o o WW 2 'S T 3

?

o SS"* co-»** C O C O -* o I ß - * caca O Os r i d o ç p C O © - * • * < 8 8 caca - r * -"H C O C O i - H C O 7-1 CO i ß i O OS CO co os C C CO coco r H O S - * c o 0 0 7-1 T - H C M • « * • - * C a i M

s

CO I O ca Os ö C 3 ca

"*

CO o ca ( M CO ca i O 7 - " co I O C O ca o

-*

o ca

-*

ca

^^

I-I ca r Q . Q hotuo »-H l—7 f>t> O.P. 5 5 o o WW

s

h o sêoS caca o o H I M COCO [ > cO

-*-*

càcà SS coco O i O 00 Os caca O I O C O C O l O i ß coco CC o caca l O CO O T " H co co O O S CO I ß »o O o o 8 3 i-H Ö ca ca S ca os co • * ca' o o CO T - l Cs ca CO CO CO CO ca ' « t i "**7 co o CO co

-*

o ca co

s

CO os

-*-*

7-1 c a

rt«

»

ftft

SS O o KW 2 "3 - Ö '8 O C 4 C M [ > co - * C 0 CO CO COCO 7-1 c a SS I ß I ß CO O S O C O coca c a o : r H CO coco c o o C O O coco o c a i O i ß 7-4 TA o 1-1 CO 0 0

ss

c o o O S CO I D CO o o C O - *

-*

o

s

CO

CO o

-*

I O

s

Ol ca 0 0 CO CO C D ,-H

-*

l -CO ca

-*

L ' -es o ca CO t > 7-1 ca &J2

ri «

»

P u f t

ss

o o WM 2 T 3 H H O • * * i c o O i O - r t C * o ç o - * os ^ f i C O l O CO 7-1 c a coca co co SS coco i ß - * CO CO o -* O C O CO C D

-*-*

o CO C Î T - H

as

ca ca"

-*-*

C O C O coco C O O T i ß k ß 7-1 C D OO i ß - « * CO CD c a S CO

-*

O S

•*

-*

ca CO l O ca CO i O CO CO OS r H OS ca

-*

t o 8 S

-*

O 8 ca i ß co c o c o j S r O Œ> 0> f - l ^ « r ^ Ä F c 5 9

&&

(11)

S a m e n s t e l l i n g v a n h e t u i t g a n g s m a t e r i a a l e n v a n d e v e r k r e g e n p r o d u c t e n .

Voor de botanische samenstelling zij verwezen n a a r tabel V I * , welke wij weer danken aan de welwillendheid van den H e e r Dr. K. ZIJLSTEA, directeur van de plantkundige afdeeling v a n h e t Bijkslandbouwproefstation te Groningen.

De chemische samenstelling van het uitgangsmateriaal is weergegeven in tabel V I I (bldz. 20), tegelijk m e t die v a n het ver-kregen ingekuilde gras en hooi.

Vergelijkt m e n het uitgangsmateriaal m e t de verkregen producten, d a n ziet m e n , dat het eerste in alle gevallen een aanzienlijk gunstiger

samenstelling heeft dan het hooi en het ingekuilde gras. Naderhand hopen wij hierop t e r u g t e k o m e n om ons t h a n s t o t de l a a t s t e twee t e beperken.

H e t is niet vreemd, d a t de samenstelling van h e t hooi dit jaar, in tegenstelling m e t het vorige, minder gunstig was dan die v a n h e t ingekuilde g r a s ; toch h a d d e n wij grootere verschillen verwacht. D e geringere waarde v a n het hooi k a n blijken uit de cijfers voor ruwe celstof, die 1 à 3 % hooger zijn dan die van het overeenkomstige ingekuilde gras. Vergelijkt m e n de som v a n vetachtige en zetmeel-achtige stoffen (de vetzetmeel-achtige stoffen b e s t a a n bij het ingekuilde gras voor een groot deel uit organische zuren, wier verbrandingswaarde vrijwel m e t die der koolhydraten overeenkomt), dan vindt m e n bij h e t hooi eveneens lagere cijfers (verschil 4.0, 3.7 en 0.9 % ) . Of ook dit m e t zekerheid een betere kwaliteit v a n het ingekuilde'gras bewijst, s t a a t nog niet volkomen vast, daar alle vluchtige en niet-vluchtige zuren, over wier voedingswaarde k a n worden getwist, in deze som zijn begrepen. D e overige verschillen zijn ongeveer gelijk aan die, welke bij de vorige proef werden waargenomen. H e t ingekuilde gras b e v a t t e namelijk m i n d e r werkelijk eiwit en meer a m i d e n en eveneens m e e r „ v e t a c h t i g e stoffen". H e t gehalte aan verteerbare eiwitachtige stof w a s in h e t kuilgras d e r drie verschillende hoopen respectievelijk

0.97 %, 0.93 °/0 en 0.48 °/0 kleiner d a n in het overeenkomstige hooi

(bij de vorige proef gemiddeld 1 °/0).

Ook in dit jaar werd slechts een deel v a n het materiaal voor de voederproeven gebruikt. Dit gedeelte werd, zooals is uiteengezet, indien noodig, afzonderlijk bemonsterd (zie tabel V I I I ) . Uit deze tabel blijkt, dat in de hoofdperiode hooi en ingekuild gras v a n V. I I I en V. I m e t elkaar werden vergeleken. I n het algemeen vindt m e n in tabel V I I I (bldz. 21) dezelfde verschillen als in tabel V I I .

Bij de berekening v a n de vermoedelijke voeder-waarde v a n het materiaal beperkten wij ons ditmaal tot de zetmeelwaarde, o m d a t bij het berekenen der melkwaarde ongeveer dezelfde verschillen t u s s c h e n hooi en ingekuild gras voor den dag

(12)

"TS a, ta e 02 S si ft» CQ • 9 i } U B ; s q n s eqosiaA ep ui jo}s eSoJd •mnz Si;qon]A WK 'jrmz 3j4noniA (s 'Biaoïuray •piiuy •%1/A.lQ 3(ftp2{J9Ai. I B B q J 9 9 } J 9 A d 'jo}s eSptp^iAira •}IAU9 5 l f t l 9 5 [ J 9 \ i 1 • n 9 I 9 9 p p U E ^ S 9 q (s 'J0}s 9Spq0EI99UH9Z •J0JSI9D 9Aing •J0}s gâitqDB^A (l 7 0 }S g S ^ i i O B ^ i A i i a -* ! 1 S CM 0 [>• G O cd 8 O es» 1 > co CO " 3 <D Cd cä bß P I~I T3 t>

s

X 1 1 O CO

s

os 0 Os OS 0 CO 1 0 CO CO SI CM CM 0

s

(M rH <£> cd CM CM -<*< l > 0 0 0 «5

-**

ce " 1 0 C D CO CM UD CM bß 2 3 ^ fl 0 0 1 1 <n CM 10 0 CM CD Os CD

-**

S GO CM (M C O C O ci <D S 03 P 1—f CD i> CO [ 1 0 CO co 1 3 OS CO 0 os CO CM OD O CO "*1 CM (M CO CM CO l O

-*"

t -CM -* CO 0 0 CM to 88 CO CM OS CM Î O Ö &ß 2 Ai Q CM CM CM 1 ' O 1-1 CM ce -H CO l > CM OS CM CM Os CO GO l O cd CM CM 0 ci a CQ Ö ni 5 l —1 T 3 > CD CO 1 1 CO CM OS O S O Os CO "# CO C O CM 00 O O CM CM ® lO ^H CM cd os co co 1 0 O s CS 0 irS os 0 8 CM

-•*

CM CO Os Os 2 p .M a 0

a

s

Ö S (/) cS m d) 3 M ? ™ M G

(13)

s-I-i

s.

>

g •A W

m

<i H CD ' • c £ CD -s si W y R, O R, Os o 'TS «2 ' I I epj^BMtGOtuqaz ' I 9pj'BBAV{99IXt'J9Z '1IAVÏ9 ^ftl9^J9AV .reüqa994J9A (i ' j o ; s eSiiqoE -^IM19 ÖJBqJ99^I9A • i i m z Si}ipri[A ; © ? N \mnz SimonjA (,; "BIUOUIIUY •piiny •(JTAVT9 ^fïI95[J9A\_ •U9i99ppuE^seq 9|'BJ9UTI\[ (z w e eSrjipBieaiirçez *J0:}S]90 9A111ÎJ •jo;s 9Sï}ipB}9A (l 'JO^S eSpqOB^TJATS •sjö^suom 9q;oe.i9A op U T J O ^ S 9 S o j p -qoj id T3 o !> O *0lSr J91SU0H ! CO co Ci ia CO l > O 1 1 cri CO S O t> Ol CO TtH co C O ci ci 8 S ^ O fin C D ( M 1 ri l O (M CO ci~ o o M B T3 <D î>

,_,

CO -* (M CD lO

s

CD C O ci 00 Ö C l CO* (M i d o CD CM -* S3 -* -* m CD CM CM X 00 a ce i-s (M l > CD~ CO CÖ ^n al —' ^ hn

w

CO t> -* 8 CM 00 CM CD S CD ci Ö CM

"**

CM l O CD S 0 0 CM iq CO o no ^ O ( M CM C D CM l % fa ex CM" "* . O ÖC CC &ß W -* C0 CO ** co 0 0 ' 1 CD CO l O Ci" 0 0 "3 C i CO CM 0 0 CO ci

,_(

co" T H ce &

s

CT>

J-i CM -*

s

o

s

^3 >

,_,

CO

-<*

-* C î CM CD CD l O 0 0 CM CD ci o CÖ l O C D C O C l C I

s

^ co l O CD CM 00 O CM M

7

CM CS -* ai fin ce «S

'

,J -H hn 3 M ^ -* ^ C D 00 CM C D CM 0 0 O c-CO CM C O O i Q C0 CD in "3 0 0 co CO !M CD i O 1 - t ai o »o CM

s

7

CM 1 Q r ^ fcD ce ce —"

._;

te M S a •S 8 d-S -2 » t5 X <D <i; - — n n «

(14)

zouden komen. De cijfers voor zetmeelwaarde I (in de droge stof) bleken bij h e t ingekuilde gras ongeveer 20 °/o hooger d a n die bij h e t hooi t e zijn. De verschillen in zetmeelwaarde I I waren daarentegen onbeteekenend.

Ook dit jaar hebben wij bij h e t beschrijven van de omstandigheden, waaronder h e t materiaal werd gewonnen, uitvoerigheid b e t r a c h t ; niet alleen m e t h e t oog op de onderhavige voederproef, m a a r ook m e t h e t oog op h e t feit, dat wij o m t r e n t de verliezen aan droge stof en droge-stof-bestanddeelen, welke bij h e t hooien, h e t inkuilen en h e t broeien van beide producten intreden, n a d e r h a n d verslag hopen uit t e brengen.

B. Verloop der proefneming.

A l g e m e e n e o p m e r k i n g e n .

E v e n a l s in vroegere jaren werd de proef volgens h e t groepensysteem uitgevoerd. A a n t a l d i e r e n : t w e e m a a l 13, alle op tuberculine negatief reageerend. De indeeling werd gemaakt op grond v a n de waarnemingen in tabel I X * . Hieronder volgt een kort uittreksel uit deze tabel, betreffende de gemiddelde productie, het gemiddelde gewicht en d e n gemiddelden leeftijd (per groep), die alle zeer goed m e t elkaar overeenkomen. Groep I . . Groep II . . Melk. (KG.) 20.06 20.17 Vet. (pet.) 3.27 3.27 Droge stof. (pet.) 11.85 11.93 Vet. (Gr.) 657 659 Droge stof. (Gr.) 2377 2407 Vetvrije droge stof. (Gr.) 1721 1747 Gewicht. (K.G.) 618 616 Leeftijd. (Jaren). 6.2 5.9

Bovendien werd ervoor gezorgd, dat de kalftijden bij beide groepen over dezelfde m a a n d e n waren verdeeld. Onder deze 26 koeien be-vonden zich 22 herfstkalvers en 4 „ g e l d e " koeien. V a n de l a a t s t e werden er twee in elke groep geplaatst.

Zooals uit al deze gegevens blijkt, gelukte h e t twee practisch gelijk-waardige groepen te vormen, waarmede de proef op 22 December werd aangevangen.

De voorperiode duurde van 22 Dec. t / m 18 J a n . , dus 28 dagen. D e hoofdperiode ,, , , 2 5 J a n . ,, 19 Mrt., ,, 54 ,, De naperiode ,, , , 2 6 M r t . ,, 23 Apr., , , 2 9 ,, E v e n a l s vroeger was h e t voedsel voor beide groepen in de voor-periode en navoor-periode precies gelijk. I n de hoofdvoor-periode ontving groep I , behalve h e t grondrantsoen, als eigenlijk proefvoeder : proef-kuilgras, groep I I : proef-hooi; v a n 25 J a n . t/'m 26 F e b r . waren beide voeder-middelen afkomstig- v a n V. I I I , d a a r n a v a n V. I .

(15)

H e t gewicht van de totale hoeveelheid melk per groep werd eiken ochtend en avond bepaald, behalve Zaterdagavond en Zondagochtend. E e n mengsel van avond- en ochtendmelk werd dagelijks onderzocht op vetgehalte en s.g..

Twee m a l e n per week werd bij de afzonderlijke koeien op geheel overeenkomstige wijze de productie per e t m a a l bepaald.

Storingen van beteekenis hebben zich in het verloop der proef niet voorgedaan.

D e v o e d e r i n g .

I n h e t algemeen k u n n e n bij proeven als deze de duidelijkste uit-k o m s t e n worden verwacht, indien de dieren streng individueel worden gevoederd. Tot nu kon dit bij onze proeven evenwel niet volkomen worden bereikt. Vroeger werden d e voor h e t ochtend- of avondrantsoen b e s t e m d e bestanddeelen telkens per groep afgewogen; dit jaar hebben wij hierin in zooverre verbetering k u n n e n brengen, dat h e t krachtvoer voor elke koe afzonderlijk werd gewogen, terwijl bij het ruwvoeder (hooi en ingekuild gras).nog de oude m e t h o d e werd gevolgd.

Om den arbeid tot een m i n i m u m t e beperken, werd van het kracht-voer een mengsel gemaakt, bestaande uit één deel lijnkoek, één deel sesamkoek, drie deelen maïsmeel en drie deelen tarwegrint. Dit mengsel bleek per K . G . t e b e v a t t e n : 0.646 K . G . zetmeelwaarde, 0.163 K.G. verteerbare eiwitaehtige stoffen en 0.143 K . G . verteerbaar werkelijk eiwit, terwijl voor de productie van 3 K . G . melk à 12 %

droge stof volgens KELLNER noodig i s : x) 0.72 K . G . zetmeelwaarde,

0.215 K . G . verteerbaar ruw-eiwit en 0.185 K . G . verteerbaar werkelijk eiwit. 1 K . G . mengsel is dus ongeveer voldoende voor de productie v a n 3 K . G . melk. Bij het opstellen der rantsoenen voor de afzonderlijke koeien werd hiermede aldus rekening gehouden, d a t voor elke f K . G . melk boven of beneden het gemiddelde 0.25 K . G . mengsel m e e r of minder in rekening werd gebracht. Op een dergelijke wijze werd m e t het lichaamsgewicht g e h a n d e l d : voor elke 30 K . G . lichaamsgewicht boven of beneden het gemiddelde werd 0.25 K . G . mengsel m e e r of minder afgewogen. De aldus verkregen getallen werden t o t halve K . G . afgerond en op doelmatige wijze zoodanig geretoucheerd, dat de totale hoeveelheid krachtvoer bij beide groepen gelijk was. Natuurlijk moest,

in verband m e t de daling der melkgift, de hoeveelheid van dit mengsel in het beloop der proefneming enkele m a l e n iets worden verminderd. Bij de onderhavige proef hebben wij dit zóó bewerkstelligd, dat de vermindering bij alle dieren precies dezelfde was. Mogelijk is het beter telkens opnieuw voor elk dier afzonderlijk te berekenen hoeveel het noodig heeft. Yoorloopig hebben wij dit niet gedaan, omdat de daling bij de verschillende koeien niet zeer veel uiteenliep. Of het gewenscht is aldus te blijven handelen, zal n a verdere ervaringen m o e t e n blijken.

(16)

I n de verschillende perioden werd liet volgende toegediend (zie tabel X* en X I * ) .

V o o r p £ r i a d e : P e r koe en per dag ontvingen beide groepen gemiddeld 8 K.G. hooi, 12 K . G . ingekuild gras en 5.92 K . G . kracht-voedermengsel. V a n het mengsel ontvingen de afzonderlijke dieren de volgende hoeveelheden. Groep I. N °. >9 , 18 , 20 , 21 , 27 , 28 , 29 , 34 . 37 , 39 , 40 , 49 , 53 Som Gem ïddeld 6.5 K 6.5 , 6.5 , 7.0 , 4.0 , 3.5 , 7.0 , 4.5 , 5.0 , 7.0 , 6.0 , 6.5 , 7.0 , G 77.0 K . G . 5.92 K G. Groep I I .

is

"°. 4 , 10 , 11 , 13 , 25 , 30 , 31 , 35 , 41 , 42 .. 44 . 45 , 52 Som Gem iddeld 5.0 5.5 7.0 3.5 8.0 6.5 5.5 4.5 7.0 6.0 ' 6.0 6.5 6.0 77.0 5.92 K.G ,, » ? ? » » » ? > » » ,, » » » ) ? » » > ? ) K . G K.G Hoofdperiode: H e t grondrantsoen bestond uit 4 à 6 K . G . hooi en 4.42 K . G . à 4.92 K . G . mengsel. Als eigenlijk proefvoeder ontving groep I : (per koe en per dag) 8 à 9 K . G . hooi, groep I I 25.3 à 27.5 K.G. ingekuild gras. I n beginsel bestond het verschil t u s s ch e n voorperiode en hoofdperiode dus hierin, dat bij groep I I het ingekuilde gras bij den overgang werd vervangen door hooi, terwijl bij groep I de hoeveelheid ingekuild gras werd vergroot t e n koste v a n een deel van het hooirantsoen. I n het eerste deel der hoofdperiode (25 J a n . — 2 6 F e b r . ; hoofdperiode I) waren hooi en ingekuild gras afkomstig v a n V. I I I , in het tweede deel (27 Febr.—19 M a a r t ; hoofd-periode I I ) van V. I. E v e n a l s het vorige jaar stelden wij ons vooraf door proefboringen op de hoogte van het vochtgehalte en v a n het gehalte aan enkele droge-stof-bestanddeelen van het ingekuilde gras om op grond van deze waarnemingen een passende hoeveelheid gras tegenover het proefhooi t e k u n n e n plaatsen. Daartoe berekenden wij weer de theoretische voederwaarde (zetmeelwaarde I) en dienden n u dagelijks zooveel van het proefvoeder toe, dat de hoeveelheid berekende zetmeelwaarde in proef-hooi en proef-kuilgras gelijk was. De uitkomst

(17)

der proef moest weer bewijzen of theorie en practijk m e t elkaar overeenkomen. V a n elk der beide gebruikte kuilhoopen werden de bovenste twee lagen vervoederd, zoodat de hoeveelheid ingekuild gras vier m a l e n iets moest wórden gewijzigd.

De hoeveelheid proefhooi bedroeg 9 K . G . , behalve in één der vier onderperioden, toen 8 K . G . proefhooi werd gegeven. W a r e ook toen 9 K . G . toegediend, dan zouden de koeien van groep I door het hooge vochtgehalte van het toen gebruikte ingekuilde gras belangrijk m é é r dan 25 K . G . van dit materiaal hebben m o e t e n ontvangen, hetgeen niet in de bedoeling lag. Omdat in het proefrantsoen der eene groep 1 K . G . hooi en in dat der andere groep een d a a r m e d e overeenkomende hoeveelheid ingekuild gras werd weggelaten, moest het grondrantsoen in deze onderperiode (27 F e b r . — 1 1 Maart) m e t 1 K . G . hooi (dus t o t 5 K.G.) worden verhoogd. Gedurende de beide eerste dagen (27 en 28 F e b r . ) werd zelfs 6 K.G. gegeven, waarvoor \ K . G . krachtvoeder-mengsel werd weggelaten. De aanleiding tot deze wijziging, welke overigens van weinig beteekenis is geweest, bestond hierin, dat de koeien van h a a r ligstroo begonnen t e eten. Al spoedig bleek de ver-hoogde hoeveelheid ruwvoeder t e groot t e zijn, zoodat weer 1 K . G . hooi minder en \ K . G . kraehtvoedermengsel méér kon worden gegeven. Naperiode. Beide groepen ontvingen 8.5 K . G . hooi, 4.92 K . G . kraehtvoedermengsel en 11 à 13 K.G. ingekuild g r a s ; de hoeveelheid van dit laatste wisselde weer m e t het vochtgehalte.

E v e n a l s een jaar geleden werd in alle perioden per koe en per dag 25 G. keukenzout en 50 G. phosphorzure voederkalk gegeven. Deze extra-hoeveelheid phosphor was zeker niet noodig geweest, o m d a t de andere voedermiddelen (vooral tarwcgrint) veel phosphorzuur bevat-ten. Voor de voederproef in het komende jaar h e b b e n wij de beschik-king over geslibd krijt gekregen, dat veel goedkooper is. Niettegen-staande den lagen prijs en het feit, dat op het gebruik van deze stof (onder bepaalde omstandigheden en vooral bij varkens) voortdurend de aandacht wordt gevestigd, heeft het ons eenige moeite gekost h e t geslibde krijt in ons bezit te krijgen; h e t schijnt in ons land niet veel t e worden gebruikt.

Ten behoeve van de analyse werd weer eiken dag een weinig van elk voedermiddel (behalve van het ingekuilde gras) in goed sluitende bussen of flesschen verzameld. De samenstelling vindt m e n in tabel X I I * en V I I I (bldz. 21).

De zetmeelwaarde der door beide groepen in gelijke hoeveelheden gebruikte voedermiddelen werd berekend m e t behulp van de verterings-coëfficienten en de factoren voor niet-volwaardigheid (van K E L L X E B ) uit tabel X I I I * ; de verteerbaarheid van het eiwit werd m e t behulp van de laboratoriummethode bepaald. Voor de zetmeelwaarde-bereke-ning van het proefvoeder (ingekuild gras en hooi) verwijzen wij naar bladz. 17.

(18)

Vergelijking van het in totaal verstrekte aantal voederwaarde-eenheden m e t dat, hetwelk volgens KELLNER noodig is.

I n het voorgaande verslag l) werd aangetoond, dat m e n d e n o r m e n

van KELLNER voor melkgevend vee zeer goed k a n vervangen door eenvoudige formules. Stelt k het levendgewicht in K . G . en g het a a n t a l K . G . melk (à 12 °/ droge stof) voor, dan k a n m e n de benoodigde hoeveelheden zetmeelwaarde, werkelijk eiwit en verteerbaar werkelijk eiwit berekenen m e t behulp van de volgende formules :

k benoodigde zetmeelwaarde = 5.675 benoodigde verteerbare eiwitachtige stof = 0.675 benoodigd verteerbaar werkelijk eiwit ... = 0.525

1000 k 1000 k 1000 + 0.2395 g, + 0.0715 g, + 0.0615 g.

H e t spreekt vanzelf, dat dergelijke formules ook wel in de practijk dienst k u n n e n doen. I n dat geval verdient het natuurlijk aanbeveling de coëfficiënten op doelmatige wijze af te ronden.

Op grond van h e t gemiddelde levendgewicht en de gemiddelde productie in elk der perioden werd nu op bovenstaande wijze berekend, wat de dieren volgens KELLNER h a d d e n m o e t e n ontvangen (zie tabel XIV). D a a r n a a s t is in dezelfde tabel aangegeven hoeveel de dieren gemiddeld in dezelfde perioden in grondrantsoen + proefrantsoen inderdaad toegediend kregen.

T A B E L X I V .

Vergelijking van het voeder, dat in totaal per hoe en per dag gegeven werd, met K E L L N E R ' S normen.

Voorperiode Hoofdperiode Groep I Hoofdperiode Groep II Zetmeelwaarde (K.G.). Gegeven. 7.25 7.07 7.06 6.82 Noodig volgens KEI.LNEK. 7.79 7.26 7.32 7.04 Verteerbare eiwitach-tige stof 2) (K.G.). Gegeven. 1.52 1.43 1.56 1.51 Noodig volgens KELLXEE. 1.70 1.55 1.55 1.48 Verteerbaar werkelijk eiwit (K.G.). Gegeven. 1.19 1.00 1.15 1.11 Noodig volgens KELLNER. 1.43 1.30 1.30 1.24

Hieruit blijkt, dat, zooals bij proefnemingen gewenscht is, ietwat schraal werd gevoederd, althans wat de zetmeelwaarde aangaat. W a t het eiwit betreft, h a d d e n wij nog wel iets lager k u n n e n gaan.

1) L a n d b o u w k u n d i g e Onderzoekingen, n ° . X X X I I , 1927, blz. 69; Verslag eeniging Proefzuivelboerderij, 1926, blz. 41.

2) De a m m o n i a in h e t ingekuilde g r a s n i e t meegeteld.

(19)

Ver-Vergelijking der eigenlijke proefrantsoenen.

I n tabel X I * zijn de gegevens o m t r e n t het eigenlijke proefvoeder vervat. De hoofdperiode is onderverdeeld in t w e e onderperioden, n.1. Hoofdperiode I (25 J a n . — 2 6 F e b r . ) , waarin h e t hooi en het ingekuilde gras van V. I I I werden gevoederd en Hoofdperiode I I (27 Febr.— 19 M a a r t ) , waarin de producten van V. I werden gegeven. Voor elk der onderperioden, alsook voor de geheele hoofdperiode, werd het gemiddelde berekend, w a a r u i t bleek, d a t de volgende hoeveelheden tegenover elkaar werden geplaatst.

T A B E L XV.

Vergelijking van de tegenover elkaar geplaatste hoeveelheden proefvoeder (alles in K.G. per koe en per dag).

Zetmeelwaarde I

Verteerbare eiwitachtige stof i) Verteerbaar werkelijk eiwit .

Hoofdperiode I. Groep I (kuil). 6.17 2.72 2.30 0.37 0.14 Groep II (hooi). 7.48 2.75 2.75 . 0.48 0.27 Hoofdperiode II. Groep I (kuil). 5.92 2.69 2.29 0.43 0.17 Groep II (hooi). 6.97 2.63 2.63 0.59 0.34 Geheele Hoofdperiode. Groep I (kuil). 6.07 2.71 2.29 0.39 0.15 Groep II (hooi). 7.28 2 7 0 2.70 0.52 0.30

Bezien w ij deze tabel, dan b l ij k t', dat het doel, de zetmeelwaarde I in het proefvoeder bij beide groepen gelijk te krijgen, zeer goed is bereikt. Zeer groot was het verschil in droge stof, n.l.

1.21 E.G., of bij de kuïlgroep 16.6 °/0 minder ddn bij de hooigroep. Het

verschil in zetmeelwaarde II bedroeg 0.41 K.G., of 15.2 °/0, het

ver-schil in verteerbare eiwitachtige stof 0.13 K.G., of 25.0 °/0 en het

verschil in verteerbaar werkelijk eiwit 0.15 K.G., of 50 °/0. Al waren

de hoeveelheden verteerbare eiwitachtige stof en verteerbaar werkelijk eiwit dus in het eigenlijke proefrantsoen bij de kuilgroep gering, een tekort kon daardoor n i e t ontstaan., o m d a t blijkens tabel X I V de hoeveelheden in grondrantsoen + proefrantsoen wel voldoende waren om de behoefte der dieren in dit opzicht te dekken, zoodat bij voorbaat gerust m o c h t worden aangenomen, dat eventueel t e constateeren verschillen in productie niet aan het verschil in eiwit, m a a r a a n verschil in energie of verschil in „specifieke e i g e n s c h a p p e n " der rantsoenen zouden m o e t e n worden toegeschreven. Met het oog op de boterconstanten werd er ook dit jaar van afgezien het eiwitgehalte door toevoeging van een of ander krachtvoeder bij beide groepen op precies hetzelfde peil t e brengen.

(20)

O p b r e n g s t a a n m e l k , m e l k v e t , d r o g e s t o f e n v e t v r i j e d r o g e s t o f .

Hierop hebben betrekking de tabellen X V I * , X V I I * , X V I I I * , XIX*, XX*, X X I * , X X I I * , X X I I I * en XXIV*.

De melkopbrengst. Uit de tabel X V I * , betreffende de mengmelk per groep, zijn onderstaande cijfers overgenomen. Zij geven aan, hoeveel K . G . melk per koe en per dag werd geproduceerd.

Groep I Groep I I Verschil t e n gunste (kuilgras). (hooi). v a n groep I. Voorperiode 18.41 18.63 — 0.22

Hoofdperiode I 16.52 16.52 0.00 Hoofdperiode I I 16.31 15.72 + 0.59

Geheele Hoofdperiode ... 16.44 16.22 + 0.22 Naperiode 15.17 15.39 — 0.22

D e hoofdperiode werd dus gescheiden in twee deelen. I n deel I waren proefhooi en proefkuilgras afkomstig van V. I I I , in deel I I van V. I. Zooals gezegd had het hooi van V. I I I het m i n s t door den regen geleden.

E v e n a l s een jaar geleden willen wij de verschillen weer corrigeeren en wel op twee wijzen al n a a r de naperiode niet of wèl in rekening is gebracht. Noemen wij het ongecorrigeerde verschil t e n gunste van

groep I in de voorperiode : vi ; in de geheele hoofdperiode : v3 en in d e

naperiode : v3, d a n zijn de gecorrigeerde verschillen : V t e n gunste v a n

groep I op de volgende twee wijzen berekend.

Methode I : V = v2 — v ^

Methode I I : V = v2 — | (vx + v3).

Voor de beide onderperioden I en I I dient de methode I I e e n weinig te worden gewijzigd. Stel dat de tijdsduur tusschen de middens van voorperiode en naperiode bedraagt : t, die t u s s c h e n de middens van voorperiode en hoofdperiode I : t j en die t u s s c h e n de m i d d e n s v a n

hoofdperiode I en n a p e r i o d e : t3. Wij veronderstellen nu, dat het

verschil zich zeer geleidelijk en wel recht evenredig m e t den tijd zou

hebben gewijzigd van v1 tot v3, indien de beide groepen ook gedurende

de geheele hoofdperiode precies gelijk waren gevoederd. I n

Hoofd-periode I zou m e n dan hebben gevonden: v1 + ~ (v3 — v j . I n

werkelijkheid werd (bij verschillende voedering) gevonden : v2. D u s

bedraagt het gecorrigeerde verschil :

V = V, - V, - £ (V

3

- vj = Y

2

- ( ^

J +

[ï V

X

)

en overeenkomstig voor hoofdperiode I I .

Voor de hoofdperiode I vindt m e n : ~ = 0.386; ~ = 0.614. Voor de hoofdperiode I I vindt m e n : î l = 0.672; ^ = 0.328.

t tj

Voor de geheele hoofdperiode is tennaastenbij tv = -|t = t2. Men

(21)

Op deze wijze handelende, vindt m e n de volgende cijfers voor het gecorrigeerde verschil t e n gunste van groep I :

Hoofdperiode I . . Hoofdperiode II . . Geheele hoofdperiode Methode I. + 0.22 K.G. = 1.8 »/o + 0.81 „ = 5.0 o/o + 0.44 „ = 2.7 o/0 Methode II. + 0.22 K.G. = 1.3 o/0 + 0.81 „ = 5.0 o/o -r 0.44 „ = 2.7 o;0

E e n niet onbelangrijk verschil dus t e n gunste van de kuilgroep, vooral in Hoofdperiode I I .

Opbrengst aan m e l k v e t. De voornaamste gegevens (Gr. per koe en per dag) vindt m e n in het onderstaande tabelletje, waarin t e v e n s de op twee wijzen gecorrigeerde mééropbrengst v a n groep I is opgegeven. Voorperiode . . Hoofdperiode I Hoofdperiode II Geheele hoofd-periode . . . Naperiode. . . Groep I (kuilgras). 570.3 496.6 499.0 497.5 466.3 Groep II (hooi). 577.9 494.3 473.9 486.6 472.2 Verschil ten gunste van Groep I. — 7.6 + 2.3 • + 25.1 + 10.9 - 5.9

Gecorrigeerd verschil ten gunste van Groep I. Methode I. _ + 9.9 Gr. = 2.0 o/0 + 32.7 „ = 6.6 o/0 + 18.5 „ = 3.7 o/„ Methode II. + 9.2 Gr. = I.90/0 + 31.6 „ = 6.3 o/„ + 17.7 „ = 3.6 o/0

Ook hier is groep I niet onbelangrijk in het voordeel geweest. Opbrengst aan droge stof. D e cijfers voor droge stof (Gr. per koe en per dag) zijn de volgende :

Voorperiode . . Hoofdperiode I Hoofdperiode II Geheele hoofd-periode . . . Naperiode. . . Groep I (kuilgras). 2146 1909 1886 1900 1764 Groep II (hooi). 2183 1919 1826 1884 1798 Verschil ten gunste van Groep I. — 37 — 10 + 60 + 16 — 34

Gecorrigeerd verschil ten gunste v a n Groep I. Methode I. + 27 Gr. = I.40/0 + 0 7 , , = 5.1 o,» + 53 „ = 2.8 0/0 Methode II. _ + 26 Gr. = 1.4 o/. + 95 „ = 5.OO/0 + 52 „ = 2 . 7 0/„

(22)

Opbrengst aan v e t v r ij e droge stof. Deze was (in Gr. per koe en per dag) de volgende :

Voorperiode . . Hoofdperiode I Hoofdperiode II Geheele hoofd-periode . . . Naperiode. . . Groep I (kuilgras). 15T6 1412 1387 1403 1298 Groep II (hooi). • 1605 1425 1353 1398 1326 Verschil ten gunste van Groep I. — 29 — 13 + 34 + 5 — 28

Gecorrigeerd verschil ten gunste v a n Groep I.

Methode I. I Methode II. _ + 16 Gr. = 1.1 o/0 + 63 „ = 4.5 »/o + 34 „ = 2.4 o/0 _ + 16 Gr. = 1.1 o/0 + 62 „ = 4.5 o/0 + 34 „ = 2.4 o/o

Ook hier dus in principe hetzelfde als boven.

Zooals in het vorige verslag werd medegedeeld zijn wij bezig m e t het zoeken n a a r formules, welke ons zullen veroorloven de betrouw-baarheid van de uitkomst -dezer proeven in een bepaald getal uit t e drukken.

Hiervoor k u n n e n zeer verschillende m e t h o d e n worden gevolgd. Voor het zoeken n a a r de beste m e t h o d e n is het noodig verschillende formules m e t elkaar t e vergelijken, hetgeen uitvoerige berekeningen meebrengt, welke nog niet geheel zijn afgeloopen. Bij de onderhavige proef k a n

evenwel reeds langs eenvoudigen weg worden vastgesteld, dat h e t verschillende gedrag der beide groepen in de hoofdperiode I I niet op toeval kan berusten en wij zullen dit voor de melkgift in de onder-staande becijfering aantoonen.

Noemen wij het tijdsverschil t u s s c h e n het m i d d e n van voorperiode en van naperiode t, dan blijkt, dat het tijdsverschil t u s s c h e n het

m i d d e n van voorperiode en v a n hoofdperiode I I bedraagt : t1 = 0.672 t

en het verschil tusschen het m i d d e n v a n hoofdperiode I I en v a n

n a p e r i o d e : t2 = 0.328 t. Wij beschouwen n u een willekeurige koe k

v a n groep I . Stel zij heeft in de voorperiode gegeven: x, K.G. en in

de naperiode : xk nK . G . melk. x. zal bijna zonder uitzondering kleiner

zijn dan xk y o m d a t er als regel een daling intreedt. W a n n e e r de

daling volkomen regelmatig (dus recht evenredig m e t den tijd) had plaats gehad, zou het dier in het m i d d e n der hoofdperiode I I hebben

gegeven: xk n + J i ( xk v — xk n) = £ xk v - f (1 — ^ ) xk n =

t 4kv

t i

-f- i l xk n — 0.328 xk v -f- 0.672 x k i r

Deze som n o e m e n wij xk. Stel de koe heeft in hoofdperiode I I in

werkelijkheid gegeven: xk^ K . G . Wij berekenen n u xk^ — x £ en

(23)

van groep I en middelt over al deze m koeien, waardoor men vindt

voor de gemiddelde vk van groep I :

1

m

, 1 1 f

m

m

k = 1 K m | / k = = 1 ( vk — Vj)

waarbij de laatste term dus de middelbare afwijking van het

gemid-delde (dus van VT) voorstelt.

Op overeenkomstige wijze vindt men voor groep I I :

"II

1

m

, 1 1 /"

m

- 2 vt ± - 1 / 2 (Vf

m t = 1

m

V

t = 1

'II)

als v-j. bij groep I I overeenkomt met vk bij groep I.

Het verschil tusschen de beide groepen bedraagt blijkbaar :

V = ± * v

k

- A £ v

t

± i l / £ ( v

k

-

V l

)

2

+ 3 ( v

t

- v

n

)

2

m

k = 1 K mt = 1 m|/ k = 1 v * I ' T t =

^ t IP

(m = 13)

In de onderstaande tabel zijn de getallen v, en v+ medegedeeld.

Voor groep I kan de becijfering op den voet worden gevolgd; voor

groep I I hebben wij de afleiding achterwege gelaten.

TABEL XXV.

Groep I. Koe N°. 37 27 21 9 29 28 20 63 40 18 34 39 49 xk v Melkgift voorperiode. 14.85 12.24 21.87 19.87 22.21 13.55 20.04 19.15 19.34 19.69 15.54 19.40 21.01 xk n Melkgift naperiode. 13.64 10.80 16.77 16.86 16.76 10.67 18.30 15.76 16.41 17.15 11.41 16.19 16.55 0.328 xk y + 0.672 xk n 14.037 11.273 18.442 17.847 18.548 11.614 18.871 16.872 17.372 17.982 12.765 17.243 18.013 Gemid xk h Melkgift hoofdperiode II. 14.62 11.64 17.35 17.92 18.18 11.97 18.93 16.80 1 »43 18.72 12.87 17.22 17.97 Jeld . . . Vk + 0.58 + 0.37 — 1.09 + 0.07 — 0.37 + 0.36 + 0.06 — 0.07 + 0.06 + 0.74 + 0.10 — 0.02 - 0 . 0 4 + 0.058 Groep II. Koe N°. 25 41 11 45 44 42 52 10 30 31 13 4 35 Vt — 1.01 — 1.01 + 0.21 - 1 . 6 0 — 0.95 — 0.87 — 0.57 — 0.73 — 0.82 — 0.51 - 0 . 5 4 — 0.21 — 0.45 — 0.697

(24)

D e uitkomst bedraagt voor groep I : Vj = -J- 0.058 +_ 1/^0.01457

en voor groep I I : vn = — 0.697 ± j / o . 0 1 3 7 l T

D u s V — vj — vn = 0 . 7 6 + | / o Ö 2 8 2 9 " = ° -7 6 ± ° -1 6 8

-B o v e n werd m e t behulp v a n de m e t h o d e I I (zie bldz. 28) voor de gecorrigeerde meerproductie t e n gunste v a n groep I in de hoofdperiode I I gevonden : 0.81. Theoretisch h a d m e n , zooals gemakkelijk k a n worden aangetoond, geen verschil m e t de t h a n s gevonden uitkomst (0.76) m o e t e n vinden. Dit geringe onderscheid moet daaraan worden toegeschreven, d a t h e t getal 0.81 uit de productiecijfers per groep werd berekend, die dagelijks werden bepaald, terwijl h e t getal 0.76 uit de productiecijfers per koe werd becijferd, die slechts tweemaal per week werden vastgesteld. Wij hebben du» reden, om aan t e n e m e n , dat h e t getal 0.81, berustend op de dagelijksche waarnemingen, nauw-keuriger is, zoodat wij de uitkomst liever aldus schrijven :

v = 0.81 ± 0.168.

Reeds deze eenvoudige wijze v a n werken levert een middelbare

afwijking op, die slechts 1/s v a n h e t verschil V bedraagt. E r valt d u s

aan een invloed v a n h e t voedsel niet te twijfelen l), vooral als m e n

bedenkt, d a t de als boven berekende middelbare afwijking een maxi-m u maxi-m voorstelt. Wellicht k a n maxi-m e t maxi-meer gecomaxi-mpliceerde maxi-m e t h o d e n nog iets nauwkeuriger uitkomst worden becijferd; m a a r d a t is in ons geval wel overbodig.

Uit de g v c) o r vigeerde v 'e r s c h i l l e n b l ij k t dus, dat groep I (ingekuild gras) in de hoofdperiode I wel is waar iets in het voordeel tuas, maar dat het verschil onbeteekenend is geweest (slechts één à twee procent). In hoofdperiode II ivas het verschil ten gunste van groep I evenwel zóó groot, dat het niet aan toevallige omstandigheden mag worden toegeschreven. Het verschil bedroeg n.l.

voor de melkgijt: 5 °/0, voor het botervet: 6.5 °/0, voor de droge stof:

5 o/ en voor de vetvrije droge stof: 4.5 °/0.

1) De waarschijnlijkheid, d a t h e t g e c o n s t a t e e r d e verschil wezenlijk is, b e d r a a g t :

W

= * |

1 + &

(ol68

8

^?)| = * j

1

+

6 (3

-

408)

j "

O (3.409) k a n in b e p a a l d e tafeln worden opgezocht, evenals m e n s i n x of log y opzoekt in b e p a a l d e tafels (sinus-, r e s p . l o g a r i t h m e n t a f e l ) . E r v o l g t : W = J (1 + 0.9999986) = 0.9999993, d u s 1400000 t e g e n één.

Wij k u n n e n ook schrijven: ^ ! 1 -f Q (x) f = W ( x ) . E r b e s t a a n n u ook tafels, w a a r i n W (x) direct k a n worden opgezocht, indien x b e k e n d is. (Zie ook PEARSOX, Tables, en VAN U V E N , Mededeelingen Lanbouwhoogeschool, Dl. 3 1 , v e r h a n d . 7)

(25)

Samenstelling a e r melk. gaande staatje de noodige inlichtingen.

H i e r o m t r e n t geeft het

bij-T A B E L X X V I . Samenstelling der melk.

1. Voorperiode . 2. Hoofdperiode I 3. Hoofdperiode II 4. Geheele hoofd-periode . . . 6. Naperiode . .

Groep I (ingekuild gras).

o

>

3.098 3.006 3.059 3.026 3.074 =<-. m --> ba Q_, o •—-R 11.658 11.557 11.563 11.559 11.628 © o 8.560 8.551 8.504 8.533 8.554 Groep I I (hooi). Ü P-i Œ>

>

3.101 2.992 3.015 3.001 3.069 O ta (U o ^ u

fl

11.714 11.620 11.619 11.620 11.686 <D O £ o , ° ^ I-, 8.613 8.628 8.604 8.619 8.617

Verschil ten gunste v a n Groep I.

>

— 0.003 + 0.014 + 0.044 + 0.025 + 0.005 O <D y R — 0.056 — 0.063 — 0.056 — 0.061 - 0 . 0 5 8 — 0.053 — 0.077 - 0 . 1 0 0 - 0 . 0 8 6 - 0 . 0 6 3

Uit deze tabel blijkt, dat de samenstelling der melk nauwelijks wijziging heeft ondergaan.

Wij k u n n e n de cijfers weer als boven volgens m e t h o d e I en I I corrigeeren en beperken ons daarbij tot m e t h o d e I I . Men vindt dan voor h e t gecorrigeerde verschil t e n gunste van groep I (ingekuild gras) :

Vet. (Pet.)

Droge stof.

(Pet.)

— 0.006

+ 0.001

— 0.004

Vet vrij e droge

stof. (Pet.)

— 0.02a

— 0.040

— 0.028

Hoofdperiode I + 0.014 Hoofdperiode I I + 0.042 Geheele hoofdperiode .. + 0.024

Op deze wijze t e werk gaand vindt m e n dus in al de drie perioden e e n klein verschil in vetgehalte t e n gunste v a n groep I (ingekuild gras) ; wat de vetvrije droge stof betreft daarentegen een klein verschil t e n ongunste v a n groep I , zoodat h e t verschil in de gecorrigeerde totale hoeveelheid droge stof nagenoeg nihil is. De beteekenis van deze kleine verschillen is natuurlijk zeer twijfelachtig. Toch willen wij opmerken, d a t bij de proef v a n een jaar geleden de verschillen n a a r dezelfde zijde lagen. Toen werd gevonden voor h e t gecorrigeerde verschil t e n g u n s t e v a n de kuilgras-groep : Vet ( P e t . ) Hoofdperiode + 0.052 Droge stof. (Pet.) + 0.021 Vetvrije droge stof. (Pet.) — 0.031 H e t merkwaardige is, dat op het vetgehalte eer een gunstige dan ongunstige invloed scheen te worden uitgeoefend, terwijl ons van •practische zijde ivas verzekerd, dat het tegendeel het geval zou zijn.

(26)

H e t l e v e n d g e w i c h t .

Dit bedroeg gemiddeld in de drie perioden (zie ook tabel X X V I I * ) : Groep I Groep I I Verschil t e n gunste (ingekuild gras). (hooi). van Groep I . Voorperiode 610 K.G. 611 K . G . — 1 K . G . Hoofdperiode 611 ,, 627 ,, — 16 ,, Naperiode 616 ,, 614 ,, + 2 ,,

H e t verschil t u s s c h e n de beide groepen in de hoofdperiode zegt weinig, o m d a t in deze periode verschillen in d a r m v u l l m g , o n t s t a a n door den ongelijken aard van het voedsel, invloed op de uitkomst uitoefenen.

B e t e r is het dus om, evenals bij de vorige proef is geschied, h e t gemiddelde van de voorperiode m e t dat der naperiode t e vergelijken. Men ziet dan, dat de koeien der kuilgras-groep gemiddeld rond 3 K . G . méér in gewicht zijn toegenomen dan die der hooi-groep, een zeer klein verschil dus. Op dezelfde wijze als verleden jaar hebben wij d e middelbare afwijking v a n dit verschil vastgesteld (zie tabel X X V I I I * ) . Bij groep I werd voor de gemiddelde gewichtstoeneming (tusschen vóór- en naperiode) gevonden: + 6.5 + 3.5 en bij groep I I : 3.0 + 2.6. H e t verschil bedraagt 3.5 + 4.3, waaruit direct is t e zien, dat het niet met zekerheid aan de verschillende voedering mag worden toe-geschreven.

De middelbare afwijkingen (•+ 3.5 en + 2.6) zijn iets kleiner dan die, gevonden bij de proef 1925—1926; de cijfers v a n t o e n waren + 4.3 en + 3.6. Mogelijk m a g dit daaraan worden toegeschreven, dat in 1926—1927 de voedering een meer individueele was.

D e b o t e r .

Ook dit jaar werd door den chef-botermaker der proefzuivelboerderij eens per week v a n de melk der afzonderlijke groepen boter gekarnd. Op onbeteekenende afwijkingen n a geschiedde dit geheel op dezelfde wijze als in het vorige verslag uitvoerig is vermeld.

W a t het vetgehalte der karnemelk betreft moet het aantal proeven ook t h a n s te gering worden geacht om een andere conclusie toe t e l a t e n d a n deze, dat h e t verschil zeker niet groot is (zie tabel X X I X * ) .

(27)

Vochtgehalte van de boter. (Tabel XXIX*).

Hier-voor werden als gemiddelden onderstaande cijfers gevonden.

Groep I. Groep I I . Verschil,

(ingekuild gras), (hooi). (Gr. I minus Gr.. II)\

Voorperiode 14.23 14.83 — 0.60

Hoofdperiode I 15.28 15.14 + 0.14

Hoofdperiode I I 14.81 15.55 — 0.74

Naperiode 15.27 15.30 — 0.03

Hieruit blijkt voldoende, dat verschillen van beteekenis niet

voor-kwamen.

Consistentie der boter. De bepaling der consistentie

werd op dezelfde wijze uitgevoerd als een jaar geleden. Uit tabel

XXIX* blijkt, dat de boter van groep I in de voorperiode iets vaster

was dan die van groep I I . Men ziet namelijk, dat in de boter van

groep I en evenzoo in die van groep I I 12 consistentiebepalingen zijn

gedaan. Vergelijkt men nu bij groep I en I I de twee aan twee met

elkaar overeenkomende bepalingen (beide dus op één dag uitgevoerd

en betrekking hebbende op een gelijk gewicht), dan blijkt, dat de

uitslag bij groep I slechts éénmaal een iets hooger cijfer opleverde

dan bij groep I I , daarentegen elf maal een lager getal. Wij herinneren

eraan, dat hoogere cijfers overeenkomen met weekere boter en

om-gekeerd.

In hoofdperiode I is er een verschil naar de tegengestelde zijde.

Van de 15 cijfers per groep zijn er bij groep I 11 grooter en drie

kleiner dan bij groep I I ; éénmaal was de uitslag gelijk. Alle drie

bepalingen, welke bij groep I I hooger uitvielen, hebben betrekking op

de in de eerste week der hoofdperiode onderzochte boter. Men krijgt

dus den indruk, dat het ingekuilde gras een ietwat geringere vastheid

der boter in de hand werkte, welke pas na de eerste week duidelijk

tot uiting kwam. (Het is ook mogelijk, dat de temperatuur der boter

bij het onderzoek de afwijkende uitkomst in de eerste week

veroor-zaakte.)

Ook in de hoofdperiode I I was het aantal hoogere cijfers bij groep I

het grootst (vijf tegen vier). Misschien was het verschil ten gunste van

groep I in deze periode nog grooter uitgevallen, indien de boters van

groep I en I I op 17 Maart precies dezelfde temperatuur hadden gehad.

In werkelijkheid was zij bij groep I I 0.4° C. hooger, hetgeen natuurlijk

een iets geringere consistentie (dus hoogere cijfers) meebïengt.

In de naperiode bij gelijk voer bleef de toestand, welke gedurende

de geheele hoofdperiode had geheerscht, voortbestaan (bij groep I

negen cijfers hooger en slechts drie (31 Maart) lager). Dit was tegen

de verwachting. Immers, wij hadden den indruk gekregen, dat het

ingekuilde gras de boter weeker maakt en hadden dan ook vermoed,

dat het verschil in de naperiode bij gelijk voer weer te niet zou worden

gedaan.

(28)

Al blijft het dus mogelijk, dat ingekuild gras bij voedering een ietwat slappere boter doet o n t s t a a n dan hooi, het verschil was ook dit jaar zóó klein, dat het niet m e t voldoende zekerheid kon worden gecon-stateerd.

Boter keuringen. Elke week werd de boter van beide groepen ter keiiring opgezonden n a a r den Bond van Coöperatieve Zuivelfabrieken in Friesland (tabel X X X * ) . E e n woord van dank m a g hier niet ontbreken.

Voor gehalte en bewerking werden steeds gelijke cijfers verkregen. Als regel was hetzelfde het geval bij de beoordeeling van den geur.

Uit de kolommen voor smaak blijkt, dat de boter der kuilgroep ook in dit opzicht niet voor die der hooigroep onderdeed. N i m m e r werd iets van een smaak naar ingekuild gras gemerkt. Gemiddeld waren de beide groepen in de twee perioden m e t gelijk voer, w a t de cijfers

voor smaak betreft, volkomen gelijkwaardig. I n de hoofdperiode was de kuilgroep evenwel gemiddeld 1.75 p u n t in het voordeel. Of dit door het ingekuilde gras werd veroorzaakt, s t a a t niet m e t zekerheid

vast, zooals mij bleek bij h e t berekenen v a n de middelbare afwijking, waarop hier niet nader wordt ingegaan. Wel kan m e n blijkbaar zeggen, dat de voedering van ingekuild gras niet van nadeeligen invloed op de boter behoeft t e zijn.

I n hoofdzaak worden hierdoor d e uitkomsten, welke een jaar t e voren bij de boterkeuringen waren verkregen, bevestigd. Deze cijfers zijn toentertijd niet gepubliceerd, omdat in het laatst der hoofdperiode en in d e naperiode botergebreken optraden, vermoedelijk doordat h e t zuursel ons in den steek liet. De naperiode moest dus wel buiten be-schouwing blijven, zoodat aan de verkregen uitkomsten weinig bewijs-kracht m o c h t worden toegekend. T h a n s , nu de ervaringen over twee j a r e n loopen, is h e t een goede gelegenheid er even op t e r u g t e komen. Uit tabel X X X I * blijkt voldoende, dat ook toen geen verschillen van beteekenis werden gezien (Groep I is hier de hooi-groep; groep I I de kuil-groep).

Botereonstanten (tabel X X X I I * ) . V a n de elke week verkregen boter werd het botervet gewonnen, waarin verschillende constanten werden bepaald. Aldus werden de onderstaande cijfers verkregen : Stolpunt. Voorperiode . . Hoofdperiode I . Hoofdperiode II. Naperiode . . . Groep I (ingekuild gras). 22.69 23.02 22.02 22.45 Groep II (hooi). 22.47 23.09 22.79 22.41 Verschil (Gr. I minus Gr. II).

+

0.22 — 0.07 — 0.77 + 0.04

(29)

Slechts in hoofdperiode I I is er eenige aanwijzing, dat de boter der hooi-groep een iets hooger stolpunt zou hebben. Bij de drie, in deze periode onderzochte monsterparen ligt het verschil telkens n a a r dezelfde zijde. Refractie. Voorperiode . . Hoofdperiode I . Hoofdperiode II. Naperiode . . . Groep I (ingekuild gras), 1.4538 1.4532 1.4530 1.4531 Groep II (hooi). 1.4537 1.4530 1.4529 1.4530 Verschil (Gr. I minus Gr. II). + 0.0001 + 0.0002 + 0.0001 + 0.0001 De cijfers der beide groepen k o m e n zóó goed m e t elkaar overeen, dat gerust v a n gelijkheid in dit opzicht kan worden gesproken.

Joodgetal. Voorperiode . . Hoofdperiode I . Hoofdperiode II. Naperiode . . . Groep I (ingekuild gras). 39.56 38.27 38.29 37.89 Groep II (hooi). 39.77 36.16 36.93 37.54 Verschil (Gr. I minus Gr. II). — 0.21 + 2.11 + 1.36 + 0.35 Aan een invloed op het joodgetal k a n nauwelijks worden getwijfeld. W e l is w a a r zijn de verschillen niet bijzonder groot, m a a r het feit, dat deze bepaling bij groep I I gedurende de geheele hoofdperiode zonder uitzondering lager uitviel dan bij groep I, legt hier veel gewicht in de schaal.

Getal van Reicher t-M e i s z l-W oil n y.

Voorperiode . . Hoofdperiode I . Hoofdperiode II. Naperiode . . . Groep I (ingekuild gras). 31.46 30.59 31.74 30.98 Groep II (hooi). 31.15 30.35 30.40 31.32 Verschil (Gr. I minus Gr. II). + 0.31 + 0.24 + 1.34 — 0.34

Uit de cijfers (zie ook tabel X X X I I *) blijkt, dat het E . M . W . - g e t a l alleen in de hoofclperiode I I bij groep I regelmatig iets hooger was.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Slachtoffers van misdrijven waarbij de dader is aangehouden krijgen van de politie een brief met de mededeling dat de dader is opgespoord en vervolgd zal worden en dat men zich

In de landbouw, gebruiken we de gesneden _____________ vers als groen- voer, als kuilvoer (persvoer) of gedroogd (______) als voedsel voor de dieren.. Daar- door wordt de

Turning to assessment and remediation practices: More recently trained than more experienced SLTs could offer their services in an African language, but there were few other

Dit zijn specialistische studies voor neerlandici maar sommige kunnen, zoals uit deze bespreking blijkt, ook van nut zijn voor de historicus met culturele en

A summary of the research study into the specialist preschool music teacher’s pedagogical content knowledge regarding teaching and learning rhythm skills viewed from an

De komende jaren wordt binnen het fietsprogramma extra geïnvesteerd in snelle, veilige en comfortabele fietsverbindingen, in meer en veilige stallingen in de binnenstad,

Energy Valley heeft meerdere bijdragen geleverd aan projecten op het gebied van duurzaamheid, maar is tot nu toe niet de drager geweest van de energietransitie of de transitie

om de wegen te zoeken en deze begaanbaar te maken, om, rekening houdende met onze opleiding, aan de wensen van anderen tegemoet te komen. Dit behoeft geenszins in te houden, dat