• No results found

Het belang dat de economie heeft bij effectieve disclosures : vanuit het perspectief van de Financial Accounting Standards Board

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het belang dat de economie heeft bij effectieve disclosures : vanuit het perspectief van de Financial Accounting Standards Board"

Copied!
38
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Het belang dat de economie heeft bij effectieve disclosures

Vanuit het perspectief van de Financial Accounting Standards Board

Bachelorscriptie

Eva van Stralen, 10576320 Universiteit van Amsterdam Amsterdam Business School BSc Accountancy & Control

Begeleider: drs. E.M. van der Veer Definitieve versie: 29 juni 2016

(2)

2

Verklaring eigen werk

Hierbij verklaar ik, Eva van Stralen, dat ik deze scriptie zelf geschreven heb en dat ik de volledige verantwoordelijkheid op me neem voor de inhoud ervan.

Ik bevestig dat de tekst en het werk dat in deze scriptie gepresenteerd wordt origineel is en dat ik geen gebruik heb gemaakt van andere bronnen dan die welke in de tekst en in de referenties worden genoemd.

De Faculteit Economie en Bedrijfskunde is alleen verantwoordelijk voor de begeleiding tot het inleveren van de scriptie, niet voor de inhoud.

(3)

3

Abstract

Kopers hebben over het algemeen minder informatie tot hun beschikking dan verkopers. Dit wordt informatieasymmetrie genoemd. Het probleem van informatieasymmetrie kan worden opgelost door middel van signaling. Signaling kan worden omschreven als het bekendmaken van additionele informatie. Dit kan in het geval van informatieasymmetrie tussen investeerders en bedrijven toegepast worden door gebruik te maken van disclosures. Disclosures hebben volgens de Financial Accounting Standards Board (FASB) voordelen en nadelen. Niet alleen voor het bedrijf en de gebruikers, maar ook voor de economie.

Het doel van deze thesis is om te onderzoeken bij welke motivatie van managers en bedrijven de economie consequenties ondervindt. De centrale vraag die hierbij wordt gebruikt is de volgende: Hebben effectieve disclosures van bedrijven positieve gevolgen voor de

economie op basis van het door de FASB opgestelde rapport uit 2001?

Deze studie draagt middels deze vraag op twee manieren bij aan de huidige literatuur. In deze studie worden namelijk voordelen en nadelen besproken, terwijl deze in de huidige literatuur veelal afzonderlijk zijn onderzocht. Bovendien is in de huidige literatuur alleen onderzoek gedaan naar de consequenties voor de bedrijven en de investeerders en niet naar die voor de economie, welke in dit onderzoek centraal staan.

Uit dit literatuuronderzoek blijkt dat managers en bedrijven vaak in eigenbelang handelen en dat sommige motieven voor disclosures de informatieasymmetrie niet verkleinen. Hierdoor kan de economie geen voordelen ondervinden. Daarnaast zijn er ook vormen van disclosures die niet effectief zijn en daardoor niet kunnen bijdragen aan dit onderzoek, omdat alleen effectieve disclosures bijdragen aan de beantwoording van de centrale vraag. Hieruit kan worden geconcludeerd dat wanneer een motief effectief is dit niet noodzakelijkerwijs leidt tot voordelen voor de economie.

(4)

4

Inhoudsopgave

1. Inleiding _______________________________________________________________ 5 2. Informatieasymmetrie en signaling ___________________________________________ 8 2.1 Informatieasymmetrie __________________________________________________ 8 2.2 Signaling ____________________________________________________________ 9 2.3 Toepassing van informatieasymmetrie en signaling op de financiële markt _________ 9 3.1 Disclosure strategieën ________________________________________________ 11 3.2 Belang voor de economie ______________________________________________ 12 4. De waarde van disclosures voor de economie _________________________________ 13 4.1 Geloofwaardige en betrouwbare disclosures _______________________________ 13 4.2 Disclosures die de informatieasymmetrie verkleinen _________________________ 14 4.2.1 Voordelen aangaande het verkleinen van de informatieasymmetrie __________ 14 4.2.1.1 Allocatie van kapitaal ___________________________________________ 15 4.2.1.2 Het investeringseffect __________________________________________ 15 4.2.1.3 Liquiditeit ____________________________________________________ 15 4.2.1.4 Competitie tussen bedrijven _____________________________________ 16 4.2.2 Nadelen aangaande het verkleinen van informatiesymmetrie _______________ 16 4.2.2.1 Begrijpelijk maken van de informatie _______________________________ 16 4.2.2.2 Groei van rechtszaken __________________________________________ 16 5. Effectieve disclosures ____________________________________________________ 18 5.1 Mandatory disclosures ________________________________________________ 18 5.2 Voluntary disclosures _________________________________________________ 19 5.2.1 Capital market transactions hypothese ________________________________ 19 5.2.2 Corporate control contest hypothese __________________________________ 22 5.2.3 Stock compensation hypothese ______________________________________ 23 5.2.4 Litigation cost hypothese ___________________________________________ 26 5.2.5 Management talent signaling hypothese _______________________________ 28 5.2.6 Proprietary cost hypothese _________________________________________ 28 6. Conclusie _____________________________________________________________ 31 7. Bibliografie ____________________________________________________________ 34 Appendix A: Hoofdstuk 4 van het rapport van de FASB ___________________________ 36

(5)

5

1. Inleiding

Vele markten worden gekenmerkt door informatieverschillen tussen kopers en verkopers. In de financiële wereld wordt dit informatieasymmetrie genoemd (Brealey, Leland, & Pyle, 1977, p. 371). Dat wil zeggen dat de verkopers meer informatie tot hun beschikking hebben dan de kopers en dat de kopers hierdoor in onzekerheid verkeren (Akerlof, 1970, p. 500). Dit probleem kan volgens Spence opgelost worden door signalen af te geven. Deze signalen zorgen er volgens hem voor dat de informatieasymmetrie verkleind wordt (1973, p. 358). Een voorbeeld van het afgeven van signalen is disclosure (Ben Prince & Dwivedi, 2013, p. 52). Een voordeel hiervan voor bedrijven is dat de investeerders een beter beeld krijgen van de organisatie en daardoor de kosten van kapitaal lager worden. Een nadeel is dat niet alleen de investeerders deze informatie ontvangen, maar ook de concurrenten (Financial Accounting Standards Board [FASB], 2001, p. 17).

Naast het motief van het verlagen van de kosten van kapitaal zijn er volgens Healy en Palepu nog vijf andere motieven voor disclosure. Deze motieven strekken van het verkleinen van de kans op rechtszaken tot het onthullen van het talent van de manager (2001, p. 420). Van de additionele informatie die op basis van deze motieven wordt afgegeven, is onduidelijk of deze waardevol is. Volgens Mercer (2004, p. 185) is informatie waardevol wanneer deze geloofwaardig is en volgens Brealey, Leland en Pyle is informatie waardevol wanneer deze informatief, van goede kwaliteit en betrouwbaar is (1977, pp. 383-384). Volgens Healy en Palepu kan dit worden bereikt door gebruik te maken van ‘third-party intermediaries’, welke de gegevens controleren (2001, p. 425).

Doordat investeerders gebruik maken van deze gecontroleerde additionele informatie wordt volgens Healy en Palepu kapitaal beter verdeeld (2001, p. 406). Elliott en Jacobson voegen hieraan toe dat dit goed is voor de economische groei en de nationale en internationale concurrentie (1994, p. 90). Daartegenover staan de kosten die gemaakt worden voor het begrijpelijk en betrouwbaar maken van de informatie. Deze zijn volgens de Financial Accounting Standards Board (FASB) een nadeel voor de gebruikers van de informatie. De FASB onderkent dan ook dat er niet alleen voor- en nadelen zijn voor de bedrijven die

mandatory of voluntary disclosure toepassen, maar ook voor de gebruikers en de economie.

De consequenties die disclosures volgens de FASB met zich meebrengen zijn te vinden in appendix A (2001, pp. 17-18). Deze studie is door de FASB opgezet, omdat er onderzocht moest worden welke informatie door bedrijven bekend wordt gemaakt. De FASB hoopt dat dit onderzoek leidt tot een vergroting van de mate van voluntary disclosures (2001, p. v). Onder andere door middel van de consequenties van disclosures die de FASB heeft opgesteld, proberen zij dit te bereiken. De consequenties die in dit onderzoek voorop staan, zijn die voor de economie. Aan de hand daarvan wordt de centrale vraag van deze studie beantwoord. De vraag die in deze studie centraal staat is de volgende:

(6)

6

Hebben effectieve disclosures van bedrijven positieve gevolgen voor de economie op basis van het door de FASB opgestelde rapport uit 2001?

Verrecchia onderscheidt in zijn onderzoek drie onderzoeksgebieden voor literatuur die betrekking heeft op disclosures. De categorieën die hij onderscheidt zijn de ‘association-based’ disclosure, welke betrekking heeft op investeerders, de ‘discretionary-based’ disclosure, welke betrekking heeft op bedrijven en managers en de ‘efficiency-based’ disclosure, welke betrekking heeft op de economie. Deze onderzoeksvraag behoort volgens Verrecchia hoofdzakelijk tot de ‘efficiency-based’ disclosure literatuur (2001, p. 99). In de context van de economie omschrijft hij effectieve disclosures als de disclosures die onvoorwaardelijk de voorkeur hebben. Effectiviteit staat volgens hem centraal in de economie. Zonder de betrekking van effectiviteit in de literatuur die de economie in het kader van disclosures beschrijft, kan er niet tot een goede conclusie worden gekomen (2001, p. 160). Effectiviteit heeft te maken met doeltreffendheid. In deze context betekent dit dat disclosures effectief zijn wanneer het doel van de disclosures voor de bedrijven wordt behaald. De doelen van bedrijven worden volgens Ben Prince en Dwivedi bepaald door het management (2013, p. 50). Het behalen van deze doelen heeft verschillende consequenties voor de waarde van disclosures voor de economie, zowel voordelig als nadelig.

De waarde van disclosures voor de economie kan op verschillende manieren worden gemeten. Disclosures hebben alleen waarde wanneer deze betrouwbaar en informatief zijn (Brealey et al., 1977, pp. 383-384) en daarnaast de informatieasymmetrie verkleinen. Daarentegen zorgen disclosures ook voor nadelige consequenties zoals de kosten voor het begrijpelijk maken en de kosten van rechtszaken. De consequenties die volgens de FASB (2001, pp. 17-18) voor de economie gelden, bepalen of de economie profijt heeft bij effectieve disclosures.

Deze studie draagt op verschillende manieren bij aan de bestaande literatuur. Ten eerste worden in deze studie de consequenties door middel van de bestaande literatuur tegen elkaar afgewogen. In de huidige literatuur zijn de voor- en nadelen van het verkleinen van de informatieasymmetrie voor de economie veelal afzonderlijk onderzocht, terwijl er vanuit de FASB, de Amerikaanse regelgever, een duidelijke opsomming bestaat van de voordelige en nadelige consequenties van de verkleining van de informatieasymmetrie. Daarnaast draagt deze studie bij aan de bestaande literatuur, omdat er vooral onderzoek is gedaan naar de consequenties voor bedrijven en niet naar de consequenties voor de economie.

Op basis van dit literatuuronderzoek kan worden geconcludeerd dat niet alle motieven van disclosures leiden tot effectiviteit en wanneer er wel effectiviteit is dit niet altijd leidt tot een verkleining van de informatieasymmetrie en daardoor tot voordelen voor de economie. Dit wordt ten eerste veroorzaakt doordat managers en bedrijven vaak handelen in eigenbelang.

(7)

7

Daarnaast wordt als oorzaak gezien dat er met betrekking tot sommige motieven juist een verlaging in plaats van een verhoging van de mate van informatieverstrekking plaatsvindt en dit daardoor niet kan leiden tot een verlaging van de informatieasymmetrie en de bijbehorende voordelen voor de economie.

Het tweede hoofdstuk geeft allereerst een beschrijving van informatieasymmetrie en signaling en bovendien een koppeling tussen dit probleem, deze oplossing en disclosures. Daarna beschrijft hoofdstuk drie mandatory en voluntary disclosure en het belang dat de economie daarbij heeft. Vervolgens gaat hoofdstuk vier in op de vereisten van waardevolle disclosures voor de economie. Aansluitend geeft hoofdstuk vijf de waarde van effectieve disclosures weer aan de hand van de motieven voor disclosures en de vereisten van waardevolle disclosures zoals beschreven in hoofdstuk vier. In hoofdstuk zes volgt ten slotte de conclusie.

(8)

8

2. Informatieasymmetrie en signaling

In dit hoofdstuk worden informatieasymmetrie en een oplossing voor dat probleem, signaling, behandeld. In het laatste deel van dit hoofdstuk wordt er een koppeling gemaakt tussen dit probleem, de oplossing en disclosure.

2.1 Informatieasymmetrie

In de literatuur die betrekking heeft op informatieasymmetrie is een onderscheid te vinden tussen twee vormen van informatieasymmetrie. De eerste vorm die wordt aangehaald is de asymmetrie tussen managers en investeerders. Daarnaast bestaat er informatieasymmetrie tussen groepen van investeerders.

Informatieasymmetrie tussen managers en investeerders is door Akerlof aan de hand van de markt voor tweedehands auto´s, de Market for Lemons, omschreven. Akerlof stelt dat er in deze markt twee soorten auto’s bestaan, de auto’s van goede kwaliteit en de auto’s van slechte kwaliteit (lemons). Individuen in deze markt kopen een auto zonder te weten of het een auto van goede kwaliteit is of een lemon. Na verloop van tijd en gebruik wordt dit pas duidelijk. De verkoper is op de hoogte van de kwaliteit van de auto, maar de koper heeft minder informatie ter beschikking dan de verkoper en kent daardoor de kwaliteit niet. Alle auto’s worden volgens Akerlof voor dezelfde prijs verkocht, omdat de koper in onzekerheid verkeert en de kwaliteit van de auto’s niet kan achterhalen. Deze prijs is volgens hem gunstig voor de verkoper van de lemon en ongunstig voor de verkoper van de auto met de goede kwaliteit. Dit resulteert daardoor in een markt waarin alleen de lemons worden verkocht (1970, pp. 489-490). Hieruit blijkt dat de investeerders mogelijkerwijs over minder informatie beschikken dan de managers. De investeerders kunnen op dat moment de kwaliteit van het bedrijf niet vaststellen.

Informatieasymmetrie tussen groepen van investeerders ontstaat doordat bepaalde investeerders meer informatie tot hun beschikking hebben of doordat bepaalde investeerders de beschikbare informatie niet op een juiste manier kunnen interpreteren. De investeerders die beschikken over betere informatie kunnen daardoor de andere investeerders beïnvloeden (Kim & Verrecchia, 1994, pp. 58-60).

In deze thesis staat de informatieasymmetrie tussen managers en investeerders voorop. Ten eerste omdat die vorm van informatieasymmetrie frequenter is onderzocht. Bovendien staat deze vorm van informatieasymmetrie centraal in het onderzoek van Healy en Palepu (2001, p. 420), welke in deze thesis wordt gebruikt om de motieven voor disclosures te beschrijven.

(9)

9

2.2 Signaling

Volgens Spence is signaling een oplossing voor het probleem van informatieasymmetrie. Hij onderbouwt zijn standpunt aan de hand van de arbeidsmarkt. Spence stelt net als Akerlof dat de koper, in dit verband de werkgever, niet over voldoende informatie beschikt om de kwaliteit van de verkoper, in dit verband de arbeider, vast te stellen bij het in dienst nemen. Hij stelt dit gelijk aan het kopen van een lot uit de loterij (1973, p. 356). De arbeider kan volgens Spence een signaal afgeven waarin duidelijk wordt gemaakt dat hij van betere kwaliteit is. Een voorbeeld in de arbeidsmarkt hiervoor is het volgen van educatie. De werkgever beschikt door het verkrijgen van dit signaal over meer kennis en kan op basis van deze verkregen kennis de kwaliteit wel vaststellen (1973, p. 358).

2.3 Toepassing van informatieasymmetrie en signaling op de financiële markt

Akerlof stelt dat het probleem van informatieasymmetrie niet alleen voor kan komen in de markt van tweedehands auto’s, maar bijvoorbeeld ook in de markt van verzekeringen (1970, p. 492). Healy en Palepu passen het idee van Akerlof toe op de financiële markten. Zij stellen dat informatieasymmetrie de efficiënte allocatie van middelen in de kapitaalmarkt belemmert (2001, p. 407). Doordat er informatieasymmetrie bestaat, is er volgens hen vraag naar additionele informatie. Dit standpunt wordt versterkt door Brealey et al. Zij beweren dat signaling niet alleen van belang is in de arbeidsmarkt die Spence benoemt, maar dat zonder signaling de financiële markt ook slecht zou presteren (1977, p. 371). Het onderzoek van Brealey et al. stelt dat bedrijven niet genoeg kapitaal verkrijgen als er geen signalen worden afgegeven (1977, p. 384).

Deze signalen en de bijbehorende informatie vragen volgens Healy en Palepu om intermediaries. Deze intermediaries houden zich bezig met het verkrijgen van informatie van bedrijven die onbekend is, zodat de informatieasymmetrie wordt verkleind (2001, p. 408). Figuur 1 laat zien op welke manier intermediaries tussen de spaarders en de bedrijven werken. Healy en Palepu stellen dat de linkerkant van de figuur de stroom van kapitaal laat zien, welke op twee manieren kan bijdragen aan bedrijfsideeën. Kapitaal kan rechtstreeks van de spaarders naar bedrijven gaan of door middel van financiële tussenpersonen, zoals banken en beleggingsmaatschappijen, van spaarders naar bedrijven. Volgens hen werkt de rechterkant hetzelfde, maar dan met een informatiestroom. De informatie kan rechtstreeks van de bedrijven naar de spaarders gaan of door middel van informatieve tussenpersonen van bedrijven naar spaarders (2001, pp. 408-409).

(10)

10

Figuur 1: Financiële en informatieve informatiestromen in de economie. Overgenomen uit

“Information asymmetry, corporate disclosure, and the capital markets: A review of the empirical disclosure literature,” door P. M. Healy and K. G. Palepu, 2001, Journal of Accounting

and Economics, 31, p. 408.

De theorie van Spence vindt in deze figuur ook zijn toepassing. Doordat er informatie wordt afgegeven, signaling volgens Spence, is er in een mindere mate sprake van informatieasymmetrie en wordt er meer geïnvesteerd door de spaarders, omdat zij op basis van deze additionele informatie beter geïnformeerd zijn en een betere beslissing kunnen nemen. Deze informatie kan worden verstrekt door middel van mandatory en voluntary disclosure. Hieruit blijkt dat signaling een oplossing geeft voor het probleem van informatieasymmetrie.

Hieruit kan worden opgemaakt dat informatieasymmetrie volgens Akerlof een probleem is voor de koper met betrekking tot het vaststellen van de waarde. Een oplossing voor dit probleem wordt door Spence benoemd als signaling. Signaling wordt gezien als het geven van additionele informatie in de vorm van signalen om de informatieasymmetrie te verkleinen. De theorieën van Akerlof en Spence hebben toepassing op meerdere markten en in dit geval ook op de financiële markt. De signalen die worden afgegeven in de financiële markt kunnen mandatory en voluntary disclosure worden genoemd. Deze signalen kunnen direct worden verkregen door investeerders of door middel van intermediaries.

(11)

11

3. Mandatory en voluntary disclosure

Mandatory en voluntary disclosure kunnen worden gezien als een voorbeeld van signaling. Deze vormen van disclosure vergroten de mate van informatieverstrekking en verkleinen daardoor de informatieasymmetrie.

In dit hoofdstuk worden de begrippen mandatory en voluntary disclosure verklaard, het verband tussen de vormen van disclosure besproken en volgt ten slotte het belang dat de economie heeft bij deze disclosures.

3.1 Disclosure strategieën

In de corporate disclosure literatuur worden mandatory en voluntary disclosure genoemd als de vormen van corporate disclosure. Mandatory disclosure wordt omschreven als de verplichte vorm van disclosure. Deze verplichte publicatie is voorgeschreven in de wet, de professionele regelgeving en de gedocumenteerde eisen van de beurzen. Daarnaast wordt voluntary disclosure gezien als het publiceren van informatie bovenop het minimum van de verplichte informatie (Marston & Shrives, 1991, p. 196). Mandatory disclosures zijn over het algemeen kwantitatieve en daardoor financiële disclosures waarin bijvoorbeeld de balans en de winst- en verliesrekening naar voren komen. Daarentegen zijn voluntary disclosures vaak kwalitatief en bevatten daardoor non-financiële informatie (Ben Prince & Dwivedi, 2013, p. 48).

Volgens Einhorn wordt in de huidige literatuur aangehaald dat mandatory en voluntary disclosures geen verband houden met elkaar, terwijl dit volgens hem wel het geval is. De resultaten van zijn onderzoek maken duidelijk dat de informatie uit mandatory en voluntary disclosures niet volledig in overweging kan worden genomen zonder rekening te houden met de interactie tussen deze vormen van disclosure. Dit wordt volgens hem veroorzaakt doordat de informatie uit mandatory en voluntary disclosures niet alleen afzonderlijk van elkaar de informatieasymmetrie verkleinen, maar ook door de interactie tussen beide vormen de informatieasymmetrie verkleint. Hiermee probeert hij duidelijk te maken dat voluntary disclosures ook kunnen voortbouwen op mandatory disclosures (2005, p. 613). Dit wordt versterkt door het onderzoek van Graham, Harvey en Rajgopal. Zij stellen dat mandatory disclosures niet toereikend zijn om de situatie aangaande een bedrijf in zijn geheel te kunnen begrijpen, omdat er weinig tot geen non-financiële informatie wordt vrijgegeven. Hiervoor zijn volgens hen voluntary disclosures nodig als complement (2005, pp. 58-59).

(12)

12

3.2 Belang voor de economie

Wanneer er geen disclosure wordt toegepast, is er sprake van informatieasymmetrie. Dit heeft negatieve gevolgen voor de economie, omdat er daardoor niet goed kan worden vastgesteld wat de waarde is van bedrijven. Wanneer er wel disclosure wordt toegepast en de informatieasymmetrie wordt verkleind, profiteert de economie bijvoorbeeld op het gebied van kapitaalallocatie en ondervindt de economie nadeel op het gebied van kosten van het onderzoeken van de informatie (FASB, 2001, pp. 17-18). De mate van informatieverstrekking hangt af van de disclosure strategie van bedrijven. De economie heeft geen invloed op die strategie, want deze wordt door de bedrijven zelf bepaald aan de hand van de kosten en baten daarvan. Maar er blijkt dat de economie wel belang heeft bij de disclosure strategie die wordt toegepast, omdat aan elke strategie een andere consequentie zit. Dit wordt ondersteund door de theorie van Elliott en Jacobson. Zij stellen dat verslaggeving in eerste instantie neutraal moet zijn en geen verband mag hebben met de economie, maar dat er aan de verslaggeving desondanks consequenties voor de economie zitten (1994, p. 89).

Concluderend kan worden gesteld dat mandatory disclosures kunnen worden omschreven als verplicht en voluntary disclosures als aanvulling op mandatory disclosures. Mandatory en voluntary disclosures houden verband met elkaar, omdat er niet alleen kan worden gesproken van afzonderlijke informatie, maar er ook gesproken kan worden van complementaire informatie. De strategie aangaande de disclosures wordt bepaald door de bedrijven, maar de economie heeft wel belang bij deze informatie, omdat deze informatie consequenties heeft voor de economie.

(13)

13

4. De waarde van disclosures voor de economie

De mate van informatieverstrekking door middel van mandatory en voluntary disclosures wordt door de bedrijven bepaald, maar de economie heeft wel degelijk belang bij deze strategie, omdat er aan elke strategie consequenties zitten. Niet alle disclosures zijn waardevol. In dit hoofdstuk worden de onderliggende principes voor de waarde van disclosures besproken. Disclosures kunnen pas van waarde zijn als deze geloofwaardig, betrouwbaar en informatief zijn. Daarnaast zijn disclosures pas waardevol als deze het probleem van informatieasymmetrie verminderen, omdat de economie daarvan consequenties ondervindt.

4.1 Geloofwaardige en betrouwbare disclosures

Volgens Mercer (2004, p. 185) is informatie waardevol wanneer deze geloofwaardig is en volgens Brealey et al. is informatie waardevol wanneer deze betrouwbaar is (1977, pp. 383). Geloofwaardige en betrouwbare disclosures zijn synoniemen van elkaar. Geloofwaardigheid kan volgens Mercer (2004, p. 186) worden bereikt door middel van waarnemingen. Het gaat hierbij volgens hem daardoor niet om objectiviteit, maar om subjectiviteit. Mercer (2004, p. 187) stelt dat de waargenomen prikkels die betrekking hebben op de bron van het bericht invloed hebben op de geloofwaardigheid van het bericht. De geloofwaardigheid van disclosures wordt volgens hem door investeerders aan de hand van vier criteria of soorten prikkels met betrekking tot de bron van het bericht beoordeeld. Deze hebben betrekking op de onderliggende gedachte van de disclosure, de geloofwaardigheid van het management, de mate van interne en externe assurance en verschillende andere karakteristieken van de disclosure.

In het kader van de onderliggende gedachte van de disclosure stelt Mercer (2004, p. 187) dat investeerders de disclosures minder snel geloofwaardig vinden als het management dat de disclosure uitvoert een grote mogelijkheid heeft om de investeerders te misleiden. Hierbij houdt hij als voorbeeld in gedachten dat de mogelijkheid om te misleiden wordt verkleind wanneer de kans op rechtszaken aangaande de disclosures groter wordt. Daarnaast haalt hij het onderzoek van McNichols uit 1989 aan en stelt hij dat op basis van dat onderzoek een ander voorbeeld kan worden gecreëerd. De kans op misleiding blijkt uit dat onderzoek groter te zijn wanneer een bedrijf zich in financieel zwaar weer bevindt, omdat het voor die bedrijven dan over het algemeen niet slechter, maar alleen maar beter kan gaan.

Daarnaast stelt Mercer dat aangaande de geloofwaardigheid van het management investeerders in grotere mate vertrouwen op managers die een goede disclosure reputatie hebben (2004, p. 188). Volgens Ball, Jayaraman en Shivakumar wordt deze reputatie vooral gecreëerd op het moment dat managers makkelijk te verifiëren informatie bekendmaken (2012, p. 139).

(14)

14

Bovendien beweert Mercer dat interne en externe assurance helpen de geloofwaardigheid te vergroten. Wanneer er vanuit de organisatie niet alleen door de managers die de disclosures voor hun rekening nemen, maar ook door bijvoorbeeld de raad van bestuur of het audit comité wordt bevestigd dat de informatie betrouwbaar is, wordt de geloofwaardigheid vergroot. Dit geldt ook voor externe assurance van bijvoorbeeld financiële analisten, accountants en anderen die over meer kennis of vaardigheden beschikken (2004, pp. 189-190).

Ten slotte stelt Mercer dat er naast deze drie criteria een criterium voor geloofwaardigheid is welke uit subcategorieën bestaat. Hij beschrijft hierbij dat de precisie, de tijdsperiode en de ondersteunende informatie van de disclosure invloed hebben op de geloofwaardigheid. Investeerders vinden de informatie volgens hem geloofwaardiger als deze preciezer is, de disclosure over de korte termijn gaat in plaats van de lange termijn en er veel ondersteunende informatie is (2004, pp. 190-193).

Hieruit blijkt dat wanneer er wordt voldaan aan een van de bovenstaande criteria, dit kan leiden tot een vergrote geloofwaardigheid en betrouwbaarheid. Echter, dit leidt niet tot volledige objectiviteit, omdat geloofwaardigheid gebaseerd is op waarnemingen en niet op feiten.

4.2 Disclosures die de informatieasymmetrie verkleinen

Volgens Brealey et al. is informatie waardevol wanneer deze informatief en van goede kwaliteit is (1977, pp. 383-384). Disclosures moeten informatie bevatten die van nut is voor de gebruiker. Informatie is van nut voor de gebruiker als de verkregen informatie zorgt voor een verkleining van de informatieasymmetrie. Een verkleining van de informatieasymmetrie is van belang voor de economie, omdat de economie over het algemeen profiteert van de consequenties die een verkleining van de informatieasymmetrie met zich meebrengt. Disclosures die de informatieasymmetrie verkleinen zijn daardoor gewenst in tegenstelling tot disclosures die deze niet verkleinen.

4.2.1 Voordelen aangaande het verkleinen van de informatieasymmetrie

De economie profiteert volgens de FASB door de disclosures van een betere allocatie van kapitaal, lagere kosten van kapitaal waardoor er een investeringseffect optreedt, verbeterde liquiditeit en een verhoogde competitie tussen bedrijven (2001, p. 17). Deze voordelen worden besproken in het kader van het verkleinen van de informatieasymmetrie, omdat deze voordelen een consequentie zijn van het verkleinen van de informatieasymmetrie. Daardoor liggen deze voordelen allemaal in het verlengde van elkaar.

(15)

15

4.2.1.1 Allocatie van kapitaal

Een fundamentele functie van de economie is volgens Wurgler om kapitaal efficiënt te alloceren. Om dit te bereiken moet er geïnvesteerd worden in de sectoren die een hoog verwacht rendement hebben en moet er worden onttrokken uit de sectoren met slechte vooruitzichten (2000, p. 188). Investeerders kunnen dit niet wanneer er informatieasymmetrie bestaat, omdat op dat moment de kwaliteit van een bedrijf niet goed kan worden vastgesteld. Disclosures dragen bij aan het verkleinen van informatieasymmetrie, omdat er door middel van de additionele informatie een signaal wordt afgegeven waardoor het bepalen van de kwaliteit van het bedrijf gemakkelijker wordt. Doordat investeerders en crediteuren door de disclosure over meer informatie beschikken en daardoor de meest productieve bedrijven kunnen identificeren om in te investeren, wordt er geïnvesteerd in de sectoren met een hoog verwacht rendement en wordt daardoor de effectieve allocatie van kapitaal vergroot (Elliott & Jacobsen, 1994, p. 90).

4.2.1.2 Het investeringseffect

Disclosures hebben effect op de investeringen in een bedrijf, omdat er informatie wordt onthuld in de markt. Die informatie beïnvloedt de verwachtingen en waarderingen van investeerders, welke op zijn plaats de investeringsbeslissingen beïnvloeden. Disclosures zorgen ervoor dat de onzekerheid onder de investeerders wordt verminderd en de investeerders over het algemeen een hogere prijs voor aandelen willen betalen. Dit wordt het investeringseffect genoemd. Hierdoor stijgt de aandelenprijs en is het voor bedrijven gemakkelijker om kapitaal te verkrijgen (Gao, 2010, p. 3). Dit leidt er volgens Elliott en Jacobson toe dat er economische groei wordt verkregen. Daardoor zijn er meer banen beschikbaar en wordt de levensstandaard verbeterd (1994, p. 89).

4.2.1.3 Liquiditeit

Levitt (1998, p. 82) stelt dat wanneer er een groter vertrouwen bestaat onder de investeerders de liquiditeit wordt vergroot. Het vertrouwen van investeerders wordt groter naarmate er meer informatie beschikbaar is. Dit kan verklaard worden aan de hand van de bid-ask spread. Elliott en Jacobson beweren dat een grote bid-ask spread aanwezig is in een illiquide markt. De investeerders hebben op dat moment geen of weinig vertrouwen in de markt, daardoor willen zij niet investeren en is er meer vraag dan aanbod. In een liquide markt is de bid-ask spread klein en ligt het aanbod dicht bij de vraag. Dit wordt veroorzaakt doordat er veel informatie beschikbaar is en het vertrouwen in de markt groot is (1994, p. 90).

(16)

16

4.2.1.4 Competitie tussen bedrijven

Volgens de FASB zorgen disclosures er voor bedrijven voor dat de concurrentiepositie verslechtert, omdat niet alleen de investeerders kunnen beschikken over de additionele informatie, maar ook de concurrenten (2001, p. 17). Echter, dit nadeel voor de bedrijven wordt gezien als een voordeel voor de economie, omdat de concurrentie kan inspelen op de informatie van het bedrijf dat disclosure toepast. Deze vergrote competitie wordt door economen en beleidsmakers gezien als een vereiste voor lange termijn economische groei. Daarentegen zorgen markten die geen of nauwelijks competitie ondervinden voor een langzame economische groei (Elliott & Jacobson, 1994, p. 90).

4.2.2 Nadelen aangaande het verkleinen van informatiesymmetrie

Daarentegen zijn er niet alleen voordelen verbonden aan het verkleinen van informatieasymmetrie. De economie draagt volgens de FASB de kosten van het begrijpelijk maken van de informatie en de groei in het aantal rechtszaken veroorzaakt door de additionele informatie (2001, p. 18).

4.2.2.1 Begrijpelijk maken van de informatie

De verkregen informatie heeft geen waarde voor de economie tot op het moment dat deze begrijpelijk is, want wanneer informatie niet begrijpelijk is, is deze niet informatief voor de gebruiker en is de informatie daardoor niet waardevol. Echter, het begrijpelijk maken van informatie kost geld en zorgt zodoende voor een nadeel voor de economie (FASB, 2001, p. 18). Het begrijpelijk maken van informatie kan volgens het onderzoek van Healy en Palepu (2001, p. 416) gedaan worden door financiële analisten. Deze analisten hebben volgens hen meer kennis en vaardigheden dan de investeerders. Echter, niet de hele economie ondervindt een nadeel aan het begrijpelijk maken van de informatie. De analisten profiteren van de bekendmaking en daardoor de behoefte om de informatie begrijpelijk te maken. Doordat zij zich ook in de economie bevinden is het mogelijk om dit nadeel deels als voordeel te beschouwen.

4.2.2.2 Groei van rechtszaken

Een groei in informatie betekent dat er zich meer fouten kunnen bevinden in deze informatie. Dit kan voortkomen uit het feit dat er per ongeluk een fout wordt gemaakt of uit het feit dat er opzettelijk een fout wordt gemaakt. Dit kan leiden tot een groei in rechtszaken, welke hoge kosten hebben voor bedrijven. Niet alleen de kosten van advocaten en de boete bij het in het ongelijk worden gesteld zijn hierbij van belang, maar ook de kosten van de verslechtering van de reputatie en de tijd die besteed is aan een onproductieve taak zijn hierbij van belang (Field,

(17)

17

Lowry & Shu, 2013, p. 488). De verslechtering van de reputatie is in dit geval vooral belangrijk, omdat dit kan leiden tot lagere investeringen. Wanneer dit gebeurt in een sector of bedrijf met slechte vooruitzichten is dit geen probleem, maar wanneer dit gebeurt in een sector met een hoog verwacht rendement leidt dit tot een minder efficiënte verdeling van kapitaal. (Wurgler, 2000, p. 188). Daarentegen kan worden gesteld dat ook hier een voordelige kant is. Doordat er een grotere kans op rechtszaken is, hebben de rechtbanken en rechters, welke zich ook in de economie bevinden, hier voordeel bij.

Hieruit kan worden opgemaakt dat de door de FASB genoemde nadelen ook voordelen met zich meebrengen. Ik ben van mening dat deze voordelen een minder belangrijke impact op de economie hebben dan de nadelen. In het geval van de groei van de rechtszaken is dit duidelijk. Rechtszaken leiden op de korte termijn voor werkgelegenheid, maar op de lange termijn tot een economie die niet goed functioneert, omdat bijvoorbeeld de kapitaalallocatie op dat moment te wensen overlaat door de verslechterde reputatie. In het geval van het begrijpelijk maken van de informatie is het niet direct duidelijk of dit nadeel of het voordeel daarvan een belangrijkere impact heeft. Ik ga er hierbij vanuit dat de FASB een weloverwogen keuze heeft gemaakt bij de samenstelling van de lijst van de nadelen. De nadelen die volgens de FASB gelden, worden daardoor in de rest van deze thesis gehanteerd.

Concluderend kan worden gesteld dat informatie verkregen uit disclosures waarde heeft als de informatie geloofwaardig en betrouwbaar is, maar ook informatief en informatieasymmetrie verlagend is. Daarentegen is informatie minder waardevol wanneer deze leidt tot hoge kosten voor het begrijpelijk maken en hoge kosten voor rechtszaken. Wanneer deze voordelen en nadelen gelden, is het effect van de voordelen volgens mij groter, omdat er aan de voordelen geen nadelen vastzitten en aan de nadelen wel voordelen. Daarnaast is het aantal voordelen groter dan het aantal nadelen. Dit leidt hierdoor over het algemeen tot een economie die profiteert van de verkleining van de informatieasymmetrie. Deze vereisten en gevolgen van waardevolle informatie worden in hoofdstuk vijf toegepast op de verschillende motieven van disclosures.

(18)

18

5. Effectieve disclosures

In dit hoofdstuk wordt aan de hand van de criteria uit hoofdstuk vier geanalyseerd of de economie profiteert van effectieve disclosures van bedrijven. Effectiviteit wordt omschreven als de doeltreffendheid van de disclosures. Het doel van disclosures wordt bepaald door het management. Dit wordt volgens Ben Prince en Dwivedi veroorzaakt doordat beslissingen in een bedrijf worden genomen door het management (2013, p. 50). Wanneer deze doelen worden behaald, heeft dit niet noodzakelijkerwijs tot gevolg dat de economie profiteert van deze effectiviteit. De economie profiteert pas van de doeltreffendheid wanneer de disclosure geloofwaardig wordt bevonden en er voordelen worden ondervonden zoals beschreven in het rapport van de FASB uit 2001 doordat de informatieasymmetrie wordt verkleind.

5.1 Mandatory disclosures

Het doel van mandatory disclosures is het enige doel dat het management niet kan bepalen, omdat bedrijven bij deze disclosures verplicht zijn om bepaalde informatie te verstrekken. Dit staat beschreven in de regelgeving die van toepassing is op het bedrijf, zijnde de lokale Generally Accepted Accounting Principles (GAAP) of de International Financial Reporting Standards (IFRS).

Echter, het management heeft volgens Bertomeu en Magee wel invloed op de regelgeving betreffende de disclosures. Zij stellen dat een voorstel voor nieuwe regelgeving niet wordt aangenomen als er teveel aversie, welke ontstaat uit strategische belangen, bestaat onder managers. Vervolgens wordt er een ander voorstel voorgedragen door deze managers en dit wordt wel geaccepteerd, omdat dit voor de managers een strategisch voorstel is. De regelgeving die de voorkeur heeft van managers en bedrijven is over het algemeen niet de regelgeving die voor de economie het gunstigste is. De huidige regelgeving maximaliseert volgens hen de welvaart dan ook niet (2015, pp. 776-777). De mogelijkheid van het management om invloed uit te oefenen op de regelgeving is niet bevorderlijk voor de kwaliteit van de regelgeving. Levitt voegt hieraan toe dat de kwaliteit van de regelgeving daadwerkelijk van belang is. Wanneer er een hoge kwaliteit van regelgeving is, hebben investeerders meer vertrouwen in de economie (1998, p. 81).

De kwaliteit van de regelgeving verandert desalniettemin niets aan de controleerbaarheid van de informatie. Informatie uit mandatory disclosures heeft duidelijke vereisten genoemd in de wet, de professionele regelgeving en de gedocumenteerde eisen van de beurzen waaraan getoetst kan worden of wordt voldaan aan de vereisten in tegenstelling tot de informatie verkregen uit voluntary disclosures.

De kwaliteit van de regelgeving heeft wel invloed op de geloofwaardigheid van de informatie. De onderliggende gedachte van de disclosure blijft altijd het voldoen aan de regelgeving, maar des te sterker de regelgeving, des te minder kans op misleiding. Daarnaast

(19)

19

is de mogelijkheid tot assurance bij een regelgeving van goede kwaliteit makkelijker, omdat er een duidelijke controlerichtlijn is. Hieruit blijkt dat sterkere regelgeving leidt tot een vergroting van de geloofwaardigheid en dat zwakkere regelgeving leidt tot een vermindering van de geloofwaardigheid. Bovendien is de verkregen informatie van informatieve aard, omdat de regelgeving met een onderliggende gedachte is opgesteld. Daarentegen is deze informatie alleen beschrijvend en niet voorspellend, omdat het om informatie uit het verleden gaat. Informatie uit het verleden is normaal gesproken al verwerkt in de prijs, doordat het prijsmechanisme in werking treedt. Hierdoor wordt de informatieasymmetrie niet of nauwelijks verkleind.

Geconcludeerd kan worden dat bij een effectieve mandatory disclosure, welke optreedt als er aan de regelgeving wordt voldaan, twijfel bestaat als het gaat om de waarde van de informatie voor de economie. Enerzijds is het voordelig dat er een duidelijke regelgeving is, welke de geloofwaardigheid ten goede komt. Echter, als deze regelgeving niet sterk is doordat de bedrijven invloed hebben op de regelgeving doet dit afbreuk aan de kwaliteit van de regelgeving. Dit moet daarbij in overweging worden genomen. Anderzijds is de informatie niet toekomstgericht en doet dit afbreuk aan de verkleining van informatieasymmetrie, omdat informatie gericht op het verleden niet per se iets kan zeggen over de waarde van het bedrijf in het heden of in de toekomst.

5.2 Voluntary disclosures

Volgens Healy en Palepu zijn er in de literatuur met betrekking tot voluntary disclosures zes motieven of doelen beschreven die het management gebruikt bij deze disclosures (2001, p. 420). Deze motieven worden in dit deel van deze thesis beschreven en getoetst aan de hand van de in hoofdstuk vier omschreven waarde van disclosures voor de economie.

5.2.1 Capital market transactions hypothese

Healy en Palepu (2001, p. 420) stellen dat de opvattingen over het bedrijf van belang zijn wanneer er verwacht wordt om schulden aan te gaan of aandelen uit te geven. De opvattingen over het bedrijf zijn over het algemeen beter wanneer er weinig tot geen informatieasymmetrie en informatierisico bestaat, omdat er op dat moment door middel van de verkregen informatie zo goed mogelijk kan worden vastgesteld wat de kwaliteit van het bedrijf is. Graham et al. beweren dat de verkleining van informatieasymmetrie niet alleen met positieve berichten kan gebeuren, maar ook door middel van bad news disclosures, omdat ook slecht nieuws zorgt voor een duidelijker beeld van het bedrijf (2005, pp. 54-55). Hierdoor is de bedrijfsvoering zo transparant mogelijk en wordt er minder risico aan investeren ondervonden. Deze redenering

(20)

20

wordt volgens het onderzoek van Graham et al. (2005, p. 55) door 81,9% van de ondervraagde managers gezien als een motief voor voluntary disclosures.

Een gunstig gevolg voor het bedrijf van de daling van informatierisico en informatieasymmetrie is volgens Healy en Palepu (2001, p, 421) dat de kosten van kapitaal dalen. Dit standpunt wordt gedeeld door de FASB (2001, p. 16). De FASB is ervan overtuigd dat de kosten van kapitaal erg hoog zijn als er geen disclosures plaatsvinden en de kosten van kapitaal dalen wanneer bedrijven de investeerders helpen met de interpretatie van de toekomst voor het bedrijf. Niet alleen het verkleinen van het informatierisico en de informatieasymmetrie leidt tot lagere kosten van kapitaal. Het misleiden van de gebruikers van de informatie kan ook leiden tot lagere kosten van kapitaal. Lang en Lundholm (2000, p. 631) verklaren dat dit niet betekent dat de informatie frauduleus is, maar juist selectief. Zij vinden in hun onderzoek dat de bedrijven zes maanden voor het uitgeven van aandelen meer additionele informatie verstrekken dan in andere maanden. Dit gebeurt volgens hen op een selectieve wijze door bijvoorbeeld belangrijke informatie achter te houden, zodat de kosten van kapitaal en de prijzen van aandelen op een gunstige manier voor het bedrijf wijzigen (2000, pp. 652-654).

Wanneer de capital market transactions disclosure doeltreffend is, zijn de opvattingen over het bedrijf goed (Healy & Palepu, 2001, p. 420). Deze disclosure strategie leidt volgens de criteria genoemd in hoofdstuk vier tot geloofwaardige disclosures. Dit wordt ten eerste veroorzaakt doordat de onderliggende gedachte van de disclosure voor de economie leidt tot voordelen, omdat deze gedachte zorgt voor een verkleining van de informatieasymmetrie. Daarnaast wordt de geloofwaardigheid ook vergroot, doordat de externe assurance gemakkelijker is. Dit wordt veroorzaakt door de managers die in het kader van dit doel van voluntary disclosures volgens Ball et al. betrouwbaardere disclosures maken, omdat de verificatie van deze disclosures gemakkelijker gaat (2012, p. 136). De verificatie is gemakkelijker, omdat bij het verkleinen van informatieasymmetrie over het algemeen dezelfde soort informatie wordt verstrekt. Deze informatie wordt vaak door bedrijven verstrekt en de taak van de auditor wordt hierdoor gemakkelijker, omdat dit daardoor een controle wordt die zich vaker voordoet. Dit leidt niet alleen tot een betere externe assurance, maar ook tot lagere kosten voor deze assurance en een betere disclosure reputatie van het management. Bovendien wordt ook de kans op rechtszaken kleiner, doordat de disclosures betrouwbaarder zijn. Daarnaast wordt de kans op rechtszaken ook kleiner, doordat er voor de informatie, die in het kader van deze disclosures op een regelmatige basis wordt verstrekt, vaak richtlijnen vanuit het bedrijf bestaan waardoor de kans op fouten en daardoor rechtszaken kleiner wordt. Dit heeft als consequentie dat de nadelen van het verkleinen van informatieasymmetrie tot een minimum dalen. Daarnaast zijn de voordelen van het verkleinen van informatieasymmetrie wel aanwezig. Door het dalen van de kosten van kapitaal en het vergroten van het vertrouwen

(21)

21

wordt het kapitaal beter verdeeld, vindt het investeringseffect plaats en stijgt de liquiditeit in de markt.

Contradictoir tot het bovenstaande kunnen de opvattingen over het bedrijf niet alleen goed zijn als de informatie de volledige waarheid omvat, maar ook wanneer er met betrekking tot de informatie selectief wordt gehandeld. Het feit dat managers en bedrijven in het geval van dit motief voor disclosure selectief kunnen zijn, is niet bevorderlijk voor de economie, omdat de kwaliteit van de bedrijven dan niet goed kan worden vastgesteld en dit bijvoorbeeld kan leiden tot een slechtere allocatie van kapitaal. Managers kunnen namelijk zonder frauduleus te zijn toch de investeerders beïnvloeden door belangrijke informatie achter te houden. Dit leidt tot een vermindering van de verkleining van informatieasymmetrie en een vergroting van het informatierisico, omdat het bedrijf niet volledig transparant is. Ik ben van mening dat dit belangrijk is bij de bepaling van het voordeel voor de economie van een effectieve capital market transactions disclosure. Bedrijven en daarmee managers denken doorgaans als eerste aan de consequenties voor het bedrijf of voor zichzelf en niet aan de consequenties voor de economie. Ze zijn vaak selectief in de informatieverstrekking. Dit doet in belangrijke mate afbreuk aan het voordeel dat behaald kan worden met de effectieve capital market transactions disclosures.

Hieruit kan worden opgemaakt dat bij een effectieve capital market transactions disclosure, welke optreedt als de opvattingen over het bedrijf goed zijn (Healy & Palepu, 2001, p. 420), de economie voordeel behaalt als het management er alles aan doet om de informatieasymmetrie en het informatierisico te verkleinen. Dit wordt veroorzaakt doordat de geloofwaardigheid van deze disclosures groot is, omdat de onderliggende gedachte een goede is, de reputatie van het management ten aanzien van deze disclosure strategie goed is en de externe assurance wordt vergemakkelijkt. Daarnaast dalen de nadelen van het verkleinen van de informatieasymmetrie door de gemakkelijke assurance tot op een minimum en worden de voordelen van het verkleinen van de informatieasymmetrie geacht aanwezig te zijn. Daarentegen moet er wel rekening worden gehouden met de mogelijkheid tot selectiviteit met betrekking tot de informatieverstrekking van bedrijven. Wanneer bedrijven er niet alles aan doen om de informatieasymmetrie en het informatierisico te verkleinen en daardoor handelen in eigenbelang worden ze geacht selectief te zijn. Hierdoor kunnen ze zich beter voordoen dan dat ze in werkelijkheid zijn of belangrijke informatie achterhouden. Dit leidt tot een aanzienlijke verkleining van de voordelen die de economie met deze effectieve disclosure kan behalen.

(22)

22

5.2.2 Corporate control contest hypothese

In het kader van deze hypothese wordt door Healy en Palepu omschreven dat managers door het bedrijf en de investeerders verantwoordelijk worden gehouden voor de waarde en prestatie van de aandelen. Een slechte prestatie van aandelen wordt volgens hen gekenmerkt door een snel ontslag van managers of vijandige overnames welke vaak leiden tot ontslag. De managers proberen dit te vermijden door disclosures te gebruiken om onderwaardering te voorkomen en uitleg te bieden ten aanzien van slechte prestaties (2001, p. 421). Volgens Graham et al. (2005, p. 58) steunt 48,4% van de ondervraagde managers deze motivatie voor disclosures.

Een kritische vraag die hierbij gesteld kan worden, is de vraag waarom managers verantwoordelijk zijn voor de waarde en de prestatie van aandelen. Managers zouden volgens Park (2008, pp. 1066-1068) namelijk altijd handelen in het belang van hun baan en niet altijd in het belang van de waarde en de prestatie van de aandelen. Een voorbeeld dat hij hierbij noemt is het geval van een mogelijke overname. Park stelt dat managers overnames over het algemeen afkappen, omdat zij hun baan hierbij vaak verliezen en zij deze liever behouden. Dit terwijl aandeelhouders vaak belang hebben bij een overname, omdat daardoor de waarde van aandelen wordt vergroot. Daarentegen stelt Park dat managers ook een positieve invloed hebben op de waarde van de aandelen, omdat zij over betere kennis en kwaliteiten beschikken dan de investeerders om de waarde van de aandelen zo hoog mogelijk te krijgen (2008, p. 1086).

Deze vorm van disclosures is effectief wanneer de waarde van de aandelen van het bedrijf niet ondergewaardeerd wordt en bij een matige prestatie een duidelijke verklaring voor deze prestatie bestaat (Healy & Palepu, 2001, p. 421). Wanneer een manager eigenbelang boven het belang van de investeerders stelt, wordt de waarde van het bedrijf eerder ondergewaardeerd en niet gemaximaliseerd. Managers handelen over het algemeen in eerste instantie in eigenbelang waardoor een effectieve corporate control contest disclosure niet in alle gevallen kan worden bereikt. Hiervan is bijvoorbeeld sprake in het geval van mogelijke overnames, omdat de baan van de manager op dat moment op het spel staat. Maar er zijn ook andere gevallen waarin managers irrationeel handelen en er geen waardemaximalisatie tot stand komt. In de gevallen waarin rationaliteit de boventoon voert, wil de manager de waarde van het bedrijf wel maximaliseren, omdat hij ook verantwoording moet afleggen naar het bedrijf toe. Het bedrijf is alleen tevreden wanneer de waarde wordt gemaximaliseerd.

Wanneer de corporate control contest disclosure strategie effectief is, behaalt de economie daar, gebaseerd op de criteria genoemd in hoofdstuk vier, voordeel bij. De geloofwaardigheid van deze disclosures is namelijk goed. Dit wordt ten eerste veroorzaakt doordat de onderliggende gedachte van de disclosure juist is. Dit komt voort uit het feit dat de investeerders belang hebben bij een bedrijf dat op de juiste manier gewaardeerd wordt en verklaart waarom slechtere prestaties zich voordoen. Verder heeft de informatie bij uitleg over

(23)

23

een slechte prestatie betrekking op de korte termijn, omdat de slechte prestatie niet verklaard kan worden aan de hand van informatie die betrekking heeft op de lange termijn. Daarnaast is de mate van ondersteunende informatie groot, omdat er duidelijk verklaard moet worden waarom de prestaties te wensen over laten. Hierdoor is de geloofwaardigheid van deze hypothese van disclosures goed. Verder wordt de informatieasymmetrie verkleind. Doordat de informatie ervoor zorgt dat de waarde van een bedrijf wordt gemaximaliseerd, wat alleen voorkomt bij totale transparantie van informatie, kan er gesproken worden van een vermindering van de informatieasymmetrie. Hierdoor kan de kwaliteit van een bedrijf beter worden vastgesteld. Dit heeft als consequentie dat de economie profiteert van de voordelen en lijdt onder de nadelen van de verkleining van informatieasymmetrie.

Concluderend kan worden gesteld dat het verschil tussen rationaliteit en irrationaliteit belangrijk is. Managers handelen vaak in eigenbelang, omdat bijvoorbeeld de baan van deze manager op het spel staat. Dit leidt niet tot de maximalisatie van de waarde en daardoor niet tot effectiviteit. Daarentegen leidt rationaliteit wel tot waardemaximalisatie, omdat de juiste beslissingen dan worden genomen. Echter, er is gebleken dat mensen boundedly rational zijn, waardoor mensen nooit volledig rationeel kunnen handelen en daardoor over het algemeen de waarde niet maximaliseren (Simon, 1959, p. 271). Wanneer er wel rationeel wordt gehandeld en de waarde wordt gemaximaliseerd leidt dit voor de economie tot de voordelen en nadelen van de verkleining van de informatieasymmetrie. Dit wordt naar mijn mening echter over het algemeen niet bereikt, omdat ik denk dat het argument van irrationeel handelen zwaar weegt en daardoor effectiviteit van de corporate control contest disclosures vaak niet wordt behaald.

5.2.3 Stock compensation hypothese

De stock compensation hypothese bestaat, omdat managers niet alleen gecompenseerd worden door middel loon in de vorm van geld, maar ook door middel van loon in de vorm van

stock-based compensation plans. Deze soort compensatie leidt ertoe dat managers een reden

hebben voor voluntary disclosures.

In het kader van deze vorm van disclosures zijn er volgens Healy en Palepu twee soorten managers. Managers die hun aandelen willen verkopen en managers die hun aandelen willen behouden. Managers die hun aandelen willen verkopen, willen ervoor zorgen dat de markt liquide wordt, zodat de aandelen sneller en voor een hogere prijs verkocht worden. Hiervoor is een zo klein mogelijke informatieasymmetrie gewenst, omdat dit het vertrouwen vergroot en de bid-ask spread verkleint. Managers die de aandelen willen behouden, willen ervoor zorgen dat de contractkosten zo laag mogelijk zijn en de aandelen de waarde van het bedrijf goed reflecteren, omdat de kosten dan zo gunstig mogelijk zijn en

(24)

24

duidelijk is wat precies de beloning is. Hiervoor is zo veel mogelijk informatie nodig om zo de verkeerde waarderingen te voorkomen (2001, p. 422). Deze motivatie beschreven door Healy en Palepu voor voluntary disclosures is volgens 9,2% de ondervraagden van Graham et al. een motief voor voluntary disclosures (2005, p. 55).

Het gebruik maken van aandelen als beloning leidt er in eerste instantie toe dat er een grotere doelcongruentie bestaat tussen het bedrijf en de managers, omdat de managers dan ook belang hebben bij de waarde van het bedrijf. Daarentegen kunnen managers hun positie gebruiken om deze waarde te beïnvloeden. Uit onderzoek van Noe is gebleken er meer handel in aandelen van managers bestaat na good news disclosures dan na bad news disclosures (1999, p. 324). Dit kan een logische reactie zijn van managers, maar ook een manipulatieve actie. Daarnaast zijn managers insiders en hebben altijd meer informatie tot hun beschikking dan gewone aandeelhouders. Het kan voorkomen dat zij het deel van de informatie welke niet algemeen bekend is achterhouden of dat zij foutieve informatie bekendmaken, omdat dit in hun eigenbelang kan werken.

De disclosures aangaande het motief van de stock compensation hypothese voor de managers die hun aandelen willen verkopen zijn effectief wanneer de markt liquide is en de aandelen voor een zo hoog mogelijke prijs kunnen worden verkocht (Healy & Palepu, 2001, p. 422). Dit komt voor wanneer de asymmetrie van informatie zo klein mogelijk is, omdat het bedrijf dan zo transparant mogelijk is en de prijs op een juiste manier kan worden bepaald. Daarnaast kan dit ook voorkomen wanneer de manager de beschikbare informatie zo bekendmaakt dat de aandelen hoger gewaardeerd worden dan de werkelijke waarde, omdat er bijvoorbeeld informatie achtergehouden wordt of foutief bekend wordt gemaakt. Dit wordt bevestigd door Rogers (2008, p. 1288). Hij stelt dat managers voor het verkopen van eigen aandelen disclosures toepassen die van lagere kwaliteit zijn dan wanneer er geen sprake is van insider trading. De geloofwaardigheid van deze informatie, gebaseerd op de criteria uit hoofdstuk vier, is niet goed. Dit wordt ten eerste veroorzaakt doordat de onderliggende gedachte alleen voor de manager een goede is. Deze gedachte is namelijk alleen gunstig voor de economie wanneer de informatie waarheidsgetrouw is, maar hierover kan niet worden besloten door de economie. Daarnaast is de reputatie van deze disclosures niet bevredigend en is de assurance moeilijker, omdat er door de in eigenbelang handelende manager op elk moment besloten kan worden om informatie achter te houden of foutieve informatie bekend te maken. Er is wel een kans dat de informatieasymmetrie wordt verkleind en de economie daarvan voordelen ondervindt, maar ik denk dat deze kans niet op voorhand te bepalen is, omdat de manager in het kader van deze disclosures in eerste instantie handelt in eigenbelang. Hierdoor denk ik dat de economie in principe geen voordeel behaalt met betrekking tot deze vorm van de stock compensation hypothese.

(25)

25

De disclosure aangaande het motief van de stock compensation hypothese voor de managers die hun aandelen willen behouden is effectief wanneer de contractkosten zo laag mogelijk zijn en het bedrijf juist gewaardeerd wordt (Healy & Palepu, 2001, p. 422). Dit deel van de stock compensation hypothese heeft in tegenstelling tot het voorgenoemde deel wel een onderliggende gedachte die voor de economie een goede is. Dit wordt veroorzaakt doordat de economie belang heeft bij een juiste waardering van het bedrijf. Daarnaast is de reputatie met betrekking tot dit deel van deze hypothese wel bevredigend, omdat de managers hierbij disclosures maken die juist zijn om zo een juiste waardering van het bedrijf en de aandelen te hebben. Bovendien is het duidelijk dat er een verkleining van de informatieasymmetrie plaatsvindt. Dit is een gevolg van het feit dat een bedrijf en de aandelen alleen juist kunnen worden gewaardeerd als de informatie de waarheid verkondigd en alle informatie beschikbaar wordt gesteld. Deze geloofwaardigheid en verkleining van de informatieasymmetrie resulteren in voordelen voor de economie. Doordat de waarde van het bedrijf juist wordt weergeven kan de allocatie van kapitaal beter plaatsvinden, wordt het investeringseffect in bedrijven van kwaliteit op gang geholpen en de liquiditeit vergroot. Bovendien is de kans op rechtszaken met betrekking tot foutieve informatie klein, omdat de managers de waarde zo goed mogelijk willen afspiegelen en hier alleen waarheid voor gebruikt kan worden.

Hieruit kan worden afgeleid dat de stock compensation hypothese kan worden opgesplitst in twee delen. Ik ben van mening dat het ene deel zorgt voor voordelen voor de economie en het andere deel in principe niet. Wanneer managers de aandelen verkregen door middel van een beloning willen verkopen, zorgen zij ervoor dat de prijs zo hoog mogelijk is. Dit kan worden veroorzaakt door de waarheid te spreken, maar ook door informatie achter te houden of foutieve informatie bekend te maken. Het is volgens mij niet duidelijk wanneer de manager foutieve of ware informatie beschikbaar stelt. Hierdoor is het niet te bepalen wanneer de economie profiteert van deze vorm van de stock compensation hypothese. De manager handelt namelijk in eigenbelang en de verwachting hierbij is vaak dat hij daarvoor foutieve informatie bekendmaakt of informatie achterhoudt, maar dit is niet met zekerheid te zeggen. Daarentegen ben ik van mening dat de economie wel profiteert van stock compensation disclosures wanneer de managers die aandelen ontvangen deze willen behouden. Dit komt voort uit het feit dat deze managers de prijs van aandelen zo goed mogelijk willen waarderen. De economie verkrijgt in deze situatie geloofwaardige disclosures, omdat de onderliggende gedachte niet alleen een goede is voor de manager, maar ook voor de economie, de reputatie aangaande deze soort disclosures goed is en de verkleining van informatieasymmetrie plaatsvindt. Dit resulteert in een betere allocatie van kapitaal, het investeringseffect, een

(26)

26

verbetering van de liquiditeit en een verkleining van de kans op rechtszaken, omdat de informatie de transparantie verbetert en de waarheid is.

5.2.4 Litigation cost hypothese

Uit verschillende onderzoeken blijkt dat disclosures niet een algemeen effect hebben op rechtszaken, maar dat er verschillende mogelijke effecten zijn. Zo suggereren het onderzoek van Lev uit 1992 en het onderzoek van Skinner uit 1994 dat het vergroten van de mate van disclosures kan leiden tot een verlaging van de kans op rechtszaken. Daarentegen laat het onderzoek van Francis, Hanna en Vincent uit 1996 zien dat disclosures de kans op rechtszaken vergroten (in Field et al., 2005, p. 488). Hierdoor wordt de litigation cost hypothese door Healy en Palepu (2001, pp. 422-423) opgesplitst in twee delen. Het eerste deel wordt omschreven als het vrijgeven van veel informatie, omdat er op dat moment een zo klein mogelijke informatieasymmetrie bestaat. Het tweede deel wordt omschreven als het verminderen van het bekendmaken van informatie, omdat dit tot zo weinig mogelijk fouten kan leiden.

Een ander onderzoek laat zien dat de strategie met betrekking tot disclosures van bedrijven verandert als er rechtszaken in het kader van disclosures zijn geweest (Rogers & Van Buskirk, 2009, p. 137). Zij stellen dat bedrijven die te maken hebben gehad met rechtszaken die betrekking hebben op disclosures de mate van disclosure verminderen. Hierdoor veranderen bedrijven van de strategie genoemd in het artikel van Healy en Palepu (2001, pp. 422-423) waarbij er een hoge mate van informatieverstrekking is naar de strategie waarbij er een lage mate van informatieverstrekking is. Deze onderzoeken (Healy & Palepu, 2001, p. 423; Rogers & Van Buskirk, 2009, p. 138) stellen beide dat in het kader van deze hypothese, bij lage en hoge mate van informatieverstrekking, de bad news disclosures zo snel mogelijk gepubliceerd worden, omdat de waardering van het bedrijf daardoor zo kort mogelijk foutief is en het bedrijf hierdoor de kans op rechtszaken verkleint. Uit onderzoek van Graham et al. blijkt dat 76,8% van de ondervraagden deze bad news disclosures zo snel mogelijk willen publiceren om de reputatie met betrekking tot disclosures te verbeteren en hierdoor kans op rechtszaken te verkleinen (2005, p. 65). Daarnaast worden volgens Healy en Palepu de mate van voorspellingen in het kader van deze hypothese zo laag mogelijk gehouden, omdat de kans op fouten hierdoor verkleint (2001, p. 423).

Wanneer er een hoge mate van informatieverstrekking plaatsvindt en de litigation cost hypothese effectief is, doordat de kosten van rechtszaken beperkt worden, profiteert de economie hiervan. Dit wordt veroorzaakt doordat de geloofwaardigheid, op basis van de kenmerken van geloofwaardigheid uit hoofdstuk vier, goed is. De onderliggende gedachte is voor de economie goed, omdat de kosten die rechtszaken veroorzaken hierdoor niet verschuldigd zijn en in gunstigere projecten kunnen worden geïnvesteerd. Daarnaast is de

(27)

27

reputatie van het management hierin betrouwbaar, omdat het management in het kader van dit motief voor disclosures geen foutieve informatie verstrekt. Hierdoor wordt de informatieasymmetrie verkleind en profiteert de economie van de voordelen aangaande het verkleinen van de informatieasymmetrie. Verder is het nadeel aangegeven door de FASB van de rechtszaken geen nadeel, omdat door middel van deze motivatie van disclosures juist rechtszaken worden voorkomen. Wanneer er een lage mate van informatieverstrekking plaatsvindt om zo de kosten van rechtszaken te verlagen heeft dit daarentegen geen voordelige uitkomst voor de economie. De onderliggende gedachte en de reputatie aangaande deze disclosures en daarmee de geloofwaardigheid van deze disclosures zijn nog steeds goed. Echter, deze vorm van disclosures verlaagt de informatieasymmetrie niet of nauwelijks, omdat er simpelweg geen of weinig informatie wordt verstrekt. Hierdoor kan de economie niet profiteren van de voordelen die verbonden zijn aan het verlagen van de informatieasymmetrie.

Geconcludeerd kan worden dat de economie alleen profiteert van een effectieve litigation cost hypothese wanneer managers of bedrijven een hoge mate van informatieverstrekking toepassen. In het geval van hoge en lage mate van informatieverstrekking is de geloofwaardigheid goed, omdat de onderliggende gedachte en de reputatie goed zijn. Echter, deze vormen van informatieverstrekking leiden niet beide tot een verkleining van de informatieasymmetrie en daarmee voordelen voor de economie. In het geval van een hoge mate van informatieverstrekking wordt de informatieasymmetrie wel verkleind en ondervindt de economie de voordelen hiervan. Bovendien ondervindt de economie een bijkomend voordeel, doordat een nadeel van het verkleinen van informatieasymmetrie in dit geval niet aan de orde is. De kans op rechtszaken is in het kader van deze hypothese klein, omdat deze hypothese deze juist tegengaat. Maar in het geval van een lage mate van informatieverstrekking is een verkleining van de informatieasymmetrie niet het geval en kan de economie niet profiteren van de bijbehorende voordelen. Daarnaast moet er rekening worden gehouden met het feit dat de disclosure strategie van bedrijven wijzigt wanneer er een rechtszaak met betrekking tot disclosures heeft plaatsgevonden. Ik denk dat het niet gunstig is om rechtszaken aan te spannen tegen bedrijven, omdat dit leidt tot een verlaging van de mate van informatieverstrekking en daardoor de informatieasymmetrie aanwezig blijft en de economie geen voordelen meer kan ondervinden van de verlaging van de informatieasymmetrie. Tenzij de fout waar de rechtszaak betrekking op heeft grotere nadelige gevolgen heeft voor de economie dan de toename van de informatieasymmetrie in het geval van de vermindering van de mate van informatieverstrekking.

(28)

28

5.2.5 Management talent signaling hypothese

Volgens Healy en Palepu houdt de management talent signaling hypothese in dat managers een motief hebben om door middel van voluntary disclosures te laten zien dat zij getalenteerd zijn. De bekwaamheid van de manager is te bepalen aan de hand van het vermogen van de manager om te anticiperen en te reageren op veranderingen met betrekking tot de economische omgeving en situatie van het bedrijf. Des te eerder de investeerders en de economie informatie verkrijgen, des te beter de bekwaamheid van de manager (2001, p. 424). Dit is volgens 41,3% van de ondervraagde managers een motief voor voluntary disclosure (Graham, Harvey, & Rajgopal, 2005, p. 58).

Deze vorm van voluntary disclosures kent bij mijn weten geen onderzoek en kan hierom niet door middel van uitkomsten van onderzoeken onderbouwd worden. Ik ben van mening dat deze vorm van disclosure, ondanks het ontbreken van wetenschappelijk onderzoek, wel voordelig is voor de economie. Dit wordt veroorzaakt doordat alleen de getalenteerde managers gebruik kunnen maken van dit motief en zij met betrekking tot dit motief zo snel mogelijk informatie bekendmaken die waar is, omdat alleen dan het talent van de manager blijkt. Ook hier is de reputatie van de disclosures goed, omdat er geen foutieve informatie bekend wordt gemaakt. Hierdoor wordt de informatieasymmetrie verkleind en ondervindt de economie daar voordelen van. Bovendien is de kans op rechtszaken ook hier kleiner, omdat managers hun talent niet kunnen tonen aan de hand van foutieve informatie.

5.2.6 Proprietary cost hypothese

Dit motief wordt omschreven als het verminderen van de mate van informatieverstrekking, omdat bedrijven en managers bang zijn dat additionele informatieverstrekking leidt tot een verslechtering van de concurrentiepositie in de markt (Healy & Palepu, 2001, p. 424). Echter, er is geen bewijs dat disclosures leiden tot een verslechterde concurrentiepositie voor bedrijven (Beyer, Cohen, Lys, & Walther, 2010, p. 306). Deze mogelijkheid tot een verslechterde concurrentiepositie wordt daarentegen wel door 58,8% van de ondervraagden gezien als een reden om de mate van voluntary disclosure te verminderen (Graham et al., 2005, p. 60). Volgens Healy en Palepu stellen managers dit motief boven bijvoorbeeld het capital market transactions motief, omdat zij liever een betere positie in de markt hebben dan dat zij kapitaal kunnen verkrijgen met lagere kosten van kapitaal (2001, p. 424).

Aangaande dit motief voor voluntary disclosures wordt volgens Healy en Palepu door onderzoekers aangenomen dat er geen tegenstrijdig belang is tussen de managers en de aandeelhouders, maar tussen bedrijven onderling. Hierdoor handelen het bedrijf en de managers over het algemeen in het belang van de aandeelhouders en de economie en wordt verwacht dat de disclosures altijd geloofwaardig zijn (2001, p. 424). Doordat de geloofwaardigheid altijd goed is, is het in dit geval alleen van belang om te kijken naar de

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

[r]

‘ Ik weet nog niet hoe succesvol het verhaal uiteindelijk gaat worden, maar het voelde wel voor iedereen als: hè, hè, eindelijk zitten we met z’n allen om tafel en maken we een

Stel dat bij een bepaald publiek belang twee groepen belanghebbende zijn, die ieder voor zich intern worden geplaagd door free-rider gedrag omdat de leden van de groepen niet

Ook de rol van sociale problemen in de relatie tussen emotionele competentie en de ontwikkeling van psychische problemen (hoofdstuk 4) en de invloed van sociale vaardigheden op de

Door meer betrokken te zijn in het leerproces van hun kinderen verbeteren ouders hun eigen basisvaardigheden en ontwikkelen ze het vertrouwen en de kennis die ze nodig hebben

Een verdere analyse van oude pachtboeken – die voor de Heirnisse reeds beschikbaar zijn vanaf 1417 – kan aantonen of het landgebruik tijdens het Ancien régime steeds weiland is

Voor een deel is deze kritiek zeker terecht, alhoewel ik elders al heb aangegeven dat de mate waarin ideale slachtoffers op sympathie en hulp kunnen rekenen in dit soort

Tot slot wordt door de standaard vereist, dat de boekwaarde van de financiële activa weergegeven dient te worden waarvan de voorwaarden van het betreffend