• No results found

Zetmeelgehalte snijmais 2000

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Zetmeelgehalte snijmais 2000"

Copied!
2
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Jos Groten (PAV)

24 Uit veevoedingskundig onderzoek blijkt onder andere dat bij hoog-productieve koeien in het begin van de lactatie een hoog gehalte aan (bestendig) zetmeel in het rantsoen een positieve invloed kan hebben op de melkproductie en op de vet/eiwit-verhouding. Daarnaast blijkt dat bij laag-productieve koeien en bij koeien in de eindfase van de lactatieperiode een hoog gehalte aan zetmeel in het rantsoen snel kan leiden tot vervetting.

Beïnvloeding aandeel maïszetmeel

Het aandeel maïszetmeel in het rantsoen is te beïnvloeden door teeltmaatregelen. Denk hierbij aan de perceelskeuze, beregenen en de stoppellengte. Ook het aandeel snijmaïs in het rantsoen en het oogsttijdstip van het zetmeel spelen hierbij een rol. Een latere oogst geeft immers meer (bestendig) zetmeel. Een andere belangrijke invloedfactor is de rassen-keuze.

Bewust omgaan met zetmeel

Ook hoog-productieve koeien kunnen echter door te veel bestendig (niet in de pens afbreekbaar) zetmeel op darm-niveau gevoerd worden en niet op pensdarm-niveau. Hierdoor zal de pens niet optimaal functioneren en is er nooit een top-productie te verwachten. De bestendigheid van het zetmeel vermeerdert bij toename van het drogestofgehalte, of te wel bij een latere oogst. Hieruit blijkt dat men bewust moet omgaan met (bestendig) zetmeel. Voor een optimale benut-ting van de zetmeel moet de veestapel in principe opgedeeld worden in productiegroepen en moet men eventueel aparte snijmaïskuilen aanleggen. De vraag is of de bedrijven in Nederland daar groot genoeg voor zijn.

Rassenkeuze

In het cultuur- en gebruikswaarde onderzoek snijmaïs bepaalt het PAV het zetmeelgehalte. Er is een verband tussen het zetmeelgehalte en het drogestofgehalte. Bij toename van het drogestofgehalte zien we een vermeerdering van het zetmeel-gehalte. Per ras blijkt dit verband echter verschillend te zijn. Om een goed beeld te krijgen van het verloop in zetmeel-gehalte en in de rasvolgorde hierin, is het noodzakelijk het relatieve zetmeelgehalte weer te geven bij drie drogestof-gehalten (tabel 1).

Wanneer u kiest voor kwaliteit dan is de voederwaarde

(energie-waarde - VEM/kgds) nog steeds dé belangrijkste eigenschap. Of u daarnaast moet kiezen voor rassen met een hoog of een laag zetmeelgehalte is afhankelijk van de productiviteit van de veestapel, het aandeel maïs in het rantsoen (of andere zet-meelbronnen, bijvoorbeeld aardappelvezel) en het te behalen drogestofgehalte. Voor een bedrijf met een hoog productieve veestapel in het noorden van Nederland met relatief minder dan 60% maïs in het rantsoen, is een ras met een hoog zet-meelgehalte gunstig. Voor een vergelijkbaar bedrijf in het zui-den van Nederland met meer dan 60% maïs in het rantsoen, is het daarentegen vaak interessant te kiezen voor een ras met een hoge voederwaarde en een laag zetmeelgehalte.

Hoe moet u omgaan met de tabel?

In de tabel zijn de rassen ingedeeld op basis van vroegheid. In eerste instantie moet u hierbij bedenken welk drogestof-gehalte met de rassen op het bedrijf bereikt kan worden. In de situatie van een kort groeiseizoen (Noord-Nederland, late zaai of vroege oogst) is de kolom 36% drogestof geheel niet aan de orde. Bij de middenvroege rassen moet men zich in de praktijk veel meer richten op de kolommen 28 en 32 % drogestof, terwijl bij de zeer vroege rassen de kolommen 32 en 36% drogestof veel relevanter zijn. Hieruit blijkt ook dat bij zeer vroege rassen gedurende het groeiseizoen meer sturingsmogelijkheden op het uiteindelijke zetmeelgehalte zijn dan bij de middenvroege rassen. Afhankelijk van de kolfont-wikkeling gedurende het groeiseizoen kan men beslissen vroeger of later te oogsten. Ook de 100=waarde (onder de tabel vermeld), is sterk afhankelijk van de kolfontwikkeling. In droge jaren en op droge percelen kan deze waarde veel lager zijn. Voor de relatieve waarden in de tabel heeft dit echter geen gevolgen.

Vergelijking rassen

Wil men zeer vroege en middenvroege rassen met elkaar vergelijken, bedenk dan dat wanneer men met een zeer vroeg ras op een bepaald perceel 32 % drogestof kan bereiken, dit voor een middenvroeg ras slechts 28% is. In dit geval moet dan ook de waarde in kolom 32% (zeer vroeg) vergeleken worden met de waarde in kolom 28% (middenvroeg). Doordat naast de voederwaarde ook het zetmeelgehalte bekend is, kan men inschatten of een ras ten opzichte van een ander ras meer energie haalt uit de kolf of meer uit de

Zetmeelgehalte snijmaïs 2000

(2)

Praktijkonderzoek Veehouderij - RSP Februari 2001

25 restplant. De rasverschillen in voederwaarde worden hoofd-zakelijk bepaald door enerzijds het kolfaandeel (dat een goed verband vertoont met het zetmeelgehalte) en anderzijds de verteerbaarheid van de restplant (wat een goed verband vertoont met de verteerbaarheid van de celwanden). Door in

de figuur de voederwaarde en het zetmeelgehalte (bij 32% drogestof) tegen elkaar uit te zetten, is te beoordelen of een ras ten opzichte van andere rassen meer energie haalt uit de kolf of uit de restplant. Twee voorbeelden zullen dit voor u verduidelijken.

Voorbeeld 1

Bij de rassen Biarritz en Goldoli zien we een vrijwel vergelijk-bare voederwaarde (1005 VEM/kgds). Biarritz heeft echter een hoger zetmeelgehalte (400 g/kgds), dus meer kolf dan Goldoli (330 g/kgds). Dit houdt in dat Goldoli meer energie haalt uit de restplant en minder uit de kolf dan Biarritz. Voorbeeld 2

Vergelijken we daarnaast Goldoli met het ras Attribut, dan zien we bij een vrijwel vergelijkbaar zetmeelgehalte (330 g/kgds) een duidelijk verschil in voederwaarde, wat veroorzaakt wordt door een verschil in verteerbaarheid van de restplant. Goldoli heeft dus een beter verteerbare restplant dan Attribut, wat 40 VEM/kgds meer oplevert.

Tabel 1 Zetmeelgehalte per ras

Drogestofgehalte in % 28 32 36 Rassenlijstrassen 2001 Crescendo - 98 111 Lincoln 91 103 115 Kommodore 85 96 108 Biarritz - 114 120 Monitor 90 97 104 DK 237 - 99 111 Goldoli 81 94 107 Orient 89 100 111 Cameron - 104 112 Goldion 74 91 107 Justina 102 108 113 Nescio 98 108 118 Allure LG 22.14 97 104 112 Goldaska 76 92 108 Vitaro 96 106 115 Central 84 95 106 Symphony 100 110 119 Limatop LG22.25 90 102 114 Bulldog 81 94 107 Allstar LG 22.36 90 102 114 Unico 85 97 108 Otto 90 106 122 Accent 86 96 107 Geronimo 89 100 111 Attribut 78 93 107

Rassen 3 jaar onderzocht

Imago - 112 117

Tarzan 88 105 122

Domenico 97 107 116

Luchs 80 96 113

100 = 351 g/kgds

* Rassen per groep ingedeeld op vroegheid * 100 = gemiddelde A/N-rassen RL2000 bij 32% * - : geen gegevens bekend

Figuur 1 Voederwaarde en zetmeelgehalte maïsrassen

Zetmeelgehalte (bij 32%ds) 320 340 360 380 400 420 Voederwaarde VEM/kgds 1010 1000 990 980 970 Allure Imago x Tarzan Biarritz Nescio Vitoro Limatop Geronimo Goldoli Otto Lincoln Goldion Allstar Luchs Monitor Kommodore Domenico Justina BulldogCentral Cameron

CrescendoOrient Symphaty Accent

Goldaska

Attribut

Advies

Het is belangrijk bewust om te gaan met (bestendig) zetmeel. Voor een optimale benutting van zetmeel is het aan te raden de veestapel op te delen in productiegroepen. Ook het aan-leggen van aparte snijmaïskuilen is te overwegen. Het aandeel zetmeel in het rantsoen is onder andere te beïnvloeden door teeltmaatregelen en de rassenkeuze.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Gooise Meren heeft in verhouding tot vergelijkbare gemeenten en het landelijk gemiddelde te weinig sporthallen voor het aantal inwoners in de gemeente, ook na de bouw van sporthal

Er zijn tijdens de survey 2 mosselstrata (M1 & M2) en 3 kokkelstrata (K1 t/m K3) onderscheiden met ieder een andere verwachting voor het aantreffen van de mosselen en

Kiezen waaruit afgeleid kan worden welke soorten er geleefd hebben en hoe de fauna zich de laatste 2,5 miljoen jaar heeft ontwikkeld; hoe en wanneer soorten evolueren, migreren

(2008) adds that high levels of emotional intelligence coupled with the effective use of behavioural and cognitive strategies within the context of self-leadership leads to

One of the main challenges of this design was to transfer data from the CMOS image sensor to the NAND ash memory device, while simultaneously downloading images from the NAND

Obesity-induced metabolic abnormalities have been associated with increased oxidative stress which may play an important role in the increased susceptibility to myocardial

Figure 5.26: Experimental, 2D and 3D STAR-CCM+ data plots for the shear stress in the wake downstream of the NACA 0012 airfoil and wing at 3 degrees angle of attack and Reynolds

Het bevat een brede waaier aan rechten die vaak al in andere mensenrechtenverdra- gen voorkwamen, maar die nu voor het eerst met een specifi eke focus op personen met een