• No results found

Reconstructiegebied Gronings-Drenthse Veenkolonien : toelichting bij de bodemkaart, schaal 1:50.000

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Reconstructiegebied Gronings-Drenthse Veenkolonien : toelichting bij de bodemkaart, schaal 1:50.000"

Copied!
48
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

S T I C H T I N G V O O R B O D E M K A R T E R I N G

W A G E N I N G E N

"RECONSTRUCTIEGEBIED GRONINGS-DIIENTIISE VËENKOI,ONTEN" Toelichting bij de bodemkaart, schaal 1 : 50 000

(2)

Stichting voor Bodemkartering u" - f' 'J ''

Staringgebouw ST A» il > ^ o-G CCC U

Wageningen Tel. 08570 - 19100

Rapport nr. 997

"RECONSTRUCTIEGEBIED GRONINGS-DRENTHSE VEENKOLONIËN" Toelichting bij de bodemkaart, schaal 1 : 50 000

door: Ir. B. van Heuveln en H. Rosing

Wageningen, augustus 1972

I S N - ol

N.B. Niets uit deze toelichting of de bijlagen mag zonder toestemming van de Stichting voor Bodemkartering worden vermenigvuldigd of in andere publikaties worden over­ genomen.

(3)

inleiding ^ 1, De bodemkaart en haar onderscheidingen 5

1.1 Enkelvoudige kaarteenheden 5

1.2 Samengestelde kaarteenheden 5

1.3 De associaties 5

1 A Toevoegingen en overige onderscheidingen 6

1.5 Grondwatertrappen 6

2. Algemeen gebruikte indelingen en hun benamingen 7

2.1 Textuurindeling 7

2.1.1 Indeling naar het leemgehalte 7 211.2 Indeling naar de mediaan van de zandfractie 7 2.1.3 Benaming van de kaarteenheden haar de textuur 8 2.2 Indeling naar het gehalte organische stof 8 2.3 Het bodemprofiel en zijn horizonten 8

2.3.1 Horizontbenamingen 8

2.3.2 Kleurbeschrijving van de horizonten 9

3. Codering en benaming van de eenheden 10

3.1 Codering associatie dalgronden 10

3.2 Codering associatie hoogveengronden in afgraving 11 3.3 Codering enkelvoudige kaarteenheden 12

3.3.1 Codering bij de veengronden 12

3.3.2 Codering bij de moerige gronden 12 3.3.3 Codering bij de moderpodzolgronden 13 3.3.^ Codering bij de humuspodzolgronden 13 3.3.5 Codering bij de dikke eerdgronden 13 3.3.6 Codering bij dekalkloze zandgronden 1^

Codering samengestelde eenheden 1^

3.5 Codering van de toevoegingen 1^

3.6 Codering van de grondwatertrappen 15

3.7 Benaming van kaarteenheden 15

lj-. Glossarium 18

14-. 1 Bovengronden 18

1+.2 B-horizonten 19

k,3 Overige begrippen 20

5. Beschrijving van de bodemeenheden en de bodemkaart 22

5.1 De associatie dalgronden 22

5.1.1 Omschrijving dalgrondenassociatie 22 5.1.2 Nadere onderverdeling dalgrondenassociatie 23 5.1.2.1 Diepte minerale ondergrond 23

5.1.2.2 Veensoort 23

5.1.2.3 Aard minerale ondergrond 23

5.1.3 De gliededalgronden 2k

5.1 De meerbodemdalgronden 25

5.2 De associatie hoogveengronden in afgraving 27

5.2.1 Indelingscriteria 27

5.2.2 De kaarteenheden van de associatie hoog­

(4)

Biz. 5.3 De hoogveengronden met een cultuurdek 30

5.il- De versleten dalgronden 3l

5.5 De overige gronden 33 5.5.1 De veengronden 33 5.5.2 De moerige gronden 35 5.5«3 De zandgronden 36 5.5.^ De kleigronden 38 6. Literatuurlijst kO BIJLAGEN: 17 stuks 1. Kwartblad 7G 2. 7H 3. 12E k. 123? 5. 13A 6. 12H 7. 13C 8. 17F 9. I8A 10. 17D 11. 17G 12. 17H 13. l8c li)-. 22B 15. 22E 16. 22P 17. 23A AFBEELDINGEN:

1. Schetskaart van het gebied k

2. Indeling en benaming naar het leeragehalte (leemdriehoek) 7 3. Tabel van de indeling en de benaming van de leemklassen 7 4. Indeling en benaming naar het gehalte aan organische stof 8 5. Tabel van de indeling en benaming van de

organische-stof-klassen 8

6. Schema van de codering voor dalgronden 11 7 • Luchtfoto van de dalgronden omgeving Wildervanck 22 8. Luchtfoto van hoogveen in vervening omgeving

Oud-Schoonebeek 27

9. Schematische legenda van de veen-, dal- en

hoogveen-gronden en van de moerige hoogveen-gronden 28

(5)

7 W'-V'Ö09' * O"

I

rnee I • Noordlaren •'*P*W aL Midloien „ f . / Zuijllaren U • j lip o 1 ää I ~ SN, .OSchuiHngsoord i,. j I! \ \S<h,Aor5 ^\V V, . I , '• Annersfretk l m z' h « « « / / i I faAnn«n £ ' 1 1 - A ll!£4 : ; :,... Nic^e I Tn«refdallvr^^ j Pekelu1 Hi , 7,£iooo \j^~el<W0 'lP Ekehaor \r\ V ^ Amen "^1 7n IA \ "*• V"'-- / Wip-UMO +' _ . * : d L _ L r t t o s n q i r o - J i . j - r - ~ — t f x . _ T2 0113 e*"' ~ * **£"... Y Oudeschans . >*•''' I •ons*een Q . * ' /^,o„a* ' Bülhi. ^ -Oud ^ /W % Pekela Wedderveer l »,«. 0,> N \ Noo,d.,ko!er> ' \j ' / 7/**^ 'XB.II.nawold^ /)6^i % ? 1: •==~1 V^i. .* + Wedderbergcn ^ 1 // —, o' >'

'F » /STU"""* «a°'r--=voV"iKh'too

"* Nuts tf .Wedät' «Vedderheide^

Holt» Al"-/ •?-. / i :•• vr:.':r V f °Ó"itwcdde -V ^ ^ •/' Stakenb< ' E ÉllersingKuizen ,\ V. j IU I I I ^ ™ Mloo \\ \V V , > r y ^ i f \ V p } V^fö===^sé^>. „v - sf •ÉtHO 3SKANAAL \

V

1 Harpetx ï ' E:S J > = ^ £ R JL" nerveçn^' ^ y/* ^.Bromeg^—— --gnu*r Vv/fr" \\ "Bourtünge

•."•vA ^vh jip^w^Lri *

\ O L D ' d

:%n % o«™bw§tv "// //Jip''\~rt5?i" o.«if

...

1 ' 1 7 W i 1 ' 7 n ~ 4 " - " * " n^ l * H lr - r,v : /' \\ /Z I—Xv^e.. n

-Lôundobben ' v c

JÏMJl *

^Sellmgçrbeetse ''SeHingen faP ,~-rn4 , aeiupgerbeet»« Reilingen . / ^ LOT/I rTR I , 3L& — w m- wïïaiiu;iœ,a#,- , " Zandberg '

Legenda I X <#& \ V yil M 1 4

^cExloërk|l Vv »V ...Îîîî??.. /TV 'Ikanoal Grens reconstructiegebied 17W'170 'ndelin9 topografische 22W[2'2Ö" kaartbladen 1:50 000 .1 Va V- -V-»wr --wwacsacsa'--^. _|-iWefsingt^nge V/ökhvmer // s-, f ' ^ i ïLjissh'//~T » I H 'L II ÎI 'F Moo'V^' jr-Sv P Ter Apfl\" \ < /ƒ% lUA hegmond V=^ v?=r> - /» !i ^ )' *» ,; \> ,•*' **¥¥>* I > £ - .' « // Niederlorgen-Siedlung I W Detailkartering

Westelijke Groninger Veenkoloniën Studiekartering Barger - VVesterveen

\

- I Leibedrijven Proefboerderijen Typebedrijven '•" I i0m¥H .rrarïii -m^n I

:uLn~y I -jkyt^ 1

BW^Sk±1\.\S c.»PS I » ? ^ /t '/V ^ -=- •%. u ^ '' ^Hl • ;'5 i; Lu.1.0 0 ! L-^1 Ï: JU I Nieuw-Dordrecht a |j IHebelemieer^ -.,r 'AcK^rjie '"ff / ^ • /Erm id 22WÏ22Ö I D|lerp«^l <VI wxx

\

•<2r^v '^am § Klazienaveen V> * -v £...**« , t! o * • I Ji^wartemeer I « / " " « h

[18

ç25 "L i/. ZandpoH 0o(«v«o >> V« «l-J ' o x e e ye ' S'iel'ieiVanaoiV £ k*Z£ = i' rs^i. e, ~'S/' V. -5- I "|\|| 'tt I °' j I H 2 \ K - / i > -0--| hoofdvft £y-EUlo ' fCoevorden vW««^ "k=^==£ f-', • Weij«r»wold . —w • **•* * <--v-, v-^r» ; *'. , .£»ch«bfugg» Agtcmorn j. Jlaar Vorwald Vechte ' Echteler V Heett«rkante . , Weu»tenhóvi«r' ii

i!

nr ^'Emlichheim Overingen i„ , f Ruhlerfwut " O . Nieuw Schoonebeek - : ! e * ^cAcJ09e7^ + + * < - r:-" 'i J< y, >1 -•-•> ' di*pL 's . ^ J Aleiitdorf •S'.-"" '" . I Neurlngé ^Ay, Neugnadenfeld Hesepertwist || Twist VI NORDHORN sG^vioge^ '! . Dalumer Moor 10 km Afb. 1 Situatiekaart Reconstructiegebied Veenkoloniën

(6)

INLEIDING

In februari 1972 bracht de Reconstructiecommissie Veenkoloniën

'Maar interim-rapport uit. Gelijktijdig met de voorstudies hiervoor,

karteerde de Stichting voor Bodemkartering in het kader van de syste­ matische kaartbladenkartering van Nederland op schaal 1 : 50 000, de bodem van dit gebied.

De in de bijlagen toegevoegde bodemkaarten zijn voorlopige ver­ sies en gedeelten van de in komende jaren te publiceren kaartbladen 1 : 50 000, nl. 7 Oost, 12 Oost, 15 West, 17 West, 17 Oost, 18 West, 22 Oost, 22 V/est en 23 West.

Dit rapport geeft een toelichting bij deze kaarten van het recon­ structieplan Veenkoloniën. Het gekarteerde gebied is 70 000 ha groot en ligt grotendeels in Zuidoost-Drenthe en Zuidoost-Groningen. Eet recon­ structieplan omvat de volgende gemeenten of delen daarvan:

In de provincie Groningen: Hoogezand-Sappemeer, Nieuwe-Pekela, Oude-Pekela, Veendam, Stadskanaal, Vlagtwedde, Muntendam, Winschoten, Bel-lingwedde, Oosterbroek, Scheemda, Meeden.

In de provincie Drenthe: Zuidlaren, Anlo, Gieten, Gasselte, Borger, Odoorn, Emmen, Schoonebeek, Sleen, Dalen, Coevorden, Oosterhesselen.

Uitgestrekte bebouwde kommen, industrieterreinen en andere ter­ reinen voor burgerlijk gebruik, zijn niet gekarteerd.

Bij het vervaardigen van de bodemkaart is gebruik gemaakt van een aantal reeds aanwezige, meer gedetailleerde bodemkaarten (zie afb. 1):

1. De Groninger Veenkoloniën (westelijk deel), schaal 1 : 25 000 (De Smet L.A.H., 1969).

2. Bcsrger-Westerveen (Studiekartering, Stichting voor Bodemkartering). 3. LEI-bedrijven. Detailkarteringen in het kader van het

produktie-niveau-onderzoek samen met het LEI.

km De veenkoloniale proefboerderij de A.G. Mulderhoeve te Emmer-compascuum is gekarteerd door Booy A.H. (1968).

Genoemde kaarten werden vereenvoudigd en omgezet in de legenda van de systematische kaartbladenkartering. Om dit te kunnen doen was aanvullend veldwerk noodzakelijk.

Ter wille van de aansluiting op de definitieve rapporten bij de volledige kaartbladen, zijn in de hoofdstukken 1 en 2 de onderschei­ dingen van de bodemkaart resp. de indelingen en hun benamingen toe­ gelicht. De sleutel voor de bodemkaart is in hoofdstuk 3 gegeven. Hierin zijn de legenda-eenheden, die met een code in elk kaartvlak staan aangegeven, beschreven. In afbeelding 6 en 10 zijn ze samengevat met ingangen naar de verschillende eigenschappen van de aangetroffen profielen, zoals diepte van de minerale ondergrond, veensoort en aard van de overgang veen-zand.

In hoofdstuk 4 zijn enige termen van de bodemclassificatie nad.er omschreven. Een zekere globale kennis van dit systeem wordt daarbij bekend verondersteld. Voor zover nodig kan men dit systeem nader toe­ gelicht vinden in: H. de Bakker en J. Schelling, Systeem van bodem­ classificatie voor Nederland. De hogere niveaus. Uitgave Pudoc, Wageningen 1966.

(7)

1 • DE BODEMKAART EN HAAR ONDERSCHEIDINGEN

De eenheden die in het veld zijn onderscheiden worden als kaart­ eenheden op de bodemkaart aangegeven door middel van een code. De legenda is in een schematisch overzicht van alle onderscheidingen op de bodemkaart aangebracht. De hoofdindeling van de legenda geeft in grote lijnen een indicatie met betrekking tot de opbouw van het land­ schap en de aard van het moedermateriaal.

De gronden binnen een kaartvlak voldoen in het algemeen aan de omschrijving van de aangegeven kaarteenheid. In vrijwel ieder kaart­ vlak komen evenwel ook afwijkende gronden voor. Dit wordt o.a. veroor­ zaakt door de globale kartering van de werkelijke grenzen, het weg­ laten van te kleine oppervlakten of het niet-opmerken daarvan als gevolg van de geringe boringsdichtheid, en de kleine kaartschaal. Er is naar gestreefd deze afwijkingen (onzuiverheden) te beperken tot minder can ca. 30$ van de oppervlakte van elk kaartvlak. Tot dit per­ centage worden de onzuiverheden verwaarloosd en worden de kaartvlak-ken aangegeven als enkelvoudige kaarteenheden (zie 1.1). Indien de onzuiverheid van een bepaald kaartvlak groter is, geeft een enkel­ voudige kaarteenheid een te onnauwkeurig beeld. In zulke gevallen zijn samengestelde kaarteenheden gebruikt (zie 1.2).

Samengestelde kaarteenheden die zo gecompliceerd zijn dat ze met het aangeven van twee of drie eenheden onvoldoende worden omschre­ ven, zijn als associaties van vele kaarteenheden aangeduid. Ze heb­ ben een code die begint met A. Van deze associaties is voor een zeer groot gedeelte van deze bodemkaart gebruik gemaakt (zie 1.3).

1.1 Enkelvoudige kaarteenheden

Enkelvoudige kaarteenheden bestaan voor ten minste 70$ van de op­ pervlakte van elk afzonderlijk kaartvlak uit de door de codering aan­ gegeven eenheid. Over voorkomende onzuiverheden geeft de kaart geen nadere informatie.

De enkelvoudige kaarteenheden zijn elk met een bepaalde code voorgesteld, die in hoofdstuk 3 nader wordt verklaard. De kaartvlakken van deze enkelvoudige kaarteenheden zijn begrensd door een getrokken lijn. Het verschil blijkt dan uit de code. De enkelvoudige kaarteen­ heden worden besproken in hoofdstuk 5.

1.2 Samengestelde kaarteenheden

Indien het percentage onzuiverheden groter is dan 30$, wordt de bodemgesteldheid door middel van samengestelde kaarteenheden aange­ geven. Deze bestaan uit twee of meer enkelvoudige kaarteenheden die in het veld een zo gecompliceerd patroon vormen, dat ze op de kaart­ schaal 1 : 50 000 niet meer als afzonderlijke kaartvlakken kunnen worden voorgesteld. Op een kaart met een grotere schaal (bijv. 1 : 5 000) zal dit meestal wel het geval zijn. Samengestelde kaart­ eenheden die bestaan uit een associatie van twee of drie enkelvoudige kaarteenheden, dragen de codering van de samenstellende delen.

De rangorde binnen de code zegt niets over de relatieve belangrijk­ heid. Voor de code is nl. de volgorde van de enkelvoudige kaarteen­ heden uit de legenda aangehouden.

1« 3 De associaties

Waar het associaties van vele kaarteenheden betreft (bij op uiterst korte afstand voorkomende bodemverschillen) of wanneer dat een betere informatie geeft dan een opsomming van de samenstellende kaarteenheden, worden de associaties aangegeven door de hoofdletter A (= associaties). Toegevoegd wordt een tweede hoofdletter die de aard van de associatie aangeeft. De tweede hoofdletter is meestal

(8)

de eerste letter van een landschapsnaam (bijv. Dalgrond = D, Hoogveen = Hv). De associaties worden besproken in hoofdstuk 5«

1 A Toevoegingen en overige onderscheidingen

Bepaalde belangrijke bodemkundige kenmerken komen voor bij vele, onderling sterk verschillende gronden (bijv. een kleidek op allerlei podzolgronden en zandgronden; een bezandingsdek op diverse veengron­ den) .

Als al deze verschijnselen bij de enkelvoudige kaarteenheden waren ondergebracht, zou dit een grote uitbreiding van de legenda hebben veroorzaakt. Om dit te voorkomen is een aantal van deze ken­ merken die min of meer los van de afzonderlijke kaarteenheden staan, aangegeven en afgegrensd als toevoegingen.

Een toevoeging die slechts voor een deel van een kaartvlak geldt is begrensd door een streeplijn. Indien de grens van de kaarteenheid en de toevoeging samenvallen, is slechts die van de kaarteenheid aan­ gegeven (getrokken lijn)»

Enkele, in hoofdzaak geografische,bijzonderheden zijn ook nog op de kaart onderscheiden. Ze zijn samengebracht onder het hoofd overige onderscheidingen op de legenda en toegelicht in par. 3.5. 1.5 Grondwatertrappen

De bodemkaart geeft in het algemeen een globale aanduiding van het niveau en de fluctuatie van het grondwater, uitgedrukt in zeven klassen, die grondwatertrappen (afgekort Gt's) worden genoemd. Elke Gt wordt gedefinieerd door de diepte van de gemiddeld laagste en/of hoogste grondwaterstand. De Gt wordt in het veld geschat met behulp van kenmerken, die men aan het bodemprofiel kan waarnemen. Deze ken­ merken hebben echter niet overall dezelfde betekenis. Zij worden daar­ om per gebied aan metingen in waterstandsbuizen geijkt, die gedurende een reeks van jaren regelmatig zijn opgenomen.

De Gt is minder "waardevast" en gemakkelijker te veranderen dan het bodemprofiel. De algemene kanaalpeilverlaging, die zich in grote delen van de Veenkoloniè"n de laatste jaren heeft voltrokken, heeft een duidelijke verschuiving van de Gt's tot gevolg gehad. Dit is een ontwikkeling die in deze gebieden nog wel een aantal jaren zal door­ gaan.

In de associaties van de dalgronden (AD) en de hoogvenen (AHv) is zeer moeilijk een juiste Gt aan te geven. In grote delen van de Veenkoloniën is dan ook geen Gt op de kaart vermeld. In de gedeelten waar dit wel het geval is, moet ze met de nodige reserve worden ge­ hanteerd.

(9)

leemarm = A

zwaklemig = B

sterk lemig = C zeer sterk lemig = D

x %zandfractie (%50 - 2000mu) \ * \ \ \ \ ^ 0 10 17,5 32,5 50 85 100 "/oleemfractie ^ % < 50 mu ^ A f b - 2 I n d e l i n g e n b e n a m i n g n a a r h e t l e e m g e h a l t e ( % < 5 0 m u ) i n d e z g n J e e m d r i e h o e k " Deze wordt gebruikt voor zand en eolische zwaardere afzettingen.Het merendeel van de monsters uit dekzand- en lössgebieden ligt in de grijze zone.

% leem samenvattende namen

0 - 1 0 l e e m a r m z a n d 10 - 17,5 zwak lemig zand 17,5- 32,5 sterk lemig zand 32,5- 50 zeer sterk lemig zand 50 - 85 zandige leem 85 - 100 siltige leem

lemig zand > zand^) lemig zand

' leem

Afb.3 Indeling en benaming van de leemklassen

1) Tevens minder dan 8% lutum

(10)

In de legenda worden een aantal begrippen en Indelingen op ge­ lijke wijze gehanteerd en bij vele hoofdklassen van de legenda toe­ gepast. Zo wordt in alle podzolgronden en zandgronden de textuur op dezelfde manier benoemd en ingedeeld. De volgende paragrafen geven een nadere toelichting op deze algemeen gebruikte indelingen en hun be­ namingen. De overige indelingscriteria, die voor de diverse hoofd­ klassen van de legenda verschillen, worden behandeld bij de bespre­ king van de kaarteenheden in hoofdstuk 5«

2.1 Textuurindeling

De korrelgrootte is een van de belangrijkste en minst verander­ lijke kenmerken van de grond. Ze beïnvloedt vele eigenschappen zoals structuur, consistentie, vochthoudend vermogen en bewerkbaarheid.

De korrelgrootte-verdeling van een grond, ook wel textuur ge­ noemd, wordt uitgedrukt in gewichtspercentages van een aantal slib-en zeeffracties, berekslib-end "op de minerale delslib-en". Onder de minerale delen verstaat men het over een 2 mm zeef gezeefde en bij 105°C ge­ droogde monster, na aftrek van de aanwezige organische stof en kool­ zure kalk.

De textuurindeling berust op de onderlinge verhoudingen tussen de drie zgn. hoofdfracties, nl. :

de lutumfractie: fractie < 2 mu (0,002 mm)

de siltfractie : fractie 2-50 mu (0,002 - 0,05 mm) de zandfractie : fractie 50 - 2000 mu (0,05 - 2 mm)

Het minerale materiaal wordt ingedeeld ofwel naar het percentage van de lutumfractie, ofwel naar het percentage van de lutumfractie + de siltfractie, d.w.z. naar het percentage < 50 mu. Dit noemt men het leemgehalte.

2.1.1 Indeling_naar het leemgehalte ^percentage < 50_rrru)

Alle windafzettingen, in hoofdzaak dus duinzand, dekzand, löss en stuifzand worden ingedeeld naar het leemgehalte (zie afb. 2 en 3).

Ook voor andere sedimenten met minier dan Q% lutum is deze indeling gevolgd. De indelingen naar het lutum- en leemgehalte over­ lappen elkaar in de zandhoek, het linker ondergedeelte van beide textuurdriehoeken waarvan hier alleen de "leemdriehoek" is afgebeeld. De benamingen kunnen hier door elkaar en eventueel gecombineerd wor­ den gebruikt. In deze toelichting wordt echter de indeling naar het leemgehalte gevolgd. De meeste grondmonsters kunnen binnen de grijze zone van afb. 2 worden geplaatst.

2.1.2 Indeling_naar de_mediaan_van_de zandfractie _{_M_50)

Om de korrelgrootte-verdeling van zand goed te omschrijven wordt, behalve naar het lutum- en/of leemgehalte, ook ingedeeld naar de

mate van grofheid. Deze is van belang voor de doorlatendheid en het vochthoudend vermogen.

Voor een nadere karakteristiek van de grofheid van het zand is de mediaan van de zandfractie (M 50) gekozen. Hieronder wordt ver­ staan die korrelgrootte waarboven en waarbeneden 50$ van het gewicht van de zandfractie (50 - 2000 mu) ligt.

De indeling en benaming naar de mediaan van de zandfractie is als volgt:

(11)

1) geen indeling naar textuur 3) textuurindeling van het minerale deel 2) geen verdere indeling noor textuur volgens, „klei-driehoek"

ofjeem-driehoek" (afb.2)

Afb.£ Indeling en benaming naar het gehalte aan organische stof op de grond bij verschillende lutumgehalten van het minerale deel.

% organische stof samenvattende naam

0 - 0,75 uiterst humusarm1' 0,75 - 1.5 zeer humusarmD 1.5 - 2.5 matig humusarml) 2,5 - 5 matig humeus1' 5 - 8 zeer humeus.1) 8 - 15 humusrijkl) 15 -22.5 venig zand2) 22.5 - 35 zandig veen2) > 35 veen 3) humusarm zandl) humeus zandl) moerig 3)

1) textuurindeling van het minerale deel volgens afb.2 2) geen verdere indeling naar textuur

3) geen indeling naar textuur

Afb. 5 Indeling en benaming van de organische - stof klassen bij gronden met een laag lutumgehalte

(12)

M 50 naam samenvattende naam 50 105 150 -105 mu 150 mu 210 mu

uiterst fijn zand zeer fijn zand matig fijn zand

)

)

)

fijn zand

210

-420 - 2000 mu 420 mu zeer grof zand ) matig grof zand ) grof zand

Samenvattend heeft het woord "zand" dus de betekenis van: mineraal materiaal met < 8$ lutumfractie en < 50$ leemfractie. 2.1.3 Benaming_van_de kaarteenheden naar_de textuur

Bij de podzolgronden en de zandgronden wordt de textuurklasse van de kaarteenheden in het algemeen bepaald in de bovenste 30 cm van het bodemprofiel.

2.2 Indeling naar het gehalte aan organische stof

Deze indeling berust op het gewichtspercentage organische stof (ook wel humusgehalte genoemd), uitgedrukt op de over een 2 mm zeef gezeefde en bij 105°C gedroogde grond en het lutumgehalte berekend op de minerale delen (afb. 4). Uit de afbeelding blijkt, dat zwaardere grondsoorten een hoger humusgehalte moeten hebben om in dezelfde or­ ganische- stof klasse te vallen als lichte (Bennema, 1960).

De organische-stofklassen humusarm, humeus en humusrijk, worden in afb. 5 naar de textuur van het minerale deel ingedeeld volgens het lutumgehalte. Zij worden samenvattend mineraal genoemd.

De beide volgende klassen worden in tweeè'n gedeeld, naar gelang er minder of meer dan 8$ lutum "op de minerale delen" voorkomt. Bij minder dan 8$ lutum spreken we dan van venig zand en zandig veen, bij meer dan 8$ lutum van venige klei en kleiig veen. In de organische-stofklasse veen wordt geen indeling naar de textuur van het minerale deel gemaakt. De klassen "venig" en "veen" worden samen moerig genoemd. 2.3 Het bodemprofiel en zijn horizonten

2.3.1 Horizontbenamingen_

De lagen die men in een doorsnede van de bodem -het bodemprofiel­ kan waarnemen, worden horizonten genoemd. Ze verschillen van elkaar door bijv. hun gehalte aan humus, ijzer, lutum, kalk of door kleur, structuur en consistentie.

Om verschillende gronden op uniforme wijze te beschrijven geeft men min of meer overeenkomstige bodemhorizonten met vaste letter- en cijfercombinaties aan. Bij de profielbeschrijvingen van de verschil­ lende kaarteenheden zijn de volgende horizontbenamingen gebruikt. Hoofdhorizont A; de bovenste lagen van ieder bodemprofiel, waarin verse organische stof wordt omgezet tot humus en waaruit eventueel ge­ makkelijk oplosbare bestanddelen kunnen uitspoelen. Deze hoofdhorizont wordt onderverdeeld in:

Al : bovenste donker gekleurde laag met een relatief hoog gehalte aan organische stof, die geheel of gedeeltelijk biologisch is omgezet en intensief met minerale bestanddelen is gemengd Ap : geploegde laag (bouwvoor)

Aan: een door menselijke activiteit (bijv. ophoging) gevormd dek dat dieper reikt dan een normale bouwvoor

(13)

A2 : minerale laag die als gevolg van uitspoeling relatief het armst is aan klei-mineralen, ijzer, aluminium of aan alle drie

AC : een geleidelijke overgang van een A- naar een C-horizont

Hoofdhorizont B: horizont waarin door inspoeling materiaal is afgezet. BI : een geleidelijke overgang van een A2- naar een B2-horizont

B2 : laag met maximale inspoeling

B2h: B2 die in bijzondere mate is verrijkt met amorfe humus B3 : een geleidelijke overgang van een B2 naar een C-horizont BC : een zeer geleidelijke overgang van een B- naar een C-horizont Hoofdhorizont C: niet of sleohts weinig veranderd materiaal.

In soortgelijk materiaal heeft de ontwikkeling van de bovenliggende horizont(en) plaatsgevonden.

C1: kalkloos of licht verweerd moedermateriaal

Hoofdhorizont D: van het moedermateriaal afwijkende, niet of weinig door bovemvorming veranderde laag, bijv. veen onder een zandlaag. Hoofdhorizont G: volledig ongeaè'reerde horizont, meestal grijs of blauwgrijs van kleur, die bij oxydatie sterk van kleur verandert; er komt geen roest voor.

Lettertoevoegingen:

g duidelijke roestvlekken, bijv. Alg, C2g

G vrijwel geheel ongeaè'reerde laag, gekenmerkt door grijze tot blauwgrijze kleuren, waarin nog enige roest voor­ komt, bijv. CG.

b horizont van een "begraven" profiel; alleen gebruikt als het begraven profiel door een sediment of een Aan is bedekt.

Behalve door bovenstaande toevoegingen kunnen de bodemhorizonten worden onderverdeeld door achtervoeging van doorlopende cijfers. Zo kan men bijv. de Al-horizont splitsen in All, A12, enz.

2.3.2 }Q.eurbesjchriJ_ying van horizonten_

In de verschillende horizonten kunnen grote kleurvariaties voor­ komen. Een enkele maal, als het kleurverschil samenhangt met belang­ rijke bodemkundige verschijnselen (duidelijke podzol-B) is de kleur als indelingscriterium gehanteerd (De Bakker en Schelling, 1966).

Bij de kleurbeschrijving van bodemprofielen is gebruik gemaakt van een Amerikaanse standaardkleurenschema, de Munsell Soil Color Charts, waarin het gehele traject van de in de grond voorkomende kleu­ ren is ingedeeld in een groot aantal eenheden, die onderling slechts minieme verschillen vertonen. De aanduiding van de kleuren geschiedt door een code waarin zowel de basiskleur en de helderheid (licht en donker) als de kleurintensiteit is verwerkt.

De basiskleur (hue) wordt aangegeven door het eerste cijfer, gevolgd door een of twee hoofdletters (bijv. 10YR); de helderheid (value) wordt voorgesteld door het eerste cijfer achter de hoofdlet­ ter^) en de kleurintensiteit (chroma) door het laatste cijfer. Voor de verschillende kleuren wordt in deze toelichting een eigen,

(14)

3. CODERING EN BENAMING VAN DE KAAKTEENHEDEN 3.1 Codering van de associatie van dalgronden

De codering met behulp van twee of drie codes gebeurt alleen dan wanneer op een grotere schaal de eenheden afzonderlijk aangegeven kunnen worden. In het dalgrondgebied is de opbouw zo complex dat deze moeilijk met twee of drie codes is weer te geven. Daarom is voor dit gebied een gedefinieerde associatie onderscheiden en wel de associatie van dalgronden: AD. In afbeelding 6 is een schema gegeven voor de in­ deling van de dalgronden. Met een kleine letter achter de hoofdletters AD wordt iets gezegd over de dikteklasse van de "bouwvoor op dalgrond". Hierbij is de letter a: een bouwvoor van 20 - ^0 cm dik

b: een bouwvoor dunner dan 20 cm

Het cijfer achter de code ADa of ADb heeft betrekking op de begin-diepte van de minerale ondergrond beneden maaiveld:

0 a minerale ondergrond binnen 50 cm -maaiveld

1 = minerale ondergrond tussen 50 cm en 80 cm -maaiveld 2 = minerale ondergrond tussen 80 en 120 cm -maaiveld

Komt de minerale ondergrond niet binnen 120 cm -maaiveld voor, dan wordt met behulp van een kleine letter achter bijv. de code ADb iets gezegd over het basisveen, dat op 120 om -maaiveld wordt aange­ troffen.

Daarbij is: S » (sphagnum) = vast oud veenmosveen, scheuzeriaveen, wollegrasveen

C sa (carex) = zeggeveen, rietzeggeveen, moerasbosveen e.d. veensoorten

Voor zover de minerale ondergrond binnen 120 cm -maaiveld voor­ komt , geeft een kleine letter achter het cijfer nadere informatie over de aard en de mate van profielontwikkeling in de minerale onder­ grond.

Daarbij is: z = (zand) = zand zonder duidelijke humuspodzol, veelal met meerbodem op de overgang van veen naar zand

p a (podzol)= zand met duidelijke humuspodzol, veelal met gliede op de overgang van veen naar zand Bij de codering zijn zowel de gliedelaag als de meerbodemlaag bij de veenlaag gerekend.

Voorbeelden: ADbs is dus: 1e een dalgrond

2e met een dunne bouwvoor (< 20 cm) 3e met meer dan 120 cm veen en vast

oud veenmosveen als basisveen ADblz is dus:

le een dalgrond

2e met een dunne bouwvoor (< 20 cm) 3e met een minerale ondergrond, die

begint tussen 50 cm en 80 cm -maai' veld

lfe met een zandondergrond zonder humuspodzol AD ADb ADbs AD ADb ADb1 ADblz

(15)

Afbeelding 6. Schema van de codering voor de dalgronden op de bodem-kaart van Nederland« schaal 1 : 50 000

iassocia-jtieve samen­ stelling jv.d. kaart-benheid dikte van de mine­ rale boven­ grond minerale ondergrond diepte,of, bij veen tot 120 cm -mv., de veensoort : bodem-I vorming omschrijving AD f~[&• — 1rv\ ADa ADb CUd^i (Xou^ 11CCW

.U.dwUjiUfcvUli Cw. ö-f> i"2o

•vD j<r{"u*rP ULa ! 5

\

ADaO/ADbO ADa1/ADb1 ADa2/ADb2 ADas of ADbs Apxc. t>-|

ÂDbc. &

Wiv». ADa.p of ADb.p ADa.z of ADb.z

associatie van gronden met op korte afstand ver-sohillen in aard en dikte van de bouwvoor of van het losse veenpakket. bouwvoor 20 - 1+0 cm dik bouwvoor dunner dan 20 cm bouwvoor + veenpakket dunner dan 50 cm idem, 50-80 cm dik idem, 80-120 cm dik

-r

veenpakket dieper dan 120 cm -mv. doorgaand en op 120 cm uit een carex veensoort best. minerale ondergrond overwegend met duide­ lijke podzol-B en gliede op de overgang naar het bovenliggende veenmosveen

minerale ondergrond overwegend zonder duidelijke podzol-B met meerbodem op de overgang naar het bovenliggende veen

3.2 Codering van de associatie van hoogveengronden (in afgraving) Ook in het hoogveengebied (in afgraving) is de opbouw zo complex dat voor de associatievorm moet worden gekozen . Met een kleine letter achter de letters van de associatie AHv is iets gezegd over de diepte van de minerale ondergrond in het vergraven gedeelte. Daarbij is

veendikte in het reeds vergraven gedeelte « meer dan 120 cm veendikte in het reeds vergraven gedeelte a 80 - 120 cm veendikte in het reeds vergraven gedeelte a minder dan 80 cm geen vergraven gedeelte, hoogstens "ontbolsterd" t.b.v. turf-strooiselfabricage

Bij het voortgaan van de vervening op dezelfde wijze als tijdens de opname en de daarop volgende aanmaak tot dalgrond zal:

AHva ADbc of ADbs worden AHvb ADb2z of ADb2p worden en

AHvc ADblz, ADbOz, ADblp of ADbOp worden. Van AHvd is dit niet bekend.

(16)

3.3 Codering van enkelvoudige kaarteenheden

De hoofdklassen van de legenda zijn als volgt, met behulp van één of twee hoofdletters gecodeerd:

Veengronden Moerige gronden Moderpodzolgronden Humuspodzolgronden Dikke eerdgronden Kalkloze eerdgronden V W Y H EZ Z

De verdere codering is aangegeven met letters en cijfers, die voor de diverse hoofdklassen gedeeltelijk een verschillende betekenis hebben. Het coderingssysteem van elke hoofdklasse wordt in de vol­ gende paragrafen toegelicht. Als geheugensteun is achter de letter-codes tussen haakjes een woord geplaatst dat met die letter begint. De betekenis ervan dekt bij benadering het begrip dat met de letter-code wordt aangeduid.

3.3.1 Coderin^_bij_de veengronden,JV_

De kleine letter voor de hoofdletter V duidt op de aard van de bovengrond:

geen letter : weinig veraarde veenbovengrond; geen zand- of kleidek

a (t=i arm aan klei): kleiarme moerige eerdlaag

h (geen betekenis): kleiige moerige eerdlaag of bovengrond van venige klei, 15 à 50 cm dik

p (= prominent) : kleidek met minerale eerdlaag of humusrijke boven­ grond tot ten minste 15 cm diepte

k (=s klei) : kleidek zonder minerale eerdlaag en met een boven­ grond die binnen 15 cm diepte humeus of humusarm wordt

z (=» zand) : zanddek

De kleine letter achter de hoofdletter V geeft de veensoort aan of de aard van de minerale ondergrond, indien deze binnen 1,20 m begint.

s (= sphagnum): veenmosveen

c (=» carex ): zeggeveen, rietzeggeveen, mesotroof broekveen en moerasbosveen

z (= zand ): zand zonder humuspodzol p (=» podzol ): zand met humuspodzol Voorbeeld: ziVp is dus:

1e een "veengrond" 2.e met een zanddek

3e en een zandondergrond met een duidelijke humuspodzol-B die ondie­ per dan 120 cm begint (p). Het is een meerveengrond.

3.3.2 Codering_bij_de moerige _gronden,_W_

De kleine letter voor de hoofdletter W wijst op de aard van de bovengrond:

k (=» klei): kleidek z (= zand): zanddek

v (= veen): moerige bovengrond

De kleine letter achter de hoofdletter W geeft de aard van de ondergrond aan.

p (=3 podzol): zand met een duidelijke humuspodzol-B z (s» zand) : zand zonder duidelijke humuspodzol-B

Voorbeeld: vWz is een moerige grond met een moerige bovengrond rustend op zand zonder duidelijke humuspodzol-B. Het is een moerige eerdgrond.

(17)

3.3.3 C°dering^b3J_de moderpodjsolg^onden^ Y

De kleine letter voor de hoofdletter Y geeft de dikte van de humushoudende bovengrond aan.

geen letter s dun (dunner dan 30 cm) c (s cultuurdek): matig dik (30-50 cm )

Het eerste cijfer is de codering voor de mediaan van de zand-fractie (M 50): 2: fijn zand (M 50 < 210 mu)

3: grof zand (M 50 > 210 mu)

Het tweede cijfer geeft de indeling naar het leemgehalte (per­ centage < 50 mu) 0: geen indeling

1: leemarm en zwak lemig (minder dan 17,5 % leem) 3: lemig (10 - 50$ leem)

Voorbeeld; cY21 is een moderpodzolgrond met een matig dikke, humus­ houdende bovengrond. Het profiel is ontwikkeld in fijn, leemarm of zwak lemig zand. Het is een loopodzolgrond.

3.3.4 Codering_bij_d.e hvmuspodzolgronden^ H

De kleine letter voor de hoofdletter H geeft de dikte van de hu­ mushoudende bovengrond aan.

geen letter : dun (dunner dan 30 cm) c (= cultuurdek): matig dik (30 - 50 cm)

De kleine letter achter de hoofdletter H zegt iets over de hydro' morfe kenmerken.

n (= nat ): met hydromorfe kenmerken (zonder ijzerhuidjes) d (= droog): zonder hydromorfe kenmerken (met ijzerhuidjes)

Het eerste cijfer is de codering voor de mediaan van de zand-fraotie (M 50): 2: fijn zand (M 50 < 210 mu)

3: grof zand (M 50 > 210 mu)

Het tweede cijfer is de codering voor het leemgehalte. .0 : geen indeling

.2 : leemarm en zwak lemig (minder dan 17,5$ leem) .3 : lemig (10- 50$ leem)

Voorbeeld: Ha21 is een humuspodzolgrond met hydromorfe kenmerken en met een dunne A. Het profiel is ontwikkeld in fijn, leemarm of zwak lemig zand. Het is een veldpodzolgrond.

3.3.5 Codertog-bij_de dikke eerd_gronden,_E_

De hoofdletter achter de hoofdletter E duidt op de grondsoort Z (= zand): zand.

De kleine letter voor de hoofdletters EZ geeft de kleur van de minerale eerdlaag weer.

z (« zwart) : zwarte minerale eerdlaag

geen letter : geen onderscheiding in bruin en zwart (alleen bij de lage gronden)

De kleine letter aohter de hoofdletters EZ zegt iets over de grondwatertrap.

g (=> gley) : laag; grondwatertrap I, II en III

geen letter: hoog; grondwatertrap IV, V, VI, VII en VIII.

De cijfercodes zijn gelijk aan die bij de humuspodzolgronden (zie

3.3.4).

Voorbeeld: zEZ21 is een hoge, dikke zandeerdgrond met een zwarte minerale eerdlaag in fijn, leemarm tot zwak lemig zand.

(18)

3.3.6 Codering_bij_de kalklo_ze_zjmdj^onden^ Z

De kleine letter voor de hoofdletter Z geeft de dikte van de minerale eerdlaag aan.

p (= prominent): dunne of matig dikke minerale eerdlaag (15 - 50 cm dik) geen letter : geen minerale eerdlaag

De kleine letter achter de hoofdletter Z zegt iets over de hydro-morfe kenmerken of is de code voor een zwakke bodemvorming.

g (= gley): met hydromorfe kenmerken (zonder ijzerhuidjes) en doorlopende roest beginnend ondieper dan 35 cm n (= nat) : 1. bij gronden met minerale eerdlaag (pZn..,

gooreerd-gronden): zonder ijzerhuidjes en met roest beginnend dieper dan 35 cm of over meer dan 30 cm onderbroken. 2. bij gronden zonder minerale eerdlaag Zn..,

vlakvaag-gronden): zonder ijzerhuidjes,

d (= droog): zonder hydromorfe kenmerken (met ijzerhuidjes). De cijfercodes zijn gelijk aan die bij de humuspodzolgronden (zie 3.3.10.

Voorbeeld: pZg21 is een kalkloze zandgrond met een minerale eerdlaag dunner dan 50 cm, zonder ijzerhuidjes en met roest beginnend binnen 35 cm. Het is een beekeerdgrond, ontwikkeld in fijn en leemarm tot zwak lemig zand.

3.4 Codering van samengestelde kaarteenheden

De codering van associaties, bestaande uit twee of drie enkel­ voudige kaarteenheden, geschiedt door combinatie van de codes van de samenstellende delen in de volgorde waarin deze in de legenda voorko­ men. De codes worden door een schuine staande streep gescheiden. Voor zover er geen misverstand kan ontstaan over de betekenis is de code van de samenstellende delen samengetrokken.

Voorbeelden: Hn23/pZn23 = Hh/pZn23 Hn2l/Hn23 =» Hn2l/23 Hn23/Hd21 = Hn23/Hd21 3.5 Codering van de toevoegingen

Toevoegingen worden aangegeven met een lettercode, een lettercode gecombineerd met een signatuur, of alleen een signatuur.

Een toevoeging met een lettercode en betrekking hebbend op de bovengrond staat voor de andere codetekens, in alle overige gevallen

er achter,, Sommige toevoegingen zijn bovendien voorzien van een signatuur. De signatuur zonder code wordt gebruikt voor het aangeven van vergra­

vingen, aanwezigheid van keileem en van hypnaceeënveen < 120 om -mv. Gebruikte toevoegingen aangegeven met letteroode:

voor de code : f =* plaatselijk ijzerrijk binnen 50 om beginnend en ten minste 10 cm dik

k » kleldek, 15 à 40 cm dik, niet moerig

achter de code: g => grof zand en/of grind, beginnend tussen 40 cm en 120 cm -maaiveld.

5 a afgegraven 1) =s opgehoogd

H> = vergraven 1 ) s geê'galiseerd 1 )

1 ) niet gebruikt in de associatie dalgronden (AD) en de associatie hoog­ veen (AHv) in afgraving, omdat het in de definitie van de associatie ligt opgesloten. Alleen grote aaneengesloten, vergraven en/of afge­ graven complexen zijn in het veenkoloniale gebied wel onderscheiden.

(19)

Gebruikte toevoegingen aangegeven met een signatuur : £5 : kleine veendobben

A/W : oude schansen

- - - - : smalle, zeer duidelijke ruggen

: voormalige, zeer duidelijke, smalle (kreek-) beddingen of geulen

; afgesneden meanders van rivier of beek en open water

x x x v o o r k o m e n v a n k e l l e e m b i n n e n 1 2 0 c m - m v .

x x x

Met afzonderlijke tekens zijn weergegeven als ze per boorpunt werden aangetroffen:

o : ijzerafzettingen binnen 1,20 m -mv. voorkomend en ten minste 10 cm dik

x : hypnaceeè'nveen binnen 1,20 m -mv. voorkomend en ten minste 10 cm dik

3.6 Codering van de grondwatertrappen

Waar grondwatertrappen zijn aangegeven is dat met de Romeinse cijfers I t/m VIII gebeurd. Complexen van grondwatertrappen zijn aan­ geduid door een combinatie van cijfers, bijv. III

/V.

3.7 Benaming van kaarteenheden

De enkelvoudige kaarteenheden hebben niet alleen een symbool waarmee ze kunnen worden aangeduid, ze hebben ook een naam. Het zijn de namen van de subgroepen van het Systeem van bodemclassificatie voor Nederland (De Bakker en Schelling, 1966). Zij stammen gedeeltelijk uit de bestaande terminologie (zoals veengronden, podzolgronden). In andere gevallen zijn Middelnederlandse woorden of kunsttermen ge­ bruikt (bijv. eerdgronden resp. vaaggronden).

De roepnamen van de kaarteenheden bestaan uit genoemde termen, voorafgegaan door kernwoorden of woordstammen van plaats- of veldnamen. Deze voorvoegsels zijn zo gekozen, dat zij vaak voorkomen in gebieden waar, landelijk gezien, ook de desbetreffende gronden worden gevonden. De op deze kaartbladen gebruikte namen voor de kaarteenheden (in al­ fabetische volgorde) hebben de volgende betekenis:

Beek- : (in beekeerdgronden). De zogenoemde eenheden komen veel langs beken of oude stroomdraden voor.

Broek-: (in broekeerdgrond). Broek is een naam voor laag moerasbos. Broeknamen komen zowel op zand- als op kleigronden voor.

Ze liggen altijd laag. De grond is, wat men hier noemt, meestal dargachtig.

: (in dampodzolgrond). Een toponiem uit de oude Veenkoloniën, o.a. voorkomend in de plaatsnamen Veendara en Muntendam. Deze naam wordt gebruikt voor de nagenoeg versleten dalgronden op podzolprofiel.

: (in eerdgrond). Minerale eerdlaag, moerige eerdlaag. Oude spelling en gewestelijke uitspraak voor het woord aarde. In het bijzonder in de betekenis van teelaarde. In deze streken wordt de term nog wel gebruikt om aan te duiden dat op veen een soort bouwvoor is ontstaan. Men spreekt dan over een "eerd-achtige bovengrond".

: (in enkeerdgrond). De meeste enkeerdgronden zijn zgn. oude bouwlanden in de zandgebieden. Zij dragen in dit gebied meestal de naam es. Elders in het land vaak eng of enk.

Dam-

(20)

Enk-Goor- : (in gooreerdgrond) t Laag gelegen land. De naamsLaat meer op stilstaand dan op stromend water en ls als zodanig typerend voor deze gronden.

Haai*- : (in haarpodzolgrond). Het toponiem heeft betrekking op hoge zandgronden, vaak liggend temidden van lage gronden. De naam wordt hier gebruikt om hoge humuspodzolgronden met een dunne A aan te geven.

Holt- : (in holtpodzolgrond). Een holt is veelal een gebruiksbos. On­ der bossen, die nu nog als holt worden aangeduid, komen de holtpodzolgronden veel voor.

Humus-: (in humuspodzolgrond). Het Latijnse woord voor aarde of grond. Gebruikt om de bijzondere rol aan te geven die de organische stof in de B-horizont van deze gronden speelt. Ook vaak ge­ bruikt als synoniem voor organische stof.

Hydro-: (o.a. in hydromorfe kenmerken). Hydro is afgeleid van het Griekse woord hydoor (=water). Het wordt bij de bodemkartering gebruikt als voorvoegsel om aan te geven dat bepaalde kenmer­ ken, ontstaan onder sterke invloed van (grond)water aanwezig zijn, of om gronden te benoemen waarin de bodemvorming sterk is beïnvloed door de aanwezigheid van (veel) water.

Kamp- : (in kamppodzolgronden). Gewoonlijk is een kamp een omwalde, afzonderlijke, kleine ontginning, die vaak wat jonger is dan de essen. De naam is veelal gebonden aan de oudere ontginnin­

gen. Met deze naam worden de matig dikke ontginningsdekken in de xeropodzolgronden aangegeven.

Koop- : (in koopveengrond). Koop of cope is een middeleeuwse ontgin­ ningsterm uit het Utrechts-Hollandse veengebied. Waar plaats­ namen op koop of cope voorkomen, treft men vaakk)opveengronden aan.

Laar- : (in laarpodzolgrond). De naam heeft betrekking op een open plaats in een bos. Het is een middeleeuwse ontginningsnaam, die iets Jonger is dan loo en mogelijk ook daarom meer in lagere (nattere) gebieden voorkomt. Deze hydropodzolgronden hebben een matig dikke, humushoudende bovengrond.

Loo- : (in loopodzolgrond). Evenals laar is loo een open plaats in een bos. Het is een ont ginningsnaam uit de vroege middeleeuwen. De naam werd gekozen omdat in dergelijke oude ontginningen vaak een matig dikke A1 voorkomt.

Made- : (in madeveengrond). Oude veldnaam, samenhangend (evenals maten, maat e.d.) met maaien, gegeven aan de vroegere hooilanden. Meer- : (in meerveengrond). Behalve op open water kan "meer" ook be­

trekking hebben op voormalige plassen. De meerveengronden ko­ men in die situatie veel voor in vroegere hoogvenen.

Moder-: (in moderpodzolgrond). Duits voor molm (mul, rul, los).

Het is nu een vakterm voor de humusvorm van de organische stof in de B-horizont van moderpodzolgronden.

De organische stof is duidelijk te herkennen als uitwerpselen van bodemdieren.

Moerig-:(o.a. organische-stofklasse, moerige podzolen).

Het is een term om de organische-stofklassen veen + venig sa­ men te kunnen benoemen.

Mond- : (in mondveengrond). Het is een term uit het veenkoloniale ge­ bied voor de hoofdkanalen (Drenthse monden).

Podzol-: (o.a. in podzolgrond). Het woord komt uit het Russisch en heeft betrekking op de askleurige loodzandlaag (A2-horizont), die veel in deze gronden voorkomt. Het woord is internationaal overgenomen om er bepaalde gronden mee aan te duiden.

(21)

Rauw- : (in rawveengrond). Rauw heeft hier de betekenis: weinig veranderd, d.w.z. weinig veraard.

Vaag- : (in vaaggrond). Gebruikt in de betekenis van onduidelijk. Daarom is deze naam gebruikt voor gronden met de minst duide­ lijke bodemvorming.

Veen- : (in veengrond, venig zand enz.).De naam veen is ontleend aan het normale spraakgebruik. Van Dale geeft als omschrijving "aard- of grondsoort, die grotendeels is samengesteld vilt ge­ deeltelijk verkoolde plantestoffen".

Veld- : (In veldpödzolgrond). In Noord-Nederland veel voorkomende naam van het eind van de vorige eeuw en voor een deel tot half in deze eeuw voor nog woeste (onontgonnen) heidevelden, die tussen de oude bouwlanden van de oude nederzettingen la­ gen. Door de late ontginning waarbij meer van kunstmest ge­ bruik werd gemaakt dan van potstalmest, nebben deze gronden een dun humushoudend dek. In de Veenkoloniën treffen we de veldpodzolgronden aan als de zgn. versleten dalgronden. De bouwvoor heeft hier meestal meer organische stof dan in het zandgebied.

Vlak- : (in vlakvaaggrond). Ontleend aan vlak (flake, vlake, vlaak) = zandplaat. Het zijn laag gelegen zandgronden (stuifzanden of afgestoven zanden) zonder donkere bovengrond.

Vlier-: (in vlierveengrond). Dit woord komt van vlieder en vledder. Het is een toponiem dat slaat op moerassig grasland.

Vliet-: (in vlietveengrond). Vlieten betekent o.a. drijven (« vlot). De vlietlanden zijn boezemlanden. Hier treft men de slappe rauwveengronden, waarvoor de term wordt gebruikt, veel aan. Waard-: (in waardveengrond). Waard is door water (rivieren) omsloten

land; in de waarden, zoals de Alblasserwaard en de Krimpener-waard liggen veel Krimpener-waardveengronden.

(22)

4. GLOSSARIUM 4.1 Bovengronden Moerige eerdlaag_

Een "moerige" A1 dikker dan 15 cm of een "moerige" Ap, onge­

acht de dikte, waarin hoogstens 10 à 15 volumeprocenten uit plante­ resten bestaan met een herkenbare weefselopbouw.

Kleiige moerige eerdlaag_

Een "moerige" eerdlaag, waarin lutum voorkomt. Kleiarme_moerige_eerdlaag

Een "moerige" eerdlaag, waarin geen lutum van betekenis voorkomt. Minerale_eerdlaa_g

1. Een A1- of Ap-horizont, die over een diepte van ten minste 15 cm "humusrijk" is; of

2. Een A1- of Ap-horizont, die over een diepte van ten minste 15 cm "matig humusarm" of "humeus" is en tevens voldoet aan de volgen­ de kleureisen: value <3.5, chroma < 4 en ten minste één value-eenheid donkerder dan de C-horizont; of

3. Een "dikke niet-moerige Al-horizont". Dikke A 1_-horizont

Een niet-vergraven A1-horizont, die dikker dan 50 cm is. Matig dikke A1-horizont

Een niet-vergraven A1-horizont van 30-50 cm dikte. Dunne A1 ^horizont

Een niet-vergraven A1-horizont, die dunner is dan 30 cm of een ver­ graven Ap-horizont, ongeacht de dikte.

Bruine_minerale eerdlaag_

Een minerale eerdlaag, waarin binnen 25 cm diepte een laag van minstens 10 cm dikte begint, die aan één der volgende kleureisen voldoet (Munsell Soil Color Charts):

ZwartejTiinerale eerdlaag_

Een "minerale eerdlaag" die niet aan de criteria van de "bruine mi­ nerale eerdlaag" voldoet.

Kleidek

Een kleidek is een minerale bovengrond, die meer dan 8# lutum of meer dan 50$ leemfractie bevat (één en ander ook na eventueel ploe­ gen tot 20 cm diepte), en binnen 40 cm diepte ligt op moerig mate­ riaal, op een podzolgrond of op meer dan 40 cm zand.

Hue

Som value chroma Chroma

10YR 7,5YR 5YR

> 4,5 > 4 , 5 > 4 > 1 > 1 > 1

(23)

Zanddek

Een zanddek is een minerale bovengrond, die minder dan Q% lutum en minder dan 50% leemfractie bevat (één en ander ook na eventueel ploe­ gen tot 20 om diepte), en binnen kO cm diepte ligt op moerig materiaal, op een podzolgrond of op meer dan kO cm klei.

Moerige bovengrond

Een bovengrond die "moerig" is (ook na eventueel ploegen tot 20 cm diepte) en binnen 4o cm diepte op een minerale ondergrond ligt. Moerige tussenlaag

Een laag die "moerig" is, dikker dan 5 à 15 cm en dunner dan UO cm is, liggend onder een kleidek of zanddek.

^•2 B-horizonten Podzol-Bj^horizont

Een B-horizont (inspoelingshorizont) in."minerale gronden", waarvan het ingespoelde deel vrijwel uitsluitend uit amorfe humus, of uit amorfe humus en sesquioxiden bestaat, of uit sesquioxiden te zamen met niet-amorfe humus.

DuMeli jke_podzol-B-horizont_

Een "podzol-B-horizont" die beneden 20 cm diepte:

1. een B2h heeft, met een value < 2 en een chroma < 1,5, die minstens 3 cm dik is; of

2. een B2 heeft, die bij de in de tabel genoemde dikten de bijbeho­ rende valueverschillen heeft tussen de B2 en de C; of

Dikte Valueverschil 0 -

5

ein >3

5 - 20 cm > 2

20 - 30 cm >1,5

> 30 cm > 1

3. een dieper dan 1,20 m doorgaande B-horizont heeft met een value

< 5,5', of

if. "vergraven" is en waarin de brokken B2 meer dan 1,5 eenheid in value verschillen met de C-horizont.

Duidelijke_h^^£odzol^B2horizont

Een "duidelijke podzol-B-horizont11 waarin beneden 20 cm diepte: 1. een B2h voorkomt ; of

2. in de B-horizont amorfe humus voorkomt (over minstens de bovenste

5

à 10 cm), die als disperse humus is verplaatst.

Deze differentiè'rende horizont kan zowel enig ijzer bevatten als praktisch ijzerloos zijn.

(24)

Duidelijke_moder£odzolj-Bj2horizont

Een "duidelijke podzol-B-horizont" waarin beneden 20 cm diepte: 1. geen B2h voorkomt ; en

2. in de B-horizont niet-amorfe humus voorkomt, maar de humus over­ wegend als moder wordt aangetroffen. In de bovenste 5 à 10 cm van de B-horizont mag amorfe humus voorkomen.

Deze differentiërende horizont moet steeds duidelijk ijzer bevatten, dat als huidjes om de zandkorrels voorkomt of te zamen met fijne mi­ nerale delen tlissen de zandkorrels ligt.

Duidelijke^ moerige B-horizont_

Een in moerig materiaal voorkomende continue B-horizont, waarvan het ingespoelde deel vrijwel uitsluitend uit amorfe humus bestaat. Deze B-horizont komt binnen 1,20 m voor en is ten minste 5 cm dik.

Textuur-B

Een B-horizont (inspoelingshorizont) in "minerale gronden", waarvan het ingespoelde deel vrijwel uitsluitend uit lutum, of uit lutum en sesquioxiden bestaat.

^•3 Overige begrippen Vergraven

In een verwerkte laag komen grotere en kleinere brokken voor, die onderling kunnen verschillen in één of meer van de volgende eigen­ schappen:

vastheid, textuur, rijping, kleur, vlekken, kalkgehalte, structuur, humificatiegraad, mate van irreversibele indroging en richting van de gelaagdheid. Verder kunnen op korte afstand grote verschillen in doorlatendheid optreden.

Vergraven gronden

1. gronden die dieper dan 40 cm vergraven zijn; of

2. gronden waarin een vergraven laag voorkomt, die dikker dan 20 cm is en dieper dan 40 cm doorloopt.

Hydrom^rfe_kerunerken_ 1. voor de podzolgronden:

a. een "moerige bovengrond"; of b. een "moerige tussenlaag" of

c. geen ijzerhuidjes op de zandkorrels onmiddellijk onder de B2-horizont

2. voor de brikgronden:

in een grijze A2- en in de B2-horizont komen roestvlekken en mangaanconcreties voor

3. voor de eerdgronden en de vaaggronden:

a. een G-horizont binnen 80 cm beginnend; of b. een "niet-gerijpte ondergrond"; of

c. een "moerige bovengrond"; of

d. een "moerige" laag binnen 80 cm beginnend; of

e. bij "zandgronden" met een Al-horizont dunner dan 50 cm: geen ijzerhuidjes op de zandkorrels onder de A1-horizont f. bij "kleigronden" met Al-horizont dunner dan 50 cm: roest­

vlekken binnen 50 cm diepte beginnend, naast een hoofdkleur met chroma 2 of kleiner; of andere grijze vlekken (bijv. reductievlekken), die minstens 1 biz. in hue geler of/en 1 chroma kleiner zijn dan de hoofdkleur.

(25)

Minerale_^ond.en_

Gronden, die tussen 0 en 8o cm diepte voor minder dan de helft van deze dikte uit "moerig" materiaal bestaan.

Zandgronden

''Minerale gronden", waarvan het minerale deel tussen 0 en 80 cm diepte voor meer dan de helft uit "zand" bestaat. Indien een dikke A1-hori­ zont voorkomt, moet deze gemiddeld uit zand bestaan.

Klei_gronden

Minerale gronden, waarvan het minerale deel tussen 0 en 80 cm diepte voor minder dan de helft uit zand bestaat; indien een dikke A1-horizont voorkomt, moet deze gemiddeld zwaarder zijn dan de textuurklasse zand. Textuurklassen

Zie afbeeldingen 2 en 3 in par. 2.1. Organische^stofklassen_

(26)
(27)

5. BESC IRIJVING VAN DE BODEMEENHEDEN EN DE BODEMKAAHT De oodemeenheden zijn ingedeeld in 5 groepen: 1. de f algronden

2. de ] oogveengronden in afgraving

3. de 1 oogveengronden met een cultuurdek de - ersleten dalgronden

5. de overige gronden

In deze laatste groep der overige gronden zijn onderscheiden: 5.1 Veengronden

5.2 Moerige gronden 5.3 Z andgronden 5.J+ Kleigronden 5.1 De associatie dalgronden (AD)

De dalgronden zijn ondergebracht in de dalgronden-associâtie. Deze associatie is vooral ingevoerd omdat de menselijke invloed op de profielopbouw van de dalgronden bijzonder groot is (Booy, 1959). De verschillen hebben betrekking op de diepte van de vervening, op de dikte en de aard van het losse veenpakket en op de dikte en de aard van de bouwvoor (Booy, 196k).

Het losse pakket kan bestaan uit bolster, uit los oud veenmos-veen, uit turfmot en uit eventueel overgehouden of voor gebruik als bezandingsmateriaal ongeschikt zand. Belangrijker echter is het ver­ schil in dikte, humusgehalte en lutumgehalte van de bouwvoor, binnen één perceel. Wanneer nu deze voor de veengronden in het algemeen belang­ rijke indelingscriteria ook hier als zodanig worden gc-jruikt, is de omgrenzing van zuivere vlakken onmogelijk. Deze gronden verschillen daarenboven door hun ontginningswijze dermate van de veengronden en moerige gronden elders in ons land, dat het onder één noemer brengen de betrouwbaarheid en de gebruikswaarde van de kaart zou schaden.

Wat de dikte van de bouwvoor (Ap) betreft, worden de dalgronden ingedeeld in zware dalgronden (ADa met een bouwvoor van 20-^0 cm) en lichte dalgronden (ADb met een bouwvoor minder dan 20 cm dik). Zware dalgronden komen in dit karteringsgebied niet voor.

5.1.1 Omscipijving_dal^rondenassociatie

a. Dalgronden zijn veen- of moerige gronden die volgens het dalgron­ den-ontginningsprincipe zijn aangemaakt en in een veenkoloniaal verkavelingspatroon liggen. Uit afb. 7 blijkt dit patroon van regelmatig gevormde kavels met wijken ertussen.

b. Ze zijn ontstaan door afgraving van een voormalig hoogveenpakket. Door bezanding, veelal met zand vanuit de wijken, is een bouwvoor aangebracht. Deze is vermengd met iets van het onderliggende veen en door het gebruik als bouwland tot een homogene Ap omgevormd. c. De dikte van de Ap van de "lichte" dalgronden varieert van + 8 cm

tot + 20 cm.

d. Het humusgehalte van de Ap varieert binnen de humusklassen tussen venig en hurausrijk en soms lager dan hunrusrijk.

e. Het losse veenpakket kan voor een deel verontreinigd zijn door een mengsel van zand en veen langs de zgn. klemsloot aan beide zijden van de deels nog aanwezige wijken.

f. In het losse pakket zijn altijd resten van voormalig hoogveen te herkennen in de vorm van oligotroof veen.

(28)

5.1.2 Nadere_ond£rverdel_ing van de_d.al_grondenassoci.atie De dalgronden worden nader ingedeeld naar:

5.1.2.1 Diepte van de minerale ondergrond

Evenals de veengronden worden de dalgronden opgesplitst in gronden met veen tot dieper -, of ondieper dan 120 cm. De dalgron­ den met een minerale ondergrond binnen 120 cm -mv. beginnend, wor­ den nog weer nader opgesplitst in de diepteklassen 50-80 en 80-120 cm.

Om praktische redenen is ongeacht het humusgehalte en de dikte van de bouwvoor, een grond tot de eenheid ADbO- gerekend, wanneer bouwvoor en veen samen niet dikker waren dan 50 cm. Dit brengt enige onzuiverheid met zich mee t.a.v. de moerige gronden in het algemeen (minder dan ij-O cm moerig materiaal). Wanneer de bouwvoor bijv. moerig

is, is het mogelijk dat er stukjes voorkomen die feitelijk bij de eenheid ADbl- behoren. De maximale fout bedraagt 10 cm.

Bovenstaande onzuiverheden komen ook bij andere eenheden van de dalgrondenassociatie voor.

5.1.2.2 Veensoort

Evenals de veengronden worden de dalgronden met veen tot dieper dan 120 cm -mv. onderverdeeld naar de veensoort. Onder de bouwvoor komt eerst oligotroof veen voor. De grote verschillen in vervenings­ diepte zijn de oorzaak van op zeer korte afstand voorkomende ver­ schillen in diepteligging en daardoor in soort van het veen. Daarom is bij de dalgronden benoemd naar de veensoort die op 120 cm -mv. voorkomt. Hierdoor is het mogelijk toch een herkenbaar patroon in de dalgronden aan te geven.

Er zijn twee veensoortgroepen onderscheiden, nl. de oligotrofe (ADbs) en de eutrofe- en mesotrofe veensoorten (ADbc). Met een S (sphagnum) zijn aangegeven: oud veenrnosveen, jong veenmosveen,

scheuzeriaveen en wollegrasveen. Het zijn de veensoorten die groeien in een "arm" milieu.

Cnder de groep met een c = carex vallen o.a.: zeggeveen, riet-ze ggeveen, rietveen en riet-zeggerietveen. Dit zijn veensoorten uit een "rijk" milieu. Met een sterretje in een losse bestrooiing over de kaart, zijn de plekken aangegeven, waar hypnaceeè'nveen voorkomt. Dit is in zuivere vorm een shag-achtig bladmossenveen, dat in perigla-ciale omstandigheden is gevormd.

5.1.2.3 Aard van de minerale ondergrond

De dalgronden met een minerale ondergrond binnen 120 cm -mv. worden behalve naar de diepte ...2, ...1 of ...0 (zie 5.1.2.1) ook benoemd naar de profielontwikkeling van de zandondergrond.

De dalgronden worden hierop onderverdeeld in:

1. dalgronden met een zandondergrond met een duidelijke humuspodzol-B, aangegeven met een j>.

2. dalgronden met een zandondergrond zonder een duidelijke podzol-B, aangegeven met een z.

I. r

%. De dalgronderi^sfffe1" een duidelijke humuspodzol-B in de zandonder­ grond hebben dikwijls een meerbodemlaag op de overgang van het veen naar de minerale ondergrond. Dit type dalgronden wordt daarom samen­ gevat onder de naam meerbodemdalgronden.

In grote lijnen zijn dus twee groepen dalgronden onderscheiden. Deze glifcde- en meerbodemdalgronden zijn onderverdeeld naar veendik-te. Steeds is de overgangslaag (gliede- of meerbodemlaag) meegeteld

Wntlßtt«, rtt-CU CcV" CtuLtuij 6a V"C«t-ic-tW"U.v» ü*w- CïU*_ tfUxSUskôxtJ C de Imuw, kJuiA. \Ay^v\<xJx. Co p.e.

(29)

bij de veendikte. Binnen de groep is het verschil tussen de onder­ scheiden eenheden in veendikte en aard van het veen sprekender dan het verschil in bouwvoor en ondergrond. Daarom wordt kortheidshalve soms naar de beschrijving van een andere eenheid verwezen, terwijl met name de beschrijving van de eerste eenheid (ADbOp) vrij uitvoerig is.

De eenheden van de verveende en aangemaakte gronden worden eerst beschreven, omdat deze + 90% van het totale veenkoloniale gebied in­ nemen. De omschrijvin binnen de twee groepen dalgronden (zie 5.1 • 1 ) laat nogal wat verschil in profielopbouw toe> echter niet in de veen­ dikte en niet in de aard van de minerale ondergrond. Onzuiverheden ko­ men dus niet gauw voor. Ze kunnen slechts betrekking hebben op de veendikte en op de aard van die ondergrond. Er zijn geen Gt's toege­ kend.

5.1.3 ^_gliededalgronden lADbjjp^

Dit zijn dalgronden met een humuspodzolprofiel in de minerale ondergrond. De overgangslaag tussen het veenprofiel en de zandonder-grond bestaat meestal uit gliede, die te beschouwen is als een moerige B-horizont.

De gliededalgronden omvatten de volgende eenheden van de lichte dalgrondenassociatie : ADbOp

ADblp ADb2p ADbs

Benaming Code Bodemkundige kenmerken er. eigenschappen kaart­

eenheid

Zeer ondiepe, ADbOp Geschatte oppervlakte: 31$ van de dal-lichte, gliede- gronden in het reconstructiegebied, dalgronden Ligging: hogere delen van het landschap

en overgangen naar diepere dalgronden. Relatief grote oppervlakken zijn

heront-gonnen.

Minerale ondergrond binnen 50 cm -mv. Overgang veen-zand dikwijls vast oud mosveen of spalter en gliede. Podzol in zand vaak kazig.

Geringe waterberging en langzame verti­ cale waterbeweging.

Gemiddeld een Ap van 17 cm met 15*5$ or­ ganische stof. Midden op de percelen ho­ gere humusgehalten in de bouwvoor. Langs de wijken 10-25 m brede stroken met onder de bouwvoor zand-veen-mengsels. Het losse-veenpakket bevat dikwijls enige bolster. Ondiepe, lichte, ADIp Geschatte oppervlakte:11$ van de dal-gliededalgronden gronden in het reconstructiegebied.

Ligging: in de oudere dalgronden als de­ pressies, met vette gliedelagen; in de jongere als overgangen met zandiger glie­ delagen.

Minerale ondergrond tussen 50 en 80 cm -mv. Overgang veen-zand overal oud mosveen en gliede.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

enkele gewassen gevonden werden welke op deze gronden niet thuis hooren. Maar ook een voor lichte gronden typisch gewas als rogge heeft op die gronden een grootere fout dan op klei

Centraal uitgangspunt van de werkwijze van het Kenniscentrum en Mobycon vormt het Shared Space concept, waarmee gestreefd wordt naar ruimtelijke kwaliteit én democratische

Zeker wanneer er herstel- maatregelen in deze randzones zijn uitgevoerd en de omstandigheden hier nog niet stabiel zijn (bijvoorbeeld gewoelde grond, ontbreken van vegetatie)

In fact, despite the many references to the involvement of business in the literature on the Dutch welfare state, in-depth analyses of employer attitudes towards so- cial

• Employer Support for Welfare State Development [Oude Nijhuis] • De publieke rol van Nederlandse sociale diensten [Rodenburg] • Construction of a Census of Companies [Philips]..

Analyse 2: Invloed van kenmerken greppel plas-dras percelen op biomassa vegetatie • Model: LME gaussian, identity link • Afhankelijke variabele: Hoogte van schijfhoogtemeter

Bovendien impliceert uitsluiting dat er niet alleen mensen worden uitgesloten, maar dat er ook mensen zijn die uitsluiten, wat in een sociale cohesie discours niet wordt

Trichodorus primitivus Suikerbiet, ui, rode biet, witlof Aardappel, maïs, winterkoolzaad, zomer- koolzaad, erwt, peen, prei, schorseneer, stamslaboon, veldboon.