• No results found

Onderzoek naar de inhoudsvaliditeit van de ARIJ-veiligheidstaxatie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Onderzoek naar de inhoudsvaliditeit van de ARIJ-veiligheidstaxatie"

Copied!
45
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

FACULTEIT DER MAATSCHAPPIJ- EN GEDRAGSWETENSCHAPPEN Graduate School of Childhood Development and Education

MASTER FORENSISCHE ORTHOPEDAGOGIEK

Onderzoek naar de Inhoudsvaliditeit van de ARIJ-veiligheidstaxatie

Masterscriptie Forensische Orthopedagogiek, Pedagogische Wetenschappen Universiteit van Amsterdam A. Middelkamp (11080485) & K. Keuning (11112425) Begeleiding: mw. A. Vial MSc en mw. Dr. C.E van der Put Amsterdam, 2017

(2)

Samenvatting

Het goed inschatten van de acute veiligheid is van essentieel belang om kinderen goed te kunnen beschermen. Op dit moment bestaat er echter geen gevalideerd veiligheidstaxatie instrument in Nederland. De huidige studie was gericht op het onderzoeken van de

inhoudsvaliditeit van de ARIJ-veiligheidstaxatie. Dit is onderzocht middels

semigestructureerde interviews, welke afgenomen zijn bij 18 deskundigen op het gebied van (on)veiligheid van kinderen. Uit de resultaten blijkt dat de inhoudsvaliditeit matig is. De inhoudsvaliditeit van het instrument valt of staat met een adequate en duidelijke definiëring van acute (on)veiligheid. Vanuit de resultaten worden specifieke aanbevelingen gegeven voor doorontwikkeling van de ARIJ-veiligheidstaxatie.

Kernwoorden: Veiligheidstaxatie, ARIJ, Acute (on)veiligheid, Kinderen

Abstract

Estimating the acute safety of children is of essential importance in child protection. Until now, no validated instruments for safety assessment are available in the Netherlands. The aim of the present study was to examine the content validity of the ARIJ-safety

assessment. The method of research used in this study is semi-structured interview. In total, 18 experts in (un)safety of children were interviewed. The results showed that the content validity of the ARIJ-safety assessment was sufficient. The content validity of the instrument is dependent on an adequate and clear definition of acute safety. Based on these results, specific recommendations for further development of the instrument are given.

(3)

Inhoudsvaliditeit van de ARIJ-veiligheidstaxatie

Binnen de jeugdhulpverlening is het adequaat inschatten van de acute onveiligheid van essentieel belang om kinderen goed te kunnen beschermen. Uit een recente rapportage van Samenwerkend Toezicht Jeugd (2016) blijkt echter dat nog vaak een verkeerde inschatting van onveiligheid wordt gemaakt. Een verkokerde blik, het beperkte zicht van betrokken professionals op de totale omvang en samenhang van de problematiek en het ontbreken van een gestructureerd besluitvormingsproces, leiden ertoe dat professionals signalen van onveiligheid niet goed kunnen beoordelen en wegen (Bartelink & Kooijman, 2013;

Samenwerkend Toezicht Jeugd, 2016). Het niet goed beoordelen van onveiligheid kan leiden tot verkeerde beslissingen, hetgeen kan resulteren in (herhaalde) kindermishandelingen of juist onterechte uithuisplaatsingen (Van der Put, Assink, & Stams 2016a). Voor een adequate beoordeling en weging van onveiligheid zijn gevalideerde instrumenten nodig. Op dit moment bestaat echter geen gevalideerd veiligheidstaxatie instrument in Nederland (Van der Put, Assink, & Stams, 2016b; Van der Put, Hermanns, van Rijn-van Gelderen, & Sondeijker, 2016c). Om bij te dragen aan een adequate beoordeling en weging van (on)veiligheid, werd in de huidige studie onderzocht wat de inhoudsvaliditeit van de veiligheidstaxatie van het

Actuarieel Risicotaxatie Instrument voor Jeugdbescherming (ARIJ) is.

Uit het laatste nationale prevalentieonderzoek in 2010 blijkt dat in Nederland ruim 118 duizend kinderen per jaar worden verwaarloosd of mishandeld (Alink et al., 2011). Dit getal is gebaseerd op gerapporteerde meldingen. Er kan echter aangenomen worden dat het werkelijke aantal slachtoffers hoger ligt (Radford, Bradley, & Fischer, 2013). In veel gevallen wordt kindermishandeling namelijk niet geïdentificeerd of gerapporteerd (Munro, 2011). Om voorgenoemde reden is de omvang van de kloof tussen geregistreerde gevallen van

kindermishandeling en de prevalentie in de algemene kindpopulatie moeilijk te beoordelen. Kindermishandeling wordt sinds 2005 in de Nederlandse Wet als volgt gedefinieerd: ‘Kindermishandeling, elke vorm van voor een minderjarige bedreigende of gewelddadige interactie van fysieke, psychische of seksuele aard, die de ouders of andere personen ten opzichte van wie de minderjarige in een relatie van afhankelijkheid of van onvrijheid staat, actief of passief opdringen, waardoor ernstige schade wordt berokkend of dreigt te worden berokkend aan de minderjarige in de vorm van fysiek of psychisch letsel’ (Artikel 1p,

Burgerlijk Wetboek I, 2008). De negatieve gevolgen van kindermishandeling werken vaak het gehele leven door. Volwassenen die als kind zijn mishandeld hebben veelvuldiger te maken met psychische en lichamelijke klachten, huiselijk geweld, (ernstige) criminaliteit, verslaving en mishandelen vaker hun eigen kinderen (Cook et al., 2005; Gezondheidsraad, 2011;

(4)

Landsford et al., 2007). Het is dus zeer belangrijk dat kindermishandeling wordt voorkomen en tijdig wordt gesignaleerd om bovenstaande problematiek te voorkomen of te verminderen.

Verschillende organisaties blijven aandacht vragen voor kinderen die slachtoffer zijn van kindermishandeling, omdat er geen zicht is op een afname van het aantal kinderen dat wordt mishandeld (Augeo, 2014; Kinderombudsman, 2014; Taskforce kindermishandeling en seksueel misbruik, 2016; Van der Linden & Brinkhorst, 2012). Tevens stipt de

Kinderombudsman aan dat de veiligheid van kinderen in Nederland beter moet en kan. In de literatuur wordt geen eenduidige definitie gebruikt met betrekking tot veiligheid van het kind. Veelal worden indirecte definities gegevens door bijvoorbeeld een aantal kenmerken of aspecten van veiligheid te noemen. Van de Putte, Sittig, Ten Berge, Vogtländer en

Landsmeer-Beker (2013) geven aan dat een kind veilig is als hij of zij structureel kan rekenen op een volwassene die hem of haar voorziet in zijn basale fysieke en emotionele behoefte en die hem of haar beschermt tegen gevaar en die daarin continuïteit en voorspelbaarheid biedt. Deze definitie sluit aan bij de oudere en veelvuldig gebruikte definitie van Bartels en Heiner (1994). Zij beschrijven de minimale behoefte aan veiligheid als de behoefte aan een

volwassene die overzicht en structuur brengt in het leven van de jeugdige. Belangrijk hierbij is dat de aanwezigheid van de volwassene angstreducerend werkt, continuïteit en stabiliteit biedt en de jeugdige voldoende ruimte geeft voor eigen wensen en initiatief. Samenvattend kan gesteld worden dat het begrip veiligheid bestaat uit verscheidene aspecten die steeds verwijzen naar basale voorwaarden voor een gezonde ontwikkeling van het kind (Ten Berge & Bakker, 2009).

Wat is veiligheidstaxatie?

Om de veiligheid van kinderen te waarborgen en de cijfers van kindermishandeling te reduceren is het noodzakelijk dat risico’s adequaat ingeschat worden en beter gekeken wordt naar de acute veiligheid van kinderen. Dit laatste kan gedaan worden met een

veiligheidstaxatie instrument. Veiligheidstaxatie kan gezien worden als de beoordeling of een kind nu thuis veilig is (Spies, Delport, & le Roux, 2015; Ten Berge et al., 2012). Het doel van veiligheidstaxatie is na te gaan in hoeverre er op dit moment bedreigingen zijn in de

veiligheid van het kind, waarvoor een beschermende interventie nodig is (Van de Putte et al., 2013). Veiligheidsinstrumenten zijn zo opgezet dat ze professionals helpen om adequate inschattingen te kunnen maken over de veiligheid van kinderen. Daarnaast geven enkele veiligheidstaxaties een indicatie over de vervolgstappen die de professional kan nemen na de taxatie (DePanfilis & Scannapieco, 1994).

(5)

Veiligheidstaxatie dient niet verward te worden met risicotaxatie. Het doel van risicotaxatie is het in kaart brengen van risicofactoren die de kans op kindermishandeling in de toekomst kunnen verhogen, zoals verslavings- en/of andere psychiatrische problematiek bij ouders, zodat met effectieve hulp de kans op kindermishandeling verkleind kan worden (Bartelink & Kooijman, 2013). Risicotaxatie gaat dus over het inschatten van het risico op toekomstige kindermishandeling (herhalingsrisico of chroniciteit van de problematiek) en veiligheidstaxatie gaat over het beoordelen van de veiligheid op dit moment. Het inschatten van acute onveiligheid omvat het identificeren van factoren die zorgen voor de onveilige situatie voor het kind. Factoren die de onveilige situatie veroorzaken of continueren zijn onder andere kenmerken van ouders, kind, gezin en omgeving. Naast de negatieve factoren in kaart te brengen zijn sommige auteurs van mening dat het ook zeer belangrijk is om in een

veiligheidstaxatie de sterkte kanten en beschermende factoren in kaart te brengen. Deze factoren kunnen ingezet worden om de veiligheid te vergroten (Bentovim, Bingley Miller, Pizzey, & Tap 2012; Ten Berge et al., 2012; Van de Putte et al., 2013). Andere auteurs zijn echter van mening dat dat beschermende factoren niet passend zijn in een veiligheidstaxatie (Vögtlander & Van Arum, 2016). Zij geven aan dat beschermende factoren meer passend zijn voor een risicotaxatie.

Naast het verschil in het wel of niet opnemen van beschermende factoren in een veiligheidstaxatie, bestaat er ook geen eenduidigheid over de algehele definitie van veiligheidstaxatie. Enerzijds wordt door Van de Putte et al. (2013) een brede definitie gehanteerd waarin ook veiligheidsrisico’s voor het kind in de nabije toekomst worden opgenomen. Volgens Van de Putte et al. (2013) staan bij veiligheidstaxatie drie vragen centraal: ‘Is er sprake van een (potentieel) levensbedreigende situatie of van direct gevaar voor het kind (directe veiligheid)? Zijn de basale voorwaarden voor een gezonde en veilige ontwikkeling van het kind aanwezig? Zijn er veiligheidsrisico’s voor het kind in de nabije toekomst?’. Onder deze definitie valt volgens hen ook chronische (on)veiligheid. Chronische (on)veiligheid heeft volgens Van de Putte et al. (2013) betrekking op de minimale condities waaronder een kind veilig en gezond kan opgroeien. De ontwikkelingsperspectieven voor het kind op langere termijn staan hierbij centraal. Onder chronische onveiligheid valt niet alleen fysieke mishandeling maar ook emotionele mishandeling, emotionele verwaarlozing en getuige zijn van huiselijk geweld. Bij chronische onveiligheid is er meestal geen sprake van directe onveiligheid. Chronische onveiligheid wordt door andere auteurs omschreven als structurele onveiligheid (Vogtländer & Van Arum, 2015). Anderzijds wordt door Ten Berge en Bartelink (2014) een smalle definitie gehanteerd, waarin twee onderzoeksvragen centraal

(6)

staan: ‘Is er sprake van een (potentieel) levensbedreigende situatie of direct gevaar voor het kind?’ en ‘Zijn de basale voorwaarden voor een gezonde en veilige ontwikkeling van het kind aanwezig?’. Onder directe (on)veiligheid, ook wel acute (on)veiligheid genoemd, valt volgens hen ernstige fysieke kindermishandeling, ernstige fysieke verwaarlozing of seksueel misbruik. Uit deze definitie blijkt dat Ten Berge en Bartelink (2014) chronische (on)veiligheid en veiligheidsrisico’s voor het kind in de nabije toekomst niet passend vinden binnen de definiëring van veiligheidstaxatie, zij scharen dit onder risicotaxatie. Geconcludeerd kan worden dat veiligheidstaxaties in ieder geval gericht moeten zijn op directe (on)veiligheid. Er is echter nog geen consensus over de opname van chronische (on)veiligheid en risico’s voor het kind in de nabije toekomst binnen de definiëring van veiligheidstaxatie.

De verschillende veiligheidstaxatie instrumenten

Nu uiteen is gezet wat veiligheidstaxatie instrumenten beogen, is het van belang om te kijken hoe dit zich vertaalt in beschikbare veiligheidstaxatie instrumenten. In de aanwezige literatuur is het opvallend dat het meeste onderzoek betrekking heeft op risicotaxatie instrumenten en dat onderzoeken naar veiligheidstaxatie instrumenten schaars zijn. Desondanks zijn er enkele veiligheidstaxatie instrumenten beschikbaar, maar deze zijn in geringe mate onderzocht. Hieronder wordt een overzicht gegeven van enkele beschikbare internationale en Nederlandse veiligheidstaxatie instrumenten.

Het eerste internationale veiligheidstaxatie instrument betreft Structural Decision Making (SDM), welke wordt ingezet in Amerika (Wiebusch, Freitag, & Baird, 2001). Het doel van SDM is op de eerste plaats het verhogen van de consistentie, objectiviteit en validiteit van alle besluiten die betrekking hebben op de veiligheid van kinderen. Op de tweede plaats omvat het doel het verbeteren van het jeugdzorgsysteem om te zorgen dat de kinderen die hulp het meeste nodig hebben deze ook snel krijgen (Gillingham & Humphreys, 2010). Er is geen onafhankelijk onderzoek beschikbaar over de effectiviteit van SDM en het meeste onderzoek is gericht op de uitkomst in plaats van het proces (Gillingham, 2009; Stewart & Thompson, 2004). Het Children’s Research Center (CRC) ontwikkelt en promoot SDM. Uit het onderzoek wat zij hebben uitgevoerd volgt een hoge validiteit en

betrouwbaarheid (Baird, Wagner, Caskey, & Neuenfeldt, 1995; Baird, 1999). Uit het onderzoek van Gillingham en Humphreys (2010) waarbij het gebruik van de SDM in de praktijk werd onderzocht, komt een ander beeld naar voren. Zo maakten professionals al een beslissing voordat ze het instrument gebruikten, manipuleerden ze het instrument om de uitkomst te krijgen die ze graag wilden, vonden ze grote verschillen tussen professionals in de

(7)

omgang met het instrument, deed het instrument volgens professionals geen recht aan de complexiteit van de realiteit en veranderde de focus van de cliënt- naar administratiegerichte werkzaamheden (Gillingham & Humphreys, 2010). De subjectiviteit in het gebruik van taxatie instrumenten wordt ook in andere onderzoeken aangeduid als knelpunt (Enosch & Bayer-Topilsky, 2015; Munro, 1999). Tevens voegen Enosh en Bayer-Topilsky (2015) hieraan toe, dat professionals voornamelijk op hun intuïtie en ervaringen terugvallen als een situatie niet concreet is en/of een taxatie lastig te maken valt. Dezelfde onderzoekers pleiten voor een adequaat ontwikkeld instrument met de juiste wetenschappelijke onderbouwing. Zij gaan ervan uit dat dit een oplossing zal zijn voor de onzekerheid van hulpverleners in het maken van een adequate taxatie. Pecora, Chahine en Graham (2013) sluiten zich niet bij deze bevinding aan. Volgens deze onderzoekers is niet alleen de kwaliteit van het instrument van belang om die onzekerheid te reduceren, maar is de expertise en ervaring van de professional van cruciaal belang voor het maken van een adequate inschatting.

Een tweede voorbeeld van een internationale veiligheidstaxatie is de Child Emergency Response Assessment Protocol (CERAP). Dit instrument is ontwikkeld door Illinois

Department of Child and Family Services, American Humane Association, University of Illinois in samenwerking met deskundigen uit het veld op het gebied van veiligheidstaxatie (D’Andrade, Benton, & Austin, 2008). Het instrument bevat veertien items en neemt alle types van mishandeling samen die genoemd worden in de definitie van kindermishandeling in het Burgerlijk Wetboek I. In één van de items staat bijvoorbeeld de psychische problematiek van de opvoeders centraal, welke het vermogen om toezicht te houden of zorg te dragen voor het kind ernstig kan beïnvloeden. Een ander item gaat in op de vraag of de opvoeder in staat is om het kind te voorzien in medische zorg en eerste levensbehoeften zoals voedsel, kleding en onderdak (D’Andrade, Benton, & Austin, 2008; Eamon, 2002). De professional beschrijft bij elk item of deze aanwezig of afwezig is als ‘veilig’ of ‘onveilig’. Als hieruit blijkt dat het kind onveilig is, wordt een veiligheidsplan opgesteld. Er lijkt niet veel bekend over de

werkzaamheid van deze veiligheidstaxatie, behalve dat het recidivecijfer van mishandeling na de implementatie van de CERAP is verlaagd (Nieto & Garneir, 2001).

Naast bovengenoemde instrumenten is er ook een overzichtsartikel van DePanfilis en Scannapieco (1994) beschikbaar, waarin een vergelijking wordt gemaakt van verschillende internationale veiligheidstaxaties op itemniveau. Enkele items komen regelmatig terug in verschillende internationale veiligheidstaxaties namelijk fysieke mishandeling, psychische problematiek bij één van de opvoeders en het schaden van eerste levensbehoeften. Opvallend is dat het item seksueel misbruik slechts in twee veiligheidstaxaties van dit onderzoek

(8)

voorkomt. Wanneer gekeken wordt naar Nederlandse veiligheidstaxaties lijkt voor dit item meer aandacht te zijn. Daarentegen lijkt in Nederlandse veiligheidstaxaties nauwelijks

aandacht te zijn voor het item: ‘Het kind is angstig thuis/het kind vraagt zelf om hulp’, terwijl deze in het overzichtsartikel wel een aantal keer wordt genoemd. Nederlandse

veiligheidstaxatie instrumenten betreffen bijvoorbeeld de Delta veiligheidslijst, het Triage-instrument van Veilig Thuis, de Licht Instrument Risicotaxatie Kindveiligheid (LIRIK) en de ARIJ-veiligheidstaxatie.

De Delta veiligheidslijst is een consensus-based checklist voor gezinsvoogden om de huidige veiligheid van het kind en het risico op kindermishandeling te beoordelen (Bartelink & Kooijman, 2013). De ontwikkelaars geven aan dat de checklist dient als taxatie instrument dat goed te gebruiken is in gesprek met ouders (Heinrich & Van der Braak, 2008). De lijst is ontwikkeld binnen de Delta methode en de werkwijze van Bureau Jeugdzorg. Bij het

ontwikkelen van de Delta veiligheidslijst is gebruik gemaakt van een aantal bestaande lijsten waaronder het risicotaxatie instrument de CARE-NL en van ‘de veiligheidschecklist’ die reeds binnen Bureau Jeugdzorg was ontwikkeld. De ontwikkelaars stellen dat het voordeel van deze lijst is, dat het goed aansluit op de ontwikkelingen en het draagvlak binnen Bureau Jeugdzorg. Er is echter tot nu toe geen betrouwbaarheidsonderzoek en/of validatie onderzoek uitgevoerd naar dit instrument.

Het Triage-instrument is een dynamisch beslisproces waarmee bij meldingen van huiselijk geweld kan worden beoordeeld welke expertise nodig is. Het doel van het Triage-instrument is om professionals handvatten te geven om te beoordelen welke spoed nodig is en welke expertise nodig is om in te grijpen bij fysieke en emotionele onveiligheid van

gezinsleden. Tevens heeft het instrument als doel de veiligheid direct en op termijn te borgen (Vogtländer & Van Arum, 2015). In 2014 is een onderzoek gestart naar de bruikbaarheid van dit instrument, op basis van de eerste bevindingen is er een herziene versie gekomen in 2015. In 2015 is ook gestart binnen enkele regio’s met een evaluatieonderzoek, de resultaten van dit onderzoek zijn tot op heden niet bekend.

Naast de Delta veiligheidslijst en het Triage-instrument bevat ook het risicotaxatie instrument de LIRIK een veiligheidstaxatie. De LIRIK is in 2007 ontwikkeld door een samenwerkingsverband tussen Nederlands Jeugdinstituut en enkele bureaus jeugdzorg (Ten Berge & Eijgenraam, 2009). Het veiligheidstaxatie gedeelte bestaat uit drie onderdelen: ‘bedreigend of niet handelen van de ouder(s), kind-signalen die wijzen op een bedreigde ontwikkeling en risicofactoren bij ouder(s), jeugdige, gezin en/of omgeving die een indicatie zijn voor kindermishandeling (Ten Berge & Eijgenraam, 2009). De professional maakt op

(9)

basis van bovenstaande onderdelen een inschatting en afweging over de ernst van de

mogelijke kindermishandeling en de noodzaak om in te grijpen. De resultaten van de LIRIK zijn echter teleurstellend: de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid voor de conclusies over huidige veiligheid blijkt onvoldoende te zijn. Ook was de overeenstemming met de LIRIK niet beter dan de overeenstemming zonder de LIRIK (Bartelink, 2016).

Tot slot de ARIJ, het meest recent ontwikkelde veiligheidstaxatie instrument. De ARIJ is ontwikkeld door de Universiteit van Amsterdam, in samenwerking met Jeugdbescherming Regio Amsterdam (Van der Put, Assink, & Stams, 2016b) en bestaat uit een

veiligheidstaxatie, een risicotaxatie en een dynamisch risicoprofiel. De veiligheidstaxatie bestaat uit een aantal items waarmee wordt bepaald of het kind direct veilig moet worden gesteld. Er zijn verschillende organisaties die momenteel werken met de ARIJ. Tevens heeft de Gemeente Amsterdam te kennen gegeven dat ze de ARIJ als leidend keteninstrument van jeugdzorginstellingen in de regio Amsterdam willen gebruiken, zodat dezelfde taal wordt gesproken (Van der Put et al., 2016a). De ARIJ-veiligheidstaxatie is echter tot op heden ook nog niet voldoende onderzocht. Het is van belang dat de validiteit en betrouwbaarheid nader wordt onderzocht om een gedegen uitspraak te doen over het instrument.

Samengevat kan worden geconcludeerd dat tot op heden nog geen valide en

betrouwbaar veiligheidstaxatie instrument beschikbaar is om de (on)veiligheid van kinderen in kaart te brengen. Wel worden er belangrijke knelpunten besproken in het onderzoek naar de inzet van de SDM in de praktijk. Deze knelpunten kunnen als aandachtspunt meegenomen worden in de verdere ontwikkeling van taxatie instrumenten. Tevens komt naar voren dat Delta veiligheidslijst en de ARIJ nog nader onderzocht moeten worden, omdat beide instrumenten tot op heden nog onvoldoende onderzocht zijn. Vanuit de praktijk en de beschikbare wetenschappelijke literatuur, lijkt voornamelijk de ARIJ een veelbelovende veiligheidstaxatie te zijn.

Huidig onderzoek

Om bij te dragen aan een betere inschatting van acute (on)veiligheid van kinderen tracht het huidige onderzoek inzicht te geven in de inhoudsvaliditeit van de

ARIJ-veiligheidstaxatie. De term 'inhoudsvaliditeit' heeft betrekking op de vraag of de inhoud van een instrument representatief is voor de onderwerpen die het instrument probeert te meten (Van Rooijen & Bartelink, 2010). Het huidige onderzoek betreft kwalitatief onderzoek, waarbij gebruik is gemaakt van deskundigen op het gebied van (on)veiligheid van kinderen. Eerder onderzoek heeft zich namelijk al gericht op de gebruikers van de ARIJ, waar vanuit

(10)

een vernieuwde versie is uitgebracht. De onderzoeksvraag die in dit onderzoek centraal stond is: ‘Wat is de inhoudsvaliditeit van de ARIJ-veiligheidstaxatie?’

Methode Participanten

De onderzoeksgroep bestond uit 18 participanten die deel hebben genomen aan kwalitatieve interviews. De participanten zijn deskundigen op het gebied van

kind(on)veiligheid en uithuisplaatsing, waaronder jeugdrechtadvocaten, beleidsmakers, onderzoekers, orthopedagogen en jeugdzorgwerkers die in de spoedeisende zorg werken (Tabel 1). Allen werken niet direct met de ARIJ. De participanten betreffen 5 mannen (27.78 %) en 13 vrouwen (72.22%). Inclusiecriteria voor de participanten voor deelname aan dit onderzoek waren als volgt: 1). De participanten moeten deskundigen zijn op het gebied van kindermishandeling. 2). De participanten mogen niet in de praktijk met de ARIJ werken.

Tabel 1

Kenmerken participanten

Participant Beroep Sekse

1 Inhoudsdeskundige AUGEO V

2 Gedragskundige/GZ-psycholoog Raad voor de Kinderbescherming

V

3 Jeugdrechtadvocaat V

4 Projectcoördinator Jeugdrecht Defence for Children

5 Adviseur Nederlands Centrum Jeugdgezondheid V 6 Directeur non-profit organisatie tegen

kindermishandeling

M

7 Ervaringsdeskundige M

8 Ervaringsdeskundige M

9 Kind- en jeugdpsychiater forensische jeugdpsychiatrie

V

10 Jeugdrechtadvocaat M

11 Medewerker spoedeisende zorg Jeugdbescherming NB

V 12 Medewerker spoedeisende zorg Jeugdbescherming

NB

M

13 Kinderrechter V

14 Kinderrechter V

15 Gedragskundige Veilig Thuis V

16 Onderzoeker Nederlands Jeugd Instituut V

17 Ervaringsdeskundige V

18 Orthopedagoog/GZ-psycholoog kinderpsychiatrische polikliniek

(11)

Procedure

In het proces van werving van participanten is allereerst nagedacht over welke

organisaties en professionals expertise hebben op het gebied van (on)veiligheid van kinderen en meer specifiek op het gebied van kindermishandeling. In eerste instantie is gekeken binnen de regio Amsterdam, later is ook gekeken binnen de regio’s Utrecht, Den Bosch, Den Haag en Barneveld. De organisaties zijn in eerste instantie benaderd via de mail, waarbij een

begeleidende brief is toegevoegd (bijlage 1). Indien de participanten niet binnen anderhalve week reageerden is telefonisch contact opgenomen met de desbetreffende organisatie. Met verschillende organisaties is afgesproken na twee weken nogmaals contact te hebben. De organisaties die bereid waren om deel te nemen aan het onderzoek hebben zelf participanten vanuit de organisaties aangedragen. De onderzoekers hebben met de aangewezen

participanten telefonisch contact gezocht om een interview in te plannen. Een week

voorafgaand aan de interviews hebben de participanten de ARIJ-veiligheidstaxatie opgestuurd gekregen om zich voor te bereiden (bijlage 2). Tevens is het doel van het onderzoek nogmaals onder de aandacht gebracht.

De interviews namen ongeveer zestig minuten in beslag. Voorafgaand aan de interviews zijn de participanten mondeling op de hoogte gesteld van het doel van het

onderzoek en de structuur van het interview. Tevens is toestemming voor geluidsopname van het interview gevraagd en is het informed consent ondertekend (bijlage 3). Hierbij is vermeld dat alle gegevens geanonimiseerd verwerkt worden om de privacy van de participanten te waarborgen. Alle participanten hebben na afloop van het interview een waardebon toegestuurd gekregen. Voorafgaand aan het interview waren de participanten niet op de hoogte van de vergoeding. Het huidige onderzoek is een sub-onderzoek van het

valideringsonderzoek van de ARIJ, om die reden is dit onderzoek al eerder goedgekeurd door de ethische commissie van de Universiteit van Amsterdam, Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen.

Instrumenten

De participanten zijn geïnterviewd middels een semigestructureerd diepte-interview (bijlage 4). Met het diepte-interview is achterhaald in hoeverre deskundigen vinden dat de items van de ARIJ relevant zijn voor het in kaart brengen van acute (on)veiligheid en/of de ARIJ volledig is. In de praktijk wordt nu gebruik gemaakt van de veiligheidstaxatie ARIJ 1.1. In het interview is echter gebruik gemaakt van de veiligheidstaxatie 1.2 (zie bijlage 2), omdat dit de meest recente versie is en de knelpunten uit eerder onderzoek hierin zijn verwerkt. De

(12)

ARIJ-veiligheidstaxatie kent 7 items, bijvoorbeeld ‘Er is sprake van (acute dreiging van) fysiek geweld’ en ‘Er is sprake van (acute dreiging van) seksueel misbruik’. Normaliter is de ARIJ een Excel-applicatie. Ten behoeve van de interviews is dit omgevormd naar een PDF-bestand, waarbij de toelichting onder de items is gezet. Ieder interview begon met de vraag of de participant de ARIJ-veiligheidstaxatie had doorgenomen en wat zijn/haar eerste indruk was van het instrument. Vervolgens werd stilgestaan bij de toelichting van het instrument. De vraag betrof of de toelichting duidelijk was. Daarnaast is per item gevraagd naar de relevantie voor het inschatten van acute (on)veiligheid en de duidelijkheid van het item. Tevens is er stilgestaan bij de uitkomsten van het instrument. Daarnaast is gevraagd of het instrument alle facetten van (on)veiligheid in kaart brengt. Tot slot is gevraagd naar de algemene indruk van het instrument, wat de waarde is van veiligheidstaxatie en is gevraagd of het item ‘het kind vraagt zelf om hulp’ toegevoegd moet worden.

Data-analyse

Na de dataverzameling en het transcriberen van de interviews is de data geanalyseerd middels codering. De codering is gedaan door twee onderzoekers die gebruik hebben gemaakt van het analyseprogramma ATLAS.ti. Het coderen is gedaan in drie stappen: open coderen, axiaal coderen en selectief coderen. Ten eerste is open gecodeerd, door verschillende labels toe te kennen op basis van de interviewdata. Uitgangspunten hierbij waren de items van de ARIJ-veiligheidstaxatie en de overige onderwerpen uit het interview. Om de betrouwbaarheid te vergroten is allereerst een proefcodering gedaan om consensus te bereiken over de manier van coderen tussen twee onderzoekers en de promovenda. De daaropvolgende interviews zijn vervolgens volgens het vastgestelde principe gecodeerd. Hiervoor werden bestaande codes gebruikt en konden nieuwe codes worden toegevoegd.

Ten tweede is axiaal gecodeerd. Het doel van het axiaal coderen was het vormen van categorieën, in ATLAS.ti families genaamd. Van alle aspecten van het instrument, zoals de items en de uitkomsten, is een familie gemaakt. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen positieve en negatieve feedback. Naast positieve en negatieve feedback, zijn specifieke onderwerpen uitgelicht die volgens participanten speciale aandacht behoefden of frequent genoemd werden. Voorbeelden hiervan zijn het begrip acute dreiging, de onderwerpen corrigerende tik en Münchhausen by proxy, het begrip emotionele verwaarlozing, de gradatie van ernst en het centraal stellen van het kind.

Tot slot is er selectief gecodeerd. Binnen en tussen families zijn relaties gelegd op basis van de frequentie waarin het gegeven feedback terugkwam in de data. Tevens is gezocht

(13)

naar uitzonderingen en is geanalyseerd in hoeverre dit resultaat zich verhield ten opzichte van andere resultaten.

Resultaten

In dit hoofdstuk zullen achtereenvolgens de resultaten van de ARIJ-veiligheidstaxatie worden besproken met betrekking tot de toelichting, de verschillende items, de uitkomsten en algemene opmerkingen. Tevens wordt besproken of het instrument alle facetten van

veiligheid in kaart brengt.

Toelichting

In de ARIJ-veiligheidstaxatie worden twee korte toelichtingen gegeven op het instrument. Allereerst wordt ingegaan op toelichting 1: Op de onderstaande items wordt ‘ja’ gescoord wanneer: - sprake is van hetgeen beschreven in het item, - hier nog niet eerder op is gehandeld, - de pleger nog toegang heeft tot het slachtoffer/het slachtoffer nog in een

afhankelijke positie is ten aanzien van de pleger. Door veel participanten wordt benoemd dat het onduidelijk is wat er met het tweede streepje (hier nog niet eerder op is gehandeld) wordt bedoeld. Participanten noemen het streepje: “verwarrend, onduidelijk en overbodig’.

Daarnaast roept het streepje vals negatieven op. Onder vals negatieven wordt verstaan dat de situatie voor kinderen als veilig wordt beschouwd, terwijl dat in werkelijkheid niet het geval is. De meeste participanten geven aan dit streepje te willen verwijderen. Een enkeling geeft aan dat het streepje aangepast moet worden. Een genoemde suggestie hiervoor is: ‘er is in deze casus nog niet eerder gehandeld’ of ‘er is wel gehandeld door middel van een interventie maar dit heeft niet tot het gewenste resultaat geleid’. Een tweede suggestie is de toevoeging dat het over het handelen van dit moment gaat. Naast opmerkingen over het tweede streepje zijn er ook enkele opmerkingen gemaakt over het derde streepje (de pleger nog toegang heeft tot het slachtoffer/het slachtoffer nog in een afhankelijke positie is ten aanzien van de

pleger’), maar deze opmerkingen zijn niet eenduidig. Enerzijds vinden participanten het helder en duidelijk en wordt benoemd dat het derde streepje het allerbelangrijkste is. Anderzijds vinden sommige participanten het woord ‘afhankelijk’ niet passend omdat elk kind afhankelijk is in een situatie waarin kindermishandeling plaatsvindt. Een andere participant geeft aan het woord ‘afhankelijk’ onduidelijk te vinden. Weer een andere participant geeft aan dat ‘afhankelijke positie’ een subjectieve term is en dus moeilijk te beoordelen is. Er is ook één participant die pleit om vragen te maken van de streepjes en deze dan als slotvragen toe te voegen aan het instrument.

(14)

Naast toelichting 1 zijn er ook suggesties voor toelichting 2 gegeven. Toelichting 2 gaat over kwetsbaarheid: Houdt bij het invullen van elk item rekening met de kwetsbaarheid van het kind (oftewel de mate waarin het kind zichzelf in veiligheid kan brengen). Denk hierbij aan: - de leeftijd van het kind, - eventuele verstandelijke beperkingen van het kind, - eventuele fysieke beperkingen van het kind, - de mate waarin het kind afhankelijk is (van zorg, de verzorger(s) of de pleger). Opvallend bij toelichting 2 is dat er geen consistentie zit in de antwoorden van de participanten. Aan de ene kant zijn participanten tevreden over deze toelichting en aan de andere kant hebben participanten verschillende suggesties. Enkele voorbeelden van deze toevoegingen zijn: ongedocumenteerde kinderen, het ongeboren kind, kinderen met een psychiatrische problematiek, het ontbreken van een netwerk en

cultuuraspecten. Alleen het begrip cultuur is door meerdere participanten geopperd. Zij stellen dat in sommige culturen het gebruikelijker is om te slaan en je dus kwetsbaarder bent als je opgroeit in een desbetreffende cultuur. Aan de andere kant is er ook één tegenstander voor deze toevoeging. Zij stelt dat er geen bewijs is voor het feit dat cultuur een

kwetsbaarheidsfactor is én zou er op deze manier sprake zijn van etnische profilering. Ook wordt aangedragen dat elk kind even kwetsbaar is en dat daarom al deze streepjes irrelevant zijn. Naast de vraag of de toelichting duidelijk is, is dieper ingegaan op de leeftijdsgrens. In een vorige versie van de ARIJ-veiligheidstaxatie was een leeftijdsgrens gesteld. In de nieuwste versie is deze leeftijdsgrens er uitgehaald. Alle participanten zijn het eens met het nieuwe formulering. Enkele participanten geven als suggestie dat eventueel de extra kwetsbaarheid van hele jonge kinderen toegevoegd kan worden.

Item 1: Er is sprake van (acute dreiging van) fysiek geweld

Denk bij fysiek geweld aan haren trekken, hard vastpakken, slaan (eventueel met een voorwerp), schoppen, vastbinden, opsluiten en dergelijke. Hierbij kan fysiek letsel in de vorm van blauwe plekken, striemen, botbreuken, brandwonden, open wonden, interne bloedingen en dergelijke ontstaan. Denk ook aan eergerelateerd geweld en Pediatric Condition

Falsification (voormalig Münchhausen by proxy). Het gaat hierbij niet om de corrigerende tik.

Uit de interviews komt naar voren dat het eerste item een aantal discutabele onderdelen bevat, zoals de onderwerpen corrigerende tik en Münchhausen by proxy. Allereerst zijn de meningen rondom de corrigerende tik verdeeld. Momenteel wordt in de toelichting van item 1 aangegeven dat de corrigerende tik niet onder dit item valt. Een

(15)

tussen corrigerende tik en slaan is onduidelijk en flinterdun. Tevens wordt aangegeven dat de corrigerende tik ook een vorm is van kindermishandeling. Participanten vragen zich af waar dan de grens moet liggen bij de beoordeling van een corrigerende tik. Daarnaast geven participanten aan dat het verwarrend is omdat de corrigerende tik bij de Nederlandse wet verboden is en zo met de ARIJ-veiligheidstaxatie een signaal afgegeven wordt dat het wel mag. Een participant zegt hierover:

“Want als je zeg dat een corrigerende tik mag, wat is een corrigerende tik? Dat is voor iedereen anders. Dat kan met een zweep zijn, dat kan met een staaf zijn, dat kan met een riem zijn, dat kan met een hand zijn, dat kan een man zijn, dat kan een vrouw zijn. Noem maar op. Dus daar zie ik helemaal het nut niet van in. Ja, ik zou zeggen daar kan een streep door omdat het discussie geeft over wat wel en niet kan. En daar moet je geen discussie over hebben. Het is onveilig voor kinderen.”

Een andere participant zegt:

“Wij geven hier ook altijd aan dat een corrigerende tik wettelijk niet mag. We houden dus echt een nullijn aan: niet doen dus. Het is niet zo dat als we een melding binnen krijgen en er is één keer geslagen dat het kind meteen uit huis geplaatst wordt, nee natuurlijk niet. Dat kunnen we wel in perspectief plaatsen maar het is wel een reden om in gesprek te gaan over opvoedvaardigheden, of je overbelast wordt en hoe je erover denkt zeg maar. Ja, het staat ook gewoon in de wet: het is verboden. Hier mee geef je eigenlijk aan dat de

corrigerende tik wel oké is.”

Daarentegen zijn er ook andere meningen met betrekking tot de corrigerende tik. Zo noemen voorstanders van deze nuancering, ook al betreft het een minderheid, dat het goed is dat er met het benoemen van de corrigerende tik een grens wordt aangegeven. Er is volgens hen bij de corrigerende tik nog geen sprake van acuut gevaar en daarom wordt er naar hun mening momenteel een juiste nuancering aangebracht in het instrument.

Een tweede discutabel onderwerp betreft Münchhausen by proxy, ook hier is het beeld tweeledig. Enerzijds bestaat er twijfel over de opneming van dit voorbeeld, onderbouwd met verschillende argumenten. Zo wordt er gezegd dat Münchhausen by proxy weinig voorkomt en daardoor niet relevant is om op te nemen. Tevens wordt genoemd dat het een zeer

(16)

genoemd dat het geen passend voorbeeld is in de toelichting van item 1. Het zou in strijd zijn met de andere voorbeelden die gegeven worden. Volgens enkele participanten is Münchausen by proxy een diagnose die een verklaring biedt voor de genoemde gedragingen in de

toelichting van item 1. Ditzelfde geldt voor eergerelateerd geweld, deze geeft ook een motivatie voor de genoemde gedragingen. Daarnaast is het de vraag of Münchhausen by proxy passend is onder fysiek geweld. Anderzijds is er een positief geluid dat het terecht is dat Münchhausen by proxy is opgenomen in de toelichting. Om recht te doen aan de problematiek wordt zelfs geopperd om er een apart item van te maken. Tot slot zet een participant haar vraagtekens bij welke gradatie van Münchhausen by proxy er moet worden ingegrepen. De gradatie van ernst wordt niet alleen als punt bij Münchausen by proxy genoemd, de discussie wordt over het gehele item gevoerd. Er is discussie over welke voorbeelden er wel en niet moeten, omdat ze van een andere orde zijn. Er wordt een suggestie gedaan om een gradatie van ernst toe te voegen in het item middels een schaalvraag.

“Waar ik me ook zo voor kan stellen dat natuurlijk een soort van glijdende schaal is naar wat er is gebeurd. En wanneer er wordt ingegrepen. Met een striemen, botbreuk en brandwonden zie ik staan is dat natuurlijk nog een ander verhaal dan als een kind van 14 komt: ‘Ja, mijn moeder heeft mij aan mijn haren getrokken.’ Ja, het is niet goed, maar ik denk wel dat er een andere afweging, een andere gradatie van ernst is. Maar goed, ik denk dus dat daar dus een verschil in zit.”

Naast de discutabele onderwerpen worden een paar suggesties gedaan om toe te voegen, namelijk het Shaken Baby Syndroom en vrouwenbesnijdenis. Beide onderwerpen worden nu gemist in de voorbeelden.

Item 2: Er is sprake van (acute dreiging van) seksueel misbruik

Denk hierbij aan (fysiek) seksueel grensoverschrijdend gedrag waarbij het kind het directe slachtoffer is, maar ook aan passieve vormen van seksueel grensoverschrijdend gedrag zoals een kind dat getuige is van seksuele handelingen. Ook kan sprake zijn van exploitatie van kinderen in de vorm van kinderprostitutie (loverboy), kinderporno en dergelijke.

Item 2 roept weinig discussie op bij de participanten. Het merendeel van de

participanten geeft aan het item relevant en duidelijk te vinden. Enkele keren wordt benadrukt dat het goed is dat ook grensoverschrijdend gedrag en de passieve vormen van seksueel misbruik genoemd worden. Er zijn echter ook enkele participanten die het discutabel vinden

(17)

dat grensoverschrijdend gedrag benoemd wordt. Zij vragen zich af hoe bepaald wordt

wanneer er sprake is van grensoverschrijdend gedrag. Deze participanten missen een bepaalde ernst gradatie in dit item. Eén participant gaf als suggestie om te kijken naar de ervaring van het kind. Het kind moet centraal gesteld worden om te bepalen wat grensoverschrijdend is:

“Ik zou graag als suggestie willen geven dat centraal komt te staan wat het kind ervaart. Want een ouder kan aan een kind zitten, wat een kind onplezierig vindt, maar waar het niet zo duidelijk is. Ik bedoel, als mijn vader over mijn borsten streelde was het duidelijk. Maar als mijn vader over mijn onderarm zat te strelen, zou je in eerste instantie denken: niks aan de hand! Terwijl ik als kind voelde dat daar een seksuele lading achter zat bij hem. Het is voor volwassenen niet zichtbaar maar voor het kind wel voelbaar. Ik zou willen toevoegen dat niet wij als volwassen bepalen wat de grensoverschrijding is, maar dat het kind aangeeft wat zijn of haar ervaring is.”

Item 3: Er is sprake van (acute dreiging van) ernstige fysieke of emotionele verwaarlozing. Denk hierbij aan ondervoeding, dakloosheid, het ontbreken van noodzakelijke en/of direct nodige medische zorg, een kind dat ‘s nachts uit huis wordt gezet, een baby die niet verzorgd wordt, een kind dat zorgtaken moet uitvoeren die hij niet aan kan (zoals eten maken, broertjes en zusjes opvoeden, parentificatie), een fysiek heel onveilige omgeving (zoals een huis met drugs, wapen of een wietplantage) en dergelijke.

Houd er hierbij rekening mee dat de verwaarlozing bewust veroorzaakt kan worden doordat de verzorgers bijvoorbeeld zorg weigeren, maar het kan ook veroorzaakt worden door beperkingen van de verzorgers (zoals een licht verstandelijke beperking) of door psychische problematiek (zoals een verslaving of een depressie).

Op de vraag hoe relevant het item is voor het inschatten van acute (on)veiligheid antwoordt het merendeel van de participanten: ‘(zeer) relevant’. Het meest genoemde argument hiervoor is dat emotionele verwaarlozing snel over het hoofd wordt gezien door hulpverleners. Het is belangrijk dat er aandacht blijft voor deze vorm van mishandeling. Een participant zegt hierover:

“Emotionele verwaarlozing is zo ongelofelijk ingrijpend, ik ben blij dat die erin staat. En uit mijn eigen ervaringen vond ik die heftiger dan het geweld. Je krijgt hiermee het signaal dat je er totaal niet toe doet, niemand van je houdt, je helemaal niet belangrijk bent. Vanuit dat gevoel ga je naar de wereld kijken, dat worden je overtuigingen. Die zijn traumatisch,

(18)

daar worstel ik nu nog mee. Het wil niet zeggen dat het geweld niet heftig is, ook wel. Maar dit, dit is je basis. Dus ik ben onwijs blij dat je die erin hebt gezet. Zo blijft hij onder de aandacht van de hulpverleners.”

Niet alle participanten zijn het echter met bovengenoemde argumenten eens. Een veel gehoord argument van de tegenstanders is dat emotionele verwaarlozing niet acuut is. Het instrument is volgens hen bedoeld om acute (on)veiligheid in te schatten en niet bedoeld om structurele (on)veiligheid in te schatten. Volgens hen is emotionele verwaarlozing meer passend in een risicotaxatie. Participanten die het item niet relevant vinden voor het inschatten van acute (on)veiligheid, pleiten dan ook voor het verwijderen van emotionele verwaarlozing uit het de ARIJ-veiligheidstaxatie.

“Emotionele verwaarlozing bestaat ook al veel langer, dus die moet er ook uit. Het gaat in dit instrument om het inschatten van acute (on)veiligheid en niet structurele

(on)veiligheid.”

Naast de relevantie van het item is ook gesproken over de inhoud van het item. Met betrekking tot de inhoud van de toelichting, variëren de antwoorden van: ‘een heldere toelichting’ tot ‘de toelichting is een ratjetoe van verschillende vormen van mishandeling’. Een aantal keer wordt benoemd dat het ontbreken van basisbehoeften mist in dit item. Onder basisbehoeften verstaan de participanten: emotionele betrokkenheid, oprechte aandacht voor het kind en zijn of haar welzijn en emotionele beschikbaarheid van de ouders naar het kind toe. Deze participanten willen deze punten graag toegevoegd zien aan de toelichting van dit item. Er zijn ook participanten die als suggestie hebben om delen van de toelichting weg te laten. Voorbeelden hiervan zijn parentificatie en het uitvoeren van zorgtaken. De

participanten geven als argument dat parentificatie en het uitvoeren van zorgtaken niet de acute (on)veiligheid in het geding brengt. Tevens zijn er enkele opmerkingen geplaatst over het tweede gedeelte van de toelichting. Aan de ene kant zeggen participanten dat het goed is dat er wordt benoemd dat deze gedragingen ook bewust veroorzaakt kunnen worden. Aan de andere kant vindt één participant dat dit geldt voor alle items en dat dit dan ook overal toegevoegd moet worden. Sommige participanten vragen zich af of het ertoe doet of het bewust of onbewust is veroorzaakt. Eén van de participanten kwam met de suggestie om er (on)bewust van te maken. Op deze manier omvat de zin zowel bewust als onbewust. Tot slot wordt de suggestie gegeven om het woord ‘drugs’ te vervangen door ‘middelen’. Volgens hen

(19)

zijn ook andere middelen zoals alcohol zijn schadelijk voor het kind.

Item 4: Er is sprake van (acute dreiging van) ontvoering.

Bij ontvoering wordt een kind wederrechtelijk verplaatst, oftewel zonder toestemming van de gezaghebbende(n).

De relevantie van item 4 voor het inschatten van acute (on)veiligheid is het eerste punt van aandacht. Enkele participanten geven aan niet zeker te weten of het item relevant is voor het inschatten van acute (on)veiligheid, wegens twijfels over het directe gevaar bij ontvoering. Echter, overheersen de reacties dat het een relevant item betreft voor het inschatten van acute (on)veiligheid. De meesten pleiten er dan ook voor dat het item opgenomen blijft in de ARIJ, omdat ontvoering een onveilige situatie voor kinderen betreft.

Niet de vraag of, maar meer de vraag op welke manier het item moet worden

opgenomen lijkt een rol te spelen. Participanten geven meerdere malen aan dat het een lastig in te vullen item is. Dit lijkt enigszins gelinkt te zijn aan het achterliggende juridische kader van dit item en de vraag of het veld voldoende bekend is met dit juridische kader van ontvoering. Een participant zegt hierover:

“Ik zat nog wel te puzzelen met toestemming van gezaghebbende, want ik zag wel weer die ouder voor mij die wel beide toestemming hebben met een buitenlandse ouder die het kind meeneemt naar zijn eigen land zonder toestemming van de andere ouder. Toen dacht ik: juridisch wil ik mijn handen hier niet voor in het vuur steken, of je dit zo kunt zeggen. Als ik puur zeg: is er sprake van ontvoering, daar heb ik al mijn beeld bij. Maar als het gaat met/zonder toestemming van gezaghebbende enzovoort, zit daar een juridisch verhaal achter wat misschien in het veld niet zo bekend is. Niet bij mij in ieder geval. Misschien heeft

iedereen er een beeld bij. En onder welke omstandigheden het wel of niet zou mogen. Zelfs als je beide het gezag hebt en een neemt het mee, is het ook niet netjes naar de andere ouder dat je dat doet. Daar kan het juridisch waterdicht zijn dat het mag, maar is natuurlijk ook niet heel tof.”

Daarnaast geven participanten aan dat het vaak onduidelijk is wanneer er echt sprake is van ontvoering en wanneer er sprake is van een dreiging van ontvoering. Er moeten daarvoor voldoende feitelijke signalen aanwezig zijn en er moet voldoende contact zijn met een gezin om dit te achterhalen. Het belang van bewijslast wordt door meerdere participanten aangehaald. Er wordt dan ook geopperd om letterlijk bij dit item toe te voegen dat je alert

(20)

moet zijn op feitelijke informatie en er voldoende bewijs moet zijn.

De vraag op welke manier item 4 moet worden opgenomen raakt ook aan de

terminologie die gebruikt wordt in dit item. Wat precies verstaan wordt onder ontvoering en wederrechtelijke verplaatsing is in veel gevallen onduidelijk of te juridisch geformuleerd. Hieruit volgt dan ook een oproep om een heldere definitie te geven van het gehele item. Een heldere definitie zal ook antwoord kunnen geven op de vraag van participanten of de

momenteel veel voorkomende vechtscheidingsproblematiek ook binnen dit item valt.

Daarnaast kan er volgens een participant in de toelichting specifiek worden toegevoegd of het kind naar een onveilige plek wordt gebracht:

“Dat het gebeurt, in de meeste gevallen is het vechtscheiding, en dat het dan onveilig is voor het kind: die discussie hoef je niet te voeren. Het is wel belangrijk dat zoiets erin staat. Het is echt een probleem, vechtscheidingen dan. Wat ik hier beschrijf, wederrechtelijke

verplaatsing, miscommunicatie, het gebeurt heel erg vaak in de weekenden. Moeder belt we hadden met gezinsvoogd afgesproken dat het kind om 16:00 uur hier zou zijn. Van de 10 telefoontjes, gaan er daar 5 over. Dat afspraken niet worden nagekomen die ze daar met elkaar over hebben gemaakt. Op zich op dat moment onthoud je het kind van de regels die er zijn, dan is dat niet goed geregeld. Dus dat zou ik hieronder willen scharen, onder een ander woord dan ontvoering.”

Een andere participant geeft aan:

“Ja, dat gebeurt hè. Ik denk dan aan die vechtscheiding, ik neem aan dat dat ook wel een beetje wordt bedoeld.”

Item 5: Er is sprake van acute psychische problematiek bij kind en verzorger(s).

Denk aan ernstige zelfbeschadiging, suïcidedreiging, psychose en dergelijke. Denk ook aan directe psychische problematiek bij de verzorger(s) waardoor een kind fysiek gevaar loopt of zonder begeleiding komt te zitten.

Bij item 5 wordt allereerst door bijna alle participanten aangestipt dat het een (zeer) relevant item betreft voor het inschatten van acute (on)veiligheid. Hiermee is het item een waardevolle toevoeging voor het instrument. Er zijn wel enkele participanten die een kanttekening plaatsen bij de formulering van het item. De eerste kanttekening heeft betrekking op de breedte van het item. Eén participant benoemt dat het item te breed

(21)

geformuleerd is. Zij is van mening dat de toevoeging ‘die potentieel schadelijk is voor het kind’ meer recht zou doen aan een gradatie van ernst. Hiermee wordt benadrukt dat het om schade van het kind moet gaan en dat een acute psychische stoornis niet automatisch tot schade leidt. Een tweede kanttekening die geplaatst wordt heeft betrekking op het samen nemen van de psychische problematiek van kind en verzorger. Enkele participanten pleiten voor een apart item voor zowel kind als verzorgers, omdat het item dan beter te scoren is. Daarnaast betreft het volgens hen een andere problematiek, welke andere vervolgstappen vraagt. Er zijn echter ook participanten die deze mening niet delen. Zij vinden het niet bezwaarlijk om kind en ouders samen te nemen in het item. Volgens hen is het item

momenteel voldoende duidelijk en blijft het item op deze manier werkbaar. Tevens geven zij aan dat de toelichting voldoende uitsplitsing geeft.

Tot slot doen enkele participanten een suggestie om het item te verbeteren, waarbij de volgende elementen worden genoemd: toevoeging van ouders die in hun jeugd misbruikt of mishandeld zijn, toevoeging eetstoornis als psychische problematiek en ‘fysiek’ weghalen in de zin: waardoor een kind fysiek gevaar loopt. Een participant zegt hierover:

“Waarom staat er hier: waardoor een kind fysiek gevaar loopt? Het kan toch ook psychisch? Bijvoorbeeld een ouder die de hele tijd dreigt met suïcide, dat is gewoon emotioneel. Ik zou fysiek weghalen.”

Item 6: Er is sprake van fysiek huiselijk geweld waarbij een kind aanwezig is.

Een kind is aanwezig bij enige vorm van geweld tussen gezinsleden waarbij fysiek letsel opgelopen kan worden.

Item 6 is een van de meest besproken items uit het instrument. Alle participanten geven aan dat dit item relevant is voor het inschatten van acute (on)veiligheid. De meeste participanten zijn het echter niet eens met de inhoud van het item. Het merendeel van de participanten vindt dat het niet alleen om fysiek huiselijk geweld moet gaan in dit item. Zij pleiten voor het weglaten van het woord fysiek of het toevoegen van de woorden verbaal geweld. Het meest gehoorde argument hiervoor is dat verbaal huiselijk geweld ook heel schadelijk is voor het kind. Er worden verschillende suggesties gegeven voor de vormgeving van dit item. Ten eerste wordt aangedragen dat het woord fysiek er uitgehaald kan worden zodat er staat ‘huiselijk geweld’. Huiselijk geweld omvat volgens hen alle vormen van geweld. In de toelichting kunnen de verschillende vormen los van elkaar genoemd worden. Een andere suggestie is om van het item te maken: fysiek huiselijk geweld of bedreiging van

(22)

geweld. Hiermee ondervang je het verbale aspect, dit komt dan terug in de bedreiging. Andere participanten voegen hieraan toe dat het woord verbaal tussen haakjes toegevoegd kan worden voor dreiging of bedreiging. Tot slot wordt als suggestie gegeven dat het item als volgt kan worden geformuleerd: “er is sprake van fysiek en/of verbaal huiselijk geweld waarbij een kind aanwezig is”. Aan de andere kant wordt door participanten gezegd dat het toevoegen van de woorden verbaal geweld leidt tot iets schimmigs. Waar ligt de grens, wanneer is er sprake van acute dreiging? Zij pleiten voor de huidige vorm van dit item.

“Ja, ik denk als je verbaal geweld toevoegt dat het ook heel schimmig wordt. Je hebt het natuurlijk over acute dreiging hè, dat het op ten duur schadelijk is dat is wel helder. Maar acute dreiging: dat vind ik lastig. Dus ik zou hem in de huidige vorm laten staan.”

“Verbaal geweld is ook heel ernstig en het is zeker niet goed voor een kind om tussen schreeuwende en scheldende partners te zitten. Maar ik zou hem toch niet direct onder de acute (on)veiligheid scharen.”

“Ik zou verbaal geweld niet toevoegen omdat jullie toch een screening maken op de meest ernstige zaken waar de ergste (on)veiligheid voorop staat en daar de medewerker bewust wil van maken en als we van alle vormen van fysiek huishoudelijk geweld een veiligheidsplan zouden maken moeten we al heel erg gelukkig zijn in Nederland dus ik zou vooral zeggen houd het bij fysiek geweld.”

Enkele opmerkingen worden gemaakt over de toelichting, waarbij veelal wordt aangegeven dat deze onduidelijk is. Het is niet duidelijk of het fysiek letsel opgelopen moet worden door het kind of ook door andere gezinsleden. Een veelgenoemde suggestie is: ‘een kind is aanwezig bij enige vorm van geweld tussen gezinsleden.’ Een andere suggestie bij deze toelichting is dat hij breder moet. Het kan ook om een ex, vriend of buurman gaan. Tevens is een suggestie voor de toelichting het toevoegen van vechtscheidingen. In het algemeen is vaker genoemd dat vechtscheidingen tegenwoordig veel voorkomen. Deze problematiek is op dit moment niet opgenomen in het instrument. Door het toevoegen van vechtscheidingen aan de toelichting van item 6 wordt er tegemoet gekomen aan de huidige ‘trend’. Los van de toelichtingen zijn er ook enkele algemene suggesties gedaan voor item 6. Een van de participanten benoemde dat ‘aanwezig zijn’ veranderd moet worden in ‘getuige zijn van’. Volgens de definitie van ‘getuige zijn van’, ben je ook getuige als je iets hoort en

(23)

hoef je niet fysiek aanwezig te zijn. Om het item concreter te maken wordt als suggestie gegeven om naast het item een soort ‘vinklijstje’ toe te voegen met kenmerken en signalen van daders en slachtoffers.

Item 7: Er is sprake van (acute dreiging van) ernstige emotionele mishandeling.

Denk bijvoorbeeld aan vernedering zoals een kind dat in bed geplast heeft in vieze kleren laten lopen, kleinering en dergelijke.

De meningen met betrekking tot de relevantie van item 7 voor het inschatten van acute (on)veiligheid lopen uiteen. Enerzijds zijn er voorstanders die vinden dat emotionele

mishandeling een acute vorm van onveiligheid kan zijn. Verschillende participanten zijn blij dat emotionele mishandeling is opgenomen, omdat zij vinden dat de ernst hiervan wordt onderschat. De tegenstanders zijn van mening dat emotionele mishandeling geen vorm van acute onveiligheid is. Ook door enkele voorstanders wordt echter gestruikeld over het woord ‘acuut’ bij emotionele mishandeling. Er wordt gesuggereerd dat emotionele mishandeling nooit acuut is maar altijd over een langere periode plaatsvindt. Een participant zegt hierover:

“In de praktijk gaat het om herhaalde emotionele mishandeling. Die dreiging is er altijd al en is er al veel langer. Maar je vindt het nu zo erg dat je er iets aan moet doen. Dus eigenlijk acute dreiging weg halen.”

Enkele participanten doen een suggestie voor het vervangen van het begrip ‘acuut’ bij item 7. Volgens één participant zou ‘directe dreiging’ een goed alternatief kunnen zijn. Een andere participant geeft aan dat zij liever niet in termen van mishandeling spreekt. Volgens haar gaat het niet om de dreiging van bijvoorbeeld emotionele mishandeling, maar om de dreiging van de zware emotionele schade. Zij geeft aan dat het instrument gericht moet zijn op de schade en de ondergang van het kind:

“Dreiging van emotionele schade. Niet dreiging van emotionele mishandeling maar dreiging van zware emotionele schade bij het kind. Daar gaat het om. Het gaat niet om dreiging van mishandeling maar het gaat om dreiging van ondergang van een kind. Dus volgens mij moet dat erachter. [..] Het zou gericht moeten zijn op de omschreven schade en de ondergang van het kind”

(24)

beperkt. Meer concrete voorbeelden toevoegen zou gewenst zijn. Suggesties hiervoor zijn het kind uitschelden, het kind opsluiten, kind als zwarte schaap zien en het isolement van het kind. Daarnaast zou emotionele mishandeling meer concreet gemaakt kunnen worden door een vinklijstje met signalen/voorbeelden onder het item toe te voegen en hem op die manier te scoren.

De facetten van veiligheid

Naast specifiek gevraagd te hebben naar relevantie per item is ook gevraagd of alle facetten van veiligheid in kaart worden gebracht. Op deze vraag geven bijna alle participanten aan dat alle vormen van mishandeling opgenomen zijn in het instrument. Hierbij plaatsen wel enkele participanten een kanttekening. De items die zijn opgenomen in de

ARIJ-veiligheidstaxatie raken allemaal aan het begrip veiligheid, de vraag is echter of alle facetten thuishoren bij acute onveiligheid, zoals de ARIJ-veiligheidstaxatie beoogd te meten. Zoals eerder benoemd is deze vraag vooral van toepassing op de items 3, 6 en 7, waarbij er discussie is of emotionele verwaarlozing en mishandeling de acute onveiligheid raakt.

Er zijn ook participanten van mening dat op dit moment niet alle facetten van

veiligheid in kaart worden gebracht. Ten eerste vinden enkele participanten dat criminogene factoren ontbreken in de ARIJ-veiligheidstaxatie. Zij pleiten voor het opnemen van een apart item gericht op criminogene factoren, omdat het volgens hen onvoldoende aan bod komt. Daarentegen stellen andere participanten dat dit overbodig is. Als argument wordt genoemd dat criminaliteit meer een risicofactor is en dat de veiligheidstaxatie, door opneming van dit soort factoren, niet meer hanteerbaar is. Ten tweede zijn enkele participanten van mening dat vechtscheidingen momenteel onvoldoende terugkomt in het instrument. Als suggestie geven zij aan dat vechtscheidingen toegevoegd kunnen worden in de toelichting van item 4 of 6.

Vormgeving van de antwoordopties

In de huidige versie van de ARIJ-veiligheidstaxatie zijn de antwoordopties: ‘ja’, ‘nee’ en ‘onbekend’. Eén van de vragen vanuit het interview is of de huidige vormgeving adequaat is voor het instrument. De ruime meerderheid van de participanten is van mening dat de huidige vormgeving het meest gewenst is voor een veiligheidstaxatie. Volgens enkele participanten is de situatie wel of niet veilig en daar moet naar gehandeld worden. Veel participanten geven aan dat een andere vorm zoals de schaalvraag de subjectiviteit verhoogd. Met een schaalvraag kan een gradatie van ernst aangegeven worden op een schaal van

(25)

zijn. Wat voor de ene professional een 6 kan zijn, kan voor een andere professional een 8 zijn. Niet alle participanten zijn van mening dat de huidige vorm de meest geschikte vorm is. Er zijn ook enkele participanten die de schaalvraag juist geschikter vinden. Zij suggereren dat een schaalvraag een toegevoegde waarde heeft omdat dan ook de mate van ernst zichtbaar wordt. Eén van de participanten geeft als suggestie om een combinatie te maken van de huidige vorm en een schaalvraag. Puur voor de inschatting van de veiligheid is de huidige vorm geschikt, maar voor de communicatie naar het gezin toe of naar derden kan de schaalvraag verhelderend werken:

“Ik denk dat een combinatie van een schaalvraag en de huidige vorm een ideale uitgangspositie is. Iedereen heeft altijd zo’n hekel aan verslaglegging, ik denk dan altijd: dat is je basis hè. Laat maar zien dan. Je kunt die schaalvragen ook bij ouders neerleggen. ‘ik scoor u een 5, als u naar de situatie kijkt, waar zou u hem zelf dan op scoren? Dus dan kun je ook kijken of je naar elkaar toe kan werken. Het ideaalste is als er dus ook nog een ruimte voor toelichting komt. Want dan kun je ook je schaalvraag toelichten, waarom je kiest ergens voor.”

Uitkomsten

De ARIJ-veiligheidstaxatie kent vier uitkomsten gebaseerd op de antwoordopties ‘Ja’, ‘nee’ en ‘onbekend’. Uitkomst 1 is ‘Wanneer ten minste één item met ‘ja’ wordt gescoord: Maak direct veiligheidsafspraken. Uitkomst 2 is ‘Wanneer ten minste één item met ‘ja’ wordt gescoord en ten minste één item ‘onbekend’: Maak direct veiligheidsafspraken én breng de veiligheid nader in kaart. Uitkomst 3 is ‘Wanneer ten minste één item ‘onbekend’ wordt gescoord en de rest op ‘nee’: Direct veiligheid nader in kaart brengen. Uitkomst 4 is ‘Wanneer alle items op ‘nee’ worden gescoord: Geen zorgen over de directe veiligheid’.

De meerderheid van de participanten is van mening dat de eerste uitkomst duidelijk genoeg is. Enkele participanten geven wel aan dat naast het direct maken van

veiligheidsafspraken ook meteen de veiligheid nader in kaart gebracht moet worden, omdat er vrijwel altijd meer aan de hand is. Dit gebeurt nu pas als er ten minste één item met

‘onbekend’ wordt gescoord, zoals bij uitkomst twee is te zien. Zij pleiten dus ook voor een samenvoeging van de eerste en tweede uitkomst.

“Ja, ik ben blij dat directe veiligheidsafspraken er in staat en breng de veiligheid nader in kaart - dat hoort ook zo. Maar ik zou de middelste twee weg halen. Ik denk wanneer

(26)

tenminste één item met ja wordt gescoord: maak direct veiligheidsafspraken. Maar ik vind dan ook dat je de veiligheid nader in kaart moet brengen. Je ziet altijd maar het topje van de ijsberg en meestal is er meer aan de hand. Dus doe nooit alleen veiligheidsafspraken maar breng ook de veiligheid nader in kaart. Je moet dan een complete veiligheidstaxatie maken zoals daar staat.”

Andere participanten wensen meer handvatten bij de uitkomsten: met wie maak je veiligheidsafspraken? Wie worden er betrokken? Welke afweging maak je? Wanneer is het veilig genoeg om veiligheidsafspraken te kunnen maken? Dit kan meer concreet worden uitgelegd in het instrument of een handleiding.

De tweede uitkomst is niet voor alle participanten helder. Zij geven aan dat het in eerste instantie niet duidelijk is dat de ‘veiligheid nader in kaart brengen’ terugslaat op het onbekend gescoorde item. Zij willen verduidelijking in wat ‘de veiligheid nader in kaart brengen’ precies betekent. Daarnaast wordt in lijn met de kritiek op de eerste uitkomst nogmaals aangestipt dat de veiligheid in meer gevallen eerder nader in kaart mag worden gebracht. Over het ‘nader in kaart brengen’ van informatie an sich wordt door een participant een kanttekening geplaatst:

“Ik denk soms helpt dat om breed een beeld te krijgen, maar soms moet je ook gefocust zijn. Hier gaat het om fysieke mishandeling en we gaan niet kijken of al die andere dingen ook nog spelen, maar we gaan nu hierop inzetten. Dus ik vraag me af als je zegt: breng de veiligheid nader in kaart. Of je daarmee meer informatie gaat krijgen dan dat je al hebt. Of dat je gaat zoeken naar iets wat er niet is en dat je irritatie oproept bij ouders.”

De derde uitkomst krijgt nagenoeg alleen maar kritiek: hij is onduidelijk, het levert discussie op of het nodig is om meer te weten en een ander vindt dat je niet alleen onbekend zou mogen scoren in dit instrument.

Tot slot wordt de vierde uitkomst door bijna alle participanten duidelijk bevonden. Er zijn wel enkele participanten die een suggestie ter verbetering van deze uitkomst geven. Zij willen dat in de vierde uitkomst verder wordt gedacht dan alleen de directe (on)veiligheid, maar dat er ook aandacht is voor de structurele (on)veiligheid. Volgens deze participanten wordt het instrument niet lukraak bij iedereen ingevuld; er waren of zijn ergens zorgen voor geweest. Wanneer echter geen zorgen blijken over de directe (on)veiligheid, moet er toch een adequate monitoring van veiligheid blijven bestaan, wat door hen mogelijk ondervangen kan

(27)

worden door een risicotaxatie.

Het item: ‘een kind vraagt zelf om hulp’

Aan de participanten is gevraagd of zij van mening zijn dat het item: ‘een kind vraagt zelf om hulp’ toegevoegd moet worden aan de ARIJ-veiligheidstaxatie. Het item dat een kind zelf om hulp vraagt is een item wat in internationale veiligheidstaxaties voorkomt. De

antwoorden lopen uiteen van ‘voorstanders’, ‘tegenstanders’ en ‘twijfelaars’. Voorstanders, welke in de minderheid zijn, vinden dat je door de toevoeging meer met kindsignalen bezig bent. Een kinderrechter voegt daarnaast als argument toe dat het een goede toevoeging is gelet op de wetsgeschiedenis. Het kind heeft nu namelijk ook een eigen ingang in het wettelijk kader en de ARIJ-veiligheidstaxatie zou hier goed op aansluiten. Tegenstanders daarentegen vinden dat het niet expliciet als apart item moet worden toegevoegd. Als reden hiervoor wordt genoemd dat als het kind om hulp vraagt, het een reden is om de veiligheidstaxatie in te vullen. Dan volgt er uit één van de items ‘vanzelf’ of er wat aan de hand is. Wel worden hierin wat middenwegen voorgesteld: het kind moet verweven zijn door heel het instrument, het moet in de algemene toelichting komen dat je met het kind praat, binnen de items moet je je bronnen vermelden en de signalen van een kind moeten altijd zeer serieus genomen

worden.

“Nee, niet in een instrument. Als een kind om hulp vraagt, ga je met een kind praten en vraag je wat er aan de hand is. Ja, dan komt er een van die items er wel uit. Dus ga maar van het kind horen wat hij te vertellen heeft.”

Algemene opmerkingen

Naast opmerkingen en suggesties over de toelichtingen, items, facetten van veiligheid, vormgeving van antwoordopties en uitkomsten hebben de participanten ook algemene

opmerkingen gemaakt. Deze algemene opmerkingen zijn ingedeeld in verschillende thema’s. Het eerste thema is acute dreiging/acute (on)veiligheid. Participanten vragen zich af wat er exact wordt verstaan onder acute dreiging. Zij stellen dat voor het bepalen van acute (on)veiligheid, het noodzakelijk is om een heldere definitie van acute dreiging en acute (on)veiligheid te hebben. Naast dat de definitie afgebakend moet worden geven participanten ook aan dat het inschatten van acute (on)veiligheid lastig is. Waar ligt de grens? Deze

opmerking is weer terug te voeren naar een heldere definitie van acute (on)veiligheid. Enkele suggesties die worden gegeven om het begrip te verduidelijken zijn: het woord acuut

(28)

vervangen door direct, acute dreiging van ondergang of emotionele ondergang van het kind ervan maken. Volgens een andere participant heeft de praktijk ook behoefte aan handvatten voor het inschatten van acute (on)veiligheid. Hoe krijg je je vermoedens boven water en hoe maak je je vermoedens hard? Een laatste suggestie die wordt gegeven is om te kijken naar de lange termijn schade bij het kind in plaats van te kijken naar de acute dreiging.

Deze redenatie komt overeen met de tweede algemene opmerking, namelijk ‘het kind centraal stellen’. Enkele participanten missen in het instrument de beleving van het kind. Zij stellen dat het zeer belangrijk is dat het kind gezien is en dat er het liefst ook met het kind gesproken is. Daarnaast stellen sommige participanten dat de beleving van het kind meer naar voren moet komen. De ARIJ-veiligheidstaxatie is nu gefocust op mogelijkheden en

onmogelijkheden van de ouder en dit moet verschoven worden naar het kind. Concrete ideeën voor deze veranderingen zijn niet geopperd.

De derde opmerking heeft betrekking op de structuur van het instrument. Er zijn verschillende opmerkingen gemaakt over de volgorde en indeling van de items. Zo wordt tot drie keer toe de suggestie gedaan om item 4 te verplaatsen naar het eind van het instrument, omdat deze minder vaak voorkomt. Daarnaast wordt een enkele keer geopperd om emotionele verwaarlozing en emotionele mishandeling samen te voegen. Verder vindt één participant dat de oorzaken van verwaarlozing, welke nu bij item 3 worden genoemd, betrekking kunnen hebben op alle items en daardoor beter aan het begin kunnen worden toegevoegd.

Een vierde opmerking gaat over de mogelijkheid om een toelichting te kunnen geven bij de antwoordoptie ‘ja’, wat momenteel niet mogelijk is. Een meerderheid is voor een toelichting en er worden verschillende onderbouwingen gegeven: hierdoor kun je een bron van je informatie toevoegen, kun je als hulpverlener voor andere zichtbaar maken hoe je ergens toe komt, heb je wat te bespreken in het team, kun je concrete uitspraken toevoegen, kun je het beter overdragen en je denkstappen toelichten. Het betreft volgens hen een kleine moeite met een groot effect. De meeste participanten zijn het erover eens dat de motivering slechts een paar woorden hoeft te bevatten. Een enkeling vindt dat het de professionals te veel tijd kost om in te vullen.

Een vijfde opmerking betreft de uitputtendheid van de voorbeelden in de toelichting van de items. De participanten zijn hierover unaniem: de voorbeelden hoeven niet uitputtend te zijn, je kunt niet alle signalen noemen. Wel is het handig om dit van tevoren te weten. Je kunt dit ondervangen door in de toelichting van het instrument op te nemen dat de

voorbeelden niet allesomvattend zijn.

(29)

participanten die benadrukken dat een professionele houding van groot belang is bij het invullen van dit instrument. De hulpverlener moet zijn of haar kennis paraat hebben en moet beschikken over goede gespreksvaardigheden en een adequate basishouding. Deze

participanten achten het van groot belang dat de hulpverleners goed getraind worden. Zij willen dit ook benadrukt hebben, bijvoorbeeld in een handleiding.

Het merendeel van de participanten heeft behoefte aan een handleiding. De

participanten hebben verschillende suggesties voor de inhoud van de handleiding. De meeste participanten willen de definities afgebakend hebben in de handleiding. Concreet is er een definitie van acute (on)veiligheid en acute dreiging gewenst. Daarnaast willen ze een definitie van ‘ja’, ‘nee’ en ‘onbekend’. Tevens willen enkele participanten benadrukt hebben dat het kind centraal moet staan en dat zijn of haar veiligheid het uitgangspunt moet zijn. Daarnaast moet volgens sommige participanten het doel verhelderd worden en voor welke leeftijdsgroep de ARIJ geschikt is. Een suggestie voor de leeftijdsgroep is -9 maanden (ongeboren kind) tot + 18 jaar. Tevens wordt een aantal keer benoemd dat het belangrijk is dat in de handleiding komt te staan wat de kwaliteitseisen zijn. Zoals eerder benoemd hebben professionals ook behoeften aan handvatten, deze zouden volgens de participanten geplaatst kunnen worden in de handleiding. Het gaat hier om handvatten voor het inschatten van acute (on)veiligheid maar ook om handvatten voor bij de uitkomsten. Volgens enkele participanten hebben professionals behoefte aan bepaald overzicht van handelingen die je zou kunnen doen bij een bepaalde uitkomst.

Discussie

In deze studie is de inhoudsvaliditeit van de ARIJ-veiligheidstaxatie onderzocht. Het huidige onderzoek betreft kwalitatief onderzoek. De interviews zijn afgenomen met

deskundigen op het gebied van (on)veiligheid van kinderen zoals ervaringsdeskundigen en ontwikkelaars van risico- en veiligheidstaxatie instrumenten. Het doel van de

ARIJ-veiligheidstaxatie is het inschatten van acute (on)veiligheid van kinderen. Geconcludeerd kan worden dat de inhoudsvaliditeit van de ARIJ-veiligheidstaxatie matig is.

De inhoudsvaliditeit is matig omdat sommige items onduidelijkheid oproepen zoals item 1: ‘Er is sprake van (acute dreiging) van fysiek geweld’ en item 4: ‘Er is sprake van (acute dreiging van) ontvoering’. Er is verwarring over de begripsdefiniëring waardoor het niet duidelijk is wat de items beogen te meten. De onduidelijk bij item 1 betreft enkele begrippen in de toelichting zoals Münchausen by proxy, eergerelateerd geweld en de

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In artikel 1 aanhef lid 1 onderdeel l BuWav is geregeld dat geen tewerkstellingsvergunning of gecombineerde vergunning van verblijf en arbeid nodig is als het gaat om

Wanneer de ouders hun dochter zagen, wilden ze haar gaan pakken, maar dat ging niet meer. Zodra ze haar naderden, sprong het meisje weer in

Waar het in Genesis gaat om het scheppen van de wereld, wordt in dit verhaal juist toegewerkt naar verval: Agnes' leven zal nooit meer hetzelfde worden, ze is het vakantiehuis kwijt

Mocht u de enquête al via de nieuwsbrief van het eigen genootschap of de eigen vereniging hebben ontvangen en ingevuld, dan vragen wij u deze mail als niet verzonden te

De Brusselse Boommarter - administratief geen moor geografisch wél een Vlaams dier - getuigt nog maar eens dot deZe soort minder 'cull\UVlle- dend' is don algemeen werd

Bent u bekend met het probleem van essen- taksterfte in Nederland en het gevaar dat deze ziekte vormt voor plantsoenen, bossen en het Nederlandse landschap?. Dijksma: ‘Ik ben

Als hij/zij een ernstige fout heeft gemaakt Als hij/zij niet integer is geweest Als inwoners gemeente geen vertrouwen meer hebben Als gemeenteraad geen vertrouwen meer heeft

Ongeveer driekwart geeft aan de GBA in alle relevante werkprocessen te gebruiken.De gemeenten die nog niet in alle relevante werkprocessen de GBA gebruiken (28%), geven daarvoor de