• No results found

Invloed van leeftijd op de mate van psychopathische trekken bij kleuters en de mogelijke invloed van prosociaal gedrag op deze samenhang

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Invloed van leeftijd op de mate van psychopathische trekken bij kleuters en de mogelijke invloed van prosociaal gedrag op deze samenhang"

Copied!
15
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Invloed van leeftijd op

psychopathische trekken bij

kleuters en de mogelijke

invloed van prosociaal gedrag

op deze samenhang

Universiteit Leiden

Bachelorscriptie

Juli 2015

(2)

Inhoudsopgave Samenvatting... 2 Inleiding... 3 Ontwikkeling kind... 3 Prosociaal gedrag...……… 4 Methoden... 5 Procedure... 5 Participanten... 5 Instrumenten... 6

Child Problematic Traits Inventory... 6

Strenght and Difficulties Questionnaire... 7

Data analyse... 7

Mediatie en moderatie... 7

Resultaten... 8

Data inspectie... 8

Samenhang tussen leeftijd en psychopathische trekken... 8

Samenhang tussen leeftijd en prosociaal gedrag...….. 9

Samenhang tussen prosociaal gedrag en psychopathische trekken... 9

Mediatie en moderatie... 9

Conclusie en discussie... 10

Leeftijd en psychopathische trekken... 10

Prosociaal gedrag... 11

Zwakke en sterke punten van dit onderzoek... 11

Conclusie... 12

(3)

Samenvatting

Doel: In deze studie wordt de invloed van leeftijd op de mate van psychopathische trekken bij kleuters onderzocht. Daarnaast wordt onderzocht of prosociaal gedrag mogelijk een mediator of moderator is.

Methoden: De vragenlijsten zijn ingevuld door 210 ouders over hun kind (leeftijd 4-7 jaar). De ouders vulden de vragenlijst digitaal of op papier in. De vragenlijst bestaat uit de achtergrondinformatie, de

Child Problematic Traits Inventory (CPTI) en de Strength and Difficulties Questionnaire (SDQ). De

totaalscore van de CPTI werd gebruikt voor de mate van psychopathische trekken en de SDQ voor de score van prosociaal gedrag.

Resultaten: Leeftijd gaf geen significante relatie met de totaalscore op de CPTI. Wel relateerde een hogere leeftijd aan een lagere impulsivity-need for stimualtion-factor. Een significant negatieve relatie werd gevonden tussen prosociaal gedrag en de mate van psychopathische trekken. Tussen prosociaal gedrag en leeftijd werd geen significante samenhang gevonden. De mediatie analyse kon daarom niet uitgevoerd worden. Wel is de moderatie analyse uitgevoerd, prosociaal gedrag bleek geen moderator voor leeftijd en de mate van psychopathische trekken te zijn.

Conclusies: Naar aanleiding van de resultaten kan gesteld worden dat leeftijd niet gerelateerd is aan de mate van psychopathische trekken, ongeacht de mate van prosociaal gedrag van het kind. Daarnaast wordt geconcludeerd dat wanneer de leeftijd van het kind toeneemt de mate van impulsiviteit afneemt en dat hoger prosociaal gedrag samenhangt met een lagere mate van psychopathische trekken. Meer onderzoek kan onnodige interventies voorkomen en interventies gericht op prosociaal gedrag voor het tegen gaan of verlagen van psychopathische trekken.

(4)

Inleiding

Steeds meer onderzoek is gericht op de vroege stadia van psychopathische trekken om op deze manier al eerder te kunnen ingrijpen op mogelijke psychopathische problemen bij kinderen (Das, Ruiter, Heteren & Dorelijers, 2004). Hierbij wordt nog weinig rekening gehouden met de invloed van leeftijd op psychopathische trekken. Kinderen maken een grote ontwikkeling door op sociaal en cognitief gebied in de kleutertijd en deze ontwikkeling is mogelijk van belang voor de mate van psychopathische trekken van een kind. Neemt de mate van psychopathische trekken toe naarmate het kind ouder wordt of juist af? Om deze vraag te beantwoorden zal dit onderzoek zich richten op de invloed van leeftijd op de mate van psychopathische trekken bij kleuters in de leeftijd vier tot en met zeven jaar.

Ontwikkeling van het kind

De kindertijd wordt onder andere gekenmerkt door egocentrisme, ontwikkeling van moraliteit en de ontwikkeling van prosociaal gedrag (Davies, 2011; Feldman,2001). De peuter- en kleutertijd komt overeen met wat Piaget benoemt als de preoperationele periode (leeftijd 2,5-6). Egocentrisme speelt in deze fase een grote rol en Piaget beschrijft dit begrip als het zich niet in een ander kunnen verplaatsen. Deze vaardigheid ontwikkelt zich aan het einde van de kleutertijd (Feldman, 2001; Rutherford, 2011; Verhulst, 2005). Egocentrisme hangt nauw samen met de zogeheten 'Theory of Mind', dit is het vermogen je te kunnen verplaatsten in de gedachtes, gevoelen en intenties van een ander persoon (Verhulst, 2005). Kinderen in de peutertijd vertonen over het algemeen nog geen Theory of Mind terwijl kleuters deze vaardigheid vaak wel al laten zien (Verhulst, 2005). Wanneer zij, naarmate ze ouder worden, zich kunnen verplaatsen in de gevoelens van een ander zal het egocentrisme afnemen. Naast egocentrisme en de Theory of Mind speelt de ontwikkeling van moraliteit ook een grote rol in de kleutertijd (Feldman, 2001; Lightfoot, Cole & Cole, 2009). Piaget beschrijft twee soorten moraliteit. De eerste is heteronome moraliteit, dit is aangeleerde moraliteit (extern) waarbij kinderen geloven in één waarheid, regels van bijvoorbeeld een spel zullen nooit veranderen voor een kind wanneer ze met anderenspelen. Deze moraliteit gaat rond de late kleutertijd over in autonome coöperatie, waar kinderen vanuit zichzelf morele waarde en oordelen gaan vellen (intern) en waarbij kinderen zich bewust worden verschillende moraliteiten, zoals verschillende regels bij een spel (wanneer ze met een ander persoon spelen) (Feldman, 2001; Lightfoot, Cole & Cole, 2009; Verhulst, 2005). Prosociaal gedrag is gedrag dat voor een ander voordelig is en niet voor het kind zelf. Het omvat onder andere altruïsme, vriendschappen en (vrijwillig) hulp aanbieden (Feldman, 2001; Rutherford, 2011). In Feldman (2001) wordt beschreven dat kinderen die positieve feedback krijgen op moreel handelen dit gaan herhalen en op deze manier ook meer prosociaal gedrag gaan vertonen. Prosociaal gedrag kan zich pas volledig ontwikkelen wanneer een kind Theory of Mind bezit en zich daarom kan verplaatsen in de gevoelens van een ander en zich bewust is van zijn eigen identiteit (Feldman, 2001; Verhulst, 2005). Een peuter is echter al wel in staat empathie te tonen. Empathie is het vermogen gevoelens te herkennen en daar passend op te reageren (Feldman, 2005; Lightfoot, Cole & Cole, 2009). Wanneer peuters empathie tonen, handelen ze vaak naar hun eigen behoeften, zoals bijvoorbeeld het geven van hun eigen knuffel aan iemand die huilt, omdat dit voor het kind zelf een troostende werking heeft (Verhulst, 2005). Kleuters kunnen zich steeds beter in de beleving van iemand anders verplaatsen waardoor met de leeftijd het prosociale gedrag en empathisch vermogen toeneemt (Davies, 2011; Feldman, 2001).

(5)

Om dieper in te gaan op de ontwikkeling van deze gedragingen in relatie met leeftijd is ook de sociale en cognitieve ontwikkeling vanuit het neurobiologisch perspectief bekeken. De frontale cortex, het voorste gedeelte van het brein, bestaat uit de orbitale cortex en de prefrontale cortex. Deze twee delen spelen een belangrijke rol bij de regulatie van moraliteit en de onderdrukking van impulsen. Ook vinden veel processen die ten grondslag liggen aan emotieregulatie hier plaats. In de kleutertijd neemt synaptogenese en myelinisatie van de frontale cortex toe, dit houdt in dat er resepectievelijk steeds meer verbindingen tussen neuronen komen en door een vetlaagje om de axonen er snellere verbindingen worden gemaakt. Connecties die niet gebruikt worden, worden uit elkaar gehaald. Dit effect wordt ook wel pruning genoemd en er wordt plaats gemaakt voor nieuwe bruikbare connecties (Fallon, 2006; Feldman, 2001; Huttenlocher & Dabholkar, 1997; Lightfoot, Cole & Cole, 2009). Op deze manier ontwikkelt en groeit het brein. Uit studies naar het volwassen brein blijkt dat volwassenen met psychopathische trekken vaak defecten hebben in de prefrontale en orbifrontale cortex (Fallon, 2006; Rutherford, 2011). Omdat in dit gedeelte van het brein de impulsregulatie en het empathisch vermogen worden gereguleerd, leidt een defect in deze cortex vaak tot slechtere onderdrukking van impulsen en verminderde moraliteit (Fallon, 2006; Rutherford, 2011). Dit past in het psychologisch beeld van psychopathie waarbij wordt beschreven dat een volwassene met psychopathie onder andere verminderd prosociaal gedrag vertoont, een slechtere onderdrukking van impulsen heeft, meer zelfzuchtig gedrag en minder empathie vertoont (Farrington, 2005; Neumann, Kosson & Salekin, 2007). Bij jonge kinderen is de frontale cortex nog in de groei en dit verklaard waarom nog niet alle kinderen een goede onderdrukking hebben van impulsen en nog niet volledig ontwikkelde moraliteit (Fallon, 2006; Fossatia, et al., 2007; Lightfoot, Cole & Cole, 2009). Bij de oudere kleuters wordt dus een betere impulsregulatie verwacht dan bij de jongere kinderen omdat deze door hun leeftijd meer ontwikkeld zijn. Wanneer de kinderen nog in hun sociale ontwikkeling zijn en sommige volwassen psychopathische trekken nog aanwezig zijn (egocentrisme, weinig onderdrukking van impulsen), is deze mate van psychopathische trekken meestal nog niet klinisch relevant, omdat bij het normaal ontwikkelende kind deze trekken met de leeftijd afnemen (Gill & Crino, 2012; Kazdin, 1989; Moritz & Le Blanc, 2003).

Invloed van prosociaal gedrag

Daarnaast wordt onderzocht of prosociaal gedrag van invloed is op de mogelijke samenhang tussen leeftijd en psychopathische trekken. Verwacht wordt dat prosociaal gedrag samenhangt met de mate van psychopathische trekken en met leeftijd. Volwassenen met een psychopathische stoornis vertonen vaak weinig prosociaal gedrag. Dit antisociale gedrag wordt gekenmerkt door weinig empathie, slecht in andere mensen verplaatsen en egocentrisch gedrag (Farrington & Coid, 2003). Een hogere mate van prosociaal gedrag relateert dus aan een lagere mate van psychopathische trekken.

Prosociaal gedrag is nog in ontwikkeling bij jonge kinderen. Piaget beschrijft empathie als een belangrijk aspect van prosociaal gedrag. In zijn theorie spreekt Piaget over affectieve empathie en cognitieve empathie (Dovidio, Piliavin, Schroeder & Penner, 2006). Affectieve empathie is een passende reactie op de emotie van iemand anders. Deze empathie komt voornamelijk tot stand door feedback vanuit de omgeving, kinderen vanaf 2 jaar vertonen al deze vorm van empathie. Wanneer een kind minder gevoelig is voor feedback of geen feedback krijgt, is er een kans dat empathie zich minder goed ontwikkeld. Daarnaast wordt er gesproken over cognitieve empathie (Dovidio, Piliavin, Schroeder & Penner, 2006). Cognitieve empathie is het vermogen om te begrijpen wat een ander voelt en denkt en komt volgens Piaget tot stand rond vijf of zes jaar en is het pas rond het tiende levensjaar volledig ontwikkeld. Wanneer deze empathie is ontwikkeld, zal een kind zich kunnen

(6)

inleven in de behoeftes van een ander en deze persoon, wanneer nodig, hulp aanbieden. Door middel van positieve feedback op deze hulp zal het prosociale gedrag zich ontwikkelen en zichzelf in stand houden (Dovidio, Piliavin, Schroeder & Penner, 2006). Volwassenen beschikken in principe dus over cognitief empathisch vermogen wat een belangrijke onderdeel is van prosociaal gedrag. Daarom is de verwachting is dat wanneer het cognitief empathisch vermogen bij kinderen groeit, het prosociale gedrag toeneemt met de leeftijd. Naast de verwachte verbanden tussen prosociaal gedrag en psychopathische trekken en leeftijd en psychopathische trekken, wordt dus ook een verband tussen leeftijd en prosociaal gedrag verwacht. In dit onderzoek wordt daarom de invloed van prosociaal gedrag op de samenhang tussen leeftijd en psychopatische trekken onderzocht. Kan prosociaal gedrag de samenhang tussen leeftijd verklaren (is prosociaal gedrag een mediator) of is er een interactie effect van prosociaal gedrag op leeftijd met psychopathische trekken (is prosociaal gedrag een moderator)?

Methoden

Procedure

De data is verkregen uit vragenlijsten, die door ouders over hun kind zijn ingevuld. De werving van de participanten is via scholen en de kennissenkring van de studenten gegaan. Op scholen werden flyers met uitleg over het onderzoek uitgedeeld en de ouders mochten kiezen of ze de vragenlijst digitaal of op papier wilden invullen. Het invullen van de vragenlijst bedraagt ongeveer 20 minuten en ouders konden deze tussentijds stop zetten om op een later moment verder te gaan. Wanneer de ouder na een maand de rest van de gegevens nog niet had ingevoerd, werd het ingevulde deel naar de Universiteit gestuurd. Het onderzoek maakte gebruik van informed consent, waarbij de ouder aangeeft het doel van het onderzoek te begrijpen en toestemming geeft om deel te nemen aan dit onderzoek. Daarnaast werden de participanten gewezen op de anonimiteit van de vragenlijst.

Participanten

Ouders hebben de vragenlijst ingevuld over hun kind tussen de vier en zeven jaar. De participanten zijn geworven door studenten van de studie pedagogische wetenschappen aan de Universiteit Leiden. De onderzoeksgroep bedraagt 210 ouders die de vragenlijst over hun kind hebben ingevuld. De verdeling jongens en meisjes is nagenoeg gelijk, in Tabel 1 staat de verhouding van jongens meisjes beschreven met hun gemiddelde leeftijd.

Tabel 1. Gemiddelde leeftijd

N M (SD)

Jongens 105 5.85 (1.01)

Meisjes 102 5.87 (1.04)

Totaal 207 5.86 (1.02)

De ouders konden hun hoogst afgeronde onderwijs invullen. Het overgrote deel heeft hoger onderwijs (60.9%) afgesloten, daarna volgen voortgezet onderwijs (31.9%) en lager beroepsonderwijs (8.6%). In Figuur 1 staat deze verdeling weergegeven. Het opleidingsniveau van ouders heeft effect op de sociaaleconomische status (SES) van ouders. Wanneer ouders een hoger SES hebben ervaren ze vaak minder stress. Dit kan positieve invloed hebben op de opvoedingsstijl en de ontwikkeling van prosociaal gedrag van het kind (Pinderhughes, Dodge, Zelli, Bates & Pettit, 2000).

(7)

Figuur 1. Hoogst afgeronde opleiding ouders

Instrumenten

De vragenlijst bestaat uit verschillende onderdelen; achtergrondinformatie van ouder en kind, de Child Problematics Traits Inventory (CPTI) en de Strength and Difficulties Questionnaire (SDQ). Ten eerste is gevraagd naar achtergrondinformatie, waaronder leeftijd van kind, geslacht van het kind en opleidingsniveau van ouder. De vragenlijsten zijn beide voldoende tot goed beoordeeld, wat de uitkomst van de testresultaten valide maakt. Daarbij moet wel rekening worden gehouden met het feit dat de CPTI, bedoeld voor kinderen tot en met achttien jaar, alleen gevalideerd is voor de leeftijdsgroep van drie tot en met vijf jaar (Colins et al., 2014). Dit onderzoek heeft een leeftijdsgroep van vier tot en met zeven jaar.

Child Problematic Traits Inventory

Daarna volgde de Child Problematic Traits Inventory (CPTI). Deze vragenlijst is ontwikkeld om psychopathische trekken in de kindertijd te kunnen aantonen, begrijpen en om mogelijk latere psychopathie in de volwassenheid te kunnen voorspellen (Colins et al., 2014). De CPTI is bedoeld voor kinderen in de leeftijd drie tot en met achttien jaar. De vragenlijst bestaat uit 28 items verdeeld in drie dimensies. De eerste 8 items zijn gelabeld als de 'grandious-deceitful' factor (GD-factor), deze factor bevat vragen die betrekking hebben op de narcistische trekken en het lieggedrag van het kind. Hieronder vallen vragen zoals: “Uw kind lijkt zichzelf superieur te vinden ten opzichte van andere”, “Uw kind liegt vaak om te krijgen wat hij/zij wil” en “Uw kind lijkt meer te liegen dan andere kinderen van zijn/haar leeftijd”. Het missen van schuld, berouw en empathie wordt beoordeeld in de 'callous-unemtional' factor (CU-factor), bestaande uit 10 items. Voorbeelden van items zijn: “Uw kind toont zelden medeleven met anderen”, “Uw kind lijkt nooit een slecht geweten te hebben over wat hij/zij heeft gedaan”, en “Uw kind lijkt soms helemaal het vermogen te missen om schuld en berouw te voelen”. Tot slot is de derde factor gelabeld als 'impulsivity- need for stimulation' (INS-factor). Deze 10 items bevatten vragen over het nodig hebben van stimulaties, impulsiviteit, het zoeken naar sensatie door middel van risicovol speelgedrag en het snel vervelen zoals: “Uw kind houdt niet van wachten”, “Uw kind lijkt snel verveeld te raken”, en “Uw kind lijkt dingen louter voor de kick te doen”. De vragen in de CPTI worden op een stapsgewijze schaal uitgevraagd. Ouders kunnen per item invullen of de uitspraak op hun kind van toepassing is. Hierbij geldt 1= helemaal niet van toepassing;

2=niet goed van toepassing; 3=redelijk van toepassing; 4=helemaal van toepassing. De ouders werd

(8)

(Colins et al., 2004). In dit onderzoek wordt de totaalscore op de CPTI gebruikt om de mate van

psychopathische trekken weer te geven. Om een volledig beeld te vormen van de relatie tussen leeftijd en de mate van psychopathische trekken zullen de drie domeinen van de CPTI uitgesplitst worden en ieder onafhankelijk met leeftijd getoetst worden (leeftijd en GD-factor, Leeftijd en CU-factor, leeftijd en INS-factor).

Strength and Difficulties Questionnaire

De tweede vragenlijst die gebruikt wordt is de 'Strenght and Difficulties Questionnaire' (SDQ)(Goodman, 1997). Deze vragenlijst is ontwikkeld voor kinderen in de leeftijd vier tot en met zestien jaar. De vragenlijst kan worden ingevuld door kinderen zelf en door ouders of leerkrachten. De door ouders ingevulde vragenlijst is gebruikt voor dit onderzoek. De SDQ is onderverdeeld in vijf domeinen en elk domein bevat vijf vragen. De domeinen zijn als volgt: gedragsproblemen, emotionele symptomen, hyperactiviteit, problemen met vriendschappen en prosociaal gedrag. In dit onderzoek wordt naar de samenhang van prosociaal gedrag met leeftijd en psychopathische trekken gekeken, daarom zal in de analyse gebruik worden gemaakt van het vijfde domein van de SDQ, het prosociaal gedrag. De vijf items die samen de schaal ‘prosociaal gedrag’ vormen zijn als volgt; item 1=

Houdt rekening met gevoelens van anderen; item 4= Deelt gemakkelijk met andere kinderen; item 9= Is behulpzaam wanneer iemand anders van streek is, pijn heeft of zich ziek voelt; item 17= Aardig voor jongere kinderen; item 20= biedt vrijwillig hulp aan anderen (ouders, leerkrachten, leerlingen).

Ouders vullen bij elk van deze vraag in; 'niet waar', 'een beetje waar' of 'helemaal waar' (Goodman, 1997). De totaalscore voor prosociaal gedrag wordt geconstrueerd door de totaalscore op deze vijf items. Een lage score houdt in dat een kind minder prosociaal gedrag vertoont. Kinderen vallen onder een risico groep (de klinische range) wanneer ze een score van 0-4 hebben. De grensgevallen zijn de kinderen met een score van 5, deze kinderen vallen niet in de klinische range maar behoren wel tot een groep met een relatief lage prosociaal gedragscore. Kinderen met een score van 6-10 op het prosociale gedragdomein vallen in de normale/niet klinische range. Deze kinderen vertonen voldoende tot goede prosociale gedragingen (Goodman, 1997).

Data-analyse

Dit onderzoek is een cross-sectioneel onderzoek en zal door middel toetsende statistiek proberen een antwoord te verkrijgen op de vraag; Hangt de mate van psychopathische trekken bij kleuters samen met leeftijd? Om deze vraag te kunnen beantwoorden zal gebruik gemaakt worden van een enkelvoudige regressieanalyse. De mate van psychopathische trekken, verkregen uit de totaalscore van de CPTI, is hier de afhankelijke variabele en leeftijd de onafhankelijke variabele. Het toetsen van elk domein van de CPTI met leeftijd zal ook door middel van enkelvoudige regressieanalyses gebeuren.

Mediatie en moderatie analyse

De vraag of prosociaal gedrag de samenhang tussen leeftijd en de mate van psychopathische trekken kan verklaren wordt getoetst door middel van een mediatieanalyse. Deze analyse kan alleen uitgevoerd worden wanneer er aan zekere voorwaarde wordt voldaan. Deze voorwaarde is dat er significante regressies zijn op de volgende drie relaties: leeftijd en psychopathische trekken, leeftijd en prosociaal gedrag en prosociaal gedrag en psychopathische trekken (zie Figuur 2). Prosociaal gedrag is dan de mediator variabele.

Een moderatieanalyse zal antwoord geven op de vraag of prosociaal gedrag de samenhang tussen leeftijd en de mate van psychopathische trekken beïnvloedt (zie Figuur 3). Prosociaal gedrag is dan de moderator variabele.

(9)

Figuur 2. Mediatie Figuur 3. Moderatie

Resultaten

Data inspectie

Kinderen onder de 4.00 en boven de 7.99 jaar werden uit de data verwijderd zodat de leeftijdsgroep vier tot en met zeven jaar werd meegenomen in de analyses. Na inspectie van de data konden er ook drie uitbijters uitgehaald worden. Deze hadden een incomplete vragenlijst of continu hetzelfde antwoord ingevuld (bijvoorbeeld overal 1). Deze drie variabelen zijn vanwege hun ongeloofwaardigheid uit de data gehaald. De uiteindelijke onderzoeksgroep bestond uit 207 participanten (N=207) en een gemiddelde leeftijd van 5.86 jaar (M=5.86, SD= 1.02) (Zie Tabel 1). De gemiddelde score voor psychopathische trekken is 45.73 (M=45.73, SD= 9.87). De gemiddelde score op prosociaal gedrag van de groep is 8.16 (M= 8.16, SD= 1.71), dit valt binnen de normale score (Normaal score: 6-10, borderline: 5, abnormale score 0-4)(Goodman, 1997). Van de 203 kinderen vallen 8 kinderen in de borderline score en 8 kinderen in de abnormale score,, waarvan 3 kinderen een score van 3 hebben en 5 kinderen een score van 4. In Tabel 2 is een overzicht van de data te zien. De data kan als normaal verdeeld worden beschouwd omdat de standaard fout van de scheefheid en de standaard fout van de welving bij alle variabelen <|1.96| is (Vocht, 2013).

Tabel 2. Beschrijving van de variabelen; leeftijd, prosociaal gedrag en psychopathische trekken

Min max M (SD) std. std. scheefheid welving Leeftijd 4 8 5.86(1.02) .169 .337 Prosociaal 3 10 8.16(1.71) .171 .340 Psychopathische 30 75 45.73(9.87) .171 .340 trekken

In dit onderzoek wordt een mediatieanalyse of moderatieanalyse uitgevoerd. Om de mediatieanalyse uit te voeren is een onafhankelijke variabele (leeftijd), een afhankelijke variabele (psychopathische trekken) en een mediator variabele (prosociaal gedrag) nodig. Of prosociaal gedrag een moderator is zal getoetst worden door middel van een regressieanalyse met interactie effect.

Samenhang tussen leeftijd en psychopathische trekken

Ten eerste is een scatterplot gemaakt van de correlatie tussen leeftijd (onafhankelijke variabele) en de mate van psychopathische trekken (afhankelijke variabele). Volgens de hypothese neemt de mate van psychopathische trekken af wanneer de leeftijd toeneemt. De puntenwolk van de scatterplot vertoont veel spreiding (zie Figuur 4) en er werd geen significante samenhang gevonden tussen leeftijd en psychopathische trekken (β= -.132, t(203)=-1.892, p= .06), maar wanneer

(10)

Figuur 4. Scatterplot leeftijd en psychopathische trekken

een lijn door de scatterplot getekend wordt is te zien dat deze licht afloopt (zie Figuur 4). Om een volledig beeld te krijgen, is er ook naar de samenhang van leeftijd met de verschillende subgroepen van de CPTI gekeken. Deze samenhang is getoetst door enkelvoudige regressieanalyses van de onafhankelijke variabele, leeftijd met de afhankelijke variabele, één subschaal van de CPTI. Geen significante samenhang werd gevonden tussen leeftijd en de subschalen callous-unemotional (CU)( β= -.074, t(203)= -1.054, p= .293) en grandious-deceitful (GD)(β= -.104, t(203)= -1.476, p= .141). Wel werd een significante samenhang gevonden tussen leeftijd en de subschaal 'impulsivity- need for stimulation' (INS)(β= -.149, t(203)= -2.3134, p= .034). Uit deze analyse blijkt dus een negatieve regressie wat inhoudt dat bij een hogere leeftijd een lagere score is gevonden op het domein voor ‘ impulsivity-need for stimulation’ .

Samenhang tussen leeftijd en prosociaal gedrag

Van de relatie tussen leeftijd en prosociaal gedrag is een scatterplot gemaakt en een enkelvoudige regressieanalyse uitgevoerd. Geen significante samenhang werd gevonden tussen deze twee variabelen (β= .112, t(203)= 1.603, p= .111).

Samenhang tussen prosociaal gedrag en psychopathische trekken

De derde samenhang, de relatie tussen prosociaal gedrag en psychopathische trekken (de totale score op de CPTI) vertoonde een significante samenhang (β= -.460, t(203)= -7.349, p<.001). Ook op de drie subschalen van de CPTI zijn negatief significante regressies gevonden. De CU factor heeft de hoogste correlatie met prosociaal gedrag (β=-.565, t(203)= -9.700, p<.001). Ook de INS factor (β= -.304, t(203)= -4.53, p<.001) en de GD factor (β= -.301, t(203)= -4.476, p<.001) hangen negatief samen met prosociaal gedrag. De relatie tussen de mate van psychopathische trekken en prosociaal gedrag houdt in dat prosociaal gedrag 21% (R2 = 0.212) van de variantie van de mate van psychopathische trekken verklaart, dit is een zwak verband. In de hypothese werd een samenhang tussen prosociaal gedrag en psychopathische trekken verondersteld. Dit verband is negatief significant gevonden wat inhoudt dat wanneer prosociaal gedrag toeneemt de mate van de psychopathische trekken afneemt.

(11)

Figuur 5. Samenhang van de drie variabelen; leeftijd, psychopathische trekken en prosociaal gedrag

Mediatie en moderatie

Voor een mediatieanalyse behoren er drie significante relaties te zijn. In dit onderzoek is de relatie tussen prosociaal gedrag en leeftijd en de relatie tussen leeftijd en de mate van psychopathische trekken niet significant bevonden (zie Figuur 5), de mediatieanalyse wordt dus niet uitgevoerd.

De moderatieanalyse is wel uitgevoerd. Uit analyse blijkt dat er geen significant hoofdeffect is tussen leeftijd en de mate van psychopathische trekken (β= -.132, t(203)= -1.892, p= .06). Om te toetsen of deze samenhang gemodereerd wordt door prosociaal gedrag is, na het centraliseren van de variabelen leeftijd en prosociaal gedrag, een multiple regressieanalyse met interactie-effect uitgevoerd. De regressieanalyse van het volledige model is significant (F= 18.531, p<.001), er wordt dus verder gekeken naar het interactie-effect. Het toevoegen van de interactie-term is niet significant gebleken (β= -.004, t(203)= -.065, p= .948)(zie Tabel 3) en kan dus de mate van psychopathische trekken niet voorspellen.

Tabel 3. Moderatie analyse; afhankelijk variabele: CPTItotaal

standardized

Unstandardized Coefficients coefficients

B std. E β t p Constant 45.884 .621 73.842 <.001 Leeftijd -.785 .609 -.081 -1.289 .199 Prosociaal -2.605 .368 -.450 -7.081 <.001 Leeftijd*prosociaal -.023 .353 -.004 -.065 .948 R2=.218 Conclusie en discussie

Voor vroege interventies bij kinderen is het van belang om de invloed van leeftijd op de mate van psychopathische trekken in beeld te hebben. Dit onderzoek heeft zich daarom gericht op de samenhang tussen leeftijd en de mate van psychopathische trekken. Het blijkt dat leeftijd geen samenhang vertoont met de totale mate van psychopathische trekken (gemeten door middel van de CPTI), maar wel samenhangt met het ‘impulsivity- need for stimulation’ domein. Daarnaast is de invloed van prosociaal gedrag op de samenhang tussen leeftijd en de mate van psychopathische trekken. Prosociaal gedrag blijkt deze samenhang niet te beïnvloedden. Wel is er een relatie tussen

(12)

prosociaal gedrag en de mate van psychopathische trekken. Deze trekken zijn lager wanneer er hoger op prosociaal gedrag wordt gescoord.

Leeftijd en psychopathische trekken

Het blijkt dat leeftijd geen voorspeller is voor de mate van psychopathische trekken. Wel is een hogere leeftijd gerelateerd aan een lagere mate van de ‘impulsivity-need for stimulation’-factor (INS). De verwachting dat door onder andere de ontwikkeling van het brein, de psychopathische trekken met de leeftijd zouden afnemen (Gill & Crino, 2012; Kazdin, 1989; Moritz & Le Blanc, 2003) werd niet bevestigd in dit onderzoek. Een verklaring voor deze uitkomst zou kunnen zijn dat tussen de ‘grandious-deceitful’- factor (GD) en leeftijd en ‘callous-unemotional’- factor (CU) en leeftijd geen verband is gevonden. De GD-factor is onder andere gericht op het lieggedrag en de narcistische trekken van het kind. Uit onderzoek blijkt dat liegen toeneemt wanneer een kind ouder wordt (onderzocht in de leeftijdsgroep drie tot en met zeven jaar) (Talwar & Lee, 2002). Dit positieve verband is niet gevonden in dit onderzoek (geen samenhang gevonden tussen de GD-factor en leeftijd). Uit onderzoek blijkt dat narcistische trekken al in de peutertijd zichtbaar kunnen zijn (Carlson & Gjerde, 2009). De verandering in deze trekken over leeftijd heen hangt af van externe factoren, zoals opvoeding en het sociale netwerk, meer dan van de leeftijd (Campbell & Miller, 2011). Deze twee bevindingen kunnen een verklaring zijn voor het feit waarom de GD-factor niet samenhangt met leeftijd. Daarnaast hangt in dit onderzoek ook de CU-factor niet samen met leeftijd. Uit onderzoek blijkt dat de ‘callous-unemotional’ trekken stabiel blijven. Ze zijn wel veranderlijk, maar het ouderschap en de mate van angst van het kind spelen hier een grotere rol in dan leeftijd (Pardini, Lochem & Powell, 2007). Deze bevinding komt overeen met de gevonden resultaten dat leeftijd en de CU-factor niet samenhangen. Dat leeftijd niet samenhangt met de totaal score op de CPTI kan dus verklaard worden door het GD-domein en CU-domein die niet samenhangen met leeftijd. Daarnaast is het belangrijk mee te nemen dat de CPTI alleen getest is op validiteit en betrouwbaarheid voor kinderen in de leeftijd drie tot en met vijf jaar (Colins et al., 2014). Dit onderzoek richt zich op kinderen in de leeftijd vier tot en met zeven jaar. Het verschil in leeftijdsgroepen zou mogelijk een reden kunnen zijn voor het niet vinden van de verwachte relatie tussen leeftijd en de mate van psychopathische trekken.

Echter is er wel een relatie gevonden tussen leeftijd en de 'impulsivity- need for stimulation'-factor. Een hogere leeftijd hangt samen met een lagere score op deze stimulation'-factor. Dit is consistent met eerder onderzoek waaruit blijkt dat impulsiviteit met de leeftijd afneemt (Côté, Tremblay, Nagin, Zoccolillo, & Vitaro, 2002; Steinberg et al., 2008). Een mogelijke verklaring hiervoor kan zijn dat het brein van een kleuter nog niet volledig ontwikkeld is. De prefrontale cortex, waar impulsiviteit en impulscontrole gereguleerd worden, is bij kleuters nog in de ontwikkeling. Naarmate de ontwikkeling vordert en het brein groeit zal de impulscontrole verbeteren en zal de impulsiviteit afnemen (Fallon, 2006; Feldman, 2001;Lightfoot, Cole & Cole, 2009; Steinberg et al., 2008). Naast de impulsiviteit meet de INS-factor ook het opzoeken van stimulatie wat zich vaak uit in risicovol speelgedrag. Volgens onderzoek van Sandseter en Kennair (2012) is dit speelgedrag bij jonge kinderen normaal en vermindert wanneer het kind ouder wordt. Ook dit komt overeen met de bevinding dat een hogere leeftijd correleert met een lagere 'impulsivity- need for stimulatuion'-factor.

Invloed van prosociaal gedrag

De relatie tussen leeftijd en de mate van psychopathische trekken blijkt niet gemodereerd te worden door prosociaal gedrag, leeftijd en prosociaal gedrag zijn in dit onderzoek slechte voorspellers voor de mate van psychopathische trekken. Een mogelijke verklaring voor deze bevinding kan zijn dat er geen samenhang is gevonden tussen de leeftijd en prosociaal gedrag en dat

(13)

geen hoofdeffect is gevonden tussen leeftijd en de mate van psychopathische trekken, deze samenhang was eerder wel verondersteld (Farrington & Coid, 2003).

Consistent met eerder onderzoek van Farrington en Coid (2003) komt uit dit onderzoek dat de mate van psychopathische trekken afneemt wanneer prosociaal gedrag toeneemt. Prosociaal gedrag kan dus mogelijk als beschermende factor voor psychopathie optreden.

Beperkingen van het onderzoek

Dit onderzoek heeft een aantal beperkingen. Ten eerste is de rapportage alleen door ouders gedaan. Vaak hebben zij alleen de gedragingen van broertjes en zusjes als vergelijkingsmateriaal, waardoor hun referentiekader kleiner is dan bijvoorbeeld het kader van leerkrachten. Ook zijn ouders subjectiever dan een leerkracht of getrainde observator. Ze zullen niet graag negatief over hun kind willen rapporteren en zo kan er een vertekend beeld van de uitkomsten ontstaan. De CPTI is alleen gevalideerd voor de vragenlijsten die zijn ingevuld door leerkrachten. In dit onderzoek wordt gebruik gemaakt van de vragenlijst die alleen is ingevuld door ouders. Omdat ouders mogelijk anders scoren dan leerkrachten is voor een volledig juist beeld nog empirisch onderzoek nodig naar de vragenlijsten, ingevuld door ouders (Colins et al., 2014). Ook is de CPTI gevalideerd voor kinderen in de leeftijdsgroep drie tot en met vijf jaar. De onderzoeksgroep uit deze studie bedraagt kinderen in de leeftijd vier tot en met zeven jaar (Colins et al., 2014). Deze beperkingen van de CPTI zouden een vertekend beeld van de resultaten kunnen weergeven.

Daarnaast is er geworven door studenten van de Universiteit Leiden. Dit heeft ertoe geleid dat veel participanten uit de Randstad komen en het grootste deel van de ouders hoger opgeleid is. Hoger opgeleide ouders hebben vaak een hogere sociaal economische status (SES) wat betekent dat ze vaak minder stress ervaren. Wanneer kinderen met minder stress worden opgevoed heeft dit een positieve invloed op het prosociaal gedrag (Pinderhughes, Dodge, Zelli, Bates & Pettit, 2000). Ook zijn ouders meer in staat naschoolse opvang of bijvoorbeeld sportverenigingen te betalen wat bijdraagt aan sociale interacties. Deze interacties zijn belangrijk voor de ontwikkeling van prosociaal gedrag van een kind (Feldman, 2001). Dat er geen relatie is gevonden tussen leeftijd en prosociaal gedrag zou dus kunnen komen omdat de steekproef niet genoeg variabiliteit en niet generaliseerbaar is voor de Nederlandse bevolking.

Conclusie en relevantie

Naar aanleiding van de resultaten kan gesteld worden dat leeftijd niet gerelateerd is aan de mate van psychopathische trekken, ongeacht de mate van prosociaal gedrag van het kind. Daarnaast kan gesteld worden dat wanneer de leeftijd toeneemt de mate van impulsiviteit afneemt en dat hoger prosociaal gedrag samenhangt met een lagere mate van psychopathische trekken. Inzicht in de samenhang tussen leeftijd en psychopathie is van belang voor om te voorkomen dat onnodige interventies op jonge kinderen worden verricht. Uit dit onderzoek blijkt dat er nog niks gezegd kan worden over de leeftijd en psychopathie. Vervolgonderzoek met een grotere variabiliteit in de onderzoeksgroep en een mogelijk nieuwe valide leeftijdsgroep voor de CPTI zou eventueel de hypotheses kunnen bevestigen. Wel kan uit dit onderzoek geconcludeerd worden dat prosociaal gedrag een rol speelt in de psychopathie. Eventuele interventies om psychopathische trekken te verminderen of te voorkomen zouden hun pijlen op het prosociale gedrag van een kind kunnen richten.

(14)

Referenties

Baillargeon, R.H., Morisset, A., Keenan, K., Normand, C.L., Jeyaganth, S., Boivin, M & Tremblay, R.E. (2011). The development of prosocial behaviors in young children: A prospective population-Based cohort study. The Journal of Genetic Psychology, 172, 3.

Carlson, K. S., & Gjerde, P. F. (2009). Preschool personality antecedents of narcissism in adolescence and young adulthood: a 20-year longitudinal study. Journal of Research in Personality, 43, 570–578.

Campbell, W.K., & Miller, J.D. (2011). The Handbook of Narcissism and Narcissistic Personality

Disorder: Theoretical Approaches, Empirical Findings, and Treatments. Hoboken, New Jersey:

John Wiley & Sons

Colins, O. F., Andershed, H., Frogner, L., Lopez-Romero, L., Veen, V., & Andershed, A. K. (2014). A new measure to assess psychopathic personality in children: The Child Problematic Traits

Inventory. Journal of psychopathology and behavioral assessment, 36(1), 4-21.

Côté, S.,Tremblay,R. E., Nagin, D., Zoccolillo, M., & Vitaro, F. (2002). The development of impulsivity, fearfulness, and helpfulness during childhood: patterns of consistency and change in the trajectories of boys and girls. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 43(5), 609–618 Das, J., Ruiter, C. de, Heteren, M. van, & Doreleijers, T.A.H. (2004). Psychopathie bij kinderen en

jeugdigen: stand van zaken en diagnostische instrumenten. Tijdschrift voor orthopedagogiek,

kinderpsychiatrie en klinische kinderpsychologie, 29

Davies, D. (2011). Child Development, a practitioner's guide. United States of America, The Guilford Press.

Dovidio, J.F., Piliavin, J.A., Schroeder, D.A., & Penner, L.A. (2006). The social psychology of prosocial behavior. Londen: Lawrence Erlblaum Associates, Publishers.

Fallon, J.H. (2006). Neuroanatomical background to understanding the brain of the young psychopath. Ohio State Journal of Criminal Law, 2, 341-369.

Farrington, D.P. (2005). The importance of child and adolescent psychopathy. Journal of Abnormal Child Psychology, 33(4), 489-490

Farrington, D.P. & Coid. J.W. (2003). Early prevention of adult antisocial behavior. Cambridge, United Kingdom: University Press

Feldman, R.S. (2001). Child Development (2th ed.). Upper Saddle River, New Jersey: Prentice Hall. Fossatia, A., Barrattb, E.S., Borronia, S., Villaa, D., Graziolia, F. & Maffeia, C. (2007). Impulsivity,

aggressiveness, and DSM-IV personality disorders. Psychiatry Research, 149(1–3): 157– 167 Gill, D. J., & Crino, R.D. (2012). The Relationship between Psychopathy and Age in a Non-Clinical

Community Convenience Sample. Psychiatry, Psychology and Law, 19(4), 547–557

Goodman, R. (1997). The Strenghts and Difficuties Questionnaire: A research note. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 38 (5), 581-586.

Huttenlocher, P.R., & Dabholkar, A.S. (1997). Regional differences in synaptogenesis in the human cerebral cortex. Journal of Comparative Neurology, 387, 167-178.

(15)

Kazdin, A. E. (1989). Developmental Psychopathology: Current Research, Issues, and Directions.

Western Psychiatric Institute and Clinic, University of Pittsburgh School of Medicine

Lightfoot, C., Cole, M., & Cole, S.R. (2009). The development of children (6th ed.). New York, NY: Worth Publishers

Morizot, J., & Le Blanc, M. (2003). Continuity and change in personality traits from adolescence to midlife: A 25-year longitudinal study comparing representative and adjudicated men. Journal

of Personality, 71(5): 705–755.

Neumann, C.S., Kosson, D.S., & Salekin, R.T. (2007). Exploratory and Confirmatory Factor Analysis of the Psychopathy Construct: Methodological and Conceptual Issues. In H. Hervé & J.C. Yuille (Red.), The Psychopath: Theory, Research, and Practice(pp. 79-105). United states of America, USA: Lawrence Erlblaum Associates.

Pardini, D.A., Lochman, J.E., & Powell, N. (2007). The Development of Callous-Unemotional Traits and Antisocial Behavior in Children: Are There Shared and/or Unique Predictors? Journal of

Clinical Child and Adolescent Psychology 36 (3), 319–333

Pinderhughes, E.E., Dodge, K.A., Zelli, A., Bates, J.E., & Pettit, G.S. (2000). Discipline responses: Influences of parents’ socioeconomic status, ethnicity, beliefs about parenting, stress, and cognitive-emotional processes. Journal of Family Psychology, 14, 3, 380-400.

Rutherford, M.D. (2011). Child Development, perspectives in developmental psychology. United States of America, NY; Oxford University Press

Sandseter, E.B.H., & Kennair, L.E.O. (2012). Children’s risky play from an evolutionary perspective: the anti-phobic effects of thrilling experiences. Evolutionary Psychology, 9(2), 257–284. Steinberg, L., Albert, D., Cauffman, E., Banich, M., Graham, S., & Woolard, J. (2008). Age differences

in sensation seeking and impulsivity as indexed by behavior and self-report: Evidence for a dual systems model. Developmental Psychology, 44(6), 1764-1778.

Talwar, V., & Lee, K. (2002). Development of lying to conceal a transgression: Children’s control of expressive behaviour during verbal deception. International Journal of Behavioral

Development (5), 436–444

Verhulst, F.C. (2005). De ontwikkeling van het kind. Assen, Nederland: Koninklijke Van Gorcum Vocht, A. de (2013). Basishandboek SPSS 21. Utrecht: Bijleveld Press.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

The Kurdish and Dutch identity do not inherently clash with each other and Dutch identity has been much more influential to the identity of the second generation of Kurds, in

H6: Credible commitments Economic cooperation H6a: Investments and profits H6b: regulatory framework Case 1: BTC pipeline No clear connection between levels of

If social media constitutes a gateway to younger audiences, this motivation may affect what sort of content       news outlets prioritise on these platforms. 10) research also

Concepts Policy process theory element Actors making decisions Institutions Networks and subsystems Ideas and beliefs Context Events Issue pressure Items on the agenda

This thesis concludes that the relationship between contracts, control and trust in the client-supplier relationship between HumanCapitalCare and IT&amp;Care is shaped and

As David Špaček, Mihály Csótó and Nicolae Urs argue in chapter 3.5, the way e-governance is realised also in policy designs, depends on ‘the development of e-government and

In this contribution, we present the results of a field experiment that, as a first step, documents the effect of building geometry on the size of aeolian

officials outside the school with a mandate from a national/local authority, by: (1) coordinating visits to all schools and stakeholders in the network; (2) examining the quality