• No results found

Fysiografie van Kenya, Karteringsprioriteiten en Methoden van Bodemkarteringen in Verband met de Toepassingen.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Fysiografie van Kenya, Karteringsprioriteiten en Methoden van Bodemkarteringen in Verband met de Toepassingen."

Copied!
18
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Fysiografie van Kenya, karteringsprioriteiten en methoden van bodemkarteringen in verband met de toepassingen.

W.G. Sombroek

e

83 Wetenschappelijke Bijeenkomst van de Nederlandse Bodemkundige Vereniging, 22-11-1978 met als thema "Bodemkartering in een ontwikkelingsland: Kenya"

J

'

(2)

kE

INLEIDING

Bij het samenstellen van een programma voor deze dag moesten Yerscheidene keuzen gemaakt worden.

Dit betrof eerstens de zwaarte die het Kenya Soil Survey Project als zodanig moest en kon hebben ten opzichte van ander bodemkundig onderzoek in Kcnyn. Uit het uiteindelijke programma moge blijken dat het nogal bescheiden is uitgevallen.

Hiermede gedeeltelijk samenhangend was de vraag of zoveel mogelijk van de bij het Projekt betrokken Nederlandse bodemkundigen een eigen, specifiek onderdeel zouden toelichten, dan wel dat één ervan namens de groep zoveel mogelijk een totaal overzicht zou geven. De betrokken bodemkundigen hebben van het begin af zeer intensief samengewerkt en eenieder was steeds bereid om in te springen wáár ook gaten dreigden te vallen. Niettemin had ieder speciale aspekten onder

zijn hoede en besteedde daaraan een aantal jaren van zijn leven met een maximale inzet, en dit is ook nu nog het geval. Ik noem enkele namen: Ir. Gelens, Ing. Vleeshouwer en Ir. Leijder, inmiddels terug op hun basis in Nederland bij

respectievelijk ITC, STIBOKA en IAC Landbouwpool. Drs. van de Weg en Ir. Braun, van het begin af bij het Projekt betrokken en nu nog de dagelijke lasten ervan torsend., de eerste nu ~ls Teamleider. Later erbij betrokken raakten Ir. van der Pouw, Dr. Siderius en· Ir. Legger. Daarnaast zijn er nog de kort-verband consultants zoals de heer Heerema van STIB0KA, Dr. Luning van de LH afd. Tropische Landbouw-economie, Dr. Jongerius van Stiboká en Ir. de Jong van het ILRI.

Een ieder van deze genoemde personen zou wellicht graag de gelegenheid hebben gehad, al was het maar kort, zijn specifieke technische ervaringen en ~etcn­ schappelijke bevindingen naar voren te brengen ... en daarmede ÓÓk een soort verantwoording af te leggen wat er met uw belastinggelden in Kenya 1s bereikt. Uiteindelijk is toch gekozen voor een presentatie vnl. door één man, in de persoon van de vroegere Projekt Manager, met.een aparte behandeling slechts voor de bodemvruchtbaarheidsaspekten.

(3)

-2-rhiolieten, trachieten en granieten. In de zuidoost en noordoost hoPkPn liggen gekonsolideerde sedimenten daterend van Trias tot Krijt, zoals zand stenen, siltstenen en schalies, mergels en kalkstenen. Het noorden, noordvestcn en centrwn-westelijke gedeelte is bedekt met Tertiaire of Quartaire vulkanische materialen: phonolieten, basalten, tuffen en assen. Het grootste deel van oostelijk Kenya, tenslotte, bestaat uit Quartaire ongekonsolideerde sedimenten die vaak

van mariene oorsprong zijn (zanden, silten en kleien).

Geomorfologie/landvormen:

Het geologisch oude gedeelte van Kenya is gekenmerkt door een serie van planatie-vlakken, daterend van de Krijt tijd tot het Laat-Tertiair(pré-Gondwana, Gondwana, African en Congo/Niger surfaces van King). Met uitzondering van het jongste vlak, is hier echter weinig van overgebleven, door latere versnijdingen, zodat de meeste van deze terreinen nu een golvende tot heuvelachtige topografie hebben van wellicht Quartaire ouderdom ("uplands","dissected older peneplains").

De gebieden met Tertiair vulkanisme bestaan gedeeltelijk uit Plateaus (of "high-leve structural plains"), gedeeltelijk uit bergen van enkele grote vulkanen en daarbij behorende lagere hellingen ("mountain foot-ridges"). Het vulkanische landschap wordt verder gekenmerkt door de grote OostAfrikaanse Slenk ( "eastern Rift Valley"),

lopend dwars door Kenya van Lake Rudolf in het noorden tot Magadi in het zuiden. Aan de randen daarvan zijn vaak trapsgewijze verlagingen ("step faul ted scarps"); in de slenk zelf met as gevulde vlakten, kleinere vulkanen en lava velden.

Het oostelijk gebied bestaat ogenschijnlijk uit een eindeloze laagvlakte. Recente sedimentgeologische studies en eigen waarnemingen maken echter duidelijk dat het in feite gaat om een serie sedimentaire vlakten van Plio-Pleistocene en Holocene ouderdom, van aeolische, fluviatile, lacustrine, lagoonaire en deltaïschc

oorsprong, elk met eigen bodemassociaties en vegetatie patronen (zie Sombroek, Mbuvi en OkWaro 1976).

Topografie:

De geologische, tektonische en geomorfologische verschillen hebben r.eleid tot een zeer grote variatie in hoogte en relief intensiteiten. Er zijn enkele gebergten van 3000-5000 m hoogte (Mounts Kenya, Elgon, Kilimanyaro, de Aberdares, de Mau

(4)

in het land in relatie tot groeiseizoen van de belangrijkste gewassen (Braun, in voorbereiding)

In het algemeen kan men zeggen dat minder dan ?03 van het land tot de zgn. "high-potential" gebieden behoort - waar de produktie van éénjarige voedsel-gewassen niet beperkt wordt door vochtgebrek of te lage temperatuur (regen-val meer dan 503 van de potentiële evaporatie voor unimodale regen(regen-valpatronen en meer dan 60% van bimodale regenvalpatronen). Deze 20% is dus slechts±. 3 maal groter dan Nederland!

Ongeveer 10% behoort tot de zgn "medium ... potential" gebieden - daar waar de produktie van éénjarige voedselgewassen duidelijk te lijden heeft van vocht-gebrek (regenval tussen 30 en 50 cq. 60 percent van de potentiële evaporatie). Met behulp van bodemvochtbeschermings-methoden en het gebruik van speciale

droogte resistente rassen is echte~ nog een vorm van akkerbouw, in combinatie met veeteelt, mogelijk.

De andere 75% van het land bestaat uit "low-potential" gebied - dáár waar

normale rainfed akkerbouw onmogelijk is en slechts extensieve veeteelt ("ranching" of "nomadic grazing") kan plaatsvinden. Dit gebied is in feite van minder

waarde dan de zgn. Sahel zone in West Afrika, waar normaliter de vergelijkbare jaarlijkse regenval is g~concentreerd in één relatief betrouwbaar seizoen. Er zijn aanwijzingen dat in het Plioceen-Pleistoceen en het vroege Holoceen het klimaat in deze droge gebieden aanzienlijk vochtiger is geweest, met name

in het Oosten en Zuidoosten (Tsavo, vgl. Lind & Morrison 1975, Sombroek et al 1976)

Vegetatie:

De natuurlijke vegetatie volgt in grote lijnen de ecologische zones als volgt (met veel lokale variaties tengevolge van verschillen in bodemgesteldheid.)

(5)

..

·-in Kenyaanse handen. De overgang naar kleinschalige bevolkingslandbolJw blijkt echter niet altijd een succes, wegens vaak marginale landqualitie~

(regenval en bodemlimitaties). Bosbouw/houtteelt vindt plaats op hogere en steilere hellingen binnen de high potential gebieden, vnl. met niet-inheemse soorten (Pinus spp, Wattle, Eucalyptus).

De extensieve veeteelt in de low-potential gebieden kan maar zeer ten dele verbeterd c.q. geintensiveerd worden d.m.v. het vormen van ranches (commercial, group or cooperative ranching,d.m.v. omheinen en rotatiebegrazing). In de echt aride gebieden van Noord Kenya zou dit snel tot verstoring van het fragiele ecologische evenwicht leiden.

Nationale parken vormen echter een vaak zinvolle benutting van het land in zowel de aride gebieden als de gebergtestreken.

Kleinschaliee irrigatie is tot nu toe weinig ontwikkeld. Enkele grote irrigatie-projekten zijn uitgevoerd of in voorbereiding (lfwea, Bura-Hola; vnl. katoen en rijst). Een tekort aan oppervlakte en zoet grondwater, en moeilijk te bewerken gronden in de gebieden waar water gebracht kan worden, zijn

belemmeringen voor uitbreidinrr. Drainar,e, met name van de vele valleitjes in de high-potential ·gebieden, zou echter aanzienlijke landwinst kunnen opleveren, terwijl een benutting voor paddy rice eveneens mogelijk lijkt.

Het landgebruiks-patroon in de dichtbevolkte delen van de high-potential gebieden ligt grotendeels vast. De aanzienlijke bevolkingstoename veroorzaakt een

1

uitwijkdrang ("overspill") naar andere gebieden. Dit zijn gedeeltelijk de high-potential gebieden met oorspronkelijk Europese grootschalige landbouw of Masai veeteelt, gedeeltelijk de medium potential gebieden. Bij opvang van deze "overspill" komen vele socio-politieke problemen aan de orde.

OPBOUW VAN EEN BODEMKUNDIGE DIENST:

Bij de aanvang van het projekt lrl.~k ~l.e.chts.2,5$ van.Kenya's landoppervlakte

gekarteerd te zijn (c1 .Aàleiter en v.an .Bartul 1971), op verschillende schalen

(6)

Aan alle genoemde typen van karteringen zou aandacht besteed moeten worden gedurende de projektperiode. Dit niet alleen omdat elk ty~e een eigen soort van gegevens zou opleveren, benodigd voor verschillende stadia van landbouwkundige/

rurale ontwikkelingsplanning, maar ook omdat het verschillende methoden zou betreffen waarmede de Kenyaanse bodemkundigen vertrouwd gemaakt moesten worden. Bewust is echter ernaar gestreefd dat het grootste deel van de mankracht, zowel Kenyaans als Nederlands, voorlopig besteed zou worden aan de systematische reconnaissance kartering ten behoeve van multi-purpose land use planning.

Enerzijds vormt dit karteringstype de logische basis voor selektie van gebieden voor ontwikkeling v~ een bepaald landgebruik - welke gebieden dan later meer

in detail gekarteerd zouden kunnen worden. Anderzijds is de reconnaissance kartering het meest complex van alle typen en zou on-the-job training hierbij het meest

effectief en veelzijdig kunnen zijn.

De e:xploratory kartering van het gehele land had aanvankelijk weinig prioriteit, mede omdat de trainingsaspekten hierbij relatief weinig aan bod zouden komen

(grotendeels een éénmalige one-man's job). Later werd de behoefte aan zo'n kaart toch duidelijk gevoeld, zodat toen één Nederlander en één Kenyaan daartoe speciaal werden vrijgemaakt.

De semi-detail karteringen, hoewel essentieel voor feasibility studies, zouden ook relatief weinig aandacht krijgen. Hierbij ging men uit van de gedachte

dat dit soort werk zonodig uitgevoerd kon worden door speciaal daartoe gecontrakteer-de (buitenlandse) firma's - gesteld datmethodologie en gecontrakteer-de kwaliteit zou voldoen aan de eisen van de Nationale Dienst. (Kenya Soil Survey ~ KSS)

De detail karterlngen, die relatief zeer veel en monotone manmaanden vergen, zouden vnl. uitgevoerd worden door getraind personeel van de Research Stations en speciale statutaire ontwikkelingsorganen (Boards) - wederom met standaardisatie en.kwaliteitscontrole door de Nationale Dienst. Wat betreft het ontwikkelen van kleinschalige irrigatie is dit in feite uitge1open op het functioneren van een speciale Task Force billmen de Dienst, '9'0'Cn'· det~il karteringen in geselekteerde gebiedjes.

(7)

(assistent deskundigen van WOTRO, FAO en Unesco). Ook dié high-potential

gebieden met een zeer dichte bevolking en met goeddeels gefixeerde akkerbouw,

waren weinig interessant voor kartering t.b.v. multi-purpose land-use plannine. Bleven over de high-potential gebieden met geringe bevolking - bv. omdat het om historische redenen vnl. extensieve veeteelt betrof of grootschalige landbouw -en vooral de meeste medium-pot-ential gebied-en. Dáár zou, naar het zich liet

aanzien, h~t grootste deel van de bevolkings-overspill van elders opgevangen

moeten worden, terwijl het tegelijkertijd onzeker was welk landgebruiksalternatief het beste was gezien de precaire/marginale bodem- en klimaatsomstandigheden.

Deze laatste gebieden waren bovendien bodemkundig minder goed bekend dan de high-potential gebieden met lage bevolkingsdruk. Uit trainings oogpunt was het bovendien gewenst kaartbladen te selecteren die naar verwachting onderling

duidelijk zouden verschillen in bodempatronen en landgebruiks-traditie.

Tegelijkertijd moest zoveel mogelijk geëxtrapoleerd kunnen worden naar onmiddellijk omringende gebieden, i.a.w. een zekere representativiteit was wenselijk. Tenslotte

moest om socio-politieke redenen nog rekening gehouden worden met een zo goed mogelijke spreiding over de Provincies (lees: stamgebieden).

De aanvankelijke selektie van prioriteitskaartbladen op al deze kriteria is

inder-daad grotendeels in de afgelopen zes jaar gevolgd •••• Zij het dat mijnerzijds de produktiesnelheid te optimistisch werd geschat, tot permanente frustratie van de andere Nederlandse teamleden.

c) Methoden van kartering

De methoden kwamen geleidelijk tot stand, in zeer vele werkvergaderingen van de

gehele KSS staf. Zij worden hier kort besproken, vnl. aan de hand van de situatie bij de reconnaissance karteringen.(vgl. Van de Weg et al 1975, Gelens et al 1978,

Michieka et al 1978). In essentie zijn echter de ontwikkelde methoden bij de andere typen karteringen vergelijkbaar.

Bij een reconnaissance kartering is sprake van zowel een systematische luchtfoto-interpretatie als een aanzienlijke h?eveelheid veldwaarnemingen. Deze waarnemings-punten werden gekozen in relatie tot de foto-interpretatie eenheden, in plaats van vastgelegd in een meer of minder rigide netwerk van punten op regelmatige

(8)

"

Voor de tweede-traps ingang van de legenda werd besloten tot de rijkhejd van het geologische moedernateriaal. Het bleek namelijk al spoedig dat veel bodems zowel in de veldbeschrijving als in de belangrijkste chemische gegevens veel op elkaar leken, terwijl tegelijkertijd indikaties aanwezig waren via bv. vegetatieverschillen dat de bodems wezenlijk verschilden in hun

vrucht-baarheid, erosiegevoeligheid etc. Mede omdat gedetailleerde lab. ~egevens

pas laat tijdens de karteringen beschikbaar kwamen, en veldproeven op bodem-vruchtbaarheidsaspekten op korte termijn niet verwezenlijkbaar waren, leek een scheiding op geologisch/moeder materiaal voor voorlopige onderverdeling zinvol.

In dit verband moge verwezen worden naar de opzet van D'Hoore's legenda van de Bodemkaart van Afrika van 1964.

In vele tropische landen is het moedermateriáal vaak moeilijk vast te stellen. Mede door de gelukkige omstandigheid dat bijna geheel Kenya op 1:100.000 of 250.000 reeds geologisch in kaart is gebracht, en door de aanwezigheid van geologisch geschoolde bodemkundigen binnen de KSS staf, stuitte deze benadering

op ~elatief weinig problemen. Na een aantal jaren ermede gewerkt te hebben,

kan m.i. gesteld worden dat het inderdaad zinvol is gebleken. Recente "double-pot" proeven voor bodemvruchtbaarheidstoetsing per kaarteenheid wijzen bv. op belangrijke verschillen in"lll.icro-nutrient gehalten - verschillen die uit normale veld- en lab. gegevens· niet vast te stellen zijn. Ook het Kisii onderzoek is in dit opzicht interessant.

Het huidige schema voor onderverdeling op geologie/rijkheid van moedermateriaal is als volgt (cf. van de Weg 1978 voor detai.ls):

Table V

Bij de verdere opbouw van de legenda werd het wenselijk geacht steeds een korte beschrijving te geven van de overheersende bodem, de bodemassociatie of het bodemcomplex van de kaarteenheid. Dit wederom met bet oog op de gebruikswaarde van de kaart ten behoeve van landbouwvoorlichters, planning officers etc. Hierbij

(9)

Een officieel Oost-Afrikaans bodemklassifikatiesysteem bestond niet, hoewel vaak termen uit de oude Amerikaanse klassifikatie(Baldwin, Thorp etc) gebruikt

werden. D'Hoore's klassifikatie voor Afrika werd te algemeen en te weinig exact geacht.

De nieuwe Amerikaanse klassifikatie, "Soil Taxonomy", was op het moment van

aanvang van het Projekt nog niet officieel gepubliceerd en verkrijgbaar. Bovendien overheerste de mening, mede en met name bij de Kenyaanse bodemkundigen dat het, ondanks zijn morfometrische exactheid en vérgaande onderverdeling, minder goed geschikt zou zijn voor een tropisch land als Kenya. Met naae werd het gebruik van moisture regimes op hoog kategorisch niveau als nadeel gezien, vooral met het oog op de complexheid van de Oost-Afrikaanse regenval régimes. Het wégstoppen van enkele lokaal zeer belangrijke bodelllS in de grote orders Alfisolen en Ultisolen werd ook als nadeel gezien. Tenslotte werden de vereisten aan noodzakelijke

laboratoriumbepalingen op korte termijn niet haalbaar geacht.

De FAO-Unesco wereldbodemkaart legenda was daarentegen zojuist gepubliceerd en leek beter toepasbaar op de lokale situatie, o.a. door de prominente plaats in het

systeem gegeven aan bv. Nitosolen, Planosolen, Andosolen, Solonetzen.

In principe combineert het de morfometrische exactheid van de Amerikaanse Soil

Taxonomy met gezonde genetische concepten van Europese scholen van bodemklassifikatie.

Weliswaar werd gerealiseerd dat bij de FAO legenda slechts de hogere categorische niveaus waren uitgewerkt. Maar waar nodig zou verdere voorlopige onderverdeling gemaakt kunnen worden aan de hand van de kriteria voor de lagere kategorieën

van Soil Taxonomy. Bovendien waren er reeds plannen voor zulke onderverdelingen vanuit FAO zelf (bodemkaart van Europa op 1:1.000.000). De FAO legenda terminologie

werd daarom als "systea of reference" genomen. Bij elke kaartblad rapportage werd

echter steeds een korrelatietabel verstrekt, waarop ook de Soil Taxonomy termen

gebruikt werden (en tevens ruimte werd geschapen voor invullen van de Franse

ORSTOM klassifikatie zoals tot nu.toe,.aebruikt in de francofone Africaanse landen). Daartoe werden in de llorrelatietabel zoveel .mogelijk alle voor klassifikatie

(10)

in natte seizoensreaenval hoeveelheden, de kansen op tekorten in seizoe ns-regenval, enkel en in combinatie, alles met het oog op het vaststellen van

de feitelijk te verwachten groeiperiode voor enkel-seizoens of twee-seizoens-gewassen. Zonodig werden ook de temperatuursbeperkingen op de gewasgroei en gewaskeuze getabelleerd. Dit alles resulteerde in een verfijnde "ecologische zonificatie". Het schema werd bv. als volgt (table VIII).

Het vaststellen van de definitieve grenzen tussen deze zones geschiedde mede aan de hand van hoogteverschillen en indicatorsoorten van de vegetatie-kartering.

De grenzen werden op een zwart-wit kopie van de bodemkaart met brede onderbroken lijnen aangegeven, ten gebruike bij de landevaluatie kaarten, waarover later. De vegetatie en het huidige landgebruik werden apart opgenomen. De kriteria waren soortsamenstelling, fysiognomie/struktuur, en grasbedekking.

Deze gegevens waren belangrijk voor de volgende aspekten.

de soortensamenstelling als indikator van de standplaatskondities in het algemeen en van het klimaat in het bijzonder.

- de struktuur als element in de bepaling van de actuele en potentiële begrazins-toestand ("range condition") c.q. als element in de kosten van landontginning ("clearing costs"). zie table IX

- de grasbedekking als element in de bepaling van de aktuele draagkracht voor veeteelt ("actual carrying capacity") en als indicator voor de graad van gevoeligheid voor erosie (f'erodabili ty").

Bij de 1:100.000 karteringen werden vegetatie en huidig landgebruik slechts op

verkleinde schaal afgedrukt (250.000 kaartjes).Bij de 1:250.000 karteringen van de low-potential gebieden echter, waar "range management" het voornaamste

land utilisatie type is en de vegetatiegegevens dus erg belangrijk zijn, worden

de vegetatiegegevens tot een aparte kaart op dezelfde schaal verwerkt.

Naast normaal bodem- en vegetatie karteringsonderzoek werd ook veel aandacht besteed aan bodemfysisch terrein onderzoek, o.a. in verband met de erosiekansen per kar-teringseenheid. Het bestond o.a. uit visuele waardering van de graad en dikte

'

(11)

profielen als appendix

2) Een bodemkaart in kleurendruk

3) Verscheidene kopieën van deze bodemkaart in zwart-wit, met overdruk van de ecologische zonifikatie, t.b.v. een set van hand-te-kleuren land evaluation kaarten.

4) Een set van thematische kaartjes op kleinere schaal over respectievelijk: geologie, hoogteverschillen, geomorfologie, bodems klassifikatiegewijs

geschematiseerd, huidig bodemgebruik, vegetatie, erosiegevoeligheid, lokatie van veldwaarnemingen.

5) Een tabel met de profielkarakteristieken van belang voor bodemklassifikatie. 6) Een tabel met landevaluatie sleutels {"key")

f) Landevaluatie

-

-De precieze wijze van landevaluatie op basis van alle verzamelde gegevens lijkt uitermate de moeite waard om gedetailleerd te be~chrijven. De tijd daartoe

ont-breekt echter. Bovendien lijkt het wenselijk om het systeem eens voor een breder, interdisciplinair gehoor te behandelen, bv. tijdens een Tropische Landbouwdag, omdat het aansluit bij nieuwe internationale ontwikkelingen op dit gebied (

Beek en Bennema 1971, Brinkman

&

Smyth 1973, Beek 1978). Daarom volgt hier slechts een korte beschrijving.

'

In het landevaluatie proces dient eerst vastgesteld te worden welke precies de relevante landgebruikstypen ("land utilization types/land uae alternatives") van het gebied zijn en welke de karakteristieken daarvan zijn. Daartoe werd in de beginjaren de hulp ingeroepen van een externe agricultural socio-economist {zie bv. Luning 1973, de Jong 1976, de Jong 1978). Enkele typen worden hier vermeld.

Table X Some land utilization types

Voor elk hiervan afzonderlijk werd -ee~-actuele geschiktheidsklassifikatie

en een potentiële gescàikthei~kl.assifikatie uitgewerkt, elk in drie orders (geschikt, voorwaardelijk geschikt, ongeschikt) en drie klassen (bv. zeer

(12)

Opgemerkt dient te worden dat bij de reconnaissance kartering de geschiktbe jds-waardering nog grotendeels qualitatief is. Quantifikatie in verwachte opbreng~ten

en rendementen per hectare, is slechts mogelijk op basis van veldproeven op representatieve plaatsen binnen elke belangrijke kaarteenheid,

voorbeeld-bedrijven (pilot farms)etc. Dit ligt echter meer op het terrein van de feasibility studies bij semi-detail karteringen.

Officieel is het nu geheel aan de planner om een keuze te maken in welke richting -bepaalde delen van het kaartgebied nu ontwikkeld dienen te word~n, met afweging van economische, sociale en politieke belangen.

In feite echter werd van de KSS verwacht om een kaartje van "recom.mended land use" af te leveren, ter hunner oriëntatie. Uiteraard een tricky business!

PUBLICATIES

Het publiceren en verspreiden van alle karteringsgegevens en andere onderzoekingen op breed bodemkundig terrein is uiteraard erg belangrijk. Dit gebeurde op ver-schillende wijzen a) toelichting van de resultaten in voorlichtings/planning centra in de karteringsgebieden zelf. b) toelichting in de expositiezaal van KSS in Nairobi t.b.v. bezoekers. c) brede verspreiding d.m.v. officiële publikaties.

Het zoveel mogelijk laten uitkomen in series van de resultaten is hierbij erg belangrijk: a) De kans op wegraken in bibliotheken, proefstations e.d. is

geringer, b) de lokale staf komt geleidelijk tot een zekere mate van beroeps/dienst trots. c) de Overheid is sneller geneigd .de Dienst als van permanent belang voor de landbouw/rurale ontwikkeling te ervaren, en dus ook de financiële en personele voorzieningen voor zijn voortbestaan c.q. uitbreiding te treffen. Daarom is van het begin af aan veel aandacht besteed aan kwaliteit en serie-idee van publikaties. Mede dank zij de zeer effectieve steun van de AfG. Kartografie van STIBOKA, en de financiële ruimte daartoe geboden door DTH zijn inmiddels de volgende series tot stand gekomen.

(13)

ecol zone Il 1 Il IV

v

VI

liame moisture index <;tegetation

Afro-a 1 pi ne (high altitude) moorland and grassland

or barren land (above

tree 1 i ne) Equatori a 1,

Humid to dry subhumid

(-10

Dry sub-humid to

semi-arid

-10

to

-30

Semi-arid

-30

to

-42

Ari

d

-42

to -51

Very arid -51 to -57

Tabfe 11 Main soil groups

broad-leaved evergreen forest

moist woodland or bush-land (11savannah11 with

Combretum spp).

dry woodland or

bush-1 and (11savannah11 wi th

Acacia spp)

Shrubby bushland (Com-miphora and Acacia spp) Dwarf shrub-grassland

- Well drained, deep, red or brown soils of fair to low chemica) fertility; mainly on the undulating to rolling uplands of the high and medium potential areas of southwestern, central and

coastal Kenya, but also on stable old land surfaces of eastern Kenya. (Luvisols, Acrisols, Nitosols, Ferralsols, Andosols). - lmperfectly drained, moderately deep, black or dark brown,

cracking soils; often on high-level structural plains of medium

potential areas of south western and central Kenya. (Vertisols, Planosols, Phaeozems, Greyzems)

- Poorly drained, greyish-brown, saline and/or sodic soils; mainly

on the younger sedimentary plains of eastern Kenya and on former

lake bottoms of the north and the south (Solonetzes, Solonchaks, solodic Planosols)

- Well drained, reddish brown calcareous soils, often with a desert

pavement;on the younger sedimentary plains of the north (Xerosols, calcic Cambisols).

- Shallow soils with rock-outcrops or boulder surfaces; on the

mountains and hills, and on the Quaternary lava plains and plateaus

of the north (Lithosols, Regosols, Cambisols shallow phase, Rock-outcrops)

(14)

Table 111 cont'd SEMl-DETAILED SURVEY (ad-hoc SURVEYS)

Scales Purpose

Methods

1 : 20 000 - 1 : 50 000 project feasibility studies

development of one particular land use (e.g. sugarcane development area, irrigation schemes, range management study area, etc.)

aerial photo-interpretation

intensive field observations, mainly on soil (augerholes), soil management field measurements

laboratory analysis of selected profiles quantitative assessment of land suitabil ities

DETAILEO SURVEY

Scales 1 : 10 000 or larger

Purpose farm planning

characterisatlon of research trial sites

Methods very intensive soil augering (one or more per ha)

laboratory analysis, including soil testing

SITE EVALUATION (PRELIMINARY SURVEYS)

---Se.ales Purpose Methods ~

...

· Variable

project identification (e.g. site for Minor lrrigation Séhemes)

soil problem assessment (e.g. suspected cause of erop failure)

aerial photo-interpretation scattered field observations rapid laboratory testing rapid reporting

(15)

L

lgneous Rocks

G (soils developed on) acid igneous rocks (granites etc) Y rather acid igneous rocks (rhyolites, aplites)

1 intermediate igneous rocks (andesite, etc)

B basic or ultra basic igneous rocks (basalts, serpentinite etc)

V undifferentiated igneous/volcanic rocks P pyroclastic rocks (pumice, ash, tuff) Metamorphic Rocks (basement system rocks)

Q

granitoid gneisses or quartzites R quartz-feldspar gneisses

M (quartz-) muscovite/sillimanite gneisses N biotite (-garnet) gneisses

F gneisses rich in ferromagnesian minerals (hornblende/biotite/amphibolite)

C calc-silicate gneisses (granulites) L crystalline limestones

U undifferentiated basement system rocks (mostly banded gneisses)

Sedimentary Rocks, consolidated Z conglomerates and gravels

S sandstones, grits, arkoses, grey wackes K siltstones

D

mudstones W marls T shales

~E- evaporites (gypsum, trona) L limestones, travertines

H cherts, flints, chalcedonites

~L- coral reef limestones H diatomites

A Unconsolidated sediments (alluvium, colluvium from unknown source, coversands, dune sands)

J Pleistocene lagoonal deposits 0 Plio-Pleistocene bay sediments

(16)

TABLE VI 1 KEY TO SLOPE CLASSES

slope class

slope

%

name of macrorelief symbol

0-2

...

flat to very gently undulatlng

A

2-5

...

gently undulating B

5-8

.

.

...

undulatlng

c

8-16

..

.

..

.

.

ro 111 ng D

16-30

...

hi 1 ly E

(17)

• 100

l

/

l

i 1 1

Bt

I

1 I 80

r

î

t

l

Bd shrub

cover

1

(%)

4U

k

B 20

Vegetation type: G= Grassland,

·s= Bushland, F W=~/ood 1 and, t=th i cket, F 80 tree cover (%) d=dense, F=Forest

(if shrubs are smaller than lm then the types BG and

B

get the prefix d)

Note: The Alpine Moorland (A), Marshland (M), Swamp-land (S), and Sarren

land (BL) do not appear in the above diagram, they are determined

by:

(A) a special species composition

(M) species composition and temporary inundation (S) species composition and permanent inundation (BL) the absence of vegetation

Cover of herbs (he), grasses (gr) and bare ground (b.g.): Estimate the proportion of the soil surface which is covered by the foliage of grasses

and herbs at 5 cm above ground level. Note: he+gr+b.g.=100%

Dominant species: List the species which have the highest cover in the tree layer, shrub layer, herb layer and grass layer.

Note: Mention other species which might have "indicator value"; if the land is cultivated; write C, mention the erop or crops.

(18)

Ableiter, J.K. and Van Baren, J.H.V. 1971: "Report to the Government of Kenya on Soil Survey Data and Methods". TA 2914, UNDP/FAO, Rome

Beek, K.J. 1978: "Land evaluation for agricultural development". Publication 23, ILRI, Wageningen

Beek, K.J. and Bennema, J. 1971: "Land evaluation for agricultural land use planning; an ecological method". In: FAO Soils Bulletin 22, Rome, pp. 170-190

Brinkman, R. and Smyth, A.J. (eds.) 1973: "Land evaluation for rural purposes". Publ. 17, ILRI, Wageningen

Braun, H.M.H. 1977: "The reliability of the rainy seasons in Machakos and Kitui Districts". Uiscellaneous Soil Paper M13, Kenya Soil Survey, Nairobi

D'Hoore, J.L. 1964: "The soil map of Africa at 1:5.000.000; Explanatory report and map sheets". CCTA, Interafrican Pedological Service, Joint Project no. 11, Publ. 93, Lagos

<Telens, H.F.,Kinyanjui, H.C.K. and Van de Weg, R.F. 1978: "Soils of the

Kapenguria area". Reconnaissance Soil Survey Report R2. Kenya Soil Survey/Gvnt PrinUJ Nairobi

FAO/Une~ 1974: "Soil Map of the World 1:5.000.000; Vol. I Legend".

Unesco-Par is

Lind, E.M. and Morrison, M.E.S. 1974: "East African vegetation". Longman Group Ltd., London

Luning, H.A. 1973: "Land utilization types of the medium-potential areas of Eastern Province, Kenya". Mise. Soil Report Ml, Kenya Soil Survey, Nairobi

Jong, C. de 1976: "Land use alternatives in high-potential areas of l!ledium to high alti tudes; the Ki tale-Kapenguria area". Mise. Soil Report J.t3, Kenya Soil Survey, Nairobi

. · Jong, C. de 1978: "Land utilization types for the medium potential areas of low altitude; the Kwale area". Mi~. Bo.il Report M4, Kenya Soil Survey, Nairobi

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het ondernemerschap in de landbouw is evenals in andere sectoren van de maatschappij gekenmerkt door het nemen van beslissingen in een sfeer van on- zekerheden en risico's.

Deze nota gaat over een tensiometér-drukopnemersysteem voor nauw- keurige vochtspanningsmetingen in kasgronden. De onderdelen van het systeem worden afzonderlijk behandeld alvorens

De effectiviteit van de uitgevoerde bespuitingen met ATS in proef 1, uitgedrukt als percentage remming van de vruchtzetting ten opzichte van handbestoven bloemen die niet met ATS

Anders dan voorheen wordt nu niet voorgeschreven met welke frequentie onderhoud moet worden uitgevoerd, maar aan welke kwaliteit deze moet voldoen.. De bestekken worden

Bij ds a..uminium-bepaling geeft de oxychinoline-methode dezelfde waarde als sterk gloeien bij de gravimetrische methode, terwijl gewoon gloeien bij deze lautste methode een

In het Nationaal Waterplan en de Beleidsnota Noordzee is vermeld dat het aanwijzen van extra windenergie- gebieden voor de Hollandse Kust en ten noorden van de Waddeneilanden zal

De verteringscoëfficiënten (tabel 1) van alle organische bestanddeelen van dit loof waren zeer hoog; ze bedroegen voor de organische stof 89, voor de eiwitachtige stof &#34;87,

Op grond van het voorgaande zal duidelijk zijn dat gebruik van alcohol en drugs door mensen met LVG meer aandacht behoeft van de instellingen die hen zorg, behandeling en