• No results found

Samen sta ik sterker. Een casestudy naar freelancecollectief Bureau Wibaut

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Samen sta ik sterker. Een casestudy naar freelancecollectief Bureau Wibaut"

Copied!
66
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Samen sta ik sterker.

Een casestudy naar freelancecollectief

Masterscriptie

Inger van der Ree

MA Journalistiek en Media

6056482

Begeleider: Klaske Tameling

Februari 2016

(2)

2 Aan een klein meisje

Dit is het land, waar grote mensen wonen. Je hoeft er nog niet in: het is er boos. Er zijn geen feeën meer, er zijn hormonen, en altijd is er weer wat anders loos.

En in dit land zijn avonturen

hetzelfde, van een man en van een vrouw. En achter elke muur zijn an'dre muren en nooit een eenhoorn of een bietebauw. En alle dingen hebben hier twee kanten en alle teddyberen zijn hier dood. En boze stukken staan in boze kranten en dat doen boze mannen voor hun brood. Een bos is hier alleen maar een boel bomen en de soldaten zijn niet meer van tin. Dit is het land waar grote mensen wonen ... Wees maar niet bang. Je hoeft er nog niet in.

Annie M.G. Schmidt

(3)

3

Voorwoord

Het gedichtje waar ik dit onderzoek mee open, kwam ik tijdens het schrijven van deze scriptie overal tegen. In een poëziebundel die ik met Kerstmis van iemand cadeau kreeg, op het internet, in een café en op een poster.

Toepasselijk, dacht ik.

Toepasselijk omdat deze scriptie het officiële sluitstuk van mijn studententijd is. Mijn geweldige studententijd waarin ik mijzelf soms heb opgezweept tot hoogtes waarvan ik niet had gedacht dat ik ze ooit kon bereiken. Dit onderzoek naar het freelancecollectief aan de Wibautstraat geldt als de inleiding op de rest van mijn leven. Een volwassen leven,

welteverstaan. In tegenstelling tot het kleine meisje uit het gedicht, ben ik hierna welkom in het land waar grote mensen wonen.

En ik moet zeggen; ik heb er zin in. Onderweg blijf ik wel stiekem zoeken naar tinnen soldaten, eenhoorns en een bietebauw.

Ik wil graag, zoals dat hoort in een voorwoord, een aantal mensen bedanken. Allereerst: mijn begeleidster Klaske Tameling, die altijd voor mij klaarstond en in mij bleef geloven – ook al moest deze scriptie in een bijzonder krap tijdsbestek worden afgeleverd. Ook wil ik de leden van Bureau Wibaut bedanken voor hun openheid, interessante visies, tijd en hun bereidheid om mij als participerende observant toe te laten tot hun kantoor. Verder wil ik alle docenten van de master Journalistiek & Media bedanken die mij de afgelopen 1,5 jaar elke dag opnieuw hebben uitgedaagd. Tot slot wil ik mijn vriend bedanken die, op de dag dat ik het laatste woord van deze scriptie typte het cadeautje gaf wat al die tijd op de kast ingepakt had liggen wachten.

(4)

4

Inhoudsopgave

Voorwoord 3

Inleiding 6

Hoofdstuk 1: Theoretisch kader 10

1.1 Een veranderend medialandschap 10

1.2 De positie van de freelancer 13

1.3 De organisatorische professionalisering van de freelancer 17

De nieuwsredactie 18

De semi-permanente werkgroep 19

De vakbond 20

De professionele beroepsorganisatie en het partnership 21

1.4 De voordelen van een organisatie voor een freelancer 23

1.4.1 Beroepsmatige voordelen 23

1.4.2 Financiële voordelen 25

1.4.3 Sociale voordelen 26

Hoofdstuk 3: Inrichting van het onderzoek 27

3.1 Methode 27

3.2 Operationalisatie 28

3.2.1 Afspraken 28

3.2.2 Keuzereflectie Bureau Wibaut 28

3.3 Waarnemingstechnieken 29

3.3.1 Participerende observatie 29

3.3.2 Semi-gestructureerde interviews 30

3.3.3 Documentenstudie 32

3.4 Data-analyse en validiteit 33

Hoofdstuk 4: Analyse van Bureau Wibaut 35

4.1 Inleiding Bureau Wibaut 35

(5)

5

4.3 De samenwerkingen binnen Bureau Wibaut 39

4.4 De sociale activiteiten van Bureau Wibaut 42

4.5 Het toegangsbeleid van Bureau Wibaut 44

4.6 Scholing en intervisie van Bureau Wibaut 46

4.7 De communicatie van Bureau Wibaut 48

4.8 De verschillende rollen binnen Bureau Wibaut 51

4.8.1 De onderhandelaars 51

4.8.2 De aanjagers 52

4.9 De omgang met commerciële opdrachtgevers 55

4.10 De faciliterende rol van de financiën van Bureau Wibaut 55

Conclusie 57

Discussie 59

Bibliografie 60

(6)

6

Inleiding

In 2013 deed Vers in de Pers, de jongerensectie van de NVJ (de Nederlandse vereniging voor journalisten) een onderzoek naar de dagblad- en tijdschriftredacties in Nederland. Een van de belangrijkste conclusies was een verwachte toename van het aantal freelancers ten opzichte van het aantal dienstverbanden. Nu al werkt twee derde van de ondervraagde medewerkers op basis van een freelance overeenkomst (Vers in de Pers, 2013). Het groeiende aantal

freelancers, de dalende freelancetarieven en de verminderde zekerheden die daarmee gepaard gaan: allemaal bemoeilijkt het de positie van de freelancer op de arbeidsmarkt (Vinken & Ijdens, 2013).

Een manier om met deze groeiende onzekerheden om te gaan, zou voor een freelancer het aansluiten bij een freelancecollectief kunnen zijn. In Nederland bestaan inmiddels

ongeveer zestien freelancecollectieven (Zwetsloot, 2015). Deze collectieven zijn op

verschillende manieren georganiseerd. Het ene collectief schrijft zich bijvoorbeeld in bij de Kamer van Koophandel, het andere niet. Ook verschillen de manieren waarop er wordt samengewerkt sterk: het ene collectief is niet veel meer dan een werkplek, het andere is officieel, of minder officieel, een samenwerkingsverbond (Zwetsloot, 2015). Een ding hebben de collectieven allemaal gemeen: de leden huren samen een kantoorruimte en leveren hun freelancewerkzaamheden vanuit die kantoorruimte.

Het is belangrijk in te zoomen op de journalistieke context waarin deze

ontwikkelingen plaatsvinden. Waar komt de behoefte vandaan een collectief op te richten? Waarom heeft de freelancer het zo moeilijk op de huidige arbeidsmarkt?

De journalistiek maakt momenteel mogelijk de grootste crisis uit haar bestaansgeschiedenis door (Bardoel, 2010). Nieuwe technologische ontwikkelingen,

fragmentatie van het publiek en het wegvallen van een journalistiek verdienmodel; allemaal zijn het zaken die de crisis veroorzaken.

De snelle opmars van het internet doet afbreuk aan de bestaande media (Bardoel, 2010). Door de permanente bereikbaarheid van een technologisch medium als internet ligt informatie overal voor het oprapen. Op veel nieuwssites bijvoorbeeld went de

nieuwsconsument zich aan dat nieuws ieder moment van de dag bereikbaar is. Het publiek raakt steeds meer gefragmenteerd en vindt haar weg naar nieuwe kanalen. Bardoel (2010) stelt daarom dat de journalistiek zich scherper en professioneler moet profileren wil zij deze periode kunnen overleven.

(7)

7 nieuwe manier van journalistiek levensvatbaar te houden. Door de grote economische crisis is het bijzonder lastig om als medium de omslag naar nieuwe platforms en verdienmodellen te maken. De redactiecultuur draait daarom meer en meer om het binnenslepen van geld, volgens sommigen zelfs op zo’n manier dat dit ten koste zou gaan van de journalistieke autonomie (Witschge & Nygren, 2009).

Al deze veranderingen op de journalistieke arbeidsmarkt hebben invloed op de professionele rol van de journalist. De manieren waarop journalisten werken, is de afgelopen vijftien jaar dan ook behoorlijk veranderd (Witschge & Nygren, 2009). De professionele instituten worden zwakker omdat de professionele grenzen van het vak steeds verder

wegvagen. Men zou kunnen stellen dat de journalistieke beroepsgroep zich daarom opnieuw probeert uit te vinden. Een voorbeeld daarvan bevindt zich op de Wibautstraat. Daar zit Bureau Wibaut, een freelancecollectief, in een kantoor in het voormalige Volkskrantgebouw waarbij zich inmiddels twintig freelancers hebben aangesloten. Bureau Wibaut is het een na grootste freelancecollectief van Nederland (Zwetsloot, 2015). Het enige collectief met meer leden, 39 om precies te zijn, huist in Leiden. Bureau Wibaut is het wel enige collectief van Nederland van deze omvang waar enkel journalisten bij aangesloten zijn (Zwetsloot, 2015).

Ondanks dat het kantoor op de Wibautstraat in Amsterdam slechts een gedeelde werkruimte vol individuen lijkt te zijn, profileert Bureau Wibaut zich op de website als een bureau dat zowel in groepsverband als individueel opereert. Ook is interessant dat het bureau op de eigen website aangeeft journalistiek én commercieel werk te kunnen leveren:

“Content voor papier, of online. Productie, coördinatie en eindredactie. Van strak geschreven zakelijke teksten, tot online nieuwsartikelen die meer bezoekers genereren naar zakelijke websites”(bureauwibaut.nl).

Een freelancecollectief is een redelijk nieuwe arbeidsconstructie waarover nog niet veel bekend is. Ook is er überhaupt nog vrij weinig wetenschappelijk onderzoek gedaan naar de manier waarop freelancers zich organiseren. Er is een beperkt aantal onderzoeken gedaan naar de Nederlandse beroepsgroep van freelance journalisten in het algemeen, bijvoorbeeld: ‘Een ongewis bestaan’ van IJdens en Van der Werff (2004), of ‘Freelance Journalisten, Schrijvers en Fotografen’ van IJdens en Vinken (2013). Deze onderzoeken besteden echter met name aandacht aan de tarieven en auteursrechten, onderhandelingen en toekomstverwachtingen van de freelancers.

De masterscriptie van Joris Zwetsloot (2015) was tot dusver het enige

(8)

8 Bureau Boven, binnen Nederland. Deze scriptie focust zich op de vraag hoe een collectief toegevoegde waarde kan hebben voor een freelancer. Aangezien het onderzoek van

Zwetsloot (2015) naar een ander freelancecollectief tamelijk beknopt van aard was; er zijn vijf leden van het collectief Bureau Boven geïnterviewd en er is op beperkte wijze gekeken naar de mate van professionalisering van het collectief, is het van belang hier meer onderzoek aan toe te voegen om zo een betere conclusie over deze nieuwe organisatorische fenomenen te kunnen trekken.

Sommigen menen dat de oorzaak van de beperkte hoeveelheid wetenschappelijk onderzoek huist in het feit dat de wetenschappelijke artikelen over journalistiek met name gedomineerd worden door discussies over de opkomst van amateurjournalistiek en de daarmee samenhangende vraag of de opkomst van de amateur de journalistieke kwaliteit bedreigt. Freelance journalistiek lijkt dan ook meer een probleem in arbeidsrechtelijke zin te zijn en minder relevant voor de academische wereld (Bakker, Bosch & Deurloo, 2011).

Aangezien het aantal freelancers gestaag toeneemt is dit inmiddels echter wel degelijk relevant geworden. Het is voor de wetenschap van belang meer onderzoek uit te voeren naar de manieren waarop journalisten zich anders gaan organiseren. Te meer omdat deze

beroepsgroep niet werkt onder de vleugels van een redactie en daarom wellicht bedoeld, danwel onbedoeld, een nieuwe beroepsidentiteit ontwikkelt.

De onderzoeksvraag van deze scriptie luidt dan ook:

Hoe is het freelancecollectief Bureau Wibaut georganiseerd en welke voordelen biedt het collectief voor de freelancers die hierbij aangesloten zijn?

Het eerste concept van deze scriptie: organisatorische professionaliteit, gaat in navolging van McClelland, uit van het gegeven “from above”. Het idee dat de macht boven de uitvoerders ligt. Namelijk bij de managers die doelen stellen binnen hiërarchische organisatiestructuren. In de tekst van Evetts The Sociological Analysis of Professionalism wordt aangetoond hoe professionalisering binnen bepaalde beroepsgroepen plaatsvindt en zich in de loop der tijd ontwikkelt. Daaruit voort redenerend zou men kunnen stellen dat Bureau Wibaut een interessant voorbeeld is van een nieuwe manier van omgaan met het begrip

‘professionalisering’.

Het tweede concept dat binnen deze scriptie gehanteerd wordt zijn de voordelen die een freelancer kan ondervinden als hij zich aansluit bij een organisatie. Die voordelen zijn als

(9)

9 volgt gecategoriseerd: beroepsmatige -, financiële- en sociale voordelen. Daarnaast wordt gekeken naar de manieren waarop de visies van het collectief zich verhouden tot de opvattingen van het individu.

Om antwoord te kunnen geven op deze onderzoeksvraag is gekozen voor de methode van een casestudy. De casestudy zal worden uitgevoerd aan de hand van de methode van etnografisch onderzoek. Het etnografisch onderzoek zal uitgevoerd worden op het kantoor van Bureau Wibaut en vorm krijgen door middel van elf dagen participerende observatie en tien diepte-interviews.

Deze scriptie begint met een theoretisch kader waarbinnen de context van het veranderende medialandschap en de rol van freelancers wordt beschreven. Ook worden de theoretische concepten van organisatorische professionalisering en de voordelen van een organisatie voor een freelancer uiteen gezet. Vervolgens bevat de scriptie een

methodehoofdstuk waarin wordt beschreven hoe het onderzoek is uitgevoerd. Tot slot volgen de resultaten van het onderzoek, een conclusie en een beknopte discussie.

(10)

10

Hoofdstuk 1: Theoretisch kader

In dit theoretisch kader zal de literatuur besproken die relevant is om te komen tot de beantwoording van de hoofdvraag. Binnen dit theoretisch kader wordt eerst ingegaan op de journalistieke context waarin de freelancer zich bevindt. Daarnaast wordt gekeken naar verschillende soorten journalistieke organisaties en de voordelen die deze verschillende organisaties een freelancer zouden kunnen bieden.

1.1 Een veranderend medialandschap

De Amsterdamse krant Het Parool gaat 15 van de in totaal 82 redacteuren ontslaan, zo meldt Villamedia op 20 augustus 2015 (Cornelissen, 2015). De ontslagen zijn volgens

hoofdredacteur Ronald Ockhuysen nodig om de krant op een gezonde manier overeind te houden. Het voorbeeld van het Parool staat niet op zichzelf. Het gezond en fit houden van een dagblad, of een ander gedrukt medium, blijkt in het huidige medialandschap nog niet zo makkelijk.

De journalistiek verkeert in een hevige crisis. In deze paragraaf zal de context van die crisis geschetst worden. Het is relevant die context te schetsen om zo een helder beeld te krijgen van de journalistieke omgeving waarin de freelancer zich begeeft. Na veelvuldig literatuuronderzoek ben ik gekomen tot drie hoofdoorzaken van die journalistieke crisis: nieuwe technologische ontwikkelingen die de traditionele markt verstoren, een steeds meer gefragmenteerd lezerspubliek en het daarmee samenhangende verschijnsel dat de huidige journalistiek weinig verdienmodellen kent. In deze paragraaf zullen deze oorzaken verder beargumenteerd en uiteengezet worden.

Sinds de komst van het internet, staat de journalistiek onder druk. Veel

krantenredacteuren zijn desondanks jarenlang blijven geloven in het gedrukte woord. Trouw-hoofdredacteur Jan Greven vond bijvoorbeeld dat de toekomst van de krant als gedrukt product lag in de aansluiting bij een lezersgemeenschap:

“In een maatschappij waarin veel van wat vroeger voor onderscheid zorgde, verdwenen is. Het is bovendien een prachtig idee dat zo’n krant gewoon op de fiets bezorgd wordt!” (Bardoel, 2010: 234).

Maar internet wint meer en meer aan populariteit, en dit gaat, zeker de laatste jaren, ten koste van de populariteit van gedrukte media. Uit een onderzoek van Cauwenberge, Beentjes en d’Haenens blijkt dat televisie, met 28 min per dag, nog steeds het meest gebruikte

(11)

11 nieuwsmedium is. Daarna volgt internet met 22 minuten, dan radio met 18 minuten en dan de krant met 13 minuten per dag (Cauwenberge, Beentjes & d’Haenens, 2011). Op 12 mei 2015 meldt de NOS dan ook dat de betaalde papieren oplagen van landelijke dagbladen in 2014 met 4,9% gedaald is. Die daling is de grootste daling sinds het begin van deze eeuw (NOS, 2015). Er ontstaat een steeds meer gefragmenteerd lezerspubliek, en dat houdt nauw verband met de opkomst van internet als nieuw nieuwsmedium. Jarenlang had de nieuwsconsument niet zoveel te kiezen. Er was televisie, en radio, maar de gedrukte media bleven moeder der professie (Bardoel, 2010). De krant was toen een medium dat je een keer per dag tot je nam. Nu heeft iedereen, meer dan ooit en vaak ook de hele dag door, behoefte aan media. Door internet, een medium dat de hele dag overal ter wereld voor handen is, zijn media echt een onderdeel geworden van ons dagelijks leven (Deuze, 2007). Alleen is de mediaconsument steeds minder bereid hiervoor te betalen omdat het nieuws door de komst van het internet met websites als nu.nl op overal plekken gratis te verkrijgen is (Deuze, 2014).

Dit blijkt ook uit het onderzoek Een typologie van jonge nieuwsgebruikers in een multimediaal landschap van Anna Cauwenberge, Hans Beentjes en Leen d’Haenens (2014).

”Digitalisering, convergentie en fragmentatie van nieuwsmedia aan aanbodzijde en veranderende levensstijlen aan publiekzijde hebben voor een aantal verschuivingen gezorgd in de manier waarop nieuws geconsumeerd wordt” (Cauwenberge, Beentjes & d’Haenens, 2014: 64).

Deuze, Elefante & Steward onderstrepen in hun tekst Media Work and the Recession (2010) dat er ieder jaar meer media bijkomen, en de keuzemogelijkheden voor de consument daarmee steeds groter. Het publiek raakt daardoor steeds meer hyper-gefragmenteerd (Deuze et al., 2010). Journalisten moeten daarom op zoek naar nieuwe manieren van werken in die moderne, informatie intensieve economie (Baines, 1999).

Vaak wordt door gevestigde media daarom een omslag gemaakt naar een nieuwe, gedecentraliseerde ‘Netwerkjournalistiek’ (Bardoel & Deuze, 2001).

Binnen de zogenoemde netwerkjournalistiek staan werken met asynchroniteit, multimedialiteit, hypertextualiteit en interactiviteit centraal. Netwerkjournalistiek wordt gekenmerkt door een constante, procesmatige dialoog, tussen nieuwsgebruiker en journalist. De journalist komt daarmee uit zijn ivoren toren en gaat in gesprek met de consument. Het proces waarbij de professional het alleenrecht verliest en de consument serieuzer moet nemen, is een proces wat momenteel in veel verschillende takken van de creatieve industrie uiting vindt (Deuze et al., 2010).

(12)

12 Het idee dat netwerkjournalistiek bij de consument aanslaat op basis van bijvoorbeeld interactiviteit en asynchroniteit komen overeen met de resultaten uit het onderzoek Een typologie van de jonge nieuwsgebruiker van Cauwenberge, Beentjes & d’Haenens (2011). Zij constateren dat er een toenemende vraag ontstaat naar nieuws dat beschikbaar moet zijn op het moment dat het de consument het beste uitkomt. Een krant is daarmee niet aantrekkelijk: die valt slechts een keer per dag, op een vast moment, op de mat. Opvallend is echter wel dat televisie, het nieuwsmedium wat nu het meeste bekeken wordt, ook niet per definitie voldoet aan deze waarden, want een televisiezender zendt in eerste instantie ook programma’s uit op gezette tijden.

Het wordt voor de gevestigde media steeds lastiger een betalend publiek aan zich te binden. Want wie gaat er nog voor informatie betalen als het gratis te verkrijgen is?

De Telegraaf Media Groep (TMG) bijvoorbeeld zag de advertentieopbrengsten over 2012 met zo’n 13 procent dalen. Ook Wegener verdiende in 2012 14 procent minder aan advertenties dan in 2010 (bd.nl/algemeen/economie/wgener-ziet-inkomsten-verder-dalen). Veel mediabedrijven raken in financiële problemen. Er wordt van alles bedacht om deze problemen op te lossen. Een concreet voorbeeld hiervan zag men in 2012: TMG kocht het gratis dagblad METRO op. TMG bood zichzelf daarmee de mogelijkheid om content uit de verschillende kranten door te kunnen plaatsen en een betere deal te kunnen sluiten met adverteerders (de Stentor, 2012).

Bardoel herkent dit verschijnsel en schrijft erover in de tekst Journalistiek moet zich durven blijven onderscheiden. Volgens hem zorgt de komst van het internet ervoor dat mediavelden die eerst gescheiden waren nu bij elkaar worden gebracht en alle soorten informatievoorziening, ongeacht herkomst, of doel, via een medium voor iedereen beschikbaar zijn. Dit uitgangspunt komt overeen met een groot mediabedrijf dat lokale

kranten opkoopt om de content door te kunnen plaatsen. Bardoel merkt daarbij op dat het voor journalisten in deze uniforme context steeds moeilijker wordt een eigen niche af te bakenen.

Juist omdat het momenteel moeilijk is een verdienmodel voor de journalistiek te verzinnen, begint alles op de redactie meer en meer om geld te draaien (Witschge & Nygren, 2009). Witschge en Nygren gebruiken hiervoor een treffende metafoor: de Chinese muur die ooit tussen de redactie en de commerciële afdeling stond begint steeds meer te lijken op de Berlijnse muur: afbrokkelend, binnenkort krijgt zij de status van een museumstuk.

In een medialandschap waar veel informatie gratis te verkrijgen is, staat ook de rol van de journalist ter discussie. Dat niet alleen: door de devaluatie van informatie heeft een

(13)

13 mediaconcern ook simpelweg minder kapitaal te besteden. Het resultaat: een overspannen arbeidsmarkt waarbij journalisten moeilijk een baan krijgen. Wetenschapper Piet Bakker

schreef hierover het volgende: “Voor een perfect spellende, sociale nerd met vijf poten is er nog wel

plaats” (Bakker, 2014).

Met andere woorden: je moet alles op perfecte wijze kunnen. Is dat niet volledig het geval? Dan is er een kleine kans op een baan. Steeds vaker worden journalisten daarom veroordeeld tot een freelance bestaan. Tegelijkertijd kunnen die kwaliteitskenmerken waarover Bakker schrijft ook juist wél een reden zijn voor een journalist om te gaan freelancen. Een freelancer kan zich met dergelijke kwaliteiten misschien namelijk juist onderscheiden van andere freelancers.

1.2 De positie van de freelancer

In de vorige paragraaf is het huidige medialandschap in kaart gebracht. Het is crisis, de journalistiek is er slecht aan toe. Een belangrijk gevolg van die crisis is dat steeds meer journalisten hun baan kwijt raken. Het aantal journalisten dat zonder werk thuis zit is weer gestegen, zo berichtte Villamedia op 20 november 2015. In oktober stonden 2475 journalisten als werkzoekend ingeschreven bij het UWV. Het aantal journalisten dat de hand moet

ophouden ligt in oktober 2014 14,27 procent hoger dan in dezelfde maand een jaar eerder (Kivits, 2014). Als een journalist werk krijgt, is dat dan ook meestal op freelance basis. Een onderzoek van Villamedia onderschrijft dit en geeft aan dat de freelancers met 5600 stuks ruim oververtegenwoordigd zijn op de journalistieke arbeidsmarkt (2015).

Die journalistieke markt waarin het krijgen van een baan een steeds grotere uitzondering lijkt te worden, schetst een dramatisch beeld van de freelancer (Witterholt, 2015). Hij moet elke dag weer op zoek naar nieuwe opdrachtgevers, steeds weer ideeën pitchen en aldoor op zijn knieën om een verhaal te mogen vertellen (Witterholt, 2015). Maar klopt dat beeld wel? En kun je wel spreken van ‘de freelancer’? Het is relevant een antwoord te formuleren op deze vragen omdat die antwoorden ons de freelancer beter zouden kunnen doen begrijpen. En dat begrip is van belang bij de zoektocht naar de meerwaarde van een collectief voor een freelancer.

In deze paragraaf zullen een aantal kenmerken van het freelancebestaan uiteengezet worden, zoals: de reden om te gaan freelancen, de kenmerken van het freelancebestaan die door freelancers worden beschouwd als voor- en nadelen.

(14)

14 de freelancer. In de Middeleeuwen was de freelancer iemand die iedereen diende, in ruil voor geld (Gynnild, 2005). Een soldaat waarvan zijn loyaliteit verkocht is (Edstrom & Ladendorf, 2012). De freelancer maakt in deze hedendaagse maatschappij onderdeel uit van de groep ‘atypical workers’, dat zijn werknemers die niet fulltime of permanent aan een bedrijf verbonden zijn (ILO, 2006). Suß en Becker voegen daar nog aan toe dat freelancen

gedefinieerd kan worden als een onafhankelijke en zelfstandige manier van werken (Becker & Suß, 2012).

‘De freelancer’ en de redenen om freelancer te worden zijn niet altijd eenduidig. Tegenover de ‘noodgedwongen’ freelancer staat een groot aantal mensen die geen vaste baan willen, oftewel: de freelancer uit overtuiging (Witterholt, 2015). Dat is de freelancer die zijn onafhankelijkheid, vrijheid en de mogelijkheid om klussen te weigeren en op vakantie te gaan wanneer hij wil, koestert (Witterholt, 2015). Uit het onderzoek van Vinken en IJdens blijkt dat van de Nederlandse journalisten 43 procent freelancer is uit ondernemerschap, een kleine groep is dat puur omwille van de vrijheid: 3 procent. 29 procent voelt zich gedwongen door de markt, 5 procent ambieert een baan in loondienst, en 24 procent van hen combineert allerlei motieven: dwang, onderschap en vrijheid. Uit recent onderzoek van de NVJ is gebleken dat het deel freelancers dat uit overtuiging zelfstandige is geworden het beter doet dan de groep die gedwongen freelancer is geworden, bijvoorbeeld na ontslag (Lopez, 2015).

Er heerst een negatief beeld over het freelancebestaan, zoals ook geschetst werd in de inleidende alinea van deze paragraaf. Het is dan ook interessant een aantal nadelen van het freelancebestaan onder de loep te nemen, zoals: beroepsmatige nadelen, economische nadelen en sociale nadelen.

Freelancers ondervinden over het algemeen vaker problemen dan mensen in

loondienst (ILO, 2006). Ze werken ruim 37 uur per week en krijgen gemiddeld voor zo’n 22 uur betaald (Vinken & IJdens, 2013). Het grootste obstakel van het freelancebestaan is de garantie van een maandinkomen. Uit het onderzoek Monitor Freelancers en Media 2015 blijkt dat de freelancer gemiddeld een belastbaar inkomen van 23.000 euro per jaar heeft, in 2013 was dit 25.000 euro (Lopez, 2015) . Dat relatief lage inkomen hangt samen met de grote hoeveelheid concurrentie waarmee een freelancer kampt. Zo’n 60 procent van de freelancers zegt heel en/of tamelijk veel concurrentie te hebben op onderwerpen en ruim 67 procent heeft (heel veel en/of tamelijk veel) concurrentie op het vlak van opdrachtgevers (Vinken & IJdens, 2013).

Een ander arbeidsvoorwaardelijk probleem voor veel freelancers zijn de almaar dalende tarieven, zo blijkt uit het onderzoek van Vinken en IJdens (2013). Als het uurtarief in

(15)

15 2003 100 was, dan was het uurtarief in 2013 82. Ook de betaling per woord daalde flink: van 100 naar 79 (Vinken & IJdens, 2013).

Ook op het gebied van sociale zekerheid ondervinden veel freelancers grote nadelen. Anders dan werknemers werken freelancers op basis van contracten en afspraken. Ze hebben geen werkgevers, maar klanten, en in plaats van een vast salaris krijgt een freelancer een ‘project fee’, die behalve in de eerste levensbehoefte moet voorzien, ook de sociale verzekering en het pensioen moet dekken (Osnowitz, 2007).

Veel freelancers zijn dan ook marginaal verzekerd: ruim 66 procent is niet verzekerd tegen arbeidsongeschiktheidsverzekering, 88 procent niet tegen werkloosheid en 35 procent spaart niet voor een pensioen (Vinken & IJdens, 2013).

Ook ervaart 75,6% van de freelancers een verminderde bescherming wanneer zij werken in risicovolle gebieden. Daarnaast heeft 78,1% van de freelancers het gevoel minder toegang te krijgen tot cursussen om hun werkzaamheden op peil te houden, dan vaste werknemers (ILO, 2006). Ook het onderzoek van Süß en Becker onderschrijft dit. Zij

beschrijven in hun paper dat weinig media freelancers aan bijscholing doen, omwille van twee redenen: het is duur en de voordelen zijn op korte termijn vaak niet merkbaar.

Daarnaast geeft 73,2% aan vaker risico’s te nemen en minder veilig te werken (ILO, 2006) . Door de grote hoeveelheid nadelen kampen freelancers met een grotere hoeveelheid stress dan hun collega’s in vaste dienst (Ertel, 2013). Met een freelancefunctie wordt met name het management van een mediaorganisatie gediend: werknemers worden flexibel, en goedkoop: nieuws wordt betaald als ‘single good’ (Gynnild, 2005). Ook zou een freelancer aantrekkelijk zijn omdat hij, zoals ook bleek uit het onderzoek van ILO, inderdaad bereid zou zijn grotere economische risico’s te nemen dan iemand die in vaste dienst is (Gynnild, 2005).

De combinatie van weinig salaris, weinig waardering, een kleine kans op promotie en geen enkele vorm van baanzekerheid dragen bij aan het gevoel van stress. Sommige

freelancers durven dan ook niet op vakantie (Brown, 2010). Veel freelancers zouden om de grote hoeveelheid stress een beetje in te kunnen perken kunnen werken als ‘vaste freelancers’. Een vaste freelancer is onderdeel van een vaste club die vaker wordt ingeschakeld door een medium. Maar ook die positie verschaft weinig tot geen zekerheid: morgen kan je vervangen

zijn door een andere, nieuwe ‘vaste’ freelancer (Witterholt, 2015).

Tegen deze nadelen in opstand komen blijkt lastig: journalisten wereldwijd staan bekend als slechte onderhandelaars (Cohen, 2011). Onder andere omdat de mediabedrijven die journalisten betalen maar al te goed weten dat journalisten iedere cent nodig hebben. Ook het onderzoek van Vinken en IJdens onderschrijft dat er zelden afspraken gemaakt worden of

(16)

16 onderhandelingen gedaan worden over bijvoorbeeld de hergebruik van content. Door de slechte vereniging van freelancers in organisaties is het voor deze gedifferentieerde beroepsgroep extra moeilijk hiertegen een vuist te maken (Cohen, 2011). Ook geven veel media freelancers het idee dat ze blij moeten zijn met ‘exposure’ en niet te moeilijk zouden moeten doen over hun tarief (Cohen, 2011).

Toch bestaan er ook kenmerken van het freelancebestaan die worden gezien als voordelen. Zo geeft 43% van de freelancers aan enorm te genieten van de vrijheid (Vinken & IJdens, 2013) . Veel freelancers koesteren onafhankelijkheid en de mogelijkheid een klus af te wijzen als ze er geen zin in hebben (Witterholt, 2015). Daarnaast kan freelancer zijn ook de nodige voordelen bieden voor het verkrijgen van werk. Het aantal ‘rompredacties’ groeit snel (Witterholt, 2015). Een rompredactie is een redactie waarbij een beperkt aantal mensen in dienst is, in samenwerking met een grote hoeveelheid freelancers. Er zijn steeds meer

redacties en uitgevers die de minimale bezette redactie als antwoord zien op de moeilijkheden in de tijdschriftsector (Laeven, 2013). Wilde je eerst aan de slag bij bijvoorbeeld een

tijdschrift, moest je ervoor zorgen dat iemand eruit vloog zodat jij zijn plek in kon nemen. Als freelancer hoef je alleen een email te sturen met een steengoed idee (Witterholt, 2015). Ook is een tijdelijk freelancecontract veel makkelijker geregeld dan een vaste baan met

pensioensregeling (Witterholt, 2015).

Daarnaast wordt gezegd dat het aantal media waarin een freelancer zou kunnen publiceren toeneemt. Ondanks dat veel gedrukte media verdwijnen, verschijnen er heel veel nieuwe websites (Witterholt, 2015). Journalisten die zelf een sterk merk zijn, of een hele duidelijke niche hebben, zouden minder moeite hebben met het vinden van een baan. Daarom wordt dit gegeven op veel scholen voor Journalistiek erg benadrukt (Brown, 2010).

(17)

17 1.3 De organisatorische professionalisering van de freelancer

In de voorgaande paragrafen is de context geschetst van een freelancer die opereert in het hedendaagse medialandschap. Veel freelancers kampen met problemen: ze zijn bijvoorbeeld slecht verzekerd, hebben veel stress en worden niet zo goed betaald. In hoeverre zouden freelancers voordelen kunnen ondervinden in een organisatie? En wat voor soort organisatie zou dit kunnen zijn?

In deze scriptie zal uitgegaan worden van organisatorische professionaliteit in navolging van McClelland. Hierbij speelt het gegeven “from above” een belangrijke rol: het idee dat de macht boven de uitvoerders ligt. Namelijk bij de managers die doelen stellen binnen hiërarchische organisatiestructuren. Het doel van de definitie van organisatorische professionalisering is bepaalde, kenmerkende standaarden, routines en doelen van de

organisatie te kunnen achterhalen (Witschge & Nygren, 2009). Deze paragraaf heeft ten doel te ontdekken hoe men het begrip organisatorische professionalisering kan definiëren binnen de context van de freelancers die zich wensen te organiseren.

Omdat alle freelancecollectieven op een andere manier opereren is het lastig te stellen op wat voor manier collectieven in hun algemeenheid bijdragen aan de organisatorische

professionalisering van de freelancer. Dat gebrek aan informatie vormt daarmee ook de relevantie van deze scriptie: hoe meer onderzoek gedaan wordt naar het nieuwe verschijnsel ‘freelancecollectief’, hoe meer er gezegd kan worden over de organisatorische

professionalisering van de freelancer.

Wat opvalt is dat voor freelancers het aantal organisaties wereldwijd beperkt blijft. Cohen voerde in Canada een onderzoek uit naar de reden waarom zo weinig freelance journalisten zich verenigen in een organisatie. Er blijkt hiervoor een aantal verklaringen te bestaan. De eerste verklaring is dat freelancers hebben geleerd hun eigen boontjes te doppen en op hun eigen manier hebben geleerd met problemen om te gaan (Cohen, 2011).

Daarnaast werken veel freelancers alleen en kennen ze niet zoveel andere freelancers, het zijn immers hun concurrenten. Hun directe collega´s zijn eerder de redacteuren bij een medium waarvoor ze schrijven. Daarnaast geeft Cohen aan dat freelancers er vaak voor hebben gekozen in hun eentje te werken en dus niet altijd zitten te wachten op een samenwerkingsverbond op wat voor manier dan ook. Ook Osnowitz constateert dat veel freelancers er niet zoveel voor voelen om de koppen bij elkaar te steken (Osnowitz, 2007).

Ondanks de uitkomsten van het onderzoek van Cohen en Osnowitz groeit het aantal freelancecollectieven in Nederland gestaag, en zijn er dus wel degelijk veel freelancers die de

(18)

18 behoefte voelen zich te organiseren. Om iets te kunnen zeggen over de organisatorische professionalisering van dergelijke initiatieven is het raadzaam te kijken naar andere organisatievormen in de journalistiek.

Er is gekozen voor de volgende vormen: een nieuwsredactie, een semi-permanente werkgroepen, een vakbond en een professionele beroepsorganisaties/partnerships. De keuze is op deze organisatievormen gevallen omdat deze organisaties allemaal verband houden met journalisten en de manieren waarop zij zich door de eeuwen heen hebben georganiseerd.

De eerste twee organisaties zullen op organisatorische aspecten bestudeerd worden: hoe functioneren redacties en semi-permanente werkgroepen? Bij de andere organisaties zal primair gekeken worden naar het doel dat deze organisaties proberen te verwezenlijken.

Op deze manier kan inzicht geboden worden in op welke manier, en met welk doel, freelancers zich zouden kunnen organiseren. Ook kan in kaar gebracht worden hoe die manier van organiseren zich verhoudt tot reeds bestaande organisaties. Daarnaast kan er

geconcludeerd worden in hoeverre nieuwe freelancecollectieven voorzien in een behoefte waarin de conventionele instanties wellicht niet voorzien.

De nieuwsredactie

Omdat er binnen deze scriptie gekeken wordt naar waarom journalistieke freelancers zich organiseren en of deze nieuwe organisatievorm gelijkenissen vertoont met bestaande organisatorische professionaliseringsvormen zoals de traditionele redactie, worden in deze alinea een aantal relevante aspecten van een traditionele nieuwsorganisatie bekeken. Deze aspecten beperken zich met name tot de mensen die op een redactie werken, de middelen die gehanteerd worden en de routines die terugkeren. Er is gekozen voor deze begrippen omdat deze geschikt zijn om een organisatie mee te ontleden.

Een belangrijk gegeven is dat een nieuwsredactie bestaat op basis van

gezamenlijkheid. Elke dag opnieuw wordt met een deel van de redactie vergaderd. Zo’n vergadering vindt vrijwel altijd plaats onder leiding van een chef (Tameling, 2015).

Binnen de redactie is sprake van heldere hiërarchie: er zijn een aantal leiders, en een aantal redacteuren. De chefs staan boven de redacteuren, maar onder de hoofdredacteur (Tameling, 2015). Binnen een redactievergadering worden de onderwerpen voor die dag besproken, soms wordt er ook gekeken naar een lange termijn planning. Het doel is het leveren van een betrouwbaar en nieuwswaardig product. Er is dus ook sprake van grote routine: iedere dag keren dezelfde rituelen terug.

(19)

19 zoals een stijlboek dat als richtlijn voor de redactie fungeert (Tameling, 2015). De redactie van bijvoorbeeld de NRC schrijft over dit stijlboek het volgende op de eigen website:

“Elke vorm van journalistiek is gebaseerd op afspraken. Afspraken tussen de journalisten onderling, maar vooral tussen de journalisten en hun lezers. Die afspraken variëren van zaken als welke spelling gehanteerd wordt (…), tot grote kwesties van waarachtigheid en professionaliteit” (https://apps.nrc.nl/stijlboek/).

Het is belangrijk aandacht aan te besteden aan het stijlboek omdat deze vorm van

professionalisering per platform verschilt (Tameling, 2015). Daarnaast zijn andere relevante, gezamenlijke middelen voor een redactie bijvoorbeeld Intranet, een online platform waar alle redactieleden op kunnen kijken voor informatie over het bedrijf, en een algemene mailinglijst met berichten gericht aan alle redactieleden (Tameling, 2015). In het analysehoofdstuk van dit onderzoek wordt duidelijk in hoeverre er bij Bureau Wibaut ook sprake is van

gezamenlijkheid en hiërarchie. Daarnaast wordt er gekeken naar de mate waarin dit collectief een organisatievorm is die beantwoordt aan de behoefte van freelancers.

De semi-permanente werkgroep

In Engeland bestaan organisatorische constructies waarbij freelancers filmmakers

samenwerken, die dicht in de buurt komen van wat wij in Nederland een collectief noemen (Blair, 2003). Het is relevant hiernaar te kijken omdat de werkvormen in verschillende takken van de creatieve industrie vaak overeenkomen: net als in de journalistiek werken ook

filmmakers op basis van tijdelijke contracten of freelanceovereenkomsten.

In de constructie van een semi-permanente werkgroep opereren filmmakers in korte periodes (ongeveer zeven weken), van intensieve samenwerking. Samen werken de

verschillende leden aan meerdere projecten.

Binnen deze groep is een persoon verantwoordelijk voor het vinden van werk. Daarmee wordt de semi-permanente werkgroep gekenmerkt door hiërarchie. Veel leden van de werkgroep geven dan ook aan zich deels afhankelijk te voelen van elkaar, maar zich voornamelijk afhankelijk te voelen van hun leider. Deze leider bepaalt of iemand wel of niet deel uit mag maken van de werkgroep en al dan niet wordt aangenomen. Hij/zij functioneert als het ware als baas met macht: hij/zij neemt klussen aan, en verdeelt de verschillende taken die bij de klussen horen over de mensen die hij/zij graag in het team wil hebben. Daarnaast draagt hij ook de verantwoordelijkheid voor de groep: als de werkgroep een fout maakt, wordt het hoofd daarop aangesproken. Het is dus van belang dat hij/zij de juiste samenstelling van de werkgroep kiest. De keuze voor een nieuw lid van een dergelijke werkgroep wordt

(20)

20 gemaakt op basis van drie kenmerken: vaardigheden, persoonlijkheid en capaciteiten (Blair, 2003). Ook geeft Blair aan dat de samenstelling van de werkgroep vaak varieert om zo onsuccesvolle samenwerking zoveel mogelijk te voorkomen.

Zo wordt iemand die niet succesvol functioneert binnen de werkgroep er dan ook uitgezet. Binnen deze organisaties is dus duidelijk sprake van een organisatiestructuur en hiërarchie.

Men zou dan ook kunnen stellen dat vrijwel alle journalistieke organisaties

functioneren met enige vorm van hiërarchie. Er bestaan echter wel degelijk organisatievormen die functioneren zonder een dergelijk helder afgebakende hiërarchie, zoals bijvoorbeeld: horizontale organisaties. Een horizontale organisatiestructuur wordt ook wel een platte organisatiestructuur genoemd. Een dergelijke structuur kenmerkt zich door een gebrek aan managementlagen. Managementlagen zijn de lagen die het verschil tussen de verschillende soorten werknemers aangeven, te weten: werknemers, managers en directeuren.

Een doel van een platte organisatie zou kunnen zijn dat de werknemers veel nauwer betrokken zijn bij de organisatie en productiever functioneren omdat ze betrokken worden bij de besluitvorming van het bedrijf, zonder dat hierbij perse de leiding van meerdere voor nodig is (Mintzberg, 1979). In het analysehoofdstuk zal duidelijk worden in hoeverre het collectief een organisatie is met een platte - danwel een meer hiërarchische organisatiestructuur, of misschien een combinatie vormt van beide soorten organisaties. Dan zal ook, op basis van deze informatie, meer duidelijk worden in welke behoeftes een collectief voorziet.

De vakbond

Er bestaan in Nederland drie, geregistreerde journalistieke arbeidsverenigingen en -organisaties, te weten: de Freelancers Associatie (FLA), de Nederlandse Vereniging van Journalisten (NVJ) en stichting Lira. Alle drie de organisaties zijn verenigingen of vakbonden die opkomen voor de rechten van journalisten, freelancers en of tekstschrijvers. Over deze drie organisaties is wetenschappelijk weinig bekend. Er zijn dan ook geen academische onderzoeken gedaan naar de manieren waarop zij freelancers daadwerkelijk hebben bereikt (Zwetsloot, 2015). De NVJ omschrijft haar taken zelf als volgt:

“De NVJ ijvert voor persvrijheid, vakbekwaamheid, goede arbeidsvoorwaarden en redelijke tarieven. Het gaat ons om de basisvoorwaarden voor het bedrijven van zuivere journalistiek. Met goede cao’s,

redactiestatuten, verzekeringen, auteursrechttoeslagen en juridische bijstand biedt de NVJ journalisten de mogelijkheid vrijuit te spreken, schrijven en fotograferen. Leden krijgen persoonlijk advies en kunnen hun kennis en vaardigheden aanscherpen via de NVJ Academy(…)” (nvj.nl/voorwie).

(21)

21 De NVJ geeft aan steeds minder leden te krijgen. Met name het aantal jonge leden loopt terug (Pleijter, 2010). Opmerkelijk is echter wel dat het aantal freelance-leden van de NVJ stijgt en momenteel het grootste deel inneemt van het ledenbestand. In 2014 was 30 procent van de NVJ-leden freelancer, vijf jaar daarvoor, in 2010, nog 26 procent (https://www.svdj.nl/de-stand-van-de-nieuwsmedia/hoeveel-journalisten-zijn-er-eigenlijk/).

Volgens Benner (2003) bestaat een vakbond bij de gratie van ‘unionism’, oftewel: eenheid. Momenteel opereren veel arbeiders in een niet afgebakende werkomgeving, veel arbeidskrachten zijn freelancers met meerdere werkgevers. Deze groep heeft daarmee overeenkomstige ervaringen op de arbeidsmarkt, maar werkt zelden allemaal voor eenzelfde organisatie, zoals dat bij een traditioneel bedrijf het geval is.

Freelancers hebben volgens hem grote baat bij een vakbond. Een vakbond

onderhandelt in de hele industrie over bijvoorbeeld tarieven, daarmee beperkt ze zich niet tot een bedrijf. Op die manier kan een vakbond stimuleren dat freelancers meerdere werkgevers naast elkaar kunnen hebben.

De constateringen van Benner en van de NVJ corresponderen niet geheel met de bevindingen van Cohen. Cohen stelt in haar tekst namelijk dat het aantal freelancers dat zich aansluit bij een vakbond steeds minder wordt. Ook Osnowitz (2007) constateert dit en onderzoekt daarom mogelijke, nieuwe vormen van vakbonden. Door de veranderingen in de huidige journalistiek worden zoveel mensen freelancer dat het moeilijker is die groep te vertegenwoordigen (Cohen, 2011). Men zou dan ook kunnen stellen dat het daarom

aannemelijk is te stellen dat die groep, die zich niet (meer) vertegenwoordigd voelt door een vakbond, zich zou kunnen verenigen in een collectief.

De professionele beroepsorganisatie en het partnership

Net als in Nederland bestaan er in Canada drie grote beroepsorganisaties en een aantal kleinere organisaties die freelancers vertegenwoordigen (Cohen, 2011). Aan de kleinere organisaties wordt weinig aandacht besteed. De drie grote beroepsorganisaties zijn: de

vakbond, de professionele beroepsorganisatie en het partnership. Al deze organisaties houden zich bezig met freelancers. Zo onderhandelen agenten van een partnership bijvoorbeeld met opdrachtgevers, wil de vakbond een minimumloon voor freelancers garanderen en probeert de beroepsorganisatie de professie zo professioneel te mogelijk houden.

Het is hierbij relevant nog dieper in te gaan op de twee organisatievormen die in deze scriptie nog niet eerder aan bod kwamen: de professionele beroepsorganisatie en het

(22)

22 vaak alleen werken, met elkaar in contact te brengen. Daarnaast zet deze organisatie zich in om leden de kans te bieden zich professioneel te ontwikkelen, te netwerken en de connectie te zijn tussen de werkgever en de schrijver/journalist. Ook rechtspraak is een belangrijk doel van een beroepsorganisatie. De professionele beroepsorganisatie vertoont daarmee sterke

overeenkomsten met de vakbond, maar verschilt volgens Cohen toch van deze eerder besproken organisatievorm:

“The greatest limitation facing The Professional Association as an organization that represents writers is that it is not established to collectively bargain, which is a weakness of the professional association in general. (…). The Professional Association has been certified under the federal Status of the Artist Act as a bargaining agent for freelance writers, but the vast majority of writers’ clients fall under provincial jurisdiction (…)”(Cohen, 2011: 125).

Een professionele beroepsorganisatie is daarmee niet in staat collectief onderhandelingen uit te voeren, zoals een vakbond dat wel kan.

‘The Agency-Union Partnership’, het Canadese partnership waarover Cohen schrijft, was in Canada de eerste organisatie die freelancers voor kranten en tijdschriften de

mogelijkheid bood goede tarieven te ontvangen én zichzelf in de kijker te spelen op een speciale website. Een partnership is, anders dan een vakbond die zich hard maakt voor een hele sector, meer gefocust op een segment van de sector: het top level. Voor zover bekend bestaat er in Nederland geen officiële organisatie met hetzelfde doel. Zowel de website van de NVJ, als Lira, als de FLA bieden freelancers niet de mogelijkheid zichzelf op een website te profileren.

Oprichter Derek Finkle heeft, voor hij deze organisatie oprichtte, een e-mail

rondgestuurd in de ‘Toronto-area’ waarin hij aankondigde opzoek te zijn naar ‘Canada’s most talented, in-demand freelancer writers’. Hij ontving tweehonderd reacties, waaruit hij

uiteindelijk vijftig journalisten koos. Zijn keuze maakt hij op basis van drie kenmerken. Hij zocht schrijvers met ervaring, een goede reputatie en een hoog inkomen (Cohen, 2011). Deze vijftig uitverkoren freelancers konden, behalve gebruik maken van zijn onderhandeltactieken, in ruil voor 350 euro ook een profiel op zijn site krijgen en zich op die manier in de kijker spelen voor potentiële klanten. Het partnership bekommert zich daarmee alleen om de schrijvers die bij hen aangesloten zijn en vergroot mogelijk de concurrentie tussen verschillende freelancers.

Volgens Benner (2003) heeft het aansluiten bij partnership dan ook een groot nadeel. Een partnership dient door haar individuele karakter nooit de gehele beroepsgroep en heeft

(23)

23 daardoor een beperkte invloed op de duurzame ontwikkeling van de beroepsidentiteit van de journalistieke freelancer. Ook Osnowitz (2007) onderkent dit. In het analysehoofdstuk van dit onderzoek zal gekeken worden in hoeverre dit ook speelt bij het collectief aan de

Wibautstraat.

In deze paragraaf zijn de belangrijkste kenmerken van journalistieke organisaties aan bod gekomen. Er is gekozen voor deze kenmerken omdat in deze scriptie de vraag centraal staat op welke manier Bureau Wibaut georganiseerd is en of dit collectief kenmerken vertoont van een van de bovengenoemde organisatiestructuren, of wellicht een combinatie zou kunnen zijn van de verschillende organisaties om zo vast te kunnen stellen of het collectie in een nieuwe behoefte of organisatievorm voorziet.

1.4 De voordelen van een organisatie voor een freelancer

In de vorige paragraaf is uiteengezet wat de kenmerken van organisatorische

professionalisering zijn. Deze paragraaf heeft als doel, met behulp van de wetenschappelijke literatuur, inzicht te bieden in de voordelen die een freelancer kan ondervinden in het

aansluiten bij een organisatie. Na het bestuderen van de literatuur is gebleken dat freelancers zich met oog op drie verschillende soorten voordelen zouden kunnen organiseren:

beroepsmatige -, financiële - en sociale voordelen. 1.4.1 Beroepsmatige voordelen

In het geval van de beroepsmatige voordelen wordt uitgegaan van het begrip individuele professionalisering. Dat begrip wordt gedefinieerd ‘from within’. Dit betekent dat de macht over de inhoud en uitvoering van het vak grotendeels bij de beroepsgroep zelf zou liggen. Dit concept gaat dan ook uit van de normen, waarden en de identiteit van het individu, en

daarmee van de beroepsgroep. Uit de literatuur is gebleken dat sommige freelancers enerzijds aangeven dat ze door hun freelanceschap onafhankelijker zouden kunnen opereren dan hun collega´s op een redactie (Das, 2007).

Anderzijds laat hetzelfde onderzoek van Das zien dat er ook veel freelancers zijn die zeggen voorzichtiger te opereren omdat ze geen redactie achter zich hebben die hen kan steunen, mocht dit nodig zijn. Das concludeert in zijn onderzoek dan ook dat de

beroepsmatige identiteit onder freelancers zwak is: ondanks hun sterke wil het publiek te dienen en daarbij ethisch te handelen geven veel freelancers aan dat ze zich uiteindelijk toch altijd moeten voegen naar de spelregels van hun nieuwsmanagers (Das, 2007). Daarnaast

(24)

24 moeten veel freelancers ook wel commerciële klussen aannemen om hun hoofd boven water te kunnen houden (Brown, 2010), omdat de journalistiek geen vetpot is. Uit een onderzoek van Vinken en IJdens blijkt dat 37,5 procent van de ondervraagde freelancers ook ‘ander werk’ levert. Het commercieel ‘bijklussen’ is een gebruik wat op veel plekken ter wereld uiting vindt. Zo heeft de Engelse National Union of Journalists cursussen opgezet om journalisten te leren geld te verdienen door zich naast hun journalistieke bezigheden ook te bekwamen in PR en bijvoorbeeld het opstellen van jaarverslagen (Brown, 2010).

Wanneer een freelancer zich zou verenigen in een groep zou de beroepsidentiteit en de daar toebehorende kernwaarden van het journalistieke vak mogelijk sterker kunnen worden (Storey , Salaman, Platman, 2013). Een ander voordeel hiervan zou kunnen zijn dat

freelancers in een groep eerder klussen zouden durven weigeren die hun beroepsidentiteit geweld aan zouden kunnen doen. Meer collega’s betekent namelijk ook een grotere kans op werk en daarmee een kleinere kans op financiële onzekerheid.

Die beroepsmatige professionaliteit van de journalist waarover onder andere Das (2007) schrijft, bestaat volgens Deuze (2005) uit vijf kernwaarden: publieke service,

objectiviteit, autonomie/onafhankelijkheid, accuratesse en ethisch handelen. Om een beeld te krijgen van deze kernwaarden van beroepsmatige professionalisering wordt nu per

kernwaarde de betekenis op beknopte wijze toegelicht.

Onder publieke service wordt verstaan dat journalisten een sterk gevoel hebben van ‘wij doen dit voor het publiek’ en daarmee een waakhond van de democratie zijn (Deuze, 2005). Onder objectiviteit wordt verstaan dat journalisten volledig onbevooroordeeld handelen in het verslaan van het nieuws (Singer, 2008).

Met autonomie wordt bedoeld dat journalistiek alleen kan functioneren als de media beschermd worden tegen censuur (Deuze, 2005). Journalisten kunnen alleen autonoom fungeren als zij niet werken als de lakeien van hun chefs.

De journalistiek kenmerkt zich door werken met een deadline, en om daarmee om te kunnen gaan is een bepaalde mate van ‘immediatism’ vereist (Deuze, 2005). Die snelheid, danwel accuratesse, wordt door journalisten gezien als enerzijds een essentiële waarde van het werk, tegelijkertijd is die snelheid ook een problematische kant van het werk omdat het de journalist soms dwingt te kiezen tussen ideologie en praktijk.

De laatste kernwaarde van journalistiek is ethisch handelen. In 1956 werd de Code van Bordeaux bedacht: een journalistieke werkwijze waarvan geacht wordt

dat journalisten zich eraan houden. En ook al zijn journalisten het er wereldwijd nog steeds niet over eens of zo’n code nu juist wel of niet gewenst is: alle journalisten delen een

(25)

25 soortgelijk over journalistiek ethisch handelen (Deuze, 2005). Veel mensen zien

waarheidsgetrouw als een belangrijk voorbeeld van ethisch handelen. 1.4.2 Financiële voordelen

Een tweede voordeel van organisatie voor een freelancers zou financieel van aard kunnen zijn.

Een freelancer die vanaf een zolderkamertje opereert moet er in zijn eentje voor zorgen dat hij aan een nieuwe klus kan beginnen zodra de oude is afgerond (Storey , Salaman, Platman, 2013). Met andere woorden: hij moet zelf op zoek naar nieuw werk. Een organisatie zou voor een freelancer meer werk op kunnen brengen omdat, zo blijkt uit het onderzoek van Storey, Salaman en Platman, redacties hun freelancers meestal uit een informeel netwerk halen. Er bestaan wel enkele databases of recruitment websites, maar het eigen netwerk geniet bij vrijwel ieder medium de voorkeur. Je als freelancer aansluiten bij een organisatie

garandeert een groter netwerk en daarmee een grotere kans op werk.

Daarnaast zou een ander financieel voordeel voor een freelancer kunnen zijn dat hij, door samen te werken met andere freelancers, werkt tegen betere tarieven. Juist door de competitie waarmee een freelancer kampt, zijn tarieven van veel mediabedrijven heel erg laag (Storey , Salaman, Platman, 2013). En als een freelancer daarom een klus weigert, dan is er altijd wel een andere freelancer bereid het voor een lager bedrag te doen (Storey , Salaman, Platman, 2013). Door je als freelancers te verenigen kun je tegen lage tarieven makkelijker nee zeggen. Bovendien heb je door de samenwerking eerder zicht op wat een goed tarief is.

Een ander financieel voordeel is de garantie van kwaliteit van het product dat je levert. In Engeland werken de semi-permanente werkgroepen waarover Blair schrijft samen omdat een team van freelancers meer kennis bevat dan een enkele freelancer (Blair, 2003). De uitwisseling van kennis is volgens Blair voor een freelancer bijzonder waardevol. Met die garantie van kwaliteit heb je eerder een tevreden opdrachtgever en verzeker je jezelf in de toekomst sneller van een nieuwe opdracht.

Daarnaast zou een organisatie een manier kunnen zijn een freelancer te helpen structuur aan zijn freelancebestaan te geven. Alleen werken vergt een enorme hoeveelheid discipline, alles wat je normaal zou doen omdat je baas het vraagt, moet je nu zelf opbrengen (Storey, Salaman, Platman, 2013). Als je tussen mensen zit die allemaal discipline op moeten brengen, zou dat wellicht makkelijker kunnen gaan.

(26)

26

1.4.3 Sociale voordelen

Er bestaan ook sociale voordelen voor een freelancer om zich aan te sluiten bij een

organisatie. Het eerste voordeel komt voort uit de theorie ‘Communities of Practice’ (CoP) (Tsoukas 2002). CoP gaat ervan uit dat mensen met hetzelfde beroep elkaar graag opzoeken. Binnen deze theorie wordt verondersteld dat door het proces van informatie en

groepservaringen delen, de leden van een groep van elkaar kunnen leren. Daardoor

ontwikkelen leden van een groep zich op persoonlijk vlak en op professioneel vlak (Verburg, Hoving, 2007). Door zich bij een groep te voegen kunnen leden van die groep zich dus op persoonlijk vlak verder ontwikkelen. Dit is een voordeel wat daarmee zowel sociaal als beroepsmatig zou kunnen zijn.

Het tegengaan van eenzaamheid, is een voordeel wat voor bepaalde freelancers erg belangrijk kan zijn, terwijl het voor andere helemaal geen voordeel is. Sommige freelancers vinden het alleen werken juist heel fijn. Zoals aangetoond in hoofdstuk 2.1 en 2.2 is 29 procent van de freelancers ‘gedwongen door de markt’ (Vinken & IJdens, 2013). Binnen die groep zou een aardig percentage misschien best graag collega’s willen. In reactie op een column van Karin Sitalsing waarin Sitalsing het bestaan van de vogelvrije freelancer bezingt, schrijft freelancer Eefje Rammeloo in columns voor de NVJ over die eenzaamheid

bijvoorbeeld; “Aan mij is die eenzaamheid niet besteed. Oh, wat miste ik het geluid van andermans

toetsenbord” (Rammeloo, 2013).

Daarnaast is een organisatie een manier om de onzekerheid die gepaard gaat met

freelancen tegen te gaan. Rammeloo schrijft hierover: “(…) Ik merkte hoe onzeker ik werd als een

chef wéér een voorstel de grond in boorde” (Rammeloo, 2013).

Ook in de tekst van Blair wordt aangegeven dat het werken in een semi-permanente

werkgroep voor veel freelancers heel prettig is omdat ze samen met hun collega-freelancers, die in hetzelfde schuitje zitten en de onzekerheid begrijpen, kunnen sparren. Ook zijn de leden van een semi-permanente werkgroep beschermend naar elkaar en helpen ze elkaar (Blair, 2003). De ideeën voor opdrachten worden daar niet alleen beter van, ook de freelancers worden zelfverzekerder.

(27)

27

Hoofdstuk 3: Inrichting van het onderzoek

In deze scriptie wordt onderzoek gedaan naar het freelancecollectief Bureau Wibaut. Om antwoord te kunnen geven op de vraag: Hoe is het freelancecollectief Bureau Wibaut georganiseerd en welke voordelen biedt dit collectief voor de freelancers die hierbij aangesloten zijn? is gekozen voor kwalitatief onderzoek. In dit hoofdstuk zal uiteengezet worden welke methode, operationalisatie en waarnemingsinstrumenten zijn toegepast en uitgevoerd om te komen tot de beantwoording van de hoofdvraag. Tot slot zal gekeken worden naar de data-analyse en de validiteit van de verkregen data.

3.1 Methode

Kwalitatief onderzoek kenmerkt zich door een aanpak waarbij de onderzoeker niet van tevoren begrippen en theorieën vaststelt of meet (Wester & Peters, 2004). De theorieën worden daarmee vanuit het onderzoeksveld ontwikkeld. Dit wordt ook wel het ‘funderen’ van een theorie genoemd (Wester & Peters, 2004). Dit onderzoeksdoel is veelal gericht op theorie- of begripsontwikkeling (Wester & Peters, 2004). Deze methode van theorieontwikkeling is uiteengezet door de wetenschappers Glaser en Strauss (1967) en wordt ook wel the grounded theory approach genoemd. De grounded theory approach biedt de onderzoeker houvast bij het analyseren van de verzamelde data (Glaser & Strauss, 1967).

Binnen het kwalitatief onderzoek is gekozen voor de etnografische

onderzoeksmethode. De letterlijke vertaling van het woord ‘etnografie’ is volksbeschrijving (Wester & Peters, 2004). De etnografische methode kenmerkt zich door een aanpak waarin de aanwezigheid van de onderzoeker in het onderzoeksgebied centraal staat. In het geval van deze scriptie is dat een onderzoek naar freelancecollectieven in Nederland. De etnografische benadering heeft als doel een subcultuur in beeld te brengen (Wester & Peters, 2004). Om hierin te slagen zoekt de onderzoeker direct contact met die subcultuur en met de

werkelijkheid waarin deze subcultuur zich bevindt (Wester & Peters, 2004).

Binnen de etnografie is verder gekozen voor een casestudy. Omdat het niet mogelijk is om alle freelancecollectieven in Nederland te onderzoeken, is er gekozen voor een collectief, te weten: Bureau Wibaut. Over het algemeen is een casestudy gericht op de diagnose of evaluatie van een specifieke situatie (Wester & Peters, 2004). Bij een casestudy probeert men het sociale proces te bestuderen dat het leven van een persoon of groep, of een gang van zaken in een organisatie vormgeeft (Wester & Peters, 2004). Een kenmerk van een casestudy is dat een dergelijke studie vaak een subjectief perspectief heeft. Het is dan ook zaak dit

(28)

28 perspectief te verbinden met andere visies, het is daarbij belangrijk deze kenmerken in

theoretische termen te interpreteren (Wester & Peters, 2004).

Hoewel het moeilijk is in een casestudy een patroon te ontdekken dat te generaliseren is, is een uitgebreid onderzoek naar Bureau Wibaut een interessante toevoeging aan de

bestaande kennis en theorieën over freelancers. Met name omdat er in de bestaande literatuur maar weinig geschreven is over freelancers en de manier waarop zij zich organiseren. In de theorie wordt voornamelijk het onderscheid gemaakt tussen freelancer zijn óf in vast dienstverband werkzaam zijn (Süß & Becker, 2012).

In het geval van deze scriptie is het doel de organisatorische professionalisering van het freelancecollectief Bureau Wibaut in beeld te brengen en vervolgens in te zoomen op de beroepsmatige voordelen die een collectief een freelancer op kunnen leveren.

3.2 Operationalisatie

Alvorens dit onderzoek plaatsvond, zijn er verschillende afspraken gemaakt met de leden van het collectief.

3.2.1 Afspraken

Voor de start van het onderzoek zijn met de leden van Bureau Wibaut afspraken gemaakt over de toegang tot het kantoor. Tijdens een eerste kennismakingsgesprek in november heb ik kenbaar gemaakt dat ik ongeveer tien dagen van ongeveer zeven uur op kantoor wilde doorbrengen in het kader van participerende observatie. Hier werd goed op gereageerd. Er volgende een aantal grappen als; ‘Oh, dan werk ik die dagen thuis’, of ‘Ik dacht dat

etnografisch onderzoek alleen interessant was bij Afrikaanse stammen’. Ook heb ik tijdens dit kennismakingsgesprek kenbaar gemaakt dat ik tien leden van het collectief wilde

interviewen. De afspraak was dat die interviews ongeveer anderhalf uur zouden duren. 3.2.2 Keuzereflectie Bureau Wibaut

Er is gekozen voor Bureau Wibaut omdat dit bureau het grootste collectief van Nederland is waarbij alle leden daadwerkelijk operen als journalist (Zwetsloot, 2015). Gezien dit grote aantal leden is het mogelijk veel leden te spreken, dat maakt het onderzoek vrij goed te generaliseren.

Bureau Wibaut is niet ingeschreven bij de Kamer van Koophandel, daarmee wijkt het af van sommige andere collectieven die wel een dergelijke inschrijving hebben. Het collectief

(29)

29 wel degelijke andere collectieven die ook geen inschrijving bij de Kamer van Koophandel hebben (Zwetsloot, 2015). Omdat de collectieven in algemeenheid geen overeenkomstige aard hebben is het juist daarom relevant om dit onderzoek te wijden aan een collectief dat geen KvK-inschrijving heeft, om op die manier het onderzoek van Zwetsloot aan te vullen.

Behalve dat er nog maar weinig wetenschappelijke kennis bestaat over de manier waarop freelancers zich organiseren, is Bureau Wibaut daarnaast interessant omdat het zich op de website profileert als een collectief dat allerlei verschillende soorten diensten aan kan bieden. Behalve een gemeenschappelijke werkruimte is het collectief dus ook een plek waar daadwerkelijk in groepsverband geopereerd kan worden. Daarnaast wordt op de site

aangegeven dat die samenwerking ingezet kan worden voor commerciële klussen. Dat maakt Bureau Wibaut nog relevanter: wat zegt dat leveren van commerciële klussen over de

beroepsidentiteit van de journalist?

3.3 Waarnemingstechnieken

Binnen dit onderzoek wordt gebruikt gemaakt van drie verschillende meetinstrumenten, te weten: semi-gestructureerde interviews, participerende observatie en een beknopte

documenten analyse.

3.3.1 Participerende observatie

Participerende observatie is niet zozeer een nauw omschreven methode: het is een

onderzoeksrol die het mogelijk moet maken via intensieve en gevarieerde contacten met, in dit geval, de leden van Bureau Wibaut inzicht te krijgen in de wijze waarop zij hun

gemeenschap vormgeven (Wester & Peters, 2004). De belangrijkste elementen, om binnen dit onderzoek, grip te kunnen krijgen op de gemeenschap Bureau Wibaut zijn: luisteren, het maken van notities en het voeren van relevante gesprekken (Wester & Peters, 2004).

Tijdens de participerende observatie, die uiteindelijk elf dagen heeft geduurd, ben ik openlijk te werk gegaan, dat wil zeggen dat ik mij tijdens mijn aanwezigheid op het kantoor van Bureau Wibaut ook als onderzoeker bekend heb gemaakt. Soms leidde mijn aanwezigheid tot grappen. Toen ik op een van de eerste dagen aanwezig was op kantoor werd er

bijvoorbeeld gezegd: ‘niet allemaal ineens op kantoor komen want zo krijgt onze onderzoeker het idee dat hier had gewerkt wordt’. Hieruit kon ik opmaken dat de leden van Bureau Wibaut nog niet gewend waren aan mijn aanwezigheid. Naarmate mijn aanwezigheid toenam merkte ik dat ik minder zichtbaar werd: er werd minder op me gelet en er werden minder grappen

(30)

30 gemaakt.

De eerste vijf dagen zat ik aan een vaste tafel met mijn eigen laptop, aan een eilandje met drie grote bureaus. De volgende vijf dagen zat ik aan een andere tafel, ook met mijn eigen laptop. Deze plaatswissel had te maken met het feit dat de tafel waar ik de eerste dagen aanzat daarna door iemand anders in gebruik werd genomen.

De onderzoekersrol die ik mezelf aanmat, was de Fly on the wall. Deze rol gaat uit van het idee dat de onderzoeker zich zo onzichtbaar mogelijk opstelt: als een vliegje op de muur.

Deze Fly on the wall methode houdt verband met het onderscheid dat gemaakt kan worden tussen de actieve en passieve onderzoeksrol. Deze dimensie slaat op de mate waarin de onderzoeker als echt medelid aan bijvoorbeeld groepsactiviteiten deelneemt (Wester & Peters, 2004). De actieve onderzoeker doet dit meer dan de passieve onderzoeker. Ik heb dan ook gekozen voor de passieve onderzoekersrol.

Zo werd mij bijvoorbeeld, door één lid van Bureau Wibaut, gevraagd of ik deel wilde nemen aan het jaarlijkse Bureau Wibaut kerstdiner. Ik heb dit aanbod bewust afgeslagen omdat ik van mening was dat ik hiermee teveel deel uit zou gaan maken van het

groepsgebeuren van dit collectief (Tameling, 2015). Het gevaar van dergelijke situaties kan zijn dat de onderzoeker als medelid meer participeert dan observeert (Wester & Peters, 2004). De rol van participerende observator is dan ook best een lastige (Tameling, 2015). Je bent en blijft een buitenstaander, maar door het winnen van vertrouwen word je meer insider

waardoor je juist meer moet waken voor een te grote mate van betrokkenheid bij de

respondenten en bij de organisatie (Tameling, 2015). Dit is met name van belang omdat door deelname aan een dergelijke activiteit de rol van onderzoeker naar de achtergrond kan verdwijnen en ik mijn neutraliteit zou kunnen verliezen. Om te voorkomen dat ik teveel een bias zou ontwikkelen heb ik dan ook niet deelgenomen aan sociale activiteiten zoals borrels of feestjes.

Er moet bij de data-analyse rekening wel rekening gehouden worden met het feit dat de respondenten hun gedrag mogelijk aanpasten door mijn aanwezigheid, de onderzoeker is in dit verband immers een soort ‘pottenkijker’ (Wester & Peters, 2004).

3.3.2 Semi-gestructureerde interviews

Behalve de participerende observatie is er in deze scriptie ook op een andere manier data verzameld, namelijk door middel van het afnemen van tien semi-gestructureerde diepte-interviews. Na drie dagen participerende observatie ben ik begonnen met het eerste interview. In de vraaggesprekken kon ik verifiëren wat ik tijdens de participerende observatie

(31)

31 geconstateerd dacht te hebben.

De tien interviews vonden plaats met vijf mannen en vijf vrouwen. Er is gekozen voor dit aantal omdat er in totaal 20 mensen werkzaam zijn bij Bureau Wibaut, waarbij de

verdeling ook bijna 50/50 is: 8 mannen, 11 vrouwen. De tien verschillende respondenten zijn gekozen op basis van theoretical sampling.

“Theoretical sampling is the process of data collection for generating theory whereby the analyst jointly collects, codes, and analyzes his data and decides what data to collect next and where to find them, in order to develop his theory as it emerges” (Glaser, Strauss, 1967: 45).

Deze methode is een proces waarbij de onderzoeker respondenten selecteert waarvan hij of zij denkt dat ze een relevante bijdrage kunnen leveren aan het onderzoek (Glaser, Strauss, 1967).

De eerste paar dagen heb ik zo goed mogelijk voor mezelf in kaart proberen te brengen in hoeverre de leden van Bureau Wibaut van elkaar verschilden. Hierbij werd bijvoorbeeld gelet op de volgende verschillen: achtergrond, fysieke aanwezigheid, verbale aanwezigheid, gedrag op kantoor, mate van betrokkenheid bij het collectief. Ook probeerde ik op basis van mijn observaties te onderscheiden of er binnen het collectief sprake was van een soort natuurlijke leider. Deze verschillen waren relevant omdat ik een zo divers mogelijk palet respondenten voor mijn interviews wilde uitkiezen. Om er zeker van te zijn dat ik geen bias ontwikkelde heb ik aan een aantal leden van het collectief gevraagd wie ik zeker moest spreken; daar kwamen over het algemeen dezelfde namen uit als uit mijn eigen observaties. Door te kiezen voor zoveel mogelijk verschillende soorten respondenten ben je als

onderzoeker beter in staat een reëel beeld van de organisatie te schetsen (Hammersley & Atkinson, 1983; Tameling, 2015).

Bij een semi-gestructureerd interview is het van belang de geïnterviewde niet teveel te sturen door het stellen van suggestieve vragen (Wester & Peters, 2004). Om dat te

voorkomen, heb ik gebruik gemaakt van een topiclijst. De vragen die aan de respondenten werden gesteld stonden daarmee niet precies vast, evenmin als de volgorde waarin ze werden gesteld (Wester & Peters, 2004).

De topiclijst is erg belangrijk omdat hij geldt als leidraad en geheugensteun voor de interviewer: de lijst vertaalt de centrale begrippen van de onderzoeker naar onderwerpen, die aansluiten bij het referentiekader van de respondent (Wester & Peters, 2004). Het is belangrijk te beseffen dat de rol van de interviewer zo mogelijk nog bepalender is dan de gekozen

(32)

32 verlopen is ‘role taking’ nodig (Wester & Peters, 2004). Het gegeven van ‘role taking’ laat zich door twee factoren kenmerken: de eigen waarheid van de interviewer is irrelevant, en bestaat eigenlijk niet. De ondervraagde moet de interviewer daarnaast toestaan in zijn of haar privacy binnen te dringen.

De interviews duurden gemiddeld anderhalf uur en werden allemaal opgenomen met een voicerecorder. De interviews werden afgenomen tijdens de participerende observatie, in het café van het Volkshotel. Vlakbij het kantoor van Bureau Wibaut: dit was het makkelijkst voor de respondenten. De respondenten, zelf allemaal journalist en ervaren met een

voicerecorder, hadden geen enkel probleem met het feit dat het gesprek werd opgenomen. Ik heb dan ook nooit idee gehad dat de respondenten het gevoel hadden niet vrijuit te kunnen spreken. Veel respondenten spraken heel erg open over hun bestaan als freelancer bij Bureau Wibaut.

Om bij te dragen aan dit gevoel kondigde ik aan het begin van ieder interview aan dat anonimiteit gewaarborgd zou worden. Alle tien respondenten waren vrijwel meteen bereid mee te werken aan een interview. Veel van hen gaven aan dat het leuk en interessant was voor Bureau Wibaut dat iemand uitzocht hoe het op organisatorisch vlak ‘nu eigenlijk allemaal precies zit’. Behalve de diepte-interviews vonden er ook een aantal ongestructureerde gesprekken plaats, aan het bureau of bijvoorbeeld bij het binnenkomen of weggaan. Deze gesprekken typte ik na afloop uit. Met name in de eerste fase van mijn participerende observatie merkte ik dat veel leden uit zichzelf informatie gingen verstrekken over hun freelancebestaan of over Bureau Wibaut. Ik vermoed dat dit te maken had met het feit dat ze nog niet echt gewend waren aan mijn aanwezigheid.

Na afloop van de tien interviews merkte ik, tijdens de terugkoppeling naar de literatuur, dat ik nog wat extra informatie nodig had. Hierover heb ik gebeld met een aantal respondenten.

3.3.3 Documentenstudie

Tijdens mijn onderzoek naar Bureau Wibaut kreeg ik de mogelijkheid lid te worden van een van de belangrijkste communicatiemiddelen van het collectief: de WhatsApp-groep. Door deze WhatsApp-groep kreeg ik beter zicht op de rolverdeling binnen het collectief, en kon ik deel uit te maken van de alledaagse conversatie van de verschillende leden. Peters en Westers schrijven in hun onderzoek dat het voor een onderzoeker belangrijk is verschillende

onderzoeksmethodes toe te passen; de WhatsApp-groep was daarmee een mooie aanvulling op mijn twee andere twee waarnemingsinstrumenten (Wester & Peters, 2004). Behalve de

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In deze wet wordt bepaald dat migranten die voor gezinsmigratie naar Nederland willen komen eerst in het land van herkomst moeten slagen voor het basisexamen inburgering.. 4

Deze vraag werd eveneens gesteld aan de heer Eric Van Rompuy, Vlaams minister van Economie, KMO, Landbouw en

Voor zover de in het eerste en tweede lid bedoelde verwerving niet de benodigde gegevens oplevert, is de directeur-generaal bevoegd ten behoeve van statistische doeleinden

Dit betreft vooral personen die niet direct beschikbaar zijn, of niet actief zoeken, of werk zoeken voor minder dan twaalf uur per week. De cijfers over de werkloze

Aangezien de steekproef (van respondenten plus non-respondenten) aselect getrokken was uit de gehele populatie mag echter verondersteld worden dat de momentenmatrix voor

Winnaars met 10 of minder werkzame personen hebben veel vaker een groei in de dienstenexport dan bedrijven in de controlegroep met dit aantal werkzame personen.. Winnaars die meer

(Zie stap 5 voor de afmetingen.) Bevestig de bladdragers aan de onderkant van het bureaublad met 4x 25mm spaanplaat schroef. Bevestig de control box (12) aan het bureaublad

Alleen indien er voldoende redenen zijn om aan te nemen dat er geen ver- band bestaat tussen de te onderzoeken variabele en de responsvariabele, kunnen de gegevens van