Arnold van der Valk
Naar een groene
planologie: planologie
in Wageningen
technische wetenschappen moeten vinden en hervinden. Naast aansprekende
resultaten, zoals de
lagenbenadering die in Wageningen is ontwikkeld, heeft
dat geleid tot permanent theoretiseren van de complexe wederzijdse inwerking
tussen menselijk handelen en bodem, water en klimaat. Groene planologie
en het landschap als centraal onderzoeksobject bepalen de huidige positie en
theorievorming van de planologie.
Wie zijn oor te luisteren legt in de wandelgangen en koffiekamers van de Wangeningse Universiteit komt al snel tot de ontdekking dat ook praktisch ingestelde planologen theoretische opvattingen koesteren die doorklinken in normatieve en prescriptieve denkbeelden over de inrichting van de ruimte. Twee voorbeel-den illustreren dit: Ten eerste hanteren Wageningse planologen, afkomstig uit de bloedgroep van de cultuurtechniek, een arsenaal aan kengetallen over bijvoorbeeld de optimale situering van een huiskavel binnen een landbouwbedrijf en de ontsluiting van onderdelen van het bedrijf. Dergelijke vuistregels zijn gebaseerd op economische theorieën over het verband tussen bereikbaarheid en economisch rendement. Een ander voorbeeld betreft de zogenaamde lagenbenadering, ont-wikkeld door Wageningse landschaps-architecten Kerkstra & Vrijlandt, 1988; Rijksplanologische Dienst, 1999; Vroom, 2005, p. 188) en toegepast in het ontwerp voor de Vijfde Nota over de ruimtelijke
ordening. In de lagenbenadering wordt
de ruimte uiteen gelegd en geanalyseerd in drie lagen: ondergrond, netwerken en bebouwing. Dit perspectief is gebaseerd op een complex van theoretische denkbeelden over de inwerking van menselijke activi-teiten op bodem, water, lucht en levende wezens en omgekeerd.
In dit artikel zal de ontwikkeling van de theorievorming in van de Wageningse
pla-nologie worden geschetst binnen het kader van de wetenschapsbeoefening aan de Wageningen Universiteit. Daarvoor knoop ik aan bij de achtereenvolgende bekleders van de leerstoel planologie in de afgelopen dertig jaar, Fer Kleefmann, Arnold van der Valk en Adri van den Brink.
Landgebruiksplanning
De leerstoelgroep landgebruiksplanning is het product van een fusie tussen de leer-stoelgroepen cultuurtechniek en planologie in 1996. De fusie vormde de opmaat tot een zoektocht naar de identiteit van het vakgebied van de landgebruiksplanning (land-use planning). Die eigen identiteit met behoud van de waardevolle elementen van de oude planologie en cultuurtechniek kwam met horten en stoten tot stand. Tegenwoordig scharen Wageningse planologen zich onder het banier van greenplanning. Dit motto verwijst naar
onder-zoek en planning van landschap dat ligt in de invloedssfeer van metropolen (Van der Valk e.a., 2009).
In de zoektocht naar een eigen identiteit voor de Wageningse landgebruiksplanning is één constante te ontdekken; het streven om een evenwichtige verhouding te vinden en te behouden in onderzoek en onderwijs tussen een sociaalwetenschappelijke, een natuurwetenschappelijke en een technische component. Daarbij speelt een rol dat Wageningse planologen een speciali-satie verzorgen binnen een tweejarige
masteropleiding Landscape Architecture
and Planning, die vanwege het predicaat
technische studierichting twee jaar duurt. Fer Kleefmann, hoogleraar planologie in Wageningen vanaf het begin van de jaren tachtig tot 1997, sloot in zijn veelomvat-tende theorie van ruimtelijke planning aan bij het werk van de socioloog Alfred Schütz en het vroege werk van de filosoof-socioloog Jürgen Habermas. Kleefmann vatte zijn gedachtegoed op als een theorie in wording, een aanzet waarin reeds getoetste, als juist aanvaarde uitspraken samengaan met niet-getoetste en normatieve uitspra-ken (Kleefmann, 1985).
Planning werd door Kleefmann gedefinieerd als voorbereiding van uitvoerend handelen. In de planning gaat het om het aftasten van een onzekere toekomst waarbij de vraag centraal staat: Hoe kunnen we de gewenste toekomst dichterbij brengen? Bij het zoekproces zijn vele partijen met vaak sterk uiteenlopende denkbeelden en belangen betrokken. Kleefmann verzette zich tegen de in de jaren zeventig dominante gedachte dat planning vooral betrekking heeft op het zoeken naar de meest geschikte middelen bij doelen welke door de politiek zijn vastge-steld; het ideaal van rationele planning. In zijn opvatting behoren planologen zich bezig te houden met zowel het zoeken naar doelen als met het zoeken naar passende middelen vanuit een publiek perspectief (Kleefmann, 1985, p. 3). Hij concludeerde: “Wat de plan-ning betreft betekent deze opgave uiteraard niet alleen een procedurele afstemming, maar ook een substantiële afweging van de afzonderlijke ontwikkelingen en hun onder-linge effecten. Het gaat daarbij om niets minder dan de veelal moeilijk te definiëren wisselwerking van het geheel en de delen” (Kleefmann, 1985, p. 2).
Samengevat in trefwoorden draaide het model van fysiek-maatschappelijke organisatie (FMO) van Kleefmann om de wederzijdse afstemming van ruimte en
samenleving. Daarbij gaat het om ruimte-lijke organisatie, richting zoeken, publiek belang, het vergroten van leervermogen en het rekening houden met het natuurlijk sub-straat. Dit model heeft binnen Wageningen grote invloed gehad op het planologisch en landschapsarchitectonisch onderzoek en onderwijs. Buiten Wageningen hebben zijn denkbeelden veel minder weerklank gevonden, wellicht met uitzondering van het concept ‘ontwerpend onderzoek’.
Besluitvorming en handelen
Met de komst van een nieuwe hoogleraar, Arnold van der Valk, in 1999 werd de aandacht voor planning als besluitvorming en vorm van interactie belangrijker. Binnen de beslissingsgerichte benadering van planning speelt het rationaliteitsbegin-sel een centrale rol. Deze luidt als volgt: Een beslissing mag pas rationeel worden genoemd indien het berust op een volledige analyse van alle effecten van een maatregel in het licht van een bepaalde set van doelstellingen (Faludi, 1987; Van der Valk, 1999). Het draait allemaal om de systema-tische presentatie van argumenten pro en contra de keuze van de meest passende alternatieven door een besluitvormer. Het rationaliteitsbeginsel is een hulpmiddel om democratisch verantwoorde beslissingen te presenteren. Het gaat om een vorm van rechtvaardiging achteraf. De systematische presentatie van argumenten biedt een basis voor politiek en maatschappelijk debat, ook al is die presentatie vaak de resultante van een chaotisch proces van gedachten- en wilsvorming.In het werk van de beslissingsgerichte bena-dering van planning neemt de relatie tussen wetenschappelijke kennis, ruimtelijke ordening door overheid, en ervaringsken-nis en handelen van burgers een belangrijke plaats in (Faludi, 1987; Friend & Hickling, 2005).
Op dit gebied heeft het werk van plan-ningtheoreticus John Friedmann een
blijvend stempel gedrukt op het weten-schappelijke werk in Wageningen. De denkbeelden van Friedmann over de noodzaak om in de ruimtelijke planning bruggen te slaan tussen denken en doen, vormden het vertrekpunt van een uni-versiteitsbreed inter- en transdisciplinair onderzoeksprogramma in Wageningen, het Deltaprogramma, uitgevoerd van 1998 tot 2004 (Van der Valk, 1999; Tress e.a., 2006; Bloemers e.a., 2010). Het Deltaprogramma was gericht op een drietal dimensies van ruimtelijke planning.
Ten eerste de beleidsvormingsaspecten, institutionele veranderingen, besluit-vormingsprocessen en waarden in de planning. Dit onderzoek richtte zich op de rol van wetenschap, de organisatie van planning en ontwerp in samenspraak met de bevolking, de articulatie van tegenge-stelde belangen in regionale en nationale planning, de opkomst van nieuwe institu-ties in het kielzog van nieuwe leefstijlen, en tenslotte, de omgang met risico's en onzekerheid. Ten tweede de sociaal-ruimte-lijke aspecten en kennis van landschap. Dit betrof conceptualisaties van de identiteit van plekken. Inspiratie hiervoor werd geput uit de culturele geografie, landschap-secologie, regionale bodemkunde en de landschapsarchitectuur. In deze categorie vielen ook evaluatiestudies, waarbij gebruik wordt gemaakt van geografische informa-tiesystemen. Ten slotte de technische en procedurele aspecten van onderzoek en planning. Dit thema omvatte methoden van onderzoek en methoden en technieken van planning. In dit kader werd en wordt er aandacht besteed aan strategische keuzebe-nadering, ruimtelijk modelleren, scenario-studies, analyse van ruimtelijke netwerken en methoden voor planning als vorm van samenwerking.
Friedmann (2011, p. 210) onderscheidt drie hoofdtaken voor planningtheoretici: Ten eerste een filosofische taak gericht op het ontwikkelen van een humanistische
filosofie voor de planning, en het doorden-ken van de implicaties voor de praktijk van de planning. Vervolgens de taak van het aanpassen; het helpen om denkbeelden over de aanpak van planning geschikt te maken voor toepassing in uiteenlopende situaties in de praktijk van alledag. En tenslotte de vertaling; het overzetten van kennis, ont-wikkeld in domeinen buiten het normale bereik van planners, naar de planning. Genoemd Deltaprogramma biedt een voorbeeld van een veelomvattend onder-zoekprogramma waarin planologie een centrale positie kan innemen omdat zij opereert op het grensvlak van sociale, technische en natuurwetenschappelijke disciplines. Het zijn de laatste twee taken in het lijstje van Friedmann welke in Wageningen de meeste aandacht krijgen in onderzoek en onderwijs.
Groene planologie en
landschap
De benoeming van Adri van den Brink tot leerstoelhouder landgebruiksplanning in 2011 heeft in een koersverandering geresulteerd waarbij de missie van de groep, namelijk onderzoek en onderwijs voor groene planologie, intact is gebleven. Teruggrijpend op de planologische en cultuurtechnische wortels positioneert de planologie zichzelf op het raakvlak van de sociale, technische en natuurwetenschap-pen. Kennis en vaardigheden uit deze drie domeinen worden gecombineerd. Fysieke aspecten van landschap hebben een belangrijker plek in onderzoek en onder-wijs gekregen. Daarbij worden twee soorten onderzoek onderscheiden: analytisch-verklarend en normatief onderzoek. Het analytisch-verklarend onderzoek is erop gericht om landschapsvormende krachten in kaart te brengen en te verkla-ren. Binnen dit type speelt het concept complexiteit een centrale rol. In deze benadering wordt gezocht naar combi-naties van theorieën uit de
natuurweten-schappen en uit de sociale wetenschap; zoals onderzoek naar de veranderingen in patronen van grondgebruik op verschil-lende geografische schaalniveaus, het opstellen van kwantitatieve scenario's en modelleren van patronen van ontwikke-ling in het landschap.
In het tweede type, de normatieve benadering, is sprake van inventarisatie van waarden van actoren, evaluatie van ruimtelijke modellen, toetsing en ontwer-pen van instrumenten, verkenning van best
practices en het uitstippelen van concrete
maatregelen. Dit wordt gedaan met het oog op de verhoging van het aanpassings-vermogen van landschappen aan voortdu-rende veranderingen in het grondgebruik. De theorieën in de normatieve benadering worden voornamelijk ontleend aan de
sociale wetenschappen en de filosofie. Het zoekproces naar een nieuwe identiteit van de Wageningse planologie is in de loop van 2011 in een stroomversnel-ling gekomen door de instelstroomversnel-ling van een herstructureringscommissie in opdracht van de rectormagnificus van de Wageningen Universiteit. Deze com-missie concludeerde tot het doortrekken van de hiervoor geschetste trends: meer aandacht voor de natuurwetenschappelijk en technische aspecten van de grondge-bruiksplanning en dan voornamelijk voor kwantitatieve methoden en modellen, een ondubbelzinnige keuze voor landschap als primair object van onderzoek, het hernieuwd oppakken van de draad van de systeem-cybernetische benadering van planning, het aanhalen van de banden met
benadering van landschap is de aandacht vooral gericht op planmatige veranderin-gen in het metropolitane landschap (Van der Valk e.a., 2009; Bélanger, 2013). Het technische-natuurwetenschappelijke onderzoek is gericht op het in kaart brengen van de sociale en fysieke gevolgen van menselijke interventies en natuurlijke processen in het landschap. De wijze waarop landschappen reageren op klimaat-verandering en uitputting van natuurlijke grondstoffen kan worden geduid in termen belendende leerstoelgroepen, vooral met
de landschapsarchitectuur en de culturele geografie en meer nadruk op transitie naar duurzame vormen van grondgebruik. Helemaal passend in Wageningen is land-schap het centrale object van onderzoek. Dit is uitgebeeld in figuur 1 uit het meest recente planologische onderzoekpro-gramma (2014). Het onderzoek van groene planning speelt zich af in de ruimte tussen drie polen: landschap, waarden en men-selijke communicatie. In de planologische
trends
dynamics
sustainability policies transitions risks
vulnerability social network feedbacks social-ecological systems resilience adaptive capacity uncertainties identity
ethics social learning
participation
landscape
SPATIAL PLANNING
governance
values
van adaptieve capaciteit van sociaal-ecolo-gische systemen. In dit verband wordt het concept veerkracht omhelsd. Veerkracht speelt een rol in de theorievorming over complexe adaptieve systemen. Het begrip verwijst naar het vermogen van systemen om zich te herstellen van verstoringen en (on)voorspelbare veranderingen. Het sociaalwetenschappelijk gekleurde onderzoek in de Wageningse planologie is gericht op het in kaart brengen van men-selijke interventies, van de onderliggende waarden, van risico's en onzekerheden, van sociale netwerken, instituties, participatie en sociale leerprocessen. In het
sociaalwe-tenschappelijke spoor groeit de belangstel-ling voor nieuwe theoretische perspec-tieven waarin de aandacht verschuift van klassieke vorm van sturing naar sociale praktijken en actor-netwerk theorie.
Een groen toekomstperspectief
Het Wageningse perspectief op plan-ning ligt besloten in de definitie welke is opgesteld ten behoeve van de meest recente externe onderzoeksvisitatie uit 2010: “Ruimtelijke planning is het tot stand bren-gen van zinvolle verbanden tussen lopende en toekomstige initiatieven, projecten en strategieën welke van invloed zijn op de ruimtelijke organisatie van een gebied.Het gaat om gebruik, beheer, ontwerp en inrichting van de fysieke omgeving, gezien vanuit het perspectief van perso-nen, groepen en organisaties. Dit vindt plaats door middel van communicatie, ontwerp en besluitvorming.”
Wageningse ingenieur-planologen zijn nuchtere types. Het zwaartepunt van het wetenschappelijke werk in Wageningen ligt in de sfeer van toepassing van planningtheoretische denkbeelden in de alledaagse praktijk en het overzetten van kennis ontwikkeld in domeinen buiten de planologie. Toch is en wordt er in Wageningen wel degelijk origineel denk-werk verricht. Denk aan het model van fysieke en maatschappelijke organisatie van Kleefmann en de ontwikkeling van verbindende wetenschappelijke concepten op het grensvlak van sociale, natuurwe-tenschappelijke en technische weten-schappen in het Deltaprogramma en het uitdenken van de lagenbenadering. De nadruk ligt in het Wageningse onderzoek en onderwijs op theorieën in de planning, gericht op toegepaste kennis, in plaats van theorieën van planning, die meer gericht zijn op de werkwijze (Faludi, 1973; Campbell, 2012). De decennia durende zoektocht naar een specifiek Wageningse invulling van planologie is tenslotte uitgemond in een keuze voor groene planologie en studie van het metropo-litane landschap. Deze benadering sluit goed aan bij de groeiende belangstelling in de planningtheorie voor vraagstukken van duurzaamheid (Friedmann, 2011) en natuurlijk ook bij de sterk toegenomen belangstelling in de samenleving voor het milieu, gebruik en behoud van landschap-pen, voornamelijk in de stedelijke regio’s.
Arnold van der Valk (arnold.vandervalk@wur.nl) is hoogleraar landgebruiksplanning aan Wageningen Universiteit en secretaris van AESOP’s Sustainable Food Planning Group.
Literatuur
Bélanger, P. (2013) Landscape infrastructure: Urbanism beyond engineering, Proefschrift, Wageningen Universiteit, Wageningen Bloemers, T., H. Kars & A. van der Valk (2010) The cultural landscape & heritage paradox, Amsterdam University Press, Amsterdam
Campbell, H. (2012) ‘Planning to change the world: Between knowledge and action lies synthesis’, Journal of Planning Education and Research, jg. 32, nr. 2, p. 135-146
Faludi, A. (1973) A Reader in planning theory, Pergamon Press, Oxford
Faludi, A. (1987) A decision-centred view of environmental planning, Pergamon Press, Oxford Friedmann, J. (2011) ‘Planning theory revisited’, J. Friedmann, Insurgencies: essays in planning theory, Routledge Taylor and Francis Group, Londen, p. 131-143
Friend, J. & A. Hickling (2005) Planning under pressure; the strategic choice approach, Butterworth-Heinemann, Oxford
Kerkstra, K & P. Vrijlandt (1988) Het landschap van de zandgebieden; probleemverkenning en oplossingsrichting, Proefschrift, Landbouwuniversiteit, Wageningen
Kleefmann, F. (1985) Handelen, handelingscontext en planning. Een theoretisch-sociologische verkenning, Landbouwhogeschool, Wageningen
Rijksplanologische Dienst (red.) (1999) Ruimtelijke verkenningen: jaarboek de Rijksplanologische Dienst, Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu, Den Haag, p. 73
Tress, B., G. Tress & G. Fry (2006) ‘Defining concepts and the process of knowledge production in integrative research’, B. Tress, G. Tress, G. Fry & P. Opdam (red.), From landscape research to landscape planning; Aspects of integration, education and application, Springer, Dordrecht, p. 13-26
Valk, A. van der (1999) Willens en wetens. Planning en wetenschap tussen wens en werkelijkheid, Wageningen Universiteit, Wageningen
Valk, A. van der, T. van Dijk, W. Korthals Altes & A. van den Brink (2009) ‘Planning open spaces: Balancing markets, state and communities’, A. van der Valk & T. van Dijk (red.), Regional planning for open space, Routledge, Londen, p. 301-322
Vroom, M. J. (2005) Lexicon van de tuin- en landschapsarchitectuur, Blauwdruk, Wageningen