• No results found

De invloed van de aanwezigheid van een persoon in het afbeelden van eten op eetintenties

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De invloed van de aanwezigheid van een persoon in het afbeelden van eten op eetintenties"

Copied!
32
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

De Invloed van de Aanwezigheid van een Persoon in het Afbeelden van Eten op Eetintenties

Lisa Nannes

Universiteit van Amsterdam

Masterthese Sociale Psychologie Studentnummer: 10318321 Begeleid door: Michael Vliek Aantal woorden abstract: 230 Aantal woorden verslag: 6683 Datum: 21-06-2016

(2)

2 Abstract

In dit onderzoek is gekeken naar de invloed van de aanwezigheid van een persoon in het afbeelden van eten op eetintenties. Aan 311 psychologiestudenten zijn afbeeldingen van ongezond en gezond eten laten zien, waarbij bij de helft de afbeeldingen vergezeld zijn gegaan met een persoon en bij de andere helft alleen het eten is afgebeeld. Bij afbeeldingen die een persoon afbeelden, is aangegeven dat dit een mede psychologiestudent aan de Universiteit van Amsterdam is. Per etenssoort is gevraagd naar het eigen eetgedrag van de proefpersonen, de inschatting van de descriptieve norm van mede psychologiestudenten die dat eten, de eigen eetintenties, de attitude over de foto en het BMI van de proefpersonen. De verwachting die is opgesteld, is dat afbeeldingen van gezond eten die vergezeld zijn gegaan met een persoon hogere eetintenties teweeg brengen dan afbeeldingen die alleen het eten en/of ongezond eten tonen. Er zijn geen verschillen in de inschatting van de descriptieve norm of eetintenties gevonden. Wel heeft het hoger inschatten van de descriptieve norm voor hogere eetintenties gezorgd. Ook heeft het eigen eetgedrag een positieve invloed op het inschatten van de descriptieve norm. Het niet uitkomen van de verwachting kan zijn ontstaan door een lage mate van identificatie met de persoon op de foto. Dit zou uit vervolgonderzoek moeten blijken. Volgens dit onderzoek maakt het voor de invloed op eetgedrag niet uit hoe eten wordt gepresenteerd in afbeeldingen.

(3)

3 Inhoudsopgave

De invloed van de aanwezigheid van een persoon in het afbeelden van eten op

eetintenties 4

Methode 10

Resultaten 13

Conclusie en discussie 22

Literatuurlijst 28

Bijlage 1; De foto’s in de persoonsafwezigheid conditie 31

(4)

4

De Invloed van de Aanwezigheid van een Persoon in het Afbeelden van Eten op Eetintenties

Obesitas is een probleem onder de gehele wereldbevolking. In 2008 waren naar schatting al 1.46 miljard mensen in de wereld te zwaar en hadden 502 miljoen mensen obesitas (Swinburn et al., 2011). Obesitas is zwaarlijvigheid door een constante positieve energiebalans dat ontstaat door een energie-inname die hoger is dan de energie uitgaven (Lake, 2011). Iemand heeft obesitas, wanneer het body-mass index (BMI) hoger is dan 30 (Yanovski & Yanovski, 2002). Een normaal BMI ligt volgens hen tussen de 18.5 en 24.9.

Reclame rondom eten draagt bij aan de prevalentie van obesitas (Zimmerman, 2010). Uit onderzoek van Lesser, Zimmerman en Cohen (2013) blijkt dat de kans op obesitas groter wordt naarmate er in de omgeving meer reclame over eten aanwezig is. Denk hierbij

bijvoorbeeld aan posters waarop eten wordt afgebeeld. Echter, het eten in deze reclames kan op verschillende manieren worden getoond. Soms wordt alleen een foto van het eten

afgebeeld. Soms wordt een persoon afgebeeld die het eten tot zich neemt. Onduidelijk is of het voor de beïnvloeding van eetgedrag uitmaakt hoe het eten wordt gepresenteerd. Dit zou meer inzicht bieden in de wijze waarop reclame over eten eetgedrag beïnvloedt. In deze studie werd de invloed van de aanwezigheid van een persoon in het afbeelden van eten op

eetintenties onderzocht.

Op basis van informatie over descriptieve normen werd verwacht dat reclames die een persoon afbeelden hogere eetintenties teweeg brengen dan reclames die dit niet doen. Een descriptieve norm geeft informatie over wat de meeste andere mensen doen (Rimal et al., 2005). Deze normen hebben invloed op gedrag, omdat het informatie biedt over welk gedrag effectief en adaptief blijkt te zijn en het aanpassen aan de norm zorgt voor sociale acceptatie van anderen (Cialdini et al., 2006). Het aanpassen van gedrag, zodat het in lijn is met gedrag van anderen wordt conformisme genoemd (Cialdini & Goldstein, 2004).

(5)

5

Vaak is de descriptieve norm niet overduidelijk en is er sprake van onzekerheid over het gedrag van anderen. Men let dan op informatie die hen kan vertellen wat de descriptieve norm is (Van Der Pligt & Vliek, 2014). Echter, deze waarnemingen zijn beperkt. De perceptie van een descriptieve norm komt daardoor soms niet overeen met de daadwerkelijke

descriptieve norm en wordt dan foutief ingeschat (Lapinski & Rimal, 2005). Dit maakt de perceptie van de descriptieve norm grotendeels subjectief.

Zo bleek uit klassiek onderzoek van Cialdini, Reno en Kallgren (1990) dat

proefpersonen meer rommel op straat gooiden, wanneer er al veel rommel lag dan wanneer de straat schoon was. Volgens de onderzoekers komt dit, doordat mensen het aantal andere mensen die rommel op straat gooien hoger schatten in een rommelige straat dan in een schone straat. Dit is de subjectieve descriptieve norm. Vervolgens conformeren mensen zich aan deze norm en gooien zelf ook rommel op straat.

Het feit dat gedrag van mensen wordt beïnvloed door descriptieve normen die zij zelf inschatten op basis van beschikbare informatie, maakt dat het aanbieden van verschillende informatie de inschatting van de descriptieve norm en daarmee gedrag kan beïnvloeden. In onderzoek wordt dit gedaan door informatie aan te bieden over een referentiegroep van de proefpersonen. Een referentiegroep is een individu of groep mensen die significante invloed heeft op het gedrag van een individu (Liu & Hu, 2012). Om mensen met informatie over descriptieve normen te beïnvloeden, is het belangrijk dat de informatie gaat over een groep waar de persoon zich mee identificeert. Volgens de theorie van normatief gedrag hangt de invloed van descriptieve normen op gedrag af van de mate van identificatie die iemand heeft met de groep waar de descriptieve norm over gaat (Mabry & Mackert, 2013). Het beïnvloeden van de perceptie van descriptieve normen kan op verschillende manieren.

Ten eerste door het aanbieden van meerdere personen. In onderzoek van Litt en Stock (2011) werd aan proefpersonen Facebook-pagina’s laten zien van medescholieren. De helft

(6)

6

kreeg drie pagina’s te zien van scholieren die alcohol dronken en één pagina van een scholier die dat niet deed. De andere helft kreeg drie pagina’s te zien van scholieren die niet dronken en één pagina van een scholier die dat wel deed. Hierna werd gevraagd in te schatten hoe veel leeftijdsgenoten dronken en in welke mate zij zelf dachten te gaan drinken in de toekomst. De eerste helft proefpersonen schatten het aantal drinkende leeftijdsgenoten hoger in en waren hierdoor zelf ook meer geneigd om in de toekomst alcohol te drinken.

Ten tweede door het aanbieden van informatie over het aantal mensen die bepaald gedrag uitvoeren. Denk aan percentages en gemiddelden. Dit wordt vaak gedaan in onderzoek over de invloed van descriptieve normen over eetgedrag. Zo bleek uit onderzoek van

Robinson, Fleming en Higgs (2014) dat een informatieposter die aangaf dat de meeste studenten meer groente aten dan men zou denken ervoor zorgde dat proefpersonen meer groente pakten tijdens de lunch dan een informatieposter die aangaf dat veel groente eten goed voor de gezondheid is.

Het op deze manier beïnvloeden van eetgedrag blijkt effectief, wanneer informatie wordt aangeboden over descriptieve normen voor gezond eetgedrag en niet voor ongezond eetgedrag. In laboratoriumonderzoek van Burger en collega’s (2010) kozen proefpersonen vaker een gezonde snack als ze geloofden dat proefpersonen voor hen dit ook hadden gedaan dan wanneer geen descriptieve norm gecommuniceerd werd. Echter, proefpersonen kozen niet vaker voor een ongezonde snack als ze geloofden dat proefpersonen voor hen dit ook hadden gedaan dan wanneer geen descriptieve norm werd gecommuniceerd. Onderzoek van Mollen, Rimal, Ruiter en Kok (2013), waar posters in een schoolcampus werden opgehangen met informatie over een gezonde of ongezonde descriptieve norm (i.e. elke dag eten meer dan 150 studenten een salade/hamburger met de lunch), liet hetzelfde effect zien voor etenskeuzes tijdens de lunch. Volgens hen kan men zich door blootstelling aan een ongezonde descriptieve norm realiseren dat ze gezond moeten eten of wordt het doel om gezond te leven geactiveerd.

(7)

7

Vertaald naar afbeeldingen van eten is men bij het inschatten van het aantal andere personen die dat voedsel eten afhankelijk van informatie in de afbeelding. Een afbeelding van eten dat vergezeld gaat met een persoon waar men zich mee identificeert kan informatie zijn, waardoor men deze descriptieve norm hoger inschat dan een afbeelding waar alleen het eten in is afgebeeld. Als het gaat om gezond eten, maar niet om ongezond eten, zal het hoger inschatten van de descriptieve norm zorgen voor hogere eetintenties.

Naast het aanbieden van informatie heeft het eerdere eigen gedrag van mensen ook invloed op het inschatten van descriptieve normen. Volgens het consensus effect concluderen mensen foutief dat andere mensen hun attitude of gedrag hetzelfde is als dat van hen (Larimer & Neighbors, 2003). Descriptieve normen worden dus hoger ingeschat, wanneer mensen bepaald gedrag zelf ook vertonen. Zo bleek uit onderzoek van Ross, Green en House (1977, aangehaald in Marks & Miller, 1987) dat proefpersonen het aantal medestudenten die met een reclamebord over de campus van de universiteit wilden lopen hoger in, wanneer zij zelf daarvoor ook instemden om dit te doen. Als het gaat om het inschatten van descriptieve normen over eetgedrag, zullen mensen het aantal andere mensen die bepaald voedsel eten hoger inschatten, wanneer zij dit zelf vaak eten dan wanneer zij dit nooit eten. Dit is een belangrijke factor om rekening mee te houden.

Volgens Robinson, Blissett en Higgs (2013) wordt eetgedrag niet alleen overgenomen door de beïnvloeding van de inschatting van descriptieve normen. Ook door modeling vindt beïnvloeding plaats. Modeling is het direct overnemen van eethandelingen van mensen waar men zich mee identificeert. Er is dan sprake van onbewuste mimicry (Cruwys, Bevelander & Hermans, 2015). Uit een onderzoek van Hermans en collega’s (2012) bleek dat binnen tien seconden tijd de kans groter was dat jonge vrouwen eten van hun bord pakten als de

(8)

8

Bij een afbeelding van een persoon die eten bijna in de mond stopt, kunnen beide wegen van beïnvloeding van toepassing zijn. De afbeelding bevat namelijk een eethandeling. Men kan onbewust de intentie hebben om deze handeling over te nemen. Echter, de persoon in de afbeelding kan ook een hogere descriptieve norm neerzetten dan een afbeelding die alleen het eten toont en daarmee eetintenties beïnvloeden. Zolang de persoon in de afbeelding iemand is waar men zich mee kan identificeren, zijn beide verklaringen mogelijk.

Toch is het meer waarschijnlijk dat deze beïnvloeding plaats vindt via de inschatting van descriptieve normen. Zoals eerder beschreven conformeren mensen aan descriptieve normen, omdat deze informatie bieden over welke gedragingen effectief en adaptief blijken te zijn (Cialdini et al., 2006). Daarnaast wordt het voldoen aan de normen beloond door anderen door sociale acceptatie. Door te kijken naar het gedrag van anderen, leren mensen dus welk gedrag optimaal is. Dit sluit aan bij de social learning theory. Ook volgens deze theorie nemen mensen gedrag over van referentiegroepen, omdat men door het observeren van anderen leert welk gedrag optimaal is om uit te voeren. Wanneer men gedrag ziet bij anderen en weet dat het hieraan aanpassen van gedrag beloond wordt door anderen, wordt gedrag overgenomen (Brewer, 2013). Ook vanuit de media vindt deze beïnvloeding plaats. Volgens beide theorieën gaat het overnemen van gedrag dus verder dan het onbewust imiteren van handelingen.

Echter, of het afbeelden van één persoon genoeg is om de inschatting van een

descriptieve norm te beïnvloeden, is nog niet gebleken. Uit bovenstaand onderzoek blijkt dat het aanbieden van meerdere personen of informatie over descriptieve normen van belangrijke anderen invloed heeft op het drink- en eetgedrag van mensen. Dit blijkt nog niet voor het tonen van één persoon. Het is daarom interessant om te onderzoeken of bij deze afbeeldingen sprake is van een directe invloed op eetintenties door middel van modeling of van een

(9)

9

Op basis van bovenstaande bevindingen uit voorgaand onderzoek werd in het huidige onderzoek gekeken naar de invloed van de aanwezigheid van een persoon in afbeeldingen van eten op eetintenties. Dit werd gedaan door psychologiestudenten afbeeldingen te tonen van ongezond en gezond eten. Bij de ene helft van de proefpersonen werd de afbeeldingen vergezeld door een persoon en bij de andere helft van de proefpersonen werden afbeeldingen van alleen het eten getoond. Vervolgens werd per afbeelding aan proefpersonen gevraagd in te schatten hoe veel mede psychologiestudenten het afgebeelde voedsel aten, hoe vaak zij zelf het eten op de foto aten en wat de eigen eetintentie ten opzichte van het eten op de foto was. Ter exploratie werd BMI en de attitude over de foto’s gemeten.

Op basis van het onderzoek zijn 4 verwachtingen opgesteld:

I. Bij afbeeldingen van eten die vergezeld gaan met een persoon wordt het aantal mede

psychologiestudenten dat het afgebeelde voedsel eet (de subjectieve descriptieve norm) hoger geschat dan bij afbeeldingen die alleen het eten tonen. Wanneer men gevraagd wordt een descriptieve norm in te schatten, letten zij op informatie die hen kan vertellen wat deze norm is. Een afbeeldingen van eten dat vergezeld gaat met een persoon waar men zich mee kan identificeren, is informatie, waardoor de norm hoger wordt ingeschat dan een afbeelding van alleen het eten.

II. Het hoger inschatten van de descriptieve norm bij afbeeldingen die vergezeld gaan met een persoon dan afbeeldingen die alleen het eten tonen, zorgt voor hogere eetintenties bij proefpersonen. De inschatting van descriptieve normen heeft invloed op gedrag.

III. Een hogere mate van eetintenties bij afbeeldingen die vergezeld gaan met een persoon dan afbeeldingen die alleen het eten tonen, wordt gemedieerd door de inschatting van de descriptieve norm.

IV. De invloed van afbeeldingen die vergezeld gaan met een persoon op eetintenties hangt af van de presentatie van gezond of ongezond eten, waarbij de afbeeldingen alleen voor hogere

(10)

10

eetintenties zorgen als gezond eten wordt gepresenteerd. Uit verschillend onderzoek blijkt dat informatie over descriptieve normen alleen invloed heeft op eetgedrag als de informatie over gezond eten gaat.

Methode Pilot studie

Door middel van een pilot studie is gekeken welk eten psychologiestudenten heel gezond en ongezond vonden. Dit is gedaan door 17 verschillende foto’s van gezond en ongezond eten te presenteren in een online vragenlijst en door middel van 10-puntsschaal semantisch differentiaal items te vragen in welke mate de proefpersonen dat eten ongezond of gezond vonden. 31 psychologiestudenten hebben de vragenlijst ingevuld (25 vrouwen;

Mleeftijd=23.90, SD=3.35). Hieruit bleek dat de studenten donuts (M=0.81, SD=0.96),

hamburgers (M=1.39, SD=1.61) en m&m’s (M=1.23, SD=1.12) het meest ongezond vonden en aardbeien (M=8.20, SD=1.38), bessen (M=8.84, SD=1.16) en kiwi’s (M=9.00, SD=0.78) het meest gezond vonden.

Deelnemers

Aan het onderzoek hebben 311 eerstejaars psychologiestudenten deelgenomen (251 vrouwen; Mleeftijd=20.43, SD=2.06). 6 studenten hebben hun sekse en/of leeftijd niet

aangegeven. Proefpersonen werden geworven door de vragenlijst op de website van

www.proefpersonen.net te zetten. Ter beloning voor het invullen van de vragenlijst kregen de proefpersonen een kwart proefpersoonpunt die zij nodig hadden om hun propedeuse te halen. Proefpersonen werden random toegewezen aan één van de twee condities, waarbij in de ene conditie geen persoon aanwezig was in de afbeelding en in de andere conditie wel. De conditie waar geen persoon in de afbeeldingen aanwezig was, werd de persoonsafwezigheid genoemd. De conditie waar wel een persoon in de afbeeldingen aanwezig was, werd de

(11)

11

persoonsaanwezigheid conditie genoemd. Alle proefpersonen kregen afbeeldingen van ongezond en gezond eten te zien.

Procedure

Proefpersonen konden de vragenlijst vinden op de website van

www.proefpersonen.net. Er werd aangegeven dat ze een kwart proefpersoonpunt konden krijgen voor het invullen van de vragenlijst. Zodra zij aangaven het eens te zijn met de informed consent konden zij beginnen met het invullen van de vragenlijst. Alle items in de vragenlijst werden gemeten door middel van een 7-puntsschaal. Per foto werden alle

onderstaande items gevraagd over het specifieke eten op die foto. Wanneer proefpersonen de vragenlijst hadden ingevuld, werd een debriefing laten zien die het doel van het onderzoek uitlegde en werden studenten bedankt voor hun deelname.

Materialen

Soort afbeelding (afwezigheid persoon versus aanwezigheid persoon). Dit is een

tussen proefpersonen onafhankelijke variabele. Proefpersonen werden gevraagd naar zes verschillende foto’s te kijken waarop eten was afgebeeld. In de persoonsafwezigheid conditie werd alleen dit eten afgebeeld. Deze afbeeldingen bevinden zich in Bijlage 1. In de

persoonsaanwezigheid conditie werd een persoon afgebeeld die het eten bijna tot zich nam. Deze foto’s bevinden zich in Bijlage 2. Daarbij werd aangegeven dat de persoon op de foto een mede psychologiestudent aan de Universiteit van Amsterdam was. In de bijlage is te zien dat in één afbeelding een man en in vijf afbeeldingen een vrouw afgebeeld is. De foto’s zijn afkomstig van een bestaande fotoset van de Universiteit van Amsterdam.

soort voeding (ongezond versus gezond). Dit was een binnen proefpersonen

onafhankelijke variabele. Aan alle proefpersonen werden random drie foto’s van gezond eten en drie foto’s van ongezond eten getoond die gekozen zijn op basis van de hierboven

(12)

12

Descriptieve norm. De descriptieve norm werd gemeten door middel van twee items

die zijn gebaseerd op de items uit het onderzoek van Norman, Clark en Walker (2005). Proefpersonen moesten antwoord geven op de vraag ‘Hoe veel mede psychologie studenten denkt u dat […] eten?’. Studenten konden antwoorden met heel weinig (1) tot heel veel (7). Daarnaast moesten zij aangeven in welke mate zij het eens waren met de stelling ‘De meeste psychologiestudenten eten […]’. Studenten konden antwoorden met helemaal oneens (1) tot helemaal eens (7). De items hadden een Cronbach’s Alpha van tussen de .85 en .90.

Eigen eetgedrag. Eigen eetgedrag werd gemeten door middel van 2 items. Het eerste

item is gebaseerd op het onderzoek van Lally, Bartle en Wardle (2011). Dit item was: ‘Hoe vaak eet u zelf […]?’. Proefpersonen konden antwoorden met helemaal nooit (1) tot heel vaak (7). Daarnaast moesten zij aangeven in welke mate zij het eens waren met de volgende

stelling: ‘Ik eet nauwelijks […]’. Proefpersonen konden antwoorden met helemaal oneens (1) tot helemaal eens (7). De items hadden een Cronbach’s Alpha van tussen de .81 en .91.

Eetintentie. De eetintentie werd gemeten door middel van vier items die zijn gebaseerd

op items uit het onderzoek van Stock, De Ridder, De Vet en De Wit (2012). De items waren: ‘Ik wil […] eten’, ‘Ik ben van plan […] te eten.’, ‘Ik verwacht […] te eten’ en ‘Ik zal […] eten’. Het item ‘Als ik straks […] te koop zie liggen dan koop ik deze’ is hieraan toegevoegd. Er kon antwoord worden gegeven met helemaal oneens (1) tot helemaal eens (7). De items hadden een Cronbach’s Alpha van tussen de .92 en .96.

Attitude over de foto’s. De attitude over de foto’s werd gemeten door middel van vijf

items. Elk item begon met ‘Ik vind deze foto:’. Proefpersonen moesten antwoord geven op de semantisch differentiaal items positief-negatief, onaantrekkelijk-aantrekkelijk, mooi-lelijk, onplezierig-plezierig en prettig-onprettig. De items hadden een Cronbach’s Alpha van tussen de .89 en .92. De items die de attitude over de foto met aardbeien meten, worden niet

(13)

13

meegenomen in het onderzoek, omdat deze op een 8-puntsschaal zijn gemeten in plaats van een 7-puntsschaal.

BMI. BMI werd gemeten door naar de lengte en het gewicht van de proefpersonen te

vragen. Aan de hand hiervan is het BMI uitgerekend.

Resultaten Datareductie

Hoewel 311 proefpersonen zijn begonnen met de vragenlijst, hadden 6 proefpersonen de vragenlijst in zijn geheel of gedeeltelijk niet ingevuld. Daardoor bleven 305 proefpersonen over (251 vrouwen; Mleeftijd=20.43, SD=2.06).

Per foto zijn er twee factoranalyses uitgevoerd, namelijk één over de items van eigen gedrag, de descriptieve norm en eetintenties en één over de items van de attitude van de foto’s. Uit de factoranalyse over de items van eigen gedrag, de descriptieve norm en eetintenties bleken twee componenten met een eigenwaarde tussen de 4.79 en 6.00 bij component een en 1.55 en 1.84 bij component twee en verklaarde variantie tussen de 53.2 % en 66.7 % bij component een en 17.3 % en 20.4 % bij component twee. Uit de factoranalyse bleek dat de items die het eigen eetgedrag en eetintenties meten het eerste component vormden en de items over de descriptieve norm het tweede component vormden. Hoewel verwacht werd dat zich drie component zouden vormen, is het verklaarbaar dat eigen eetgedrag en eetintenties één component vormden. Soorten eten dat men eerder veel heeft gegeten, worden in de toekomst verwacht meer te worden gegeten dan soorten eten dat men nauwelijks eet. Uit een betrouwbaarheidsanalyse over de items die het eigen eetgedrag meten bleek een hoge betrouwbaarheid van tussen de .81 en .91. Uit een betrouwbaarheidsanalyse over de items die de descriptieve norm meten bleek een hoge betrouwbaarheid van tussen de .85 en .90. Uit een betrouwbaarheidsanalyse over de items die eetintenties meten bleek een hoge betrouwbaarheid van tussen de .92 en .96. Omdat bij elke foto de betrouwbaarheid steeg

(14)

14

bij het weglaten van het item ‘Als ik straks […] te koop zie liggen dan koop ik deze’, is besloten dit item buiten beschouwing te laten in de analyses. De betrouwbaarheid steeg met een Cronbach’s Alpha van tussen de .95 en .98.

Uit de factoranalyses over de items van de attitude over de foto’s bleek dat dit inderdaad één component was met een eigenwaarde tussen de 3.50 en 3.85 en verklaarde variantie tussen de 70.0 % en 76.9 %. Uit de betrouwbaarheidsanalyses bleek een hoge betrouwbaarheid van tussen de .89 en .92.

Voor alle variabelen gold dat het gemiddelde over de antwoorden op de items van het gezonde eten een schaal vormden en het gemiddelde over de items van het ongezonde eten een schaal vormden.

Resultaten

De resultaten zijn zo opgebouwd dat eerst het effect van soort afbeelding en soort voeding op de inschatting van de descriptieve norm wordt beschreven. Hierna wordt het effect van soort afbeelding en soort voedsel op de eetintenties beschreven. Beide zijn door middel van een herhaalde meting analyse onderzocht. Omdat, zoals hieronder beschreven, geen hoofdeffecten van soort afbeelding en soort voedsel op eetintenties of de inschatting van de descriptieve norm bleken en het analyseren van een mediatie door de inschatting van de descriptieve norm dus onnodig bleek, is een regressieanalyse uitgevoerd om de invloed van de inschatting van de descriptieve norm op eetintenties te bekijken. Bij alle analyses is aan de assumpties voldaan, tenzij anders wordt beschreven.

De invloed van soort afbeelding en soort voedsel op de inschatting van de descriptieve norm

Er is een herhaalde meting analyse over de inschatting van de descriptieve norm voor ongezond en gezond eten uitgevoerd met soort afbeelding (afwezigheid persoon vs.

aanwezigheid persoon) als tussenproefpersoon variabele en soort voeding (ongezond vs. gezond) als binnenproefpersoon variabele, waarbij het eigen eetgedrag voor ongezond en

(15)

15

gezond eten zijn opgenomen als covariaat. Er bleek geen hoofdeffect van soort voeding,

F(1, 301) = 1.28, p = .259, ηp2

= .00. Het maakte voor de inschatting van de descriptieve norm niet uit of het om ongezond of gezond eten ging. Ook bleek geen hoofdeffect van soort

afbeelding, F(1, 301) = 0.38, p = .538, ηp2 = .00. Het maakte voor de inschatting van de descriptieve norm niet uit of het om persoonsafwezigheid of persoonsaanwezigheid conditie ging. Verder bleek geen interactie effect tussen soort voeding en soort afbeelding,

F(1, 301) = 0.00, p = .953, ηp2

= .00. Voor het verschil in inschatten van de descriptieve norm voor ongezond en gezond eten maakte het niet uit of het om de persoonsafwezigheid of persoonsaanwezigheid conditie ging. In Tabel 1 bevinden zich de gemiddelden en

standaarddeviaties van de inschatting van de descriptieve norm voor ongezond en gezond eten in de verschillende condities.

Wat betreft de covariaten bleek een significant interactie effect tussen soort voeding en het eigen eetgedrag voor ongezond eten, F(1, 301) = 9.38, p = .002, ηp2 = .03, en een

marginaal significant interactie effect tussen soort voeding en het eigen gedrag voor gezond eten, F(1, 301) = 3.35, p = .068, ηp2 = .01. Het verschil tussen de inschatting van de

descriptieve norm voor ongezond en gezond eten hing af van het eigen eetgedrag voor ongezond en gezond eten. Om achter de richting van deze interacties te komen, is een regressieanalyse uitgevoerd over de verschilscore tussen de inschatting van de descriptieve norm voor ongezond en gezond eten met als onafhankelijke variabelen de gecentreerde scores van het eigen eetgedrag voor ongezond eten en gezond eten en soort afbeelding. Uit deze analyse is een formule1 ontstaan, waardoor gekeken kon worden hoe de verschilscore tussen de inschatting van de descriptieve norm voor ongezond en gezond eten veranderde bij een

1DV = 0.475 + 0.163x1 - 0.87x2 - 0.007c

DV = verschilscore descriptieve norm ongezond en gezond eten (ongezond minus gezond) X1 = scores eigen eetgedrag ongezond eten

X2 = scores eigen eetgedrag gezond eten

(16)

16

Tabel 1.

Gemiddelden (M) en Standaarddeviaties (SD) van de Descriptieve Norm voor Ongezond Eten en Gezond Eten in de Verschillende Condities.

Soort Stimulus Soort Eten M SD

Niet-sociale stimulus Conditie Ongezond Gezond 4.86 4.40 0.81 0.84 Sociale stimulus conditie Ongezond Gezond 4.79 4.29 0.84 0.83

stijging of daling van het eigen eetgedrag voor ongezond of gezond eten en als de rest constant werd gehouden. Een stijging van de verschilscore tussen de inschatting van de descriptieve norm voor ongezond en gezond eten, betekende dat proefpersonen de

descriptieve norm voor ongezond eten hoger inschatten dan voor gezond eten. Een daling van de verschilscore tussen de inschatting van de descriptieve norm voor ongezond en gezond eten, betekende dat proefpersonen de descriptieve norm voor ongezond eten lager inschatten dan voor gezond eten.

Het bleek dat in de persoonsaanwezigheid conditie een stijging van de score van het eigen eetgedrag voor ongezond eten met één standaarddeviatie (1.06) zorgde voor een stijging van de verschilscore (0.648) ten opzichte van de constante (0.475). Een stijging van de score van het eigen eetgedrag voor gezond eten met één standaarddeviatie (1.20) zorgde voor een daling van de verschilscore (0.371) ten opzichte van de constante. Hetzelfde gold voor de persoonsafwezigheid conditie. Een stijging van de score van het eigen eetgedrag voor ongezond eten met één standaarddeviatie zorgde voor een stijging van verschilscore (0.641) ten opzichte van de constante. Een stijging van de score van het eigen eetgedrag voor gezond eten met één standaarddeviatie zorgde voor een daling van de verschilscore (0.364) ten opzichte van de constante.

(17)

17

Wanneer proefpersonen zelf meer ongezond aten, schatten zij de descriptieve norm voor ongezond eten hoger in dan voor gezond eten. Wanneer proefpersonen zelf meer gezond aten, schatten zij de descriptieve norm voor gezond eten hoger in dan voor gezond eten. De mate van stijging of daling van de verschilscore op basis van een stijging of daling van het eigen eetgedrag voor ongezond en gezond eten met één standaarddeviatie in de

persoonsafwezigheid conditie is te zien in Figuur 1. De mate van stijging en daling van de verschilscore op basis van een stijging of daling van het eigen eetgedrag voor ongezond en gezond eten met één standaarddeviatie in de persoonsaanwezigheid conditie is te zien in Figuur 2.

Het maakte voor de inschatting van de descriptieve norm niet uit of proefpersonen afbeeldingen met of zonder een persoon te zien kregen. Ook maakte het voor de inschatting van de descriptieve norm niet uit of proefpersonen afbeeldingen van ongezond of gezond eten te zien kregen. Wel bleek dat proefpersonen de descriptieve norm voor gezond eten hoger inschatten dan voor ongezond eten, wanneer zij zelf meer gezond aten. Andersom bleek dat proefpersonen de descriptieve norm voor ongezond eten hoger inschatten dan voor gezond eten, wanneer zij zelf meer ongezond aten.

De invloed van soort afbeelding en soort voedsel op eetintenties

Er is een herhaalde meting analyse over de eetintenties voor ongezond en gezond eten uitgevoerd met soort afbeelding (afwezigheid persoon vs. aanwezigheid persoon) als

tussenproefpersoon variabele en soort voeding (ongezond vs. gezond) als binnenproefpersoon variabele, waarbij het eigen eetgedrag voor gezond en ongezond eten zijn opgenomen als covariaat. Voor de eetintenties van ongezond eten is niet aan de assumptie van gelijke varianties voldaan, F(1, 303) = 6.55, p = .011. Echter, de steekproef is dermate groot dat de kans wordt geacht dat dit een type-1 fout is. Daarnaast is de ANOVA robuust tegen schendig

(18)

18

Figuur 1. Verschilscore tussen de inschatting van de descriptieve norm voor ongezond en

gezond eten voor de persoonsafwezigheid conditie bij een stijging of daling van het eigen eetgedrag voor ongezond en gezond eten met één standaarddeviatie.

Figuur 2. Verschilscore tussen de inschatting van de descriptieve norm voor ongezond en

gezond eten voor de persoonsaanwezigheid conditie bij een stijging of daling van het eigen eetgedrag voor ongezond en gezond eten met één standaarddeviatie.

0 0,1 0,2 0,3 0,4 0,5 0,6 0,7 Minus 1 SD Plus 1 SD

Eigen eetgedrag ongezond eten Eigen eetgedrag gezond eten

Eigen eetgedrag Ve rsc hi lsc or e de sc rip tie ve n orm o ng ez on d e n gez on d et en Persoonsafwezigheid conditie 0 0,1 0,2 0,3 0,4 0,5 0,6 0,7 Minus 1 SD Plus 1 SD

Eigen eetgedrag ongezond eten Eigen eetgedrag gezond eten

Eigen eetgedrag Ve rsc hi ls co re d es cri pt ie ve n orm o ng ez on d en g ez on d et en Persoonsaanwezigheid conditie

(19)

19

van deze aanname, wanneer de steekproef voldoende groot is. Bij het bekijken van histogrammen bleken de varianties niet erg met elkaar te verschillen.

Er bleek geen hoofdeffect van soort voeding, F(1, 301) = 0.14, p = .712, ηp2 = .00. Het maakte voor de mate van eetintenties niet uit of het om gezond of ongezond eten ging. Er bleek geen hoofdeffect van soort afbeelding, F(1, 301) = 0.20, p = .658, ηp2 = .00. Voor de mate van eetintenties maakte het niet uit of het om de persoonsafwezigheid of

persoonsaanwezigheid conditie ging. Daarnaast bleek geen interactie effect tussen soort afbeelding en soort voeding, F(1, 301) = 1.82, p = .178, ηp2 = .01. Het maakte voor het verschil in eetintenties voor ongezond en gezond eten niet uit of het om de

persoonsaanwezigheid of persoonsafwezigheid conditie ging. In Tabel 2 bevinden zich de gemiddelden en standaarddeviaties van de eetintenties voor ongezond en gezond eten in de verschillende condities.

Als het gaat om de invloed van de covariaten op eetintenties bleek een hoofdeffect van het eigen eetgedrag voor ongezond eten, F(1, 301) = 35.86, p < .001, ηp2 = .11, en het eigen eetgedrag voor gezond eten, F(1, 301) = 267.74, p < .001, ηp2 = .47. Uit regressieanalyses bleek dat hoe hoger het eigen eetgedrag voor ongezond eten, β = 0.36, t = 6.76, p < .001, en gezond eten, β = 0.46, t = 9.05, p < .001, was, des te hoger de eetintenties lagen.

Voor de mate van eetintenties maakte het niet uit of proefpersonen afbeeldingen met of zonder een persoon te zien kregen. Ook maakte het voor de mate van eetintenties niet uit of proefpersonen ongezond of gezond eten te zien kregen. Verder bleek dat de covariaten, de mate van het eigen eetgedrag voor ongezond en gezond eten, een positieve invloed hadden op eetintenties.

De invloed van de inschatting van de descriptieve norm op eetintenties

Er is een regressieanalyse uitgevoerd over de totale eetintenties (geen onderscheid in ongezond en gezond eten) met de inschatting van de descriptieve norm als onafhankelijke

(20)

20

Tabel 2.

Gemiddelden (M) en Standaarddeviaties (SD) van Eetintenties voor Ongezond Eten en Gezond Eten in de Verschillende Condities.

Soort Stimulus Soort Eten M SD

Niet-sociale stimulus Conditie Ongezond Gezond 3.45 4.72 0.91 1.30 Sociale stimulus conditie Ongezond Gezond 3.32 4.42 1.02 1.24

variabele. Hoe hoger de descriptieve norm werd ingeschat, des te hoger was de mate van eetintenties, β = 0.19, t = 3.33, p = .001. Hoe hoger proefpersonen het aantal mede

psychologiestudenten inschatten die het afgebeelde eten aten, des te hoger lagen hun eigen intenties om het afgebeelde eten te eten.

Exploratieve analyses Attitude over de foto’s

Er is een herhaalde meting analyse over de attitude van de foto’s voor ongezond en gezond eten uitgevoerd met soort afbeelding (afwezigheid persoon vs. aanwezigheid persoon) als tussenproefpersoon variabele en soort voeding (ongezond vs. gezond) als

binnenproefpersoon variabele, waarbij het eigen eetgedrag voor gezond en ongezond eten zijn opgenomen als covariaat. Er bleek een hoofdeffect van soort voeding, F(1, 301) = 5.28,

p = .022, ηp2 = .02. Proefpersonen waren positiever over foto’s van gezond eten

(M=5.09, SD=0.99) dan de foto’s van ongezond eten (M=4.30, SD=0.97). Daarnaast bleek een hoofdeffect van soort afbeelding, F(1, 301) = 22.98, p < .001, ηp2 = .07. Proefpersonen in de persoonsafwezigheid conditie vonden de foto’s positiever (M=4.81, SD=0.80) dan

proefpersonen in de persoonsaanwezigheid conditie (M=4.40, SD=0.70). Er bleek geen interactie effect tussen soort afbeelding en soort voeding, F(1, 301) = 2.58, p = .110,

ηp2 = .01.

(21)

21

Proefpersonen die afbeeldingen zonder een persoon getoond kregen, waren positiever over de foto’s dan proefpersonen die afbeeldingen met een persoon getoond kregen.

Daarnaast vonden proefpersonen de foto’s, waarop gezond eten afgebeeld werd positiever dan de foto’s, waarop ongezond eten afgebeeld werd.

Er is een regressieanalyse over eetintenties uitgevoerd met de attitude over de foto’s als onafhankelijke variabele. Hoe positiever proefpersonen over de foto’s waren, des te hoger waren de mate van eetintenties, β = 0.39, t = 7.40, p < .001.

Er is een regressieanalyse over de attitude over de foto’s van gezond eten uitgevoerd met als onafhankelijke variabele het eigen eetgedrag voor gezond eten. Hoe gezonder

proefpersonen zelf aten, des te positiever was de attitude over de foto’s van gezond eten,

β = 0.52, t = 10.59, p < .001. Er is ook een regressieanalyse uitgevoerd over de attitude over

de foto’s van gezond eten met als onafhankelijke variabele het eigen eetgedrag voor ongezond eten. Hoe ongezonder proefpersonen aten, des te negatiever was hun attitude over de foto’s van gezond eten, β = -0.12, t = -2.13, p = .034. Daarnaast is een regressieanalyse uitgevoerd over de attitude over de foto’s van ongezond eten met als onafhankelijk variabele het eigen eetgedrag voor ongezond eten. Hoe ongezonder de proefpersonen zelf aten, des te positiever was de attitude over de foto’s van ongezond eten, β = 0.43, t = 8.24, p < .001. Verder is een regressieanalyse uitgevoerd over de attitude over de foto’s van ongezond eten met als onafhankelijke variabele het eigen eetgedrag voor gezond eten. Voor de attitude over de foto’s van ongezond eten maakte het niet uit wat het eetgedrag van proefpersonen was voor gezond eten, β = -0.09, t = -1.63, p = .105.

Wanneer proefpersonen zelf gezond aten, waren zij positiever over de foto’s van gezond eten en negatiever over de foto’s van ongezond eten. Wanneer proefpersonen zelf ongezond aten, waren zij positiever over de foto’s van ongezond eten, maar niet negatiever

(22)

22

over de foto’s van gezond eten. Uit een paarsgewijze t-toets bleek dat proefpersonen meer gezond (M=4.37, SD=1.20) dan ongezond (M=3.19, SD=1.06) aten, t(304) = -11.75, p < .001.

BMI

Er is een herhaalde meting analyse over de inschatting van de descriptieve norm van ongezond en gezond eten uitgevoerd met soort afbeelding (afwezigheid persoon vs.

aanwezigheid persoon) als tussenproefpersoon variabele en soort voeding (ongezond vs. gezond) als binnenproefpersoon variabele, waarbij BMI en eigen eetgedrag voor ongezond en gezond eten zijn opgenomen als covariaat. Er bleek geen hoofdeffect van BMI op de

descriptieve norm, F(1, 297) = 0.07, p = .793, ηp2 = .00. Het maakte voor de inschatting van de descriptieve norm niet uit wat het BMI van de proefpersonen was. Dit maakte BMI

ongeschikt als covariaat en had dus geen invloed op de effecten van soort afbeelding en soort voeding op de inschatting van de descriptieve norm.

Er is een herhaalde meting analyse over de eetintenties voor ongezond en gezond eten uitgevoerd met soort afbeelding (afwezigheid persoon vs. aanwezigheid persoon) als

tussenproefpersoon variabele en soort voeding (ongezond vs. gezond) als binnenproefpersoon variabele, waarbij BMI en eigen eetgedrag voor ongezond en gezond eten zijn opgenomen als covariaat. Er bleek geen hoofdeffect van BMI op eetintenties, F(1, 297) = 0.01, p = .918,

ηp2

= .00. Het maakte voor de eetintenties niet uit hoe hoog het BMI van proefpersonen was. Dit maakte BMI ongeschikt als covariaat en had dus geen invloed op de effecten van soort afbeelding en soort voeding op eetintenties.

Conclusie en Discussie

In dit onderzoek is gekeken naar de invloed van de aanwezigheid van een persoon in het afbeelden van eten op eetintenties. Er bleek geen effect van afbeeldingsoort op de inschatting van de descriptieve norm. Afbeeldingen van eten die vergezeld gingen met een persoon brachten geen hogere inschatting van de descriptieve norm teweeg dan afbeeldingen

(23)

23

die alleen het eten toonden. Ook bleek geen effect van afbeeldingsoort op eetintenties. Afbeeldingen van eten die vergezeld gingen met een persoon zorgden niet voor hogere eetintenties dan afbeeldingen die alleen het eten toonden. Dit effect hing ook niet af van etenssoort. Afbeeldingen van eten die vergezeld gingen met een persoon brachten niet alleen hogere eetintenties teweeg, wanneer het om gezond en niet om ongezond eten ging. Wel bleek een effect van de inschatting van de descriptieve norm op eetintenties. Hoe hoger

proefpersonen het aantal medestudenten schatten die bepaald voedsel aten, des te hoger de eigen eetintenties waren.

Ook bleek, zoals verwacht, een effect van het eigen eetgedrag op de inschatting van de descriptieve norm. Hoe gezonder proefpersonen aten, des te hoger werd de descriptieve norm voor gezond eten geschat. Hoe ongezonder proefpersonen aten, des te hoger werd de

descriptieve norm voor ongezond eten geschat. Dit is te verklaren door de het consensus effect. Volgens het consensus effect concluderen mensen foutief dat andere mensen hun attitude of gedrag hetzelfde is als dat van hen (Larimer & Neighbors, 2003). Descriptieve normen worden dus hoger ingeschat, wanneer mensen bepaald gedrag zelf ook vertonen dan wanneer zij dit niet doen.

Uit exploratieve analyses bleek dat proefpersonen de afbeeldingen zonder een persoon positiever vonden dan de afbeeldingen met een persoon. Dit is te verklaren door processing

fluency. Het soepeler kunnen verwerken van informatie zorgt voor een positievere evaluatie

van informatie (Westerman, Lanska & Olds, 2015). De afbeeldingen die geen persoon afbeeldden, bevatten minder visuele informatie dan de afbeeldingen die wel een persoon afbeeldden en waren daardoor makkelijker te verwerken, waardoor deze positiever werden bevonden. Ook vonden proefpersonen de afbeeldingen van gezond eten positiever dan de afbeeldingen van ongezond eten. Dit heeft te maken met het eigen eetgedrag. De

(24)

24

invloed op de attitude van de afbeeldingen, waardoor de afbeeldingen van gezond eten over het algemeen positiever werden bevonden dan de afbeeldingen van ongezond eten. Een positievere attitude over de afbeeldingen zorgde voor hogere eetintenties. Attitudes hebben namelijk invloed op gedrag (Van Der Pligt & Vliek, 2014).

De verwachtingen zijn opgesteld op basis van informatie over descriptieve normen. Deze hebben invloed op gedrag (Stok, de Ridder, de Vet & de Wit, 2012). Echter,

descriptieve normen zijn vaak niet overduidelijk en mensen baseren de inschatting van de norm op beschikbare informatie. Omdat deze informatie niet altijd volledig is, komt de perceptie van de descriptieve norm soms niet overeen met de daadwerkelijke descriptieve norm en is deze subjectief (Robinson, 2015). Wanneer informatie wordt getoond over een descriptieve norm van een groep waar men zich mee identificeert, bijvoorbeeld het aanbieden van meerdere personen (Litt & Stock, 2011) of informatie over aantallen (Stok, de Ridder, de Vet & de Wit, 2014), beïnvloedt dit de inschatting en daarmee gedrag. Specifiek informatie over descriptieve normen over eetgedrag heeft alleen invloed op eetgedrag als het gaat over gezond eten (Mollen, Rimal, Ruiter en Kok, 2013). Op basis van deze informatie werd

verwacht dat afbeeldingen van eten die vergezeld gingen met een persoon waar men zich mee kon identificeren en die het eten bijna tot zich nam informatie kon zijn, waardoor de

descriptieve norm hoger werd ingeschat dan wanneer alleen het eten werd afgebeeld en daarmee eetintenties kon beïnvloeden voor gezond eten, maar niet voor ongezond eten. Hoewel bleek dat het hoger inschatten van de descriptieve norm zorgde voor hogere eetintenties, werd deze inschatting en dus eetintenties niet beïnvloed door de verschillende afbeeldingen of verschillende soorten eten. Dit kan komen, doordat het afbeelden van één persoon niet genoeg is om een hogere descriptieve norm neer te zetten en hier blootstelling aan meerdere personen voor nodig voor is.

(25)

25

Echter, dat proefpersonen de descriptieve norm niet hoger inschatten bij afbeeldingen van eten met een persoon dan afbeeldingen van eten zonder een persoon zou kunnen komen door een lage mate van identificatie met de persoon op de foto. Volgens de theorie van normatief gedrag is het belangrijk dat, wanneer mensen beïnvloed moeten worden door informatie over descriptieve normen, deze informatie gaat over een groep waar men zich mee identificeert (Mabry & Mackert, 2013). Hoewel bij elke afbeelding met een persoon stond aangegeven dat het om een mede psychologiestudent aan de Universiteit van Amsterdam ging om het gevoel van identificatie te induceren, is de mate van identificatie niet gecontroleerd. Het is dus de vraag of studenten zich daadwerkelijk identificeerden met de persoon in de afbeelding. Daarnaast is in de afbeelding niet het gehele gezicht van de persoon te zien, waardoor proefpersonen misschien niet konden bepalen of zij zichzelf op de persoon vonden lijken. Dit heeft het gevoel van identificatie in de weg kunnen zitten. In vervolg onderzoek zou de mate van identificatie gemeten moeten worden.

Een alternatieve hypothese was dat de afbeeldingen van eten die vergezeld gingen met een persoon voor hogere eetintenties zouden zorgen door het onbewust willen imiteren van de eethandeling die de persoon in de afbeelding uitvoert in plaats van door beïnvloeding van de descriptieve norm. Er was geen sprake van een directe invloed van deze afbeeldingen van eten op eetintenties. Ook dit zou te maken kunnen hebben met een eventuele lage mate van

identificatie. Men neemt etenshandelingen over van mensen waar zij zich mee identificeren (Cruwys, Bevelander & Hermans, 2015). Daarnaast is in onderzoek dat naar het modeleren van eetgedrag is gedaan, gebruik gemaakt van een onderzoeker die de handeling

daadwerkelijk uitvoert (Cruwys, Bevelander & Hermans, 2015) en is het afbeelden van een handeling niet genoeg om onbewuste mimicry te bewerkstelligen. Verder is onbewuste mimicry onbewust, waardoor het willen imiteren niet terug komt in eetintenties, waar bewust over wordt nagedacht, maar wel in daadwerkelijk gedrag (Robinson, Blissett & Higgs, 2013).

(26)

26

Hoewel bovenstaande redenen mogelijk zijn, werd al verwacht dat er geen sprake was van onbewuste mimicry. Volgens de social learning theory nemen mensen gedrag van

referentiegroepen over, omdat men door te kijken naar andermans gedrag en wetend dat dit gedrag beloond wordt door anderen, weet welk gedrag optimaal is om over te nemen (Brewer, 2011). Ook volgens de theorie over descriptieve normen worden mensen beïnvloed door gedrag van mensen uit referentiegroepen, omdat gedrag dat de meeste mensen uitvoeren effectief en adaptief blijkt te zijn en het overnemen van gedrag van anderen een belonende werking heeft, namelijk sociale acceptatie vanuit de referentiegroep. Volgens beide theorieën gaat het overnemen van gedrag dus verder dan het overnemen van een handeling.

In dit onderzoek is niet gekeken naar daadwerkelijk gedrag, maar naar

gedragsintenties. Hierdoor wordt niet duidelijk wat de invloed van de aanwezigheid van een persoon in het afbeelden van eten op eetgedrag is. Conclusies over gedragsverandering kunnen daardoor niet worden getrokken. In vervolgonderzoek is het interessant om daadwerkelijk gedrag te meten. Dit kan gedaan worden door een labexperiment, waarbij proefpersonen na bloostelling aan afbeeldingen iets te eten uit mogen kiezen en het eten in de afbeelding één van de keuzes is. Dit lijkt op de wijze dat vaak gebruikt wordt in onderzoek naar de beïnvloeding van descriptieve normen rondom eetgedrag. Burger en collega’s (2010) boden proefpersonen informatie over een ongezonde of gezonde descriptieve norm en lieten hen een snack kiezen, waarbij keuze was uit ongezonde en gezonde snacks. Hoewel volgens de theory of planned behavior (Ajzen, 1991) gedragsintenties een goede voorspeller voor gedrag zijn, en het dus niet noodzakelijk is om gedrag te meten, is het wel interessant om het onderzoek zo uit te voeren.

Dat in dit onderzoek de aanwezigheid van een persoon in het afbeelden van eten niet genoeg was om de perceptie van een descriptieve norm en daarmee eetintenties te

(27)

27

effect en er is nog ruimte voor verbetering. Voor een beter begrijpen van het aandeel van reclame rondom eten in de oorzaken en prevalentie van obesitas zal verder onderzoek gewenst zijn.

(28)

28 Literatuurlijst

Ajzen, I. (1991). The theory of planned behavior. Organizational Behavior and Human

Decision Processes, 50, 179-211.

Burger, J.M., Bell, H., Harvey, K., Johnson, J., Stewart, C., & Dorian, K. (2010). Nutritious or delicious? The effect of descriptive norm information on food choice. Journal of

Social and Clinical Psychology, 29, 228-242.

Brewer, G. (2011). Media Psychology.UK: Palgrave Macmillan

Cialdini, R.B., Demaine, L.J., Sagarin, B.J., Barrett, D.W., Rhoads, K., & Winter, P.L. (2006). Managing social norms for persuasive impact. Social Influence, 1, 3-15. Cialdini, R.B., & Goldstein, N.J. (2004). Social influence: Compliance and conformity.

Annual Review Psychology, 55, 591-621.

Cialdini, R.B., Reno, B., & Kallgren, R.R. (1990). A focus theory of normative conduct: Recycling the concept of norms to reduce littering in public places. Journal of

Personality and Social Psychology, 58, 1015-1026.

Cruwys, T., Bevelander, K.E., & Hermans, R.C.J. (2015). Social modeling of eating: A review of when and why social influence affects food intake and choice. Appetite, 86, 3-18.

Hermans, R.C.J., Licktwarck-Aschoff, A., Bevelander, K.E., Herman, C.P., Larsen, J.K., & Engels, R.C.M.E. (2012). Mimicry of food intake: The dynamic interplay between eating companions. PLoS ONE, 7, 1-6.

Lake, A.A. (2011). Guest Editorial. Perspective in Public Health, 131, 154.

Lally, P., Bartle, N., & Wardle, J. (2011). Social norms and diet in adolescents. Appetite, 57, 623-627.

Lapinski, M.K., & Rimal, R.N. (2005). An explication of social norms. Communication

(29)

29

Larimer, M.E., & Neighbors, C. (2003). Normative misperceptions and the impact of

descriptive and injunctive norms on college student gambling. Psychology of Addictive

Behaviors, 17, 235-243.

Lesser, L.I., Zimmerman, F.J., & Cohen, D.A. (2013) Outdoor advertising, obesity, and soda consumption: a cross-sectional study. BMC Public Health, 13, 1-7.

Litt, D.M., & Stock, M.L. (2011). Adolescent alcohol-related risk cognitions: the roles of social norms and social networking sites. Psychology of Addictive Behaviors, 25, 708-713.

Liu, X., & Hu, J. (2012). Adolescent evaluations of brand extensions: The influence of reference group. Psychology & Marketing, 29, 96-106.

Mabry, A., & Mackert, M. (2014). Advancing use of norms for social marketing: extending the theory of normative social behavior. International Review of Public Nonprofit

Markteting, 11, 129-143.

Marks, G., & Miller, N. (1987). Ten years of research on the false-consensus effect: An empirical and theoretical review. Psychological Bulletin, 102, 72-90.

Molen, S., Rimal, R.N., Ruiter, R.A.C, & Kok, G. (2013). Healthy and unhealthy social norms and food selection. Findings from a field-experiment. Appetite, 65, 83-89. Norman, P., Clark, T., & Walker, G. (2005). The theory of planned behavior, descriptive

norms, and the moderating role of group identification. Journal of Applied Social

Psychology, 35, 1008-1029.

Rimal, R.N., Lapinski, M.K., Cook, R.J., & Real, K. (2005). Moving toward a theory of normative influence: How perceived benefits and similarity moderate the impact of descriptive norms on behaviors. Journal of Health Communication, 10, 433-450. Robinson. E., Fleming, A., & Higgs, S. (2014). Prompting healthier eating: Testing the use of

(30)

30

Robinson, E. (2015). Perceived social norms and eating behaviour: An evaluation of studies and future directions. Psychology & Behavior,152, 397-401.

Robinson, E., Blissett, J., & Higgs, S. (2013). Social influence on eating: Implications for nutritional interventions. Nutrion Research Reviews, 26, 166-176.

Stock, F.M., De Ridder, D.T.D., De Vet, E., & De Wit, J.B.F. (2012). Minority talks: The influence of descriptive social norms on fruit intake. Psychology & Health, 27, 956-970.

Stock, F.M., De Ridder, D.T.D., De Vet, E., & De Wit, J.B.F. (2014). Don’t tell me what I should do, but what others do: The influence of descriptive and injuncitve peer norms on fruit consumption in adolescents. British Journal of Health Psychology, 19, 52-64. Swinburn, B.A., Sacks, G., Hall, K.D., McPherson, K., Finegood, D.T., Moodie, M.L. &

Gortmaker, S.L. (2011). The global obesity pandemic: Shaped by global drivers and local enviroments. Lancet, 378, 804-814.

Van Der Pligt, J., & Vliek, M. (2014). Overreden en verleiden: De psychologie van

beïnvloeding. Amsterdam: Pearson Benelux.

Westerman, D.L., Lanska, M., & Olds, J.M. (2015). The effect of processing fluency on impressions of familiarity and liking. Journal of Experimental Psychology: Learning,

Memory, and Cognition, 41, 426-438.

Yanovski, S.Z., & Yanovski, J.A. (2002). Obesity. The New England Journal of Medicine,

346, 591-602.

Zimmerman, F.J. (2011). Using Marketing muscle to sell fat: The rise of obesity in the modern economy. Annual Review of Public Health, 32, 285-306.

(31)

31

(32)

32

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

With this article the author intends to fill one of these gaps in the narrative of social history and focuses specifically on the experiences of teachers who taught

To achieve this aim, the following objectives were set: to determine the factors that play a role in the pricing of accommodation establishments; to determine

Keightley J furthermore maintained that the provisions contained in chapter 19 of the Children's Act do not explicitly make provision for instances where the commissioning parents

Toelichting van begrippen • Arbeidsopbrengst ondernemer = de vergoeding voor de arbeid die de ondernemer levert inclusief leidinggeven en het door hem gedragen ondernemersrisico in

This rules out effects of reward history; (3) the high- and low- reward stimuli are not visually salient, excluding effects of bottom-up processes; (4) both high- and low-

De reeks publicaties “SOBANE – STRATEGIE Beheer van beroepsgebonden risico’s” heeft als doel deze strategie kenbaar te maken en aan te tonen hoe de strategie kan worden toegepast

en, na te zijn uitgemolken, vetgemest, hetzij in de stal, hetzij op het land. Indien de beesten worden vetgeweid, binnen ze voor dit doel ook worden verkocht. Men koopt

In order to determine what the current level of environmental awareness of the National Water Act is in the farming community in the Viljoenskroon Area, Free State, an understanding