• No results found

De relatie tussen agentic en communal persoonlijkheidseigenschappen en narcisme

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De relatie tussen agentic en communal persoonlijkheidseigenschappen en narcisme"

Copied!
23
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De relatie tussen agentic en communal

persoonlijkheidseigenschappen en narcisme.

Lottie Bakker

Studentnummer: 10263322

Bachelorproject Klinische Psychologie

Universiteit van Amsterdam

Begeleider: Annemarie Eigenhuis

Datum: mei 2017

(2)

Inhoudsopgave Abstract p. 3 Inleiding p. 4 Methode p. 8 Resultaten p. 10 Discussie p. 19 Literatuurlijst p. 22

(3)

Abstract

In dit onderzoek werd onderzocht met welk schalen van Positive Emotional Temperament (PEM) de narcistische persoonlijkheidsstoornis wordt geassocieerd. Doel hiervan is om de onderliggende structuur van narcisme beter te begrijpen. Aan het onderzoek participeerden 283 eerstejaars psychologiestudenten. Persoonlijkheid werd gemeten door middel van de Nederlandse korte versie van de Multidimensional Personality Questionnaire (MPQ-BF-NL). Narcisme werd gemeten door middel van de Structured clinical interview for DSM-IV axis II personality disorders screener (SCID-II screener). Uit dit onderzoek bleek dat hoge scores op de lagere orde persoonlijkheidsschalen Social Potency (SP) en Achievement (AC) gerelateerd waren aan een hoge score op narcisme. De lagere orde schaal Social Closeness (SC) bleek een negatieve voorspeller voor narcisme. In lijn met deze bevindingen lijkt daarom de hogere orde schaal PEM Agency positief gerelateerd te zijn aan narcisme en de hogere orde schaal PEM Communal negatief. Er werd een duidelijk onderscheid gevonden tussen agentic en communal aspecten binnen narcisme, waarbij grandioos narcisme en kwetsbaar narcisme konden worden onderscheidden.

(4)

Inleiding

Het concept narcisme is terug te voeren op de mythe van Narcissus, een mythe uit de Griekse Oudheid over een knappe jongeman die verliefd wordt op zijn eigen spiegelbeeld. Later is het concept echter veelvuldig gebruikt als psychologisch construct. De psycholoog Havelock Ellis (1898) introduceerde narcisme als eerst in de psychologie, waarna Sigmund Freud (1914) en later ook Otto Kernberg (1967) en Heinz Kohut (1968) volgden (Pincus & Lukowitsky, 2010). Vanaf 1980 wordt aan as-II van de Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders, Third Edition (DSM-III; American Psychiatric Association, 1980) de Narcistische Persoonlijkheidsstoornis toegevoegd, en groeit het wetenschappelijk onderzoek naar narcisme en de narcistische persoonlijkheidsstoornis (Pincus & Lukowitsky, 2010). Narcisme wordt omschreven als het vermogen van iemand om een relatief positief zelfbeeld te handhaven door middel van een verscheidenheid van zelf- en affect regulerende processen, en ligt ten grondslag aan de behoeften van individuen voor validatie, bevestiging en motivatie om op zoek te gaan naar zelfbevestigende ervaringen uit de sociale omgeving (Pincus et al., 2009). Narcistische mensen hebben dus een onrealistisch en opgeblazen positief beeld van zichzelf en streven ernaar om dit beeld te behouden (Campbell & Foster, 2007; Morf, Torchetti & Schürch, 2011, aangehaald in Giacomin & Jordan, 2016).

De meeste theoretici suggereren dat de term narcisme zowel normale als pathologische uitingen reflecteert, en dat psychologische behoeften en regulerende mechanismen aanleiding geven tot individuele verschillen in de behoeften voor zelfverbetering en zelfvalidatie

(Kernberg1998, Kohut 1977, Morf 2006, Pincus 2005, Ronningstam 2009, Stone 1998, aangehaald in Pincus and Lukowitsky, 2010). Er zijn ook theoretici die suggereren dat normaal narcisme en pathologisch narcisme op één continuüm liggen, gemeten van gezond naar ongezond (Cooper 2005, Paulhus 1998, Ronningstam 2005, Watson 2005, aangehaald in Pincus and Lukowitsky, 2010), terwijl andere theoretici weer suggereren dat adaptieve en pathologisch narcisme twee gescheiden dimensies zijn (Ansell 2006, Pincus et al. 2009, aangehaald in Pincus & Lukowitsky, 2010).

Over de manier waarop persoonlijkheidsstoornissen zoals de narcistische

persoonlijkheidsstoornis geconceptualiseerd dient te worden, bestaat dus controverse. De huidige diagnostiek van persoonlijkheidsstoornissen is polythetisch: er moet aan een aantal

(5)

criteria uit een grote set van criteria worden voldaan om de diagnose te krijgen. Toch verdient een dimensioneel model de voorkeur, om een aantal redenen. Ten eerste omdat uit

wetenschappelijk onderzoek is gebleken dat de meeste stoornissen in werkelijkheid

dimensioneel zijn. Ten tweede is er een grote hoeveelheid onderlinge comorbiditeit en is er sprake van klinische heterogeniteit bij personen met dezelfde diagnose. Verder ontbreekt er ook een betekenisvolle grens tussen normaal en pathologisch functioneren (Widiger, 2011). Door gebruik te maken van een dimensioneel model kan dus een meer genuanceerd beeld worden gecreëerd van de klachten van cliënten met narcistische

persoonlijkheidsproblematiek. Het wetenschappelijke en klinische veld is voortdurend in beweging en onderzoek naar alternatieve modellen maakt clinici ervan bewust dat er beperkingen zitten aan het huidige model.

Persoonlijkheid kan gemeten worden door middel van vragenlijsten. Een voorbeeld hiervan is de Multidimensional Personality Questionnaire (MPQ) (Tellegen & Waller, 2008). De vragenlijst is ontwikkeld om normale persoonlijkheidsvariatie te meten en is een

zogenaamde ‘breedband’ persoonlijkheidsvragenlijst: een vragenlijst waarbij verondersteld wordt het volledige persoonlijkheidsdomein te meten (Tellegen & Waller, 2008). Omdat de vragenlijst gericht is op normale persoonlijkheidsvariatie en een geheel

persoonlijkheidsdomein meet, kunnen hoge scores mogelijk inzicht geven in

psychopathologie. Om meer inzicht te krijgen in de conceptualisatie van narcisme wil ik me in dit onderzoek dan ook richten op de associatie tussen de narcistische

persoonlijkheidsstoornis en het persoonlijkheidsprofiel in termen van de MPQ. Voor dit onderzoek wordt er gekozen om naar één domein binnen persoonlijkheid te gaan kijken, waarbij agency en communal aspecten van persoonlijkheid geoperationaliseerd zijn met schalen die tot het hogere orde construct Positive Emotionality Temperament (PEM) behoren. Positive Emotional Temperament (PEM) is dus een hogere schaal binnen de

Multidimensional Personality Questionnaire (MPQ). Individuen die hier hoog op scoren beschrijven zichzelf als mensen die gedrag vertonen en karaktereigenschappen bezitten die bevorderlijk zijn voor vreugde en actieve en lonende betrokkenheid bij de sociale omgeving en bij de werkomgeving. Individuen die laag scoren op Positive Emotional Temperament (PEM) beschrijven zichzelf als mensen die de neiging hebben om weinig plezier te beleven, een gevoel van weinig interesse en veel vermoeidheid te ervaren. De hogere orde schaal Positive Emotional Temperament (PEM) wordt geassocieerd met de lagere orde schalen Wellbeing (WB), Social Potency (SP), Achievement (AC) en Social Closeness (SC).

(6)

mensen met een vrolijke, gelukkige houding, zich goed voelend over zichzelf, het zien van een mooie toekomst, optimistisch en genietend. Social Potency (SP) wordt geassocieerd met het zijn van overtuigend en beslissend; het prettig vindend om anderen te beïnvloeden; genietend van leiderschap en ervan houden om in het middelpunt van de aandacht te staan. Mensen die hoog scoren op de lagere orde schaal Achievement (AC) zien zichzelf als hard werkend, zichzelf drijvend, genietend van hard werken, ambitieus, perfectionistisch en het hebben hoge normen. De laatste lagere orde schaal van de hogere orde schaal Positive Emotional Temperament (PEM) is Social Closeness (SC) en individuen die hier hoog op scoren beschrijven zichzelf als sociaal, warm, affectief, ervan houdend om samen met andere mensen te zijn, genietend van en het waarderen van persoonlijke banden (Tellegen, 1982; 1995; 2003).

Positive Emotional Temperament (PEM) kan worden opgesplitst in de hogere orde schalen Agentic Positive Emotional Temperament (PEM-A) en Communal Positive Emotional Temperament (PEM-C). De termen ‘agentic’ en ‘communal’ zijn ontleend aan Bakan (1966; aangehaald in Boyle et al., 2008), waarbij hij deze termen gebruikte om twee onderscheidende manieren om naar de wereld te kijken te beschrijven. Een individu met een hoge mate van agency streeft ernaar om de omgeving te beheersen, ter handhaving van zichzelf. Termen die geassocieerd worden met een hoge mate van agency zijn competentie, individuele prestatie en onafhankelijkheid. Tegengesteld verlangt een individu met een hoge mate van communal kenmerken om nauw samen te werken met een ander en zich te relateren aan de ander. Termen die geassocieerd worden met een hoge mate aan communal eigenschappen zijn bijvoorbeeld gemeenschappelijkheid en relaties met anderen (Boyle et el., 2008).

Agentic Positive Emotional Temperament (PEM-A) en Communal Positive Emotional Temperament (PEM-C) overlappen elkaar doordat zij beide gerelateerd zijn aan de lagere orde schalen Wellbeing (WB) en Social Potency (SP). Wellbeing (WB) en Social Potency (SP) worden dus zowel in verband gebracht met agentic aspecten van persoonlijkheid, als met communal aspecten van persoonlijkheid. Agentic Positive Emotional Temperament (PEM-A) onderscheidt zich van Communal Positive Emotional Temperament (PEM-C), doordat deze geassocieerd wordt met Achievement (AC) terwijl Communal Positive Emotional

Temperament (PEM-C) hier nauwelijks mee wordt geassocieerd. Anderzijds onderscheidt Communal Positive Emotional Temperament (PEM-C) zich van Agentic Positive Emotional Temperament (PEM-A) door de associatie met Social Closeness (SC), terwijl deze schaal niet geassocieerd wordt met Agentic Positive Emotional Temperament (PEM-A) (Boyle et al., 2008).

(7)

Eerder onderzoek laat zien dat Social Potency (SP) positief samenhangt met Raskin en Terry’s (1988) meetinstrument om narcistische persoonlijkheid te meten (Patrick et al., 2002). En ook wordt een hoge score op narcisme geassocieerd met Agentic Positive Emotionality (d.w.z., in termen van de MPQ: Social Potency). Dit terwijl narcisme minder geassocieerd wordt met Communal Positive Emotionality (d.w.z., in termen van de MPQ: Social

Closeness). Mensen met een hoge score op narcisme hebben een grote behoefte aan macht en een lage behoefte aan intimiteit (Carrol, 1987, aangehaald in Miller et al., 2009). Zij hebben de neiging om status meer te waarderen in interpersoonlijke relaties, dan emotionele nabijheid (Campbell, 1999, aangehaald in Miller et al., 2009). Verder lijkt narcisme samenhang te vertonen met een focus op agency in het Agency model. Volgens dit model is er een positieve samenhang tussen agentic eigenschappen (macht, dominantie, succes) en narcisme en een negatieve samenhang tussen communal eigenschappen (moraliteit, empathie, warmte) (Campbell & Foster, 2007).

Onderzoek waarin narcisme in verband gebracht wordt met normale

persoonlijkheidskenmerken is dus al wel gedaan, maar het aantal kenmerken waarmee narcisme in verband wordt gebracht, blijft vaak beperkt. Er is vooral onderzoek gedaan naar de rol van Social Potency (SP) in relatie tot narcisme, maar minder naar andere

persoonlijkheidsschalen in relatie tot narcisme. Om de onderliggende structuur van narcisme beter te begrijpen en om hiervan een vollediger beeld te krijgen, zou het van waarde zijn om te onderzoeken met welke lagere orde schalen van de hogere orde schaal Positive Emotional Temperament (PEM) de narcistische persoonlijkheidsstoornis wordt geassocieerd.

Aangezien eerder onderzoek laat zien dat narcisme positief samenhangt met het eigenschappen als macht en dominantie (Campbell & Foster, 2007; Giacom & Jordan, 2016), en dat hoge scores op narcisme geassocieerd wordt met Agentic Positive Emotionality

(Church, 1994), wordt verwacht dat hogere scores op de schalen Social Potency (SP) en Achievement (AC) gerelateerd zijn aan hogere scores op narcisme. Verwacht wordt dat een lagere score op de schaal Social Closeness (SC) ook gerelateerd zal zijn aan een hogere score op narcisme. Uit eerder onderzoek bleek immers dat er een negatieve samenhang lijkt te zijn tussen eigenschappen als empathie en narcisme, alsook tussen narcisme en Communal Positive Emotionality (Church, 1994). In lijn met deze voorgaande onderzoeken wordt dan ook verwacht dat de hogere orde schalen Positive Emotionality Communal (negatief) en Positive Emotionality Agency (positief) aan narcisme gerelateerd zijn.

(8)

Methode

Deelnemers

Er deden 283 deelnemers mee aan het onderzoek, waarvan 85 (30%) mannen en 190 vrouwen (67,1%). Er waren 8 (2,8%) proefpersonen die hun geslacht niet hadden ingevuld. De leeftijd van de deelnemers varieerden tussen 17 jaar en 37 jaar, met een gemiddelde van 20.24 jaar (SD = 2.13). Van de 283 deelnemers was voor 236 (83,4%) deelnemers Nederlands hun moedertaal, 29 (10,2%) deelnemers waren tweetalig opgevoed en 10 (3,5%) deelnemers hadden een andere moedertaal. De deelnemers zijn geworven via de testweek van de opleiding Psychologie aan de Universiteit van Amsterdam. Alle deelnemers waren dan ook eerstejaars psychologiestudenten. Deelname aan de testweek is een onderwijsonderdeel. De beloning die deelnemers ontvingen was in de vorm van studiepunten.

Materialen

Persoonlijkheid werd gemeten door middel van de Nederlandse korte versie van de Multidimensional Personality Questionnaire (MPQ-BF-NL) (Tellegen & Waller, 2008; Eigenhuis, Kamphuis & Noordhof, 2013). De vragenlijst bevat 135 dichotome items, verdeeld over 11 lagere orde schalen, die op hun beurt weer onderverdeeld werden in hogere orde constructen. Ieder item bestaat uit een stelling (bijvoorbeeld “Ik geniet ervan om in het middelpunt van de belangstelling te staan” en “Ik ben een fanatiekeling in spel en werk”). Er werd gebruik gemaakt van genormeerde t-scores, die gebaseerd waren op een representatieve Nederlandse steekproef (M = 50; SD = 10). Voor dit onderzoek is specifiek gekeken naar de lagere orde schalen Social Potency (SP), Achievement (AC), Wellbeing (WB) en Social Closeness (SC) en de hogere orde constructen Agentic Positive Emotionality (PEM-A) en Communal Positive Emotionality (PEM-C). Alle lagere orde schalen bestaan uit 12 items.

De MPQ-BF-NL beschikt over het algemeen over goede psychometrische

eigenschappen. Interne consistenties van de schalen (Cronbach’s alpha) variëren tussen de .70 en .87. Uit eerder onderzoek blijkt dat de interne consistentie voor de schaal Social Potency (SP) .84 is en voor de schaal Social Closeness (SC) .81 (Eigenhuis, Kamphuis & Noordhof, 2012). Hoge correlaties (.94 tot .96), tussen de schalen van de MPQ-BF-NL en de originele MPQ wijzen daarnaast op een goede representatie van de lage schalen (Eigenhuis, Kamphuis & Noordhof, 2013).

(9)

Narcisme

Narcisme werd gemeten door middel van de items die narcisme meten in de Structured clinical interview for DSM-IV axis II personality disorders screener (SCID-II screener) Deze screener komt voort uit het SCID-II interview (First et al., 1997; Nederlandse vertaling: Weertman, Arntz & Kerkhofs, 2000). De SCID-II screener is de zelfbeoordelingsvariant van het SCID-II persoonlijkheidsinterview en is gebaseerd op persoonlijkheidsstoornissen uit de DSM-IV (First et al., 1997). De vragenlijst van de screener bestaat uit 113 items, verdeeld over drie clusters: cluster A (vreemd, raar, in zichzelf gekeerd), B (extravert, agressief) en C (introvert, angstig). Deze clusters zijn op hun beurt onderverdeeld in de verschillende persoonlijkheidsstoornissen, waaronder de narcistische persoonlijkheidsstoornis. De

groepering van de diagnose narcistische persoonlijkheidsstoornis bestaat uit de items 73 tot en met 80 (17 items in totaal) en bestaan uit ja/nee vorm. Ieder item bevat een stelling

(bijvoorbeeld “Onderschatten mensen vaak uw buitengewone talenten of prestaties?” en “Hebben mensen weleens tegen u gezegd dat u een te hoge dunk van uzelf heeft?”). Uit vergelijkend onderzoek naar de SCID-II screener en het SCID-II interview (Ekselius et al, 1994, aangehaald in Eurlings-Bontekoe et al, 2007), blijkt dat de screener overscoort. Hiervoor kan worden gecorrigeerd door de afkapwaarde voor de aanwezigheid van persoonlijkheidsstoornissen een punt hoger te leggen (Ekselius et al, 1994, aangehaald in Eurlings-Bontekoe et al, 2007).

Analyses

Allereerst werd er een correlatieanalyse uitgevoerd om de samenhang tussen narcisme en de schalen Social Potency (SP), Achievement (AC), Wellbeing (WB) en Social Closeness (SC) vast te stellen. Hierbij werden er gebootstrapte betrouwbaarheidsintervallen berekend. Vervolgens werd er een Principale Componenten Analyse (PCA) met Oblique rotatie uitgevoerd, om te bepalen welke items van de SCID-II screener en de afgenomen items van MPQ-BF-NL met elkaar zouden clusteren. De items van deze vragenlijsten die met elkaar clusteren kunnen informatie geven over of zij hetzelfde onderliggende construct meten. Verwacht wordt dat de hogere orde constructen PEM Agency een grote hoeveelheid van de variantie in narcisme verklaard. Daarnaast wordt verwacht dat Social potency (SP) en Achievement (AC) een groot deel van de variantie in narcisme verklaren.

De hoofdanalyse die wordt uitgevoerd is een enter regressieanalyse, om te bekijken of een hogere score op narcisme voorspeld kan worden aan de hand van scores op de

(10)

persoonlijkheidsschalen. De hypothese is dat een hogere score op PEM Agency een hogere score op narcisme voorspelt en dat een lagere score op PEM Communal een hogere score op narcisme voorspelt. Daarnaast wordt verwacht dat hogere scores op de lagere orde schalen Social Potency (SP) en Achievement (AC) gerelateerd zijn aan hogere score op narcisme. Als laatste wordt nog verwacht dat een lagere score op het lagere orde schaal Social Closeness (SC) een hogere score op narcisme voorspelt.

Resultaten

Correlaties tussen de narcisme somscore en de persoonlijkheidsschalen: SCID-II screener en MPQ-BF-NL.

Beschrijvende statistiek van de scores op pathologisch narcisme en normale positieve emotionaliteit zijn weergegeven in Tabel 1. Correlaties tussen deze scores zijn berekend en weergegeven in Tabel 2. De correlaties zijn berekend middels Pearson’s r. Uit de resultaten bleek dat er een medium correlatie is tussen Social Potency (SP) en narcisme, r = 0.29, 95% CI [0.18, 0.40], p <.001. Deze correlatie bleek significant. Er was een negatieve correlatie tussen Social Closeness (SC) en narcisme, r = -0.07, 95% CI [-0.18, 0.06], p = 0.30. Deze correlatie was echter niet significant. Wellbeing (WB) correleerde ook met narcisme, r = 0.09, 95% CI [-0.03, 0.22], p = 0.15, echter, ook deze correlatie was niet significant. Verder bleek uit de resultaten dat er ook een positieve correlatie was tussen Achievement (AC) en narcisme, r = 0.25, 95% CI [0.13, 0.35], p <.001. Deze correlatie bleek wel weer significant te zijn

Tabel 1.

Beschrijvende statistiek van de scores op pathologisch narcisme en normale positieve emotionaliteit: SCID-II screener en MPQ-BF-NL

n M SD Min Max Narcisme 255 3.66 2.53 0.00 14.00 Social Potency 255 53.29 9.47 32.00 69.00 Social 255 56.81 9.96 27.00 70.00

(11)

Closeness Achievement 255 50.85 10.62 24.00 69.00 Wellbeing 255 49.87 10.41 22.00 66.00 Tabel 2.

Correlaties (Pearson’s r) tussen de normale persoonlijkheidsschalen en de scores op pathologisch narcisme:

Narcisme SP SC AC WB

Narcisme

- .29 -.07 .25 .10

Assumpties checken van de Principale Componenten Analyse.

Voor het uitvoeren van de Principale Componenten Analyse (PCA) is gekeken of er aan een aantal assumpties was voldaan en of de data daarmee geschikt was voor een PCA. De algemene significantie van alle correlaties in de correlatie matrix was significant volgens Bartlett’s Test of Sphericity, χ2(210) = 675.24, p <.001, wat indiceert dat de data geschikt is voor een PCA. Uit de Kaiser-Meyer-Olkin (KMO) test bleek dat de sterkte van de samenhang tussen de variabelen middelmatig was (KMO = .69), wat betekent dat het acceptabel was om verder te gaan met de analyse. In eerste instantie werden er 8 factoren met een eigenwaarde hoger dan 1 onderscheidden. Deze factoren verklaarden 58% van de variantie, dus deze factoren kunnen als nuttig worden beschouwd. Verder is te zien in de tabel Communalities dat alle items een waarde hebben van 0.3 of hoger. De communaliteit is het percentage variantie in het item dat verklaard wordt door alle geëxtraheerde componenten samen. Dit is dus per item minstens 30%. Een Oblique rotatie is uitgevoerd, omdat verwacht werd dat de factoren met elkaar correleerden, omdat zij aspecten zijn van eenzelfde onderliggend construct. De verkregen, geroteerde Pattern Matrix is weergegeven in Tabel 3.

Tabel 3.

(12)

MPQ-BF-NL.

Schaal items Factor Communaliteit

1 2 3 4 5 6 7 8

Anderen onderschatten uw

talenten en prestaties -.05 -.15 -.1 -.68 .03 .09 -.04 0 .51

Hoge dunk van zelf

.19 .06 -.02 .08 -.01 .73 -.1 -.07 .60

Preoccupatie met macht, roem,

erkenning .24 -.01 .63 -.12 .08 -.02 .13 -.05 .54

Preoccupatie met perfecte

romance .09 .27 .02 .01 .02 .03 -.16 .83 .76

Bij problemen hoogste persoon

spreken .02 .33 .01 -.46 -.08 .17 -.16 .04 .43

Alleen omgang met belangrijke

mensen .02 -.07 -.04 -.11 -.02 0 -.81 .07 .69

Belangrijk bewonderd te

worden -.11 .2 .69 .1 -.02 .11 -.14 .03 .57

Regels en sociale gebruiken niet

voor u .67 -.15 .09 .08 .08 0 -.09 .1 .52

Speciale behandeling verdienen .00 -.43 .31 -.27 .1 .25 -.19 -.13 .55 Over mensen heen lopen voor

eigen gewin -.04 .03 -.18 -.1 .84 -.05 .25 .03 .73

Eigen behoeften boven die van

anderen .18 .01 .17 .06 .61 -.14 -.17 -.16 .55

Veeleisendheid -.25 .09 .15 .05 .6 .2 -.36 .1 .65

Desinteresse in anderen -.12 -.13 .28 -.33 -.01 .46 .22 .16 .54 Geen aandacht voor gevoelens

anderen .32 -.27 -.05 .00 .37 .32 .22 .19 .58

(13)

Anderen jaloers op u .56 .27 -.06 -.14 -.09 .16 .05 .1 .48 Weinig mensen uw aandacht

waard .37 -.39 -.05 -.05 .03 -.03 -.41 .18 .56 WB .13 .74 -.05 -.22 .06 -.05 -.02 .08 .60 SP .50 .37 .26 -.03 -.01 .11 -.04 -.37 .68 AC .09 .13 .13 -.71 .06 -.42 -.04 -.03 .69 SC -.07 .63 .18 .16 -.04 .04 .07 .05 .48

Percentage van variantie 14.50 10.36 6.63 6.55 5.47 5.16 5.07 4.89 Eigenwaarde 3.04 2.18 1.39 1.38 1.15 1.08 1.06 1.03

Uit de PCA met 8 factoren kunnen geen duidelijke conclusies worden getrokken. Aan de Scree plot (zie Figuur 1) is wel te zien dat er een duidelijke knik is na factor 1 en factor 2, waardoor het mogelijk meer inzicht geeft om een PCA uit te voeren met slechts 1 factor of 2 factoren (zie Tabel 4).

Figuur 1.

(14)

Tabel 4.

Pattern Matrix van narcisme items en persoonlijkheidsschalen: SCID-II screener en MPQ-BF-NL.

Schaal items Factor Communaliteit

1 2

Anderen onderschatten uw talenten en prestaties

.38 .07 .16

Hoge dunk van zelf .26 .24 .15

Preoccupatie met macht, roem, erkenning

.27 .40 .27

Preoccupatie met perfecte romance

.08 .33 12

(15)

persoon spreken Alleen omgang met belangrijke mensen .35 .15 .16 Belangrijk bewonderd te worden .02 .45 .21 Regels en sociale gebruiken niet voor u

.42 .20 .25

Speciale behandeling verdienen

.64 -.04 .40

Over mensen heen lopen voor eigen gewin

.44 -.25 .21

Eigen behoeften boven die van anderen

.47 .04 .22

Veeleisendheid .48 .02 .23

Desinteresse in anderen .34 -.14 .15

Geen aandacht voor gevoelens anderen

.60 -.13 .34

Vaak jaloers op anderen .11 -.06 .02

Anderen jaloers op u .08 .52 .28 Weinig mensen uw aandacht waard .58 -.04 .33 WB -.29 .67 .46 SP .01 .65 .43 AC .16 .36 .18 SC -.47 .50 .38

Percentage van variantie 14.50 10.36

Eigenwaarde 3.04 2.18

Duidelijk wordt dat Wellbeing (WB), Social Potency (SP), Achievement (AC) en Social Closeness (SC) allemaal sterk positief laden op factor 2, terwijl Social Potency (SP) en Achievement (AC) nauwelijks laden op factor 1. Social Closeness (SC) en Wellbeing (WB) daarentegen, laden beiden sterk negatief op factor 1. De verschillende ladingen van Social Potency (SP), Wellbeing (WB) en Social Closeness (SC) lijken dan ook representatief te zijn

(16)

voor de verschillende factoren. De twee factoren differentiëren hierbij tussen meer naar buiten gericht narcisme (grandioos narcisme) en meer naar binnen gericht (kwetsbaar) narcisme. In lijn hiermee laten de factorladingen dus ook een duidelijk onderscheid zien tussen agentic en communal aspecten binnen narcisme; de verschillende soorten narcisme items lijken daarmee indicatief voor de 2 dimensies.

Assumpties checken van de regressieanalyse

Voordat de hoofdanalyse werd uitgevoerd werd er gecheckt of er aan de assumpties voor lineaire regressieanalyse was voldaan.

Om te bekijken of de onderlinge factoren niet te veel op elkaar leken werd de

assumptie van multicollineariteit gecheckt. Uit de tabel Collinearity Diagnostics bleek dat de variance proportion van de onderlinge schalen niet in de buurt van een waarde van 1

kwamen. De waarden onder de Variance Inflation Factor (VIF) geven allen waardes rond de 1, dus er is sprake van een hoge variantie van de regressiecoëfficiënt. Daarnaast zijn alle waarden onder Tolerance boven de .2. Dit alles geeft aan dat aan de assumptie van multicollineariteit is voldaan.

Er werd getest of de residuen normaal verdeeld waren door een histogram te maken met narcisme als afhankelijke variabele (zie Figuur 2). Er bleek aan de assumptie voor normaal verdeelde residuen voldaan.

Figuur 2.

(17)

Om te bekijken of aan de assumptie van lineariteit was voldaan werden partial regression plots gemaakt. De plots lieten zien dat aan de assumptie van lineariteit was voldaan, omdat er een random rechte lijn zichtbaar was.

De assumptie voor homoscedasticiteit werd gecheckt door te kijken of de scatterplots gelijkmatig verdeeld waren. Er leek wel een lichte mate van homoscedasticiteit te zijn, maar over het algemeen waren de scores gelijkmatig verdeeld (zie Figuur 3).

(18)

Scatterplot somscore narcisme items: SCID-II screener.

Hoofdanalyse: regressieanalyse.

Om te bekijken of narcisme te voorspellen is aan de hand van scores op verschillende persoonlijkheidsschalen werd een regressieanalyse uitgevoerd. De voorspelling was dat hogere scores op Social Potency (SP) en Achievement (AC) van de MPQ-BF-NL gerelateerd zouden zijn aan een hogere score op narcisme van de SCID-II screener. Ook werd voorspeld dat een hogere score op Social Closeness (SC) van de MPQ-BF-NL gerelateerd zou zijn aan een lagere score op narcisme van de SCID-II screener. Uit de resultaten bleek dat 14,3% van de variantie in narcisme werd verklaard door de persoonlijkheidsschalen en geslacht (R2 = 0.143). Dit model bleek significant te zijn, F (5, 249) = 8.15, p <.001. Consistent met de hypothese bleek met name de schaal Social Potency (SP) (β = 0.261, p <.001) een belangrijke voorspeller te zijn voor narcisme in dit model. Deze variabele week van alle predictoren het meest sterk af van 0. Ook Achievement (AC) (β = 0.216, p = 0.001) bleek een positieve significante voorspeller voor narcisme. Dit was in lijn met de verwachtingen. Social

(19)

Closeness (SC) (β = -0.093, p = 0.16) bleek een negatieve voorspeller voor narcisme, echter, dit resultaat was niet significant. Wellbeing (WB) (β = - 0.014, p = 0.83) bleek ook een negatieve voorspeller voor narcisme, maar ook dit resultaat was niet significant. Als laatste bleek geslacht (β = -0.420, p = 0.23) nog een negatieve voorspeller voor narcisme, maar ook dit resultaat was niet significant. In Tabel 5 is de informatie uit de regressiemodellen

weergegeven.

Tabel 5.

Informatie regressiemodel met Social Potency (SC), Achievement (AC), Social Closeness (SC), Wellbeing (WB) en geslacht als predictoren voor de somscore narcisme: MPQ-BF-NL en SCID-II screener.

Afhankelijke variabele: narcisme

B SE β SP 0.07* 0.02 0.26 AC 0.05 0.02 0.22 SC -0.02* 0.02 -0.09 WB -0.00 0.02 -0.01 Geslacht -0.42 0.35 -0.06 R2 0.143 Noot. * = p < .05 Discussie

In dit onderzoek werd gekeken naar de associatie tussen de lagere orde schalen van Positive Emotionality Temperament (PEM) en narcisme. Uit dit onderzoek blijkt dat er een relatie is tussen een Agentic Positive Emotionality (PEM-A) en narcisme. De gevonden resultaten bevestigen de verwachting dat hogere scores op de schalen Social Potency (SP) en

Achievement (AC) gerelateerd zijn aan narcisme. De resultaten omtrent de verwachting dat een hogere score op de schaal Social Closeness (SC) negatief gerelateerd is aan narcisme, zijn

(20)

tegenstrijdig. Zo bleek uit de correlatieanalyse in dit onderzoek dat er een negatieve

samenhang was tussen Social Closeness (SC) en narcisme, maar deze resultaten waren niet significant. Anderzijds liet de regressieanalyse in dit onderzoek wel een significante negatieve relatie zien tussen Social Closeness (SC) en narcisme. Een lagere score op Social Closeness (SC) lijkt een hogere score op narcisme te voorspellen. Op basis van de resultaten van deze lagere orde constructen lijkt het erop er een positieve relatie is tussen Agentic Positive

Emotionality (PEM-A) en narcisme. Dit is in lijn met de verwachtingen. Mogelijk, ook in lijn met de verwachtingen, is er een negatieve relatie tussen Communal Positive Emotionality (PEM-C) en narcisme, maar door de tegenstrijdige resultaten dient dit verder onderzocht te worden. Verder werd duidelijk uit de PCA met 2 factoren dat de verschillende ladingen van Social Potency (SP), Wellbeing (WB) en Social Closeness (SC) representatief lijken te zijn voor de verschillende factoren. De factorladingen lieten een duidelijk onderscheid zien tussen agentic en communal aspecten binnen narcisme, waarbij deze twee factoren differentieerden tussen meer naar buiten gerichte (grandioze) narcisten en meer naar binnen gerichte

(kwetsbare) narcisten.

Bovenstaande is in lijn met eerder onderzoek dat aantoont dat er 2 verschillende dimensies van narcisme zijn, die vaak worden aangeduid met grandioos narcisme en kwetsbaar narcisme. Individuen die hoog scoren op één van deze dimensies interacteren tegenovergesteld met anderen en verschillen op centrale constructen, zoals neuroticisme en extraversie (Miller et al., 2011). Als er bijvoorbeeld van uitgegaan wordt dat Social Potency (SP) vergelijkbaar is met extraversie, dan wordt duidelijk uit de PCA dat de factoren

introverte narcisten van extraverte narcisten onderscheidt.

Een beperking van dit onderzoek is dat er in dit onderzoek een duidelijk onderscheid wordt gemaakt tussen beide typen narcisme, waardoor onduidelijk wordt hoe beide typen onderdeel zijn van hetzelfde overkoepelende construct. Er is in dit onderzoek gekozen om 2 factoren te onderscheiden, waardoor grandioos narcisme en kwetsbaar narcisme twee

verschillende concepten lijken te representeren. In de (klinische) praktijk komt het echter vaak voor dat individuen fluctueren tussen kenmerken van grandioos narcisme en kwetsbaar

narcisme (Miller et al., 2011). Dit onderzoek laat niet duidelijk zien hoe verklaard kan worden dat individuen kenmerken kunnen bezitten van beide typen narcisme. In volgend onderzoek is het daarom aan te bevelen dat naast differentiatie ook gekeken wordt naar overeenkomstige aspecten van persoonlijkheid binnen de verschillende typen van narcisme. Ook kan gekeken worden of er meer dan 2 factoren te onderscheiden zijn, maar minder dan 8.

(21)

eerstejaars psychologiestudenten. Dit maakt dat de resultaten moeilijk te generaliseren zijn. Om meer te weten te komen over de onderliggende structuur van narcisme is het bovendien van belang onderzoek te doen naar zowel mensen in non-klinische setting, als mensen in klinische setting.

Verder is in dit onderzoek gebruik gemaakt van een vrij groot aantal vragen, terwijl er relatief weinig proefpersonen waren. Voor de hoofdanalyse (regressieanalyse) was dit geen groot probleem, maar voor de PCA waren eigenlijk wel meer proefpersonen nodig om goede uitspraken te kunnen doen. Voor volgend onderzoek is een groter aantal deelnemers dan ook gewenst.

Als laatste zorgt het gebruik van zelfrapportage vragenlijsten ervoor dat het overgrote deel van het onderzoek onderhevig is aan hoe de deelnemers zichzelf zien, maar ook aan hoe zij zichzelf presenteren in de vragenlijsten. Om naast zelf ingeschat gedrag ook werkelijk gedrag te meten, zou het goed zijn om in een volgend onderzoek ook gebruik te maken van gedragsmaten om narcisme te meten.

Doel van dit onderzoek was het inzicht verschaffen in de onderliggende structuur van narcisme. Dit draagt bij aan kennis over narcisme als concept. Mogelijk biedt dit onderzoek een meer genuanceerd beeld van welke aspecten van Positive Emotionality Temperament (PEM) bijdragen aan narcistisch gedrag. Dit onderzoek laat een duidelijk onderscheid zien tussen twee verschillende soorten van narcisme, namelijk grandioos narcisme en kwetsbaar narcisme. Leidend gedrag en het opeisen van aandacht door grandiose narcisten zou

bijvoorbeeld toegeschreven kunnen worden aan een hoge mate van Social Potency (SP) en ambitie en hard werken aan een hoge mate van Achievement (AC). Ook laat dit onderzoek zien dat er een verschil is in de mate van Wellbeing (WB) bij grandioos narcisme en kwetsbaar narcisme. Grandiose narcisten laten een hoge mate van Wellbeing (WB) zien, terwijl

kwetsbare narcisten een lage mate van Wellbeing (WB) laten zien. Dit is in lijn met eerder onderzoek. Mensen met kwetsbaar narcisme hebben over het algemeen een breed scala aan psychologische problemen, zoals depressie, angst, vijandigheid, paranoia en interpersoonlijke gevoeligheid. Dit terwijl mensen met grandioos narcisme vaak grotendeels veerkrachtig zijn om met deze problemen om te gaan (Miller et al., 2011).

Bewustwording van deze twee onderscheidende vormen van narcisme bij

(22)

Literatuurlijst

American Psychiatric Association. (1980). Diagnostic and statistical manual (DSM-

III). Washington, DC: American Psychiatric Association.

Boyle, G. J., Matthews, G., & Saklofske, D. H. (Eds.). (2008). The sagE handbook of

personality theory and assessment: Personality measurement and testing (Vol. 2).

Sage.

Campbell, W. K., & Foster, J. D. (2007). The narcissistic self: Background, an extended

agency model, and ongoing controversies. The self, 115-138.

Church, A. T. (1994). Relating the Tellegen and five-factor models of personality structure. Journal of Personality and Social Psychology, 67(5), 898.

Eigenhuis, A., Kamphuis, J. H., & Noordhof, A. (2013). Development and validation of the

Dutch brief form of the Multidimensional Personality Questionnaire (MPQ-BF-

NL). Assessment, 20(5), 565-575.

Eurelings-Bontekoe, E. H. M., & Verheul, R. &amp; Snellen, WM (2007). Handboek

persoonlijkheidspathologie.

Field, A. (2009). Discovering statistics using SPSS. Sage publications.

Foster, J. D., & Campbell, W. K. (2007). Are there such things as “narcissists” in social psychology? A taxometric analysis of the Narcissistic Personality

Inventory. Personality and Individual Differences, 43(6), 1321-1332.

Giacomin, M., & Jordan, C. H. (2016). Self-focused and feeling fine: Assessing state narcissism and its relation to well-being. Journal of Research in Personality, 63, 12-

21.

Miller, J. D., Hoffman, B. J., Gaughan, E. T., Gentile, B., Maples, J., & Keith Campbell, W. (2011). Grandiose and vulnerable narcissism: A nomological network

(23)

Patrick, C. J., Curtin, J. J., & Tellegen, A. (2002). Development and validation of a brief form of the Multidimensional Personality Questionnaire. Psychological assessment, 14(2), 150.

Pincus, A. L., & Lukowitsky, M. R. (2010). Pathological narcissism and narcissistic personality disorder. Annual Review of Clinical Psychology, 6, 421-446.

Pincus, A. L., Ansell, E. B., Pimentel, C. A., Cain, N. M., Wright, A. G., & Levy, K. N. (2009). Initial construction and validation of the Pathological Narcissism

Inventory. Psychological assessment, 21(3), 365.

Raskin, R., & Terry, H. (1988). A principal-components analysis of the Narcissistic Personality Inventory and further evidence of its construct validity. Journal of

personality and social psychology, 54(5), 890.

Skodol, A. E. (2012). Personality disorders in DSM-5. Annual review of clinical

psychology, 8, 317-344.

Tellegen, A., & Waller, N. G. (2008). Exploring personality through test construction:

Development of the Multidimensional Personality Questionnaire. The SAGE handbook

of personality theory and assessment, 2, 261-292.

Widiger, T. A. (2011). The DSM-5 dimensional model of personality disorder: Rationale and empirical support. Journal of personality disorders, 25(2), 222-234.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

150 Gedrag - tijdschnft voor psychologie.. rov, 1961, Zaporozec, 1966, Zaporozec &amp; El'komn, 1979) Door deze mteractie verwerft het kind kennis over zijn omgevmg en deze

vijftig jaar l a t e r , weten we echter dat ook deze zienswijze niet houdbaar is Recent onder/nek, /o- wel in de sovjetpsychologie als in de westeise psychologie (bij- voorbeeld

To understand the role of independent EIA follow-up verifiers such as the South African ECO, it is, therefore, necessary to firstly, identify the factors that may influence

Beginning with the medieval Benedictine abbess, author, composer, and visionary, Hildegard of Bingen (1098-1179), then moving to the Florentine priest, theologian,

6 shows the Pioneer 10 to IMP ratio in the energy range between 9 and 28.5 MeV nucleon −1 as a function of radial distance for the solar minimum period of solar cycle 22.. The data

In Chapter 5: “Very fast adsorption of biological anions by particle loaded mixed matrix membranes” the adsorption capacities and kinetic properties of anion exchange mixed

Maar het is naief en kortzichtig wanneer men meent (en die ‘men’ zit vooral in ondememerskring en politiek conservatisme), dat deze ordening en ontwikkeling zich zou kunnen

Voorscreening van (combinaties van) deze stoffen op effectiviteit tegen valse meeldauw in kool (er is geen testsysteem voor valse meeldauw in ui).. Vaststellen of de middelen