• No results found

Het effect van een narratief met een eerste- of derde-persoons perspectief op de sportintentie van Nederlandse jongeren tussen 18 en 24 jaar

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het effect van een narratief met een eerste- of derde-persoons perspectief op de sportintentie van Nederlandse jongeren tussen 18 en 24 jaar"

Copied!
35
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

[Bedrijfsnaam]

Het effect van een narratief met een eerste- of

derde-persoons perspectief op de sportintentie

van Nederlandse jongeren tussen 18 en 24 jaar

6498 woorden

Bachelor scriptie Communicatiewetenschap Rody Le Docent: Eline Smit

(2)

1 Samenvatting

In deze studie is onderzocht of er een verschil is in effect op de sportintentie tussen eerste- en derde-persoons perspectieven in sport-gerelateerde narratieven in Facebook-posts en of dit gemedieerd wordt door transportatie, transportatie in combinatie met attitude, en

karakteridentificatie.

Dit is onderzocht aan de hand van een experiment waar 108 participanten aan hebben deelgenomen. Zij kregen een Facebook-post te zien met een eerste- of derde-persoons perspectief in een narratief.

Het onderzoek heeft aangetoond dat er geen significant verschil is in de sportintentie tussen de participanten die het eerste- of derde-persoons perspectief hebben gezien. Van mediatie door transportatie, transportatie in combinatie met attitude, en karakteridentificatie, was ook geen sprake van.

(3)

2 Frisdrank- en snoepautomaten; de normaalste zaak voor scholieren en studenten om een snack of zelfs lunch vandaan te halen op school. Wereldwijd is er een voortdurende zorg over de

frequentie van consumptie van deze suikerhoudende producten en het tegenoverliggende weinige lichaamsbeweging, omdat het overgewicht en obesitas in de hand kan werken. Onder de

jongeren van 12 tot en met 24 jaar, behoort de leeftijdsgroep 18 tot en met 24 jaar tot de risicogroep: waar 10,9 procent van de jongeren tussen 12 tot en met 17 jaar kampt met

overgewicht, kampt bijna het dubbele, 20,3 procent, van de jongeren van 18 tot en met 24 met overgewicht (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, 2015). Volgens de review van Jongert (2012) is er “hard wetenschappelijk bewijs” dat sporten een positief effect heeft op het lichaamsgewicht en percentage lichaamsvet. Door sporten te stimuleren, zou het hoge percentage aan overgewicht van deze ‘risicogroep’ gereduceerd kunnen worden. Hoewel in de

gezondheidscommunicatie veelvuldig gebruik wordt gemaakt van statische informatie, grijpen gezondheidscommunicatie ontwikkelaars tegenwoordig steeds meer naar een narratief als communicatie (De Graaf, Sanders & Hoeken, 2016; Hinyard & Kreuter, 2007), omdat dit effectiever blijkt dan statistische informatie (De Graaf et al., 2016; De Wit, Das & Vet, 2008).

Een narratief is “een samenhangend verhaal met een identificeerbaar begin, midden, en einde dat informatie voorziet over de scene, karakters, en conflict; het wekt onbeantwoorde vragen of onuitgemaakte conflicten op; en is voorzien van een besluit” (Hinyard & Kreuter, 2007, p. 778). Een narratieve boodschap heeft een overtuigende werking, omdat het verwerkt wordt door middel van de perifere route (Slater & Rouner, 2002), geïnterpreteerd binnen het kader van het Elaboration Likelihood Model (ELM) (Petty & Cacioppo, 1986). Onder de perifere route, wordt de attitude ontleend aan de non-boodschap cues en andere perifere elementen, waarbij een narratief het unieke vermogen heeft om de ontvangers mentaal te betrekken in het verhaal (Shen, Sheer & Li, 2015). Volgens Gilbert (1991) zullen ontvangers die mentaal betrokken zijn, afgeleid zijn van het herinneren van de bron van de boodschap en van het onderuithalen van de boodschap. Als gevolg, onderschrijven de ontvangers zich aan de overtuigingen die consistent zijn met de inhoud van de boodschap (Slater & Rouner, 2002).

Uit de literatuurstudies van Hornikx (2005) en De Graaf et al. (2016) is gebleken dat de groot aantal studies die het effect van narratieven hebben vergeleken met non-narratieve bewijzen tot tegenstrijdige resultaten hebben geleid. Dit kan komen door de verschillende vormen waarin narratieven kunnen variëren. Zo kunnen ze variëren in format, frame en

(4)

3 perspectief van de boodschap (De Graaf, et al., 2016). Hoewel er meerdere studies zijn die onderzoek hebben gedaan naar de effecten van eerste-persoons narratieven, en naar de effecten van derde-persoons narratieven, zijn er bijna geen studies die onderzoek hebben gedaan waarin de twee perspectieven worden vergeleken (Hinyard & Kreuter, 2007). Deze huidige studie zal zich hierom richten op de effecten van eerste- en derde-persoons perspectieven in narratieven. Om de doelgroep te overtuigen meer te sporten, zal binnen deze studie gekeken worden naar de intentie om te sporten, omdat volgens The Theory of Planned Behavior (TPB) dit de meest belangrijke determinant is voor het daadwerkelijk uitvoeren van het gewenste gedrag (Schifter & Ajzen, 1985).

Om jongeren te kunnen bereiken, kan gebruik worden gemaakt van online communicatie. Deze wint het in effectiviteit van de traditionele methoden (e.g. geprinte media) (Neuhauser & Kreps, 2010), omdat het bijvoorbeeld de mogelijkheid biedt informatie vrijwel onmiddellijk te verspreiden bij doelgroepen van nationaal tot wereldwijd op een rendabele wijze (Hanekom & Scriven, 2002). Daarbij zijn jongeren grootgebruikers van online en sociale media: de

meerderheid van de jongeren tussen 18 en 25 jaar besteedt hier ongeveer één tot drie uur per dag aan (Kloosterman & Van Beuningen, 2015). Facebook is hierbij het meest (dagelijks) gebruikte sociale medium onder de Nederlandse jongeren (Turpijn, Kneefel & Van Der Veer, 2015). Omdat deze studie zich richt op jongeren en zij actief zijn in de online communicatie en in het speciaal in Facebook, kunnen zij het beste via dit middel bereikt worden. Deze studie richt zich hierom op het online communicatiemiddel ‘Facebook’.

Het effect van eerste- en derde-persoons perspectieven in narratieven op de intentie, kan afhangen van hoezeer iemand zich volledig inleeft in het karakter en in het verhaal. Uit meerdere studies is gebleken dat transportatie, (Green, 2004; Green & Brock, 2000, 2002; Slater &

Rouner, 2002; Van Laer, Visconti & Wetzels, 2014) transportatie in combinatie met attitude, (Van Laer, Visconti & Wetzels, 2014) en identificatie (Moyer-Gusé & Nabi, 2010; Nan, Dahlstrom, Richards & Rangarajan, 2015; Occa & Suggs, 2016) een mediërende invloed heeft. Transportatie kan worden gedefinieerd als een integratieve melding van aandacht, verbeelding, en gevoelens, gericht op gebeurtenissen in een verhaal (Green & Brock, 2000, p. 701).

Identificatie kan gerefereerd worden aan het emotionele en cognitieve proces waarbij een ontvanger van een boodschap zichzelf verbeeld in het karakter van het narratief (Moyer-Gusé & Nabi, 2010). Hoewel een duidelijke grens stellen tussen transportatie en identificatie lastig is,

(5)

4 omdat beiden absorptie in de narratieve wereld betreffen (De Graaf, Hoeken, Sanders &

Beentjes, 2012), worden transportatie en identificatie als onafhankelijk mediërende variabelen beschouwd. Identificatie vindt immers alleen plaats als de ontvanger zich in de narratieve wereld bevindt door de ogen van het karakter in het narratief, wat bij transportatie niet nodig is (Green and Brock 2000; Moyer-Gusé & Nabi, 2010).

Om een helder antwoord te kunnen geven in deze studie, is een overkoepelende onderzoeksvraag opgemaakt en zijn twee sub-onderzoeksvragen gesteld.

RQ1: Wat is het verschil in effect tussen eerste- en derde-persoons perspectieven in narratieve bewijzen in een sport-gerelateerde Facebook-post op de intentie van Nederlandse jongeren tussen 18 en 24 jaar om te gaan sporten?

RQ1.1: Heeft de karakteridentificatie een mediërende werking op dit verband?

RQ1.2: Heeft transportatie, en transportatie via attitude, een mediërende werking op dit verband?

Met dit onderzoek kan het mogelijke verschil in effect van perspectieven in narratieven beter worden begrepen. Hierdoor zal meer bekend zijn over de werking van perspectieven in narratieven, waardoor een bijdrage kan worden geleverd aan de bestaande literatuur. Toekomstig onderzoek naar narratieven zou deze kennis kunnen gebruiken bij het ontwikkelen van een narratief met een bepaald perspectief, om de interne validiteit van deze studies te waarborgen. Ook (gouvernementele) organisaties hebben baat bij de uitkomsten van dit onderzoek, omdat zij gebruik kunnen maken van deze informatie bij het ontwikkelen van effectieve online

gezondheidscommunicatiestrategieën. Hiermee kunnen eventuele gezondheidskwalen bij de ‘risicogroepen’, die vaak gepaard gaan met overgewicht of obesitas, worden voorkomen. Conceptueel model

In deze paragraaf zullen de hypotheses die behoren tot de overkoepelende onderzoeksvraag en sub-onderzoeksvragen worden gespecificeerd en verklaard. Aan de hand hiervan is een

(6)

5 Eerste-persoons perspectief en de intentie

Hoewel over perspectieven in narratieven nog weinig over bekend is (Hinyard & Kreuter, 2007), is uit een review van studies binnen het veld van gezondheidscommunicatie gebleken dat narratieve bewijzen die zijn belicht vanuit het eerste-persoons perspectief invloedrijker zijn in gezondheidsbeslissingen dan een derde-persoons perspectief (De Graaf, et al., 2016). De reden hiervoor is dat een persoonlijke verklaring van een gebeurtenis een verhaal geloofwaardiger maakt en natuurlijker klinkt (Card, 1998). Afleidend hieruit is de volgende hypothese opgesteld.

Hypothese 1: Een eerste-persoons narratief in online gezondheidscommunicatie leidt tot een sterkere sportintentie dan een derde-persoons narratief.

Eerste-persoons perspectief en transportatie

Een narratieve boodschap heeft het vermogen om het publiek mentaal te betrekken in de narratieve wereld en om emotionele reacties op te wekken (Shen et al., 2015). Een ontvanger die volledig getransporteerd is in een narratief, zal afgeleid zijn van het herinneren van de bron van de boodschap en van het onderuithalen van de boodschap, waardoor de ontvanger zich

onderschrijft aan de overtuigingen die consistent zijn met de inhoud van de boodschap (Gilbert, 1991; Slater & Rouner, 2002). Ook als het narratief inconsistent is met voorgaande attitudes en overtuigingen van de ontvanger, worden hierdoor tegenargumenten niet gevormd (Slater & Rouner, 2002). Tevens is gebleken dat dat narratieve bewijzen die zijn belicht vanuit het eerste-persoons perspectief invloedrijker zijn in gezondheidsbeslissingen dan een derde-eerste-persoons perspectief (De Graaf, et al., 2016) en een eerste-persoons perspectief tot een sterkere

transportatie leidt dan derde-persoons perspectieven (Winterbottom, Bekker, Conner, & Mooney, 2008).

Hypothese 2a: Een eerste-persoons narratief in online gezondheidscommunicatie leidt tot een sterkere mate van transportatie dan een derde-persoons narratief. Transportatie en attitude als mediator

Uit de meta-analyse Van Laer, Visconti en Wetzels (2014) is gebleken dat een narratief een indirecte invloed heeft op de attitude van de ontvanger via de mediërende variabele

transportatie. Deze indirecte invloed hangt af van de mate waarin de ontvanger getransporteerd is in het narratief (Green and Brock, 2000; Slater & Rouner, 2002).

(7)

6 Hypothese 2b: Het effect van het perspectief van een narratief op de attitude wordt

gemedieerd door de transportatie.

Volgens The Theory of Planned Behavior (TPB) (Schifter & Ajzen, 1985) is de attitude een belangrijke determinant van de gedragsintentie: hoe positiever de attitude, des te sterker de sportintentie zal zijn.

Hypothese 2c: Het effect van het perspectief van een narratief op de sportintentie wordt gemedieerd door de transportatie en de attitude.

Eerste-persoons perspectief en karakteridentificatie

Identificatie met het karakter van het narratief kan de effectiviteit van narratieven beïnvloeden. Als iemand zich identificeert met het karakter, is het waarschijnlijker dat diegene zich aansluit bij de overtuigingen van het karakter in het narratief, dan een ontvanger die zich niet identificeert met het karakter (Nan, et al., 2015). Dit is omdat een ontvanger mentaal volledig betrokken is tot de narratieve wereld, waarbij de ontvanger door de ogen van het karakter kijkt, en dus het perspectief, de emoties, en doelen deelt met het karakter (Moyer-Gusé & Nabi, 2010). Hierdoor kan het genereren van tegenargumenten worden gereduceerd, waardoor iemand geneigd is om gedrag te vertonen die consistent is met de boodschap van het narratief (Slater & Rouner, 2002). Een eerste-persoons narratief kan een proces van identificatie met het karakter van het narratief opwekken (Occa & Suggs, 2016). Dit verband is sterker bij eerste-persoons narratieve bewijzen dan bij derde-eerste-persoons narratieve bewijzen (Chen, et al., 2015).

Hypothese 3a: Een eerste-persoons narratief in online gezondheidscommunicatie leidt tot een sterkere mate van karakteridentificatie dan een derde-persoons narratief.

Volgens het Extended-Elaboration Likelihood Model (E-ELM) heeft identificatie met het karakter een positieve invloed op de gedragsintentie (Slater & Rouner, 2002): hoe meer iemand zich identificeert met het karakter, hoe meer iemand geneigd is om bepaald gedrag te vertonen. Ook uit de studie van Chen, et al. (2015) is gebleken dat een eerste-persoons perspectief in een narratief leidt tot een sterkere karakteridentificatie, waarbij karakteridentificatie een direct verband heeft met een sterkere gedragsintentie.

Hypothese 3b: Het effect van het perspectief op de sportintentie wordt gemedieerd door de karakteridenficatie.

(8)

7 Figuur 1. Schematische weergave van het conceptueel model

Methode Design

Deze studie maakte deel uit van een groter onderzoek dat uit een 1x3 factorieel between-subjects design bestond, met de condities: (1) een sport-gerelateerde Facebook-post geschreven vanuit een eerste-persoons perspectief, (2) een sport-gerelateerde Facebook-post geschreven vanuit een derde-persoons perspectief, en (3) een sport-gerelateerde Facebook-post geschreven vanuit een eerste-persoons perspectief met feitelijke informatie. Een experiment is hierbij aangehouden als onderzoeksmethode, omdat is nagegaan wat het causale effect is van het soort perspectief (eerste- of derde-persoons perspectief) op de gedragsintentie.

In deze huidige studie waren alleen conditie 1 en 2 relevant, omdat met deze condities kon worden nagegaan wat het verschil in effect is tussen de twee perspectieven.

Pre-test

De vragenlijst en het stimulusmateriaal is in een pre-test gecontroleerd door één andere onderzoeker en 39 participanten uit de doelgroep Nederlandse jongeren tussen 18 en 24 jaar. Deze 39 deelnemers werden uitgesloten van het uiteindelijke experiment om vertekening in de resultaten te voorkomen. De door de pre-test opgemerkte spelfouten, zijn gecorrigeerd. Tevens bleek in de pre-test dat een aantal vragen niet waren beantwoord, omdat door kon worden gegaan naar de volgende pagina, zonder dat alle vragen waren beantwoord. De vragenlijst werd zo gecorrigeerd, dat alle vragen moesten zijn beantwoord voor naar de volgende pagina kon worden gegaan. Tevens bleek uit het databestand van de pré-test, dat niet zichtbaar was welke participant zich in welke conditie bevond, waardoor geen manipulatiecheck kon worden uitgevoerd. Hierom

(9)

8 is een aanpassing gemaakt in de manier waarop de vragenlijst en stimuli waren ingedeeld in Qualtrics en is het zo aangepast, dat in het databestand kan worden gezien welke deelnemer welke stimuli heeft gezien.

Steekproef

De participanten bestonden uit jongeren tussen 18 en 24 jaar. Enkel onder deze doelgroep is onderzoek gedaan, omdat overgewicht bij hen het grootst is van alle jongeren (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, 2014, 2015).

De participanten zijn geselecteerd aan de hand van een convenience sample, wat inhoudt dat de steekproef alleen bestond uit het materiaal die voor de onderzoekers gemakkelijk is te bereiken. Hier is voor gekozen vanwege de korte periode waarin de data moest worden verzameld.

De participanten zijn zowel online als offline verworven, wat inhoud dat een link via Facebook is verspreid (online) en dat aan personen face-to-face is gevraagd of zij aan het onderzoek zouden willen deelnemen (offline). De reden dat de participanten alleen via het sociale medium “Facebook” zijn benaderd, is omdat zij bekend moesten zijn met de berichtgeving van Facebook, want het stimulusmateriaal betreft een Facebook-post. De

participanten zijn verworven via een Facebook-post op de Facebook-pagina van de onderzoekers en op de communicatiewetenschap pagina’s op Facebook. Daarnaast zijn de Facebook-vrienden van de onderzoekers in een persoonlijk Facebook-bericht benaderd. In de tekst voor de werving van de deelnemers is aangeven dat zij alleen konden meedoen indien zij tussen 18 en 24 jaar oud zijn. Naast leeftijd waren er geen andere in- en exclusiecriteria.

Procedure

Via een link in de Facebook-post werden de deelnemers doorgestuurd naar de website van het onderzoek. Vooraf aan het onderzoek konden de participanten het informatieblad en het informed consent lezen (zie bijlage 1). Daarna konden zij doorgaan met het onderzoek. Indien niet werd toegestemd met het informed consent, werden zij doorgestuurd naar het einde van het onderzoek. Na toestemming, werd de leeftijd van de participant gevraagd, indien dit jonger was dan 18 of ouder dan 24, werden zij doorgestuurd naar het einde van het onderzoek. Indien de deelnemer voldeed aan de leeftijdseis, werden demografische (geslacht en opleiding) en sport-gerelateerde vragen gesteld. Hierna werden zij automatisch gerandomiseerd naar één van de drie

(10)

9 condities (zie Bijlage 2). Hierna werd de manipulatiecheck gehouden, werden vragen gesteld die gericht waren op de transportatie in het verhaal, de identificatie met het karakter, de attitude ten opzichte van sporten, en de intentie om te sporten, en werd gevraagd wat het geslacht van de karakter was (zie Bijlage 3). Het onderzoek werd afgesloten met een bedanking en debriefing (zie Bijlage 3).

Stimulusmateriaal

De participanten zagen één van de twee condities: een eerste-persoons perspectief of een derde-persoons perspectief in een narratief, in een sport-gerelateerde Facebook-post. Deze includeerden exact dezelfde tekst en verschilden enkel in het perspectief. In de eerste-persoons conditie is het verhaal geschreven vanuit Robin, de verteller zelf, waarbij zinconstructies die verwezen naar de verteller zelf (“ik ben ...”) werden gebruikt. In de derde-persoons conditie is het verhaal geschreven over de vriend/vriendin van de verteller, waarbij werd verwezen naar de vriend/vriendin (“Robin heeft ...”). Bij beide narratieve bewijzen is gekozen de sekse-neutrale naam “Robin” te gebruiken, om de transportatie in het narratief en karakteridentificatie zo min mogelijk te beïnvloeden door het geslacht van het beschreven karakter. Om de neutraliteit van de sekse in het narratief aan te houden, is in plaats van de verwijsvoorden (hij/zij), de naam van het karakter genoemd. Beide narratieven zijn geschreven vanuit een gain-frame, omdat uit

onderzoek is gebleken dat, dat effectiever is bij preventieve

gezondheidscommunicatieboodschappen (Detweiler, Bedell, Salovey, Pronin, & Rothman, 1999).

Meetschalen

In deze studie is onderzoek gedaan naar de transportatie in het narratief,

karakteridentificatie, attitude ten opzichte van sporten en de intentie om te gaan sporten. Voor de transportatieschaal is de zeven-puntschaal (volledig mee eens [1] tot volledig mee oneens [7]) van Green en Brock (2000) gebruikt. Zij includeerden elf vragen die de transportatie maten. In deze huidige studie is er echter voor gekozen om enkel negen van de elf vragen te gebruiken. De vragen “na het lezen van het verhaal vond ik het makkelijk om het uit mijn gedachten te zetten” en “de gebeurtenissen in het verhaal hebben mijn leven veranderd” zijn niet in de intentieschaal van deze huidige studie bijgesloten, omdat het narratief niet uit

(11)

10 bestond.

De schaal voor karakteridentificatie is opgesteld aan de hand van de tien-puntschaal (helemaal niet [1] tot helemaal wel [10]) van Frank, Murphy, Chatterjee, Moran en Baezconde-Garbanati (2015). De vier componenten die werden aangehouden, waren “leuk vinden”

“gelijkenis” “het gevoel hebben van het kennen”, en “het willen zijn zoals het karakter”. In de vragen werd het karakter geïdentificeerd door het benoemen van de naam. De participanten werden bijvoorbeeld gevraagd, “in hoeverre ben jij hetzelfde als Robin?”. Hoewel Frank et al. (2015) naast de naam, ook de rol van het karakter in de vraag benoemen, werd in deze studie alleen bij de uitleg van de vragen aangegeven dat het Robin van de Facebook-post betreft, omdat enkel onderzoek wordt gedaan naar één karakter.

De attitudeschaal is opgezet aan de hand van een set van acht semantische zeven-puntschaal van Ajzen en Madden (1985). Deze schaal includeerde zowel instrumentale (nuttig-nutteloos) als affectieve (aantrekkelijk-onaantrekkelijk) elementen van attitude. De vraag begon met “sporten zou voor mij … zijn”, waarna de stippeltjeslijn kon worden ingevuld met:

belonend-straffend, nuttig-nutteloos, goed-slecht, nadelig-voordelig, verstandig-onverstandig, verblijdend-betreurend, boeiend-saai, en aantrekkelijk-onaantrekkelijk.

Deze studie heeft de intentie om te gaan sporten gemeten aan de hand van zeven-puntschaal (helemaal niet [0] tot dagelijks [7]) van de studie van Bentler en Speckart (1981). In hun studie werd de intentie gemeten aan de hand van een continues-closed verbal schaal, waarmee gesloten vragen worden gesteld over een aanhoudende actie (Courneya & Mcauley, 1993). De intentieschaal werd gemeten met de volgende drie items “ben je van plan (te gaan hardlopen/aan krachttraining te doen/actief te gaan sporten) in de komende twee weken?”. Manipulatiecheck

Om te controleren of de opgetreden effecten zijn veroorzaakt door het verschil in

perspectief van het narratief, is een manipulatiecheck uitgevoerd. Dit is onderzocht door middel van de vraag “het bericht dat ik net gelezen heb” met de antwoordopties “is geschreven vanuit het ik-perspectief” en “is geschreven vanuit het hij/zij-perspectief”.

(12)

11 Geïnteresseerdheid-check

Daarnaast is een betrokkenheids-check uitgevoerd. Deze check bestaat uit een verhaal, waarin in de zesde zin wordt aangegeven om op ‘volgende’ te klikken. De verwachting is dat de deelnemers die niet volledig betrokken zijn tot het onderzoek, hierop klikken om zo snel

mogelijk verder te gaan met het onderzoek. In de achtste zin is echter aangegeven te klikken op ‘vorige’, met daarbij de uitleg dat zij een betrokken participant zijn. Qualtrics registreert hierbij of de participant op ‘vorige’ of ‘volgende’ klikt.

Analyseplan

Onderzoekspopulatie

Nadat alleen de deelnemers die tussen 18 en 24 jaar zijn en in de conditie

‘eerste-persoons perspectief’ of ‘derde-‘eerste-persoons perspectief’ zaten, zijn geselecteerd in het programma SPSS Statistics, zijn frequentieverdelingen uitgevoerd. Hierbij is gekeken naar de

frequentieverdeling van leeftijd, geslacht, opleidingsniveau, hoe vaak iemand in de week sport, of iemand in het heden of verleden actief heeft hardgelopen, en wat het geïnterpreteerde geslacht is van het karakter in het narratief volgens de participanten.

Schalen

Omdat de afhankelijke variabelen zijn gemeten aan de hand van bestaande schalen en in deze studies zijn gebleken dat de gebruikte items één factor vormen, is geen factoranalyse gedaan.

Een betrouwbaarheidsanalyse is door middel van Cronbach’s Alpha over de schalen ‘intentie’, ‘karakteridentificatie’, ‘transportatie’ en ‘attitude’ uitgevoerd. Hiermee kon worden gecontroleerd of de schalen intern consistent zijn en in hoeverre ze konden worden verbeterd. De items werden hierna tot één variabele geconstrueerd.

Manipulatiecheck

Na het construeren van de schalen is een manipulatiecheck uitgevoerd. Hierbij zijn de twee verschillende condities samen in één conditie variabele gezet. Met een Chi-kwadraat toets over de variabelen ‘conditie’ en ‘manipulatiecheck’ is gecontroleerd of de manipulatie succesvol was.

(13)

12 Controlevariabelen- en geïnteresseerdheids-check

Ook is nagegaan of geslacht, opleiding, hoe vaak iemand in de week sport, of iemand hardloopt, en het geïnterpreteerde geslacht van het karakter in het narratief, samenhangt met de afhankelijke variabelen. Alleen de significante effecten zijn in de resultaten beschreven. De reden dat voor deze variabelen is gecontroleerd, is omdat de steekproef niet op alle verdelingen van de

variabelen in de steekproef gelijk zijn vertegenwoordigd, zo hebben bijvoorbeeld meer vrouwen (n = 78) dan mannen (n = 30) deelgenomen aan het onderzoek. Hierdoor kan het zijn dat een effect voortkomt uit de scheve vertegenwoordiging van deze kenmerken in de steekproef en niet vanuit de onafhankelijke variabele. Door middel van een ANCOVA-analyse werd gecontroleerd voor deze variabelen bij het toetsen van de hypotheses.

Uit de frequentieanalyse is gebleken dat 22,3 procent op “volgende” heeft geklikt in de ‘geïnteresseerdheids-check’ en zij dus niet met volledige interesse hebben deelgenomen aan het onderzoek. In de controlevariabelen analyse is geen significante correlatie gevonden (rS = -0,11, p = 0,263) tussen de geïnteresseerdheids-check en de afhankelijke variabelen, waardoor ervoor is gekozen ook de verkregen data van de ‘ongeïnteresseerde deelnemers’ te includeren in de

analyses.

Hypothesetoetsing

Om te toetsen of een eerste-persoons perspectief narratief in een Facebook-post leidt tot een sterkere intentie om te gaan sporten (H1), een sterkere mate van transportatie (H2a), en een sterkere mate van karakteridentificatie (H3a), dan een derde-persoons perspectief, werd een onafhankelijke t-toets op twee gemiddeldes uitgevoerd.

Om de mediërende werking van transportatie (H2b), transportatie via de attitude (H2c), en karakteridentificatie (H3b) op het effect van het perspectief op de sportintentie na te gaan, zijn voor elk verband, losse regressieanalyses uitgevoerd. De Sobel’s Z is hierna niet berekend, omdat op één na, alle losse regressieanalyses niet significant bleken.

Resultaten

Steekproefverdeling

Van de Nederlandse jongeren tussen 18 en 24 jaar (N = 108), was de gemiddelde leeftijd 21,02 jaar (SD = 1,65). Van de deelnemers was 72,2 procent vrouw (n = 78) en 27,8 procent man

(14)

13 (n = 30). Voor 0,9 procent van de deelnemers bleek het basisonderwijs de hoogst genoten

opleiding (n = 5), voor 1,9 procent was dat Middelbaar Beroepsonderwijs (n = 2), voor 12

procent was dat Hoger Algemeen Voorbereidend Onderwijs of Wetenschappelijk Onderwijs (n = 13), voor 30,6 procent was dat Hoger Beroepsonderwijs (n = 33), en voor 54,6 procent was dat Wetenschappelijk Onderwijs (n = 59).

Van alle deelnemers bleek 50 procent (n = 54) twee of drie dagen te sporten, 13,9 procent bleek 4 dagen in de week tot dagelijks te sporten (n = 15), 19,4 procent bleek één dag in de week te sporten (n = 21) en 16,7 procent bleek helemaal niet te sporten (n = 18). Daarbij is gebleken dat 50,9 procent in het heden of in het verleden actief heeft hardgelopen (n =55).

Afhankelijke variabelen

De schaal ‘transportatie’ bleek redelijk betrouwbaar te zijn (α = 0,62) en kon niet worden verbeterd door een item uit de schaal te verwijderen. De participanten bleken gemiddeld neutraal te zijn ten opzichte van de mate van transportatie in het narratief (M = 3,83, SD = 0,83): ze zijn gemiddeld ‘een beetje mee oneens’ tot ‘niet mee eens noch mee oneens’ met de stellingen over de mate van transportatie in het narratief.

De schaal ‘karakteridentificatie’ bleek redelijk betrouwbaar te zijn (α = 0,76) en kon niet worden verbeterd door een item uit de schaal te verwijderen. Uit een schaal van 1 tot 10, bleken de participanten gemiddeld “een beetje mee eens noch een beetje mee oneens” te zijn met de stellingen over de mate van identificatie met het karakter (M = 4,27, SD = 1,66).

De schaal ‘attitude’ bleek zeer betrouwbaar te zijn (α = 0,92) en kon niet worden verbeterd door een item uit de schaal te verwijderen. Uit de semantische schaal van 1 (positief woord) tot 7 (negatief woord) bleken de participanten gemiddeld een vrij positieve attitude te hebben ten opzichte van sporten (M = 2,23, SD = 1,16).

De schaal ‘sportintentie’ bleek niet betrouwbaar te zijn (α = 0,35) en kon niet worden verbeterd tot een betrouwbare schaal door een item te verwijderen. Gezien het narratief grotendeels ‘hardlopen’ aanhaalde als sport, is gekozen het item “hardlopen” te gebruiken als schaal voor de sportintentie.

Manipulatiecheck

Voor de manipulatiecheck werd een chikwadraattoets uitgevoerd met de condities eerste- en derde-persoons perspectieven en manipulatiecheck. Er bleek een significant verschil te zijn, χ

(15)

14 (1) = 82,48, p = 0,001. Van de 50 participanten die een narratief met een eerste-persoons

perspectief te zien kregen, gaven 48 aan dat zij een verhaal hadden gelezen die vanuit het ik-perspectief is geschreven. Van de 55 participanten die een narratief met een derde-persoons perspectief te zien kregen, gaven 51 aan dat zij een verhaal hadden gelezen die geschreven was vanuit het hij/zij perspectief. Het verband bleek zeer sterk te zijn (λ = 0,89): het narratief in de eerste-persoon werd over het algemeen geïnterpreteerd als geschreven in de ik-vorm en hetzelfde geldt ook voor het derde-persoons perspectief.

Controlevariabele-check Identificatie

Er is een zwak en negatief significante rangcorrelatie, rS = -0,33, p = 0,001, tussen de hoogte van de opleiding van de participant en de mate van identificatie met het karakter in het narratief, en een zwak en positief significante rangcorrelatie, rS = 0,20, p = 0,011, tussen het door de participanten geïnterpreteerde geslacht van het karakter en de mate van identificatie met het karakter in het narratief. De variabelen ‘opleiding’ en ‘geïnterpreteerde geslacht van het karakter’ zijn hierom meegenomen in de ANCOVA-analyse van de karakteridentificatie. Sportintentie

Er is een zwak en negatief significante rangcorrelatie, rS = -0,25, p = 0,012, tussen het geslacht van de participant en de mate van intentie om te gaan sporten, een zwak en negatief significante rangcorrelatie, rS = -0,33, p = 0,001, tussen opleiding en de intentie om te gaan sporten, een zwak en positief significante rangcorrelatie, rS = 0,28, p = 0,005, tussen hoe vaak iemand in de week sport en de intentie om te gaan sporten, en een matig en negatief significante rangcorrelatie, rS = -0,58, p < 0,001, tussen of iemand hardloopt en de intentie om te gaan sportintentie. De variabelen ‘geslacht’, ‘opleiding’, ‘hoe vaak iemand in de week sport’ en ‘of iemand hardloopt’ zijn hierom meegenomen in de ANCOVA-analyse van de sportintentie. Hypothesetoetsing

Hypothese 1

In een t-toets tussen twee gemiddelden is gebleken dat de participanten die het eerste-persoons perspectief kregen te zien, de intentie hebben om helemaal niet, tot één dag in de week

(16)

15 hard te lopen (M = 1,73, SD = 1,19). De participanten die het derde-persoons perspectief kregen te zien, hebben ook de intentie om helemaal niet, tot één dag in de week hard te lopen (M = 1,83, SD = 1,16). Hoewel er een klein verschil in de score is tussen deze twee groepen (Mverschil = 0,10), is dit niet significant, t (100) = -0,41, p = 0,681, 95% CI [-0,56, 0,37]. Deze bevinding is niet een lijn met H1; een eerste-persoons perspectief narratief in een Facebook-post leidt niet tot een grotere intentie om te gaan sporten dan een derde-persoons perspectief.

Over de significant correlerende controlevariabelen ‘geslacht’, ‘of iemand hardloopt’, ‘opleiding’ en ‘hoe vaak iemand in de week sport’, is tezamen een ANCOVA-analyse

uitgevoerd. Een ANCOVA-analyse mag worden uitgevoerd, omdat uit de Levene’s toets is gebleken dat de groepen niet significant verschillen in de variantie in de populatie, F (1, 100) = 0,09, p = 0,764. Wanneer voor de controle-variabelen werd gecontroleerd, bleek ook hier geen sprake te zijn van een significant hoofdeffect van het perspectief, F (1, 96) = 0,70, p = 0,406. Hypothese 2a

In een t-toets tussen twee gemiddelden is gebleken dat de participanten die het eerste-persoons perspectief kregen te zien ‘een beetje mee eens’ tot ‘mee eens noch mee oneens’ waren met de stellingen van de transportatieschaal (M = 3,78 SD = 0,77). De participanten die het derde-persoons perspectief kregen te zien, waren ook ‘een beetje mee eens’ tot ‘mee eens noch mee oneens’ met de stellingen van de transportatieschaal (M = 3,87, SD = 0,87). Hoewel er een klein verschil in de score is tussen deze twee groepen (Mverschil = 0,09), is dit verschil niet significant, t (101) = -0,58, p = 0,563, 95% CI [-0,42, 0,23]. Deze bevinding is niet in lijn met hypothese 2a; een eerste-persoons perspectief in een narratief in een Facebook-post leidt niet tot een sterkere mate van transportatie dan een derde-persoons perspectief.

Hypothese 2b en 2c

Om te kijken of er een mediatie-effect bestaat tussen de variabelen ‘conditie’,

‘transportatie’, ‘intentie’, en ‘attitude’ werd een regressieanalyse uitgevoerd. Een overzicht van de resultaten zijn terug te vinden in tabel 1.

(17)

16 Tabel 1

Toetsingsgrootheden en overschrijdingskansen bij de regressieanalyses voor de toetsing van het mediatie-effect tussen de conditie (het perspectief van het narratief), de mate van

transportatie, de attitude en de sportintentie.

Variabelen B F (df) p

Conditie  intentie 0,1 0,17 (1, 100) 0,681 Conditie  transportatie 0,1 0,34 (1, 101) 0,563 Transportatie  intentie 0,07 3,01 (1, 100) 0,084 Transportatie  attitude 0,14 0,03 (1, 100) 0,870

Noot. De pijl staat voor de directe relaties die zijn getoetst, waarbij de variabele voor de pijl (in deze toetsen) de

‘onafhankelijke’ variabele is en de variabele na de pijl de ‘afhankelijke’ variabele is. De gebruikte overschrijdingskans voor significatie is p < 0,05.

Gezien uit alle vier de losse regressieanalyses tussen conditie, intentie, transportatie en attitude, is gebleken dat geen van allen significant is, maakt het zeer onwaarschijnlijk dat transportatie een direct mediërende rol en een indirect mediërende rol via attitude heeft in het effect van het perspectief op de intentie om te gaan sporten. Hierom zijn hypothese 2b en 2c verworpen.

Hypothese 3a

In een t-toets tussen twee gemiddelden is gebleken dat de participanten die het eerste-persoons perspectief kregen te zien, zich neutraal tot niet identificeren met het karakter in het narratief (M = 4,43 SD = 1,59). De participanten die het derde-persoons perspectief kregen te zien, konden zich ook neutraal tot niet identificeren met het karakter in het narratief (M = 4,29, SD = 1,37). Hoewel er een klein verschil in de score is tussen deze twee groepen (Mverschil = 0,14), is dit niet significant, t (100) = 0,48, p = 0,630, 95% CI [-0,44, 0,72]. Deze bevinding is niet in lijn met hypothese 3a; een eerste-persoons perspectief narratief in een Facebook-post leidt niet tot een sterkere mate van karakteridentificatie dan een derde-persoons perspectief.

Over de significant correlerende controlevariabelen ‘opleiding’ en ‘mate van identificatie met het karakter in het narratief’, is tezamen een analyse uitgevoerd. Een ANCOVA-analyse mag worden uitgevoerd, omdat uit de Levene’s toets is gebleken dat de groepen niet significant verschillen in de variantie in de populatie, F (1, 100) = 0,46, p = 0,498. Wanneer voor

(18)

17 deze controle-variabelen werd gecontroleerd, bleek ook hier geen sprake te zijn van een

significant hoofdeffect van het perspectief, F (1, 98) = 0,01, p = 0,935. Hypothese 3b

Om te kijken of er een mediatie-effect bestaat tussen de variabelen ‘conditie’, ‘karakteridentificatie’, en ‘intentie’ werd een regressieanalyse uitgevoerd.

Alleen voor karakteridentificatie als onafhankelijke variabele en de intentie als

afhankelijke variabele, is een zeer zwak significant effect gevonden, F (1, 100) = 6,87, p = 0,010, R = 0,25. Er blijkt een positief verband te zijn tussen de identificatie met het karakter en de intentie om te gaan sporten: wanneer de identificatie toeneemt met 1, neemt de sportintentie toe met 0,12, p = 0,010, 95% CI [0,05, 0,35]. Met karakteridentificatie kan 6,4 procent van de verschillen in sportintentie voorspeld worden. Een overzicht van de resultaten zijn terug te vinden in tabel 2.

Tabel 2

Toetsingsgrootheden en overschrijdingskansen bij de regressieanalyses voor de toetsing van het mediatie-effect tussen de conditie (het perspectief van het narratief), de mate van

karakteridentificatie en de sportintentie.

Variabelen B F (df) p

Conditie  sportintentie 0,1 0,17 (1, 100) 0,681 Conditie  identificatie -0,14 0,23 (1, 100) 0,630 Identificatie  sportintentie 0,20 6,87 (1, 100) 0,010*

Noot. De pijl staat voor de directe relaties die zijn getoetst, waarbij de variabele voor de pijl (in deze toetsen) de

‘onafhankelijke’ variabele is en de variabele na de pijl de ‘afhankelijke’ variabele is. De gebruikte overschrijdingskans voor significatie is p < 0,05.

*p < 0,05

Ondanks dat het effect van de mediërende variabele ‘karakteridentificatie’ op de

‘sportintentie’ significant bleek, is de kans op een mediatie nihil. Dit komt doordat het effect van de andere twee regressieanalyses, ‘conditie’ op ‘identificatie’ en ‘conditie’ op ‘intentie’, niet significant bleken te zijn. Volgens het mediatieanalyse stappenplan van Baron en Kenny (1986) zou de regressieanalyse ‘conditie’ op ‘intentie’ ook significant moeten zijn, om te kunnen

(19)

18 spreken van een mediatie. Gezien dit niet het geval is, maakt dit het erg onwaarschijnlijk dat karakteridentificatie een mediërende rol heeft in het effect van ‘conditie’ op ‘sportintentie’. Conclusie

In deze studie werd het effect onderzocht van een eerste- en derde-persoons perspectief in een narratief in een Facebook-post op de sportintentie van Nederlandse jongeren tussen 18 en 24 jaar.

Deze studie omvatte twee onderzoeksdoeleinden. Het eerste doel van dit experiment was om te onderzoeken of er een direct effect was van het type perspectief in een narratief (eerste- of derde-persoons) op de sportintentie. Het tweede doel van dit onderzoek was om te onderzoeken of de mate van transportatie in het narratief direct en indirect via attitude, en de mate van karakteridentificatie, een mediërende werking heeft op het effect van het perspectief van het narratief op de sportintentie.

Uit de resultaten is gebleken dat een eerste-persoons perspectief in een narratief in een Facebook-post geen groter effect heeft op de sportintentie van Nederlandse jongeren tussen 18 en 24 jaar dan een derde-persoons perspectief in een narratief in een Facebook-post. Daarnaast was de verwachting dat een eerste-persoons perspectief in een narratief zou leiden tot een sterkere mate van transportatie in het narratief, en tot een sterkere mate van identificatie met het karakter van het narratief, maar dit werd niet door de resultaten bevestigd. Tevens werd verwacht dat transportatie, transportatie in combinatie met attitude, en karakteridentificatie, een

mediërende werking zou hebben, maar ook dit kon door de resultaten niet worden bevestigd. Discussie

Op basis van de bevindingen van deze studie, is gebleken dat er geen verschil is tussen eerste- en derde-persoons perspectieven in een narratief in een Facebook-post en dat

transportatie, transportatie in combinatie met attitude, en identificatie geen mediërende werking heeft. Dit resultaat is niet in lijn met eerdere soortgelijke studies, die wel een groter significant effect vonden van eerste-persoons perspectieven dan derde-persoons perspectieven (De Graaf, et al., 2016), en die wel een significant mediërend effect van transportatie (Green, 2004; Green & Brock; 2000, 2002; Slater & Rouner, 2002; Van Laer, Visconti & Wetzels, 2014), transportatie in combinatie met attitude (Van Laer, Visconti & Wetzels, 2014) en karakteridentificatie

(20)

19 Suggs, 2016) vonden op de intentie om te gaan sporten.

Het gevonden verschil tussen de huidige studie en eerdere studies kan wellicht worden verklaard doordat de kwaliteit van de inhoud van de stimuli niet goed genoeg was. Uit eerder onderzoek is gebleken dat de mate van transportatie afhangt van de mate van relevantie van de beschreven gebeurtenissen in het narratief (Green, 2010) en dat hoe meer de inhoud emotioneel aangrijpend is, hoe sterker de transportatie is van de lezer in het narratief (Appel & Richter, 2010). Het kan zijn dat het narratief niet relevant genoeg was voor de participanten, waardoor zij zich niet met het karakter konden identificeren en niet getransporteerd konden in het narratief. Het grootste deel van alle deelnemers bleek namelijk minimaal twee dagen in de week te sporten, terwijl het narratief een verhaal betrof over een steeds zwaarder wordend persoon die niet

sportte. In de toekomst zal onderzoek gedaan moeten worden naar relevante kenmerken van de onderzoekspopulatie, zodat deze geïncludeerd kunnen worden in het narratief, en het narratief effectiever ingezet kan worden.

Een ander mogelijke factor voor vertekening van de resultaten, is dat, door een lage betrouwbaarheid van de ‘sportintentieschaal’, enkel de intentie om te gaan hardlopen, is gebruikt in verdere analyses. De participanten die minder de intentie hadden om hard te lopen, hebben hierdoor een zwakke sportintentie, terwijl zij wellicht wel de intentie hadden om andere sporten uit te oefenen. Het niet-significante effect op de sportintentie zou in dit geval te wijten kunnen zijn aan de invalide meting van de sportintentie. In toekomstige studies zou de schaal voor sportintentie zich moeten richten op ‘sporten’ in het algemeen en de items niet onderverdelen in verschillende sportactiviteiten, zodat enkel één variabele wordt gemeten.

Ook kan het zijn dat het niet gevonden verschil in effect op de sportintentie te wijten is aan onderzoeksperiode (winter) waarin het experiment heeft plaatsgevonden. Het is mogelijk dat de participanten überhaupt minder de intentie hebben om te sporten, omdat veel activiteiten, zoals voetbal en hockey, buiten plaatsvinden. In toekomstig onderzoek zou de

onderzoeksperiode in een minder koude periode van het jaar, zoals de lente of herfst, kunnen plaatsvinden. Tevens zou het type weer aangeduid kunnen worden in de vraag over de

sportintentie, zodat de participant, gebaseerd op het sport-vriendelijke weer, een antwoord kan geven over zijn intentie om te sporten.

Voor de generaliseerbaarheid van de resultaten zijn ook enkele beperkingen in het geding. Doordat de data merendeel afkomstig was van vrouwelijke deelnemers (n = 78) en

(21)

20 participanten uit het hoger onderwijs (n = 92) en in mindere mate mannelijke deelnemers (n = 30) en participanten uit het lager of secundair onderwijs (n = 20), kunnen de bevindingen niet worden gegeneraliseerd naar alle Nederlandse jongeren tussen 18 en 24 jaar. De reden voor deze scheve verdeling zou te wijten zijn aan de convenience sample methode waarmee de deelnemers geworven zijn, gezien de onderzoekers Universitaire studentes zijn die voornamelijk vrienden hebben van de Universiteit, en van het vrouwelijk geslacht. In toekomstig onderzoek zouden de deelnemers geworven moeten worden aan de hand van bijvoorbeeld een aselecte steekproef, zodat alle elementen in de populatie dezelfde kans hebben om in de steekproef terecht te komen. Implicaties

Hoewel een verschil in effect in perspectieven niet zijn gevonden, draagt dit onderzoek bij aan de kennis over dit onderwerp door te laten zien dat het perspectief waarin een narratief is geschreven waarschijnlijk niet van belang is voor het beïnvloeden van de sportintentie bij jongeren (18- tot 25-jarigen). Deze resultaten kunnen bijdragen aan de geringe

wetenschappelijke kennis die er is over de werking van online narratieve

gezondheidscommunicatie. Tevens kan de opgedane kennis van deze studie worden gebruikt voor de ontwikkeling van online gezondheidscommunicatie strategieën en

interventieprogramma’s voor jongeren. Voor goed praktisch gebruik van narratieven zou echter nog vervolgonderzoek gedaan moeten worden naar de kenmerken die kunnen bijdragen aan een grotere impact van narratieven.

(22)

21 Referenties

Ajzen, I., & Madden, T. J. (1986). Prediction of goal-directed behavior: Attitudes, intentions, and perceived behavioral control. Journal of Experimental Social Psychology, 22(5),

453-474. doi: 10.1016/0022-1031(86)90045-4

Bentler, P. M., & Speckart, G. (1981). Attitudes" cause" behaviors: A structural equation analysis. Journal of Personality and Social Psychology, 40(2), 226.

doi: 10.1037/0022-3514.40.2.226

Chaiken, S. (1980). Heuristic versus systematic information processing and the use of source versus message cues in persuasion. Journal of Personality and Social Psychology, 39(5), 752-766. doi: 10.1037/0022-3514.39.5.752

Chen, M., McGlone, S. M., & Bell, A. R. (2015). Persuasive effects of linguistic agency

assignments and point of view in narrative health messages about colon cancer. Journal of Health Communication, 20(8), 977-988. doi: 10.1080/10810730.2015.1018625 Courneya, K. S., & Mcauley, E. (1993). Predicting physical activity from intention: conceptual

and methodological issues. Journal of Sport & Exercise Psychology, 15(1), 50-62. De Graaf, A., Sanders, J., & Hoeken, H. (2016). Characteristics of narrative interventions and

health effects: A review of the content, form, and context of narratives in health-related narrative persuasion research. Review of Communication Research, 4, 88-131.

doi: 10.12840/issn.2255-4165.2016.04.01.011

De Wit, J. B., Das, E., & Vet, R. (2008). What works best: objective statistics or a personal testimonial? An assessment of the persuasive effects of different types of message evidence on risk perception. Health Psychology, 27(1), 110.

doi: 10.1037/0278-6133.27.1.110

Detweiler, J. B., Bedell, B. T., Salovey, P., Pronin, E., & Rothman, A. J. (1999).

Message framing and sunscreen use: Gain-framed messages motivate beach-goers. Health Psychology, 18, 189–196. doi: 10.1037/0278-6133.18.2.189

Gilbert, D. D. (1991). How mental systems believe. American Psychologist, 46, 107-119. doi: 10.1037/0003-066X.46.2.107

(23)

22 Green, M. C. (2004). Transportation into narrative worlds: The role of prior knowledge and

perceived realism, discourse processes. Routledge (Taylor & Francis Group), 38(2), 247-266. doi: 10.1207/ s15326950dp3802_5

Green, M. C., & Brock, T. C. (2000). The role of transportation in the persuasiveness of public narratives. Journal of Personality and Social Psychology, 79(5), 701.

doi: 10.1037//0022-3514.79.5.701

Green, M. C., & Brock, T. C. (2002). In the mind’s eye: Transportation-imagery model of narrative persuasion. In M. C. Green, J. J. Strange, & T. C. Brock (Eds.), Narrative impact: Social and cognitive foundations. (pp. 315–342). Mahwah, NJ: LEA.

Hanekom, J., & Scriven, S. (2002) Traditional and online advertising: an explanation of current and future trends, Communication, 28(1), 49-59, doi: 10.1080/02500160208537957 Hinyard, J. L., & Kreuter, W. M. (2007). Using narrative communication as a tool for health

behavior change: A conceptual, theoretical, and empirical overview.

Health Education & Behavior, 34(5), 777-792. doi: 10.1177/1090198106291963 Hornikx, J. (2005). A review of experimental research on the relative persuasiveness of

anecdotal, statistical, causal and expert evidence. Studies in Communication Sciences, 5(1), 205-216. Geraadpleegd van:

https://www.researchgate.net/publication/254867287_A

_review_of_experimental_research_on_the_relative_persuasiveness_of_anecdotal_statist ical_causal_and_expert_evidence

Jongert, M. W. A. (2012). Beweegadvies op maat (1) Feiten over beweging. Tijdschrift voor praktijkondersteuning, 7(5), 133-136. doi: 10.1007/s12503-012-0083-0

Kloosterman, R., & Van Beuningen, J. (2015). Jongeren over sociale media. Centraal Bureau voor de Statistiek: Paper. Geraadpleegd van:

https://www.cbs.nl/nl-nl/achtergrond/2015/47/jongeren-over-sociale-media

Moyer‐ Gusé, E., & Nabi, R. L. (2010). Explaining the effects of narrative in an entertainment television program: Overcoming resistance to persuasion. Human Communication Research, 36(1), 26-52. doi: 10.1111/j.1468-2958.2009.01367.x

(24)

23 Murphy, S. T., Frank, L. B., Chatterjee, J. S., & Baezconde‐Garbanati, L. (2013). Narrative

versus nonnarrative: The role of identification, transportation, and emotion in reducing health disparities. Journal of Communication, 63(1), 116-137. doi: 10.1111/jcom.12007 Nan, X., Dahlstrom, F. M., Richards, A., & Rangarajan, S. (2015). Influence of evidence type

and narrative type on HPV risk perception and intention to obtain the HPV vaccine. Health Communication, 30(3), 301-308. doi: 10.1080/10410236.2014.888629

Occa, A., & Suggs, L. S. (2016). Communicating breast cancer screening with young women: An experimental test of didactic and narrative messages using video and infographics. Journal of Health Communication, 21(1), 1-11. doi: 10.1080/10810730.2015.1018611 Petty, R. E., & Cacioppo, J. T. (1986). The elaboration likelihood model of persuasion.

In Communication and persuasion (pp. 1-24). New York: Springer verlag

Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu. (2014). Onder- en overgewicht bij personen van 4 jaar en ouder in 2014. Geraadpleegd op 19 oktober 2016, van:

http://www.rivm.nl/dsresource?objectid=8ecc1c0c-123c-4ea8-92a3-690f0090c 845&type=org&disposition=inline

Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu. (2015). Onder- en overgewicht bij personen van 4 jaar en ouder in 2015. Geraadpleegd op 19 oktober 2016, van:

http://www.rivm.nl/dsresource?objectid=dc9dfc41-18a7-4be7-854f-e0b865072dbc &type=org&disposition=inline

Schifter, D. E., & Ajzen, I. (1985). Intention, perceived control, and weight loss: an application of the theory of planned behavior. Journal of personality and social psychology, 49(3), 843. doi: 10.1037//0022-3514.49.3.843

Shen, F., Sheer, V. C., & Li, R. (2015). Impact of narratives on persuasion in health communication: a meta-analysis. Journal of Advertising, 44(2), 105-113.

doi: 10.1080/00913367.2015.1018467

Slater, M. D., & Rouner, D. (2002). Entertainment-education and elaboration

likelihood: Understanding the processing of narrative persuasion. Communication Theory, 12(2), 173-191. doi: 10.1111/j.1468-2885.2002.tb00265.x

(25)

24 Tseng, C. H., & Huang, T. L. (2016). Internet advertising video facilitating health

communication: Narrative and emotional perspectives. Internet Research, 26(1), 236-264. doi: 10.1108/IntR-09-2014-0217

Turpijn, L., Kneefel, S., & Van Der Veer, N. (2015). Nationale social media onderzoek 2015: jongeren 15 t/m 24 jaar. Geraadpleegd op 15 januari 2017, van

http://www.kidsenjongeren.nl/wp-content/uploads/2012/09/Newcom-Nationale-Social-Media-Onderzoek-2015-jongeren.pdf

Van Laer, T., De Ruyter, K., Visconti, L. M., & Wetzels, M. (2014). The extended

transportation-imagery model: A meta-analysis of the antecedents and consequences of consumers' narrative transportation. Journal of Consumer Research, 40(5), 797-817. doi: 10.1086/673383

Winterbottom, A., Bekker, H. L., Conner, M., & Mooney, A. (2008). Does narrative information bias individual’s decision making? A systematic review. Social Science & Medicine, 67, 2079–2088. doi:10.1016/j.socscimed.2008.09.037

(26)

25 Bijlage 1: Informatieblad en Informed consent

Informatieblad Beste deelnemer,

Voordat het onderzoek begint, is het belangrijk dat je op de hoogte bent van de procedure die in dit onderzoek gevolgd wordt. Lees daarom onderstaande tekst zorgvuldig door en aarzel niet om contact op te nemen mocht onderstaande informatie onduidelijk voor je zijn.

Gang van zaken tijdens het onderzoek

Voor het afstudeerproject Persuasieve communicatie van de Universiteit van Amsterdam voeren wij een onderzoek uit naar Facebookgebruik en sportgedrag. Het invullen van de vragenlijsten duurt maximaal 10 minuten. Je kunt op elk moment stoppen met het onderzoek, zonder het bekendmaken van de reden en zonder enige gevolgen. Deelname is geheel vrijblijvend. Voor- en nadelen van deelname

Er zijn geen directe voordelen van deelname aan dit onderzoek, wel kun je door deelname een bijdrage leveren aan wetenschappelijk onderzoek. Daarnaast brengt het bijdragen aan dit onderzoek geen directe nadelen met zich mee.

Vertrouwelijkheid van de onderzoeksgegevens

Alle onderzoeksgegevens blijven volstrekt vertrouwelijk en worden anoniem verwerkt. De onderzoeksgegevens worden alleen in anonieme gecodeerde vorm verwerkt. De sleutel voor deze gegevens is in het bezit van de onderzoekers en zal niet uit handen worden gegeven.

Vrijwilligheid

Als je nu besluit af te zien van deelname aan dit onderzoek, zal dit op geen enkele wijze

gevolgen voor je hebben. Als je tijdens het onderzoek zelf besluit jouw medewerking te staken, zal dat eveneens op geen enkele wijze gevolg voor je hebben. Tevens kun je 24 uur na deelname aan dit onderzoek alsnog jouw toestemming om gebruik te maken van jouw gegevens intrekken. Je kunt jouw medewerking dus ten allen tijde staken zonder opgave van redenen en zonder enige gevolgen. Mocht je jouw medewerking staken, of achteraf, zij het binnen 24 uur, jouw

(27)

26 Nadere inlichtingen

Als je nog verdere informatie wilt over dit onderzoek, dan kun je je wenden tot de onderzoekers Jurre Brinkman (jurre_brinkman@hotmail.com), Rody Le (rody.rle@live.nl) of Charlotte van Schijndel (charlottevschijndel@gmail.com). Mochten er daarnaast naar aanleiding van jouw deelname aan dit onderzoek bij je klachten of opmerkingen zijn, dan kun je contact opnemen met het lid van de Commissie Ethiek van de afdeling Communicatiewetenschap, per adres: ASCoR secretariat, Commissie Ethiek, Universiteit van Amsterdam, Postbus 15793, 1001 NG

Amsterdam; 020-525 3680; ascor-secr-fmg@uva.nl. Een vertrouwelijke behandeling van jouw klacht of opmerking is daarbij gewaarborgd.

Wij hopen je hiermee voldoende te hebben geïnformeerd en danken je bij voorbaat hartelijk voor je deelname aan dit onderzoek dat voor ons van grote waarde is.

Met vriendelijke groet, Jurre Brinkman 5965837 Rody Le 10761551

Charlotte van Schijndel 10797459 Informed consent

Ik verklaar hierbij op voor mij duidelijke wijze te zijn ingelicht over de aard en de methode van het onderzoek, zoals uiteengezet op de vorige pagina van dit onderzoek.

Ik stem geheel vrijwillig in met deelname aan dit onderzoek. Ik behoud daarbij het recht deze instemming weer in te trekken zonder dat ik daarvoor een reden voor op hoef te geven. Daarnaast besef ik dat ik op elk moment mag stoppen met dit onderzoek.

Als mijn onderzoeksresultaten worden gebruikt in wetenschappelijke publicaties, of op een andere manier openbaar worden gemaakt, dan zal dit in volstrekte anonimiteit gebeuren. Tevens zullen mijn persoonsgegevens niet door derden worden ingezien.

Als ik meer informatie wil, nu of in de toekomst, dan kan ik me wenden tot Jurre Brinkman (jurre_brinkman@hotmail.com), Rody Le (rody.lre@live.nl) of Charlotte van Schijndel

(28)

27 (charlottevschijndel@gmail.com). Voor eventuele klachten over dit onderzoek kan ik me

wenden tot het lid van de Commissie Ethiek namens ASCoR, per adres: ASCoR secretariaat, Commissie Ethiek, Universiteit van Amsterdam, Nieuwe Achtergracht 166, 1018 WV Amsterdam; 020‐525 3680; ascor‐secr‐ fmg@uva.nl.

- Ik begrijp de bovenstaande tekst en ga akkoord met deelname aan het onderzoek - Ik zie af van deelname aan dit onderzoek

(29)

28 Bijlage 2: Stimulusmateriaal

(30)

29 * Derde-persoons perspectief

(31)

30 Bijlage 3: Vragenlijst (voor en na het zien van het stimulusmateriaal) en debriefing

* Leeftijd (getal opschrijven) 1. Wat is je leeftijd? * Geslacht (keuze aanklikken)

2. Wat is je geslacht? Man / Vrouw

* Opleiding (keuze aanklikken)

3. Wat is je hoogst genoten opleiding? - Basisonderwijs

- Lager beroepsonderwijs (LBO, VMBO)

- Middelbaar algemeen voorbereidend onderwijs (MAVO) - Middelbaar beroepsonderwijs (MBO)

- Hoger algemeen voorbereidend, wetenschappelijk onderwijs (HAVO, VWO) - Hoger beroepsonderwijs (HBO)

- Wetenschappelijk onderwijs (WO)

Voor het invullen van alle vragen geldt: lees alle vragen alsjeblieft zo aandachtig mogelijk door. Denk niet te lang na over de antwoorden, meestal is de eerste ingeving de beste. Het is mogelijk dat wij je zullen vragen om een aantal vragen te beantwoorden die niet helemaal niet van

toepassing zijn op jou. Geef in dat geval alsjeblieft bij iedere vraag het antwoord die het meest op jou van toepassing is.

* Mate van sporten meten voor de stimulus (keuze aanklikken) 4. Hoeveel dagen in de week sport je?

0 = helemaal niet, 1 = één keer in de week, 2 = twee keer in de week, 3 = drie keer in de week, 4 = vier keer in de week, 5 = vijf keer in de week, 6 = zes keer in de week, 7 = dagelijks

5. Heb je in het verleden of recentelijk actief hardgelopen? Ja/Nee

(32)

31 6. (Indien ‘ja’ op vraag 5 ) Als je 10 kilometer zou hardlopen, wat zou dan je gemiddelde

snelheid zijn?

Kilometer per uur (Slepen op een slider): 0-2-4-6-8-10-12-14-16-18-20 * Tonen van de stimulus*

* Manipulatiecheck (keuze aanklikken) 7. Het bericht dat ik net gelezen heb …. - is geschreven vanuit het ik-perspectief - is geschreven vanuit het hij/zij-perspectief 8. Het bericht dat ik net gelezen heb ….

- betreft een verhaal met persoonlijke ervaringen

- betreft een verhaal met persoonlijke ervaringen en feitelijk beargumenteerde informatie over de voordelen van sporten

* Transportatie schaal (keuze aanklikken)

Geef aan in hoeverre je het eens bent met de volgende uitspraken.

9. Gedurende het lezen van het verhaal, kon ik de gebeurtenissen die erin plaatsvinden me makkelijk in beelden.

1 (volledig mee eens), 2 (mee eens), 3 (een beetje mee eens), 4 (noch mee eens, nog mee oneens), 5 (een beetje mee oneens), 6 (mee oneens), 7 (volledig mee oneens)

10. Gedurende het lezen van het verhaal, was ik bewust van de activiteiten die gaande waren in de plek om mij heen.

1 (volledig mee eens), 2 (mee eens), 3 (een beetje mee eens), 4 (noch mee eens, nog mee oneens), 5 (een beetje mee oneens), 6 (mee oneens), 7 (volledig mee oneens)

11. Ik kon mijzelf voorstellen in de scène van gebeurtenissen die beschreven waren in het verhaal.

1 (volledig mee eens), 2 (mee eens), 3 (een beetje mee eens), 4 (noch mee eens, nog mee oneens), 5 (een beetje mee oneens), 6 (mee oneens), 7 (volledig mee oneens)

(33)

32 12. Ik was mentaal betrokken in het verhaal tijdens het lezen.

1 (volledig mee eens), 2 (mee eens), 3 (een beetje mee eens), 4 (noch mee eens, nog mee oneens), 5 (een beetje mee oneens), 6 (mee oneens) tot 7 (volledig mee oneens)

13. Ik wilde weten hoe het verhaal eindigde.

1 (volledig mee eens), 2 (mee eens), 3 (een beetje mee eens), 4 (noch mee eens, nog mee oneens), 5 (een beetje mee oneens), 6 (mee oneens) tot 7 (volledig mee oneens)

14. Het verhaal beïnvloedde mij op emotioneel gebied.

1 (volledig mee eens), 2 (mee eens), 3 (een beetje mee eens), 4 (noch mee eens, nog mee oneens), 5 (een beetje mee oneens), 6 (mee oneens) tot 7 (volledig mee oneens)

15. Ik dacht na over op welke manieren het verhaal anders kon uitdraaien.

1 (volledig mee eens), 2 (mee eens), 3 (een beetje mee eens), 4 (noch mee eens, nog mee oneens), 5 (een beetje mee oneens), 6 (mee oneens) tot 7 (volledig mee oneens)

16. Ik dacht na over andere dingen gedurende het lezen van het verhaal.

1 (volledig mee eens), 2 (mee eens), 3 (een beetje mee eens), 4 (noch mee eens, nog mee oneens), 5 (een beetje mee oneens), 6 (mee oneens) tot 7 (volledig mee oneens)

17. De gebeurtenissen in het verhaal zijn relevant voor mijn dagelijks leven.

1 (volledig mee eens), 2 (mee eens), 3 (een beetje mee eens), 4 (noch mee eens, nog mee oneens), 5 (een beetje mee oneens), 6 (mee oneens) tot 7 (volledig mee oneens)

* Geïnteresseerdheid-check (keuze aanklikken)

Ontzettend bedankt dat u meedoet aan ons onderzoek. Alle antwoorden die u ons geeft, worden meegenomen in de analyses van het onderzoek. Elk antwoord die u geeft is goed en helpt ons zeer zeker. De vragen die u hierna worden gesteld, zullen nog maar een paar minuten duren. Om verder door te gaan met het onderzoek, klik dan op het vakje waarin staat “volgende”. De reden dat wij dit onderzoek uitvoeren, is omdat dit onderzoek inzicht kan geven in de samenleving. Als u dit nog steeds leest, dan wil ik u bedanken voor uw aandacht, en betekent het dat u betrokken bent bij het onderzoek. Om te kunnen filteren welke participanten wel en niet betrokken zijn tot

(34)

33 het onderzoek en zo veel mogelijk alles lezen, is dit verhaal opgesteld. Klik daarom niet op “volgende”, maar op “vorige” om door te gaan met het onderzoek. Hierdoor weten de

onderzoekers dat u het verhaal tot hier gelezen heeft en dus betrokken bent. Dus als u iemand kent die in een probleem verkeerd, op welk gebied dan ook, probeer te helpen, want daar wordt iedereen beter van.

- Volgende - Vorige

* Karakteridentificatie

Geef aan in hoeverre je het eens bent met de volgende uitspraken. 18. In hoeverre vind je Robin leuk?

1 (helemaal niet leuk) – 2 – 3 – 4 – 5 – 6 – 7 – 8 – 9 – 10 (helemaal wel leuk) 19. In hoeverre ben jij hetzelfde als Robin?

1 (helemaal niet hetzelfde) – 2 – 3 – 4 – 5 – 6 – 7 – 8 – 9 - 10 (helemaal wel hetzelfde) 20. In hoeverre voelt het alsof jij Robin kent?

1 (helemaal niet) – 2 – 3 – 4 – 5 – 6 – 7 – 8 – 9 – 10 (helemaal wel) 21. In hoeverre wil jij zoals Robin zijn?

1 (helemaal niet) – 2 – 3 – 4 – 5 – 6 – 7 – 8 – 9 – 10 (helemaal wel) * Gedragsintentie ten opzichte van sporten (keuze aanklikken)

22. Ben je van plan te gaan hardlopen in de komende twee weken?

0 = helemaal niet, 1 = één keer in de week, 2 = twee keer in de week, 3 = drie keer in de week, 4 = vier keer in de week, 5 = vijf keer in de week, 6 = zes keer in de week, 7 = dagelijks

23. Ben je van plan aan krachttraining te doen in de komende twee weken?

0 = helemaal niet, 1 = één keer in de week, 2 = twee keer in de week, 3 = drie keer in de week, 4 = vier keer in de week, 5 = vijf keer in de week, 6 = zes keer in de week, 7 = dagelijks

(35)

34 24. Ben je van plan actief te gaan sporten in de komende twee weken? (zoals fietsen of

teamsporten)

0 = helemaal niet, 1 = één keer in de week, 2 = twee keer in de week, 3 = drie keer in de week, 4 = vier keer in de week, 5 = vijf keer in de week, 6 = zes keer in de week, 7 = dagelijks

* Attitude ten opzichte van sporten 25. Sporten zou voor mij … zijn.

1 (belonend) – 2 – 3 – 4 – 5 – 6 – 7 (straffend) 1 (nuttig) – 2 – 3 – 4 – 5 – 6 – 7 (nutteloos) 1 (goed) – 2 – 3 – 4 – 5 – 6 – 7 (slecht) 1 (nadelig) – 2 – 3 – 4 – 5 – 6 – 7 (voordelig) 1 (verstandig) – 2 – 3 – 4 – 5 – 6 – 7 (onverstandig) 1 (verblijdend) – 2 – 3 – 4 – 5 – 6 – 7 (betreurend) 1 (boeiend) – 2 – 3 – 4 – 5 – 6 – 7 (saai) 1 (aantrekkelijk) – 2 – 3 – 4 – 5 – 6 – 7 (onaantrekkelijk) * Debriefing

Bedankt voor deelname aan dit onderzoek. Aangezien obesitas een groot probleem blijft onder jongeren in Nederland willen wij erachter komen wat voor soort berichten op Facebook zorgen voor een bevordering van de gedragsintentie en attitude van jongeren ten opzichte van sporten. Als je na deelname van dit onderzoek nog vragen hebt kun je je wenden tot de onderzoeker Charlotte van Schijndel (charlottevschijndel@live.nl)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Uit de gevonden mediatie-effecten kan afgeleid worden dat lezers van de sympathieke versie van De Matador een positievere houding hebben ten opzichte van de protagonist

Ook de financiering met 1,5 miljoen euro door ZonMw van het zogenaamde WIDE-project waarin het Antoni van Leeuwenhoek, het UMC Utrecht en de Hartwig Medical Foundation

When occupying Germany, Ame- ricans had already done extensive research on the attitude of Germans and on cultural and historical traditions in German society that may have

Een deel van de afvoer die verzameld wordt in Salland stroomt in deze situatie dus niet meer door de Weteringen naar het Zwarte Water maar het achterliggende gebied in.. De hoogte van

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

I excluded data from individuals who were conceived less than 21 days after the end of a Ramadan (calculated as birth date minus 268 days) because, if they were born post term

Cite this article as: Mbuagbaw et al.: The cameroon mobile phone sms (CAMPS) trial: a protocol for a randomized controlled trial of mobile phone text messaging versus usual care

Dit rapport beschrijft het resultaat van twee vliegtuigtellingen, die in december 2009 en februari 2010 werden uitgevoerd om de aantallen en verspreiding vast te stellen van de in