• No results found

Een brug tussen participatie en oncologie: Het meten van verandering in participatie door het gebruik van COPM, IPA en USER-P

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Een brug tussen participatie en oncologie: Het meten van verandering in participatie door het gebruik van COPM, IPA en USER-P"

Copied!
18
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Manuscript Retrospectieve Cohortstudie

Een brug tussen participatie en oncologie

Het meten van verandering in participatie door het gebruik van COPM, IPA en USER-P Hartog T den1, Tervoort S1, Westerlaken E1*, Kroese, J, MSc/ ET2 , Tigchelaar E1

1. Hogeschool van Amsterdam, Ergotherapie, Amsterdam, Nederland, · 2. Reade, locatie Ziekenhuis Amstelland, polikliniek oncologische revalidatie, Amsterdam, Nederland.

Corresponderende auteur:

Kroese, J, MSc/ET, Reade, locatie Ziekenhuis Amstelland, Amsterdam

(2)

Samenvatting

Doel: participatie is een belangrijk onderdeel van revalidatie bij patiënten met kanker. Verschillende instrumenten kunnen gebruikt worden om het participatie niveau te meten. Deze studie vergelijkt drie instrumenten die gebruikt werden bij een poliklinisch revalidatie programma voor oncologische patiënten.

Methode: de opzet van dit onderzoek was een retrospectieve cohortstudie; bij 59 patiënten werden tijdens het revalidatie traject (2012-2014) de veranderingen in participatie vastgelegd door afname van de COPM (Canadian Occupational Performance Measure), de IPA (Impact op participatie en autonomie en de USER-P (Utrechtse schaal voor Evaluatie en Revalidatie en Participatie)

Resultaten: Bij het vergelijken van de scores van de T0-T1 bij de COPM was de p-waarde bij ‘uitvoering’ <0,001, bij ‘tevredenheid’ 0,004. Bij de USER-P was er eveneens een significant verschil te zien (p=0,005). De T0-T2-meting had een p-waarde van 0,008. Tenslotte liet de IPA enkel op de domeinen ‘familierol’ en ‘autonomie buitenshuis’ een significantie zien. Bij de T0- T1-meting was de p-waarde bij de ‘familierol’ 0,034. Bij de T0-T2-meting was dit 0,042. Het domein ‘autonomie buitenshuis’ liet bij de T0-T1 meting een significantie zien van 0,012. 0,042 was de p-waarde van de T0-T2 meting.

Conclusie: De COPM blijkt waardevol en geeft inzicht in verbetering op het participatieniveau. De COPM sluit goed aan bij cliëntgecentreerde zorg. De grootste waarneembare verandering is gevonden bij de COPM. Hieruit blijkt dat deze methode het meest gevoelig is voor het aantonen van verbeterde participatie.

Take Home message

 Het meten van participatie bij oncologische revalidanten is erg belangrijk. De COPM, de IPA en de USER-P zijn hierbij te overwegen.

 De COPM neemt 30- 45 minuten in beslag en is cliëntgecentreerd. Het assessment geeft op participatie niveau een goed uitgangspunt voor het vervolg van de

behandeling.

 De IPA en de USER-P zijn digitaal systematisch naar revalidanten te versturen. Dit werkt efficiënt, maar is niet cliëntgecentreerd. Dit is in tegenstelling tot het afnemen van de COPM waarbij een persoonlijk gesprek plaatsvindt.

Inleiding

Het aantal mensen in Nederland dat in 2014 kanker kreeg wordt geschat op 104.000. Dit aantal neemt jaarlijks met ongeveer 3% toe1. Het meest voorkomende type kanker in 2014 was huidkanker, gevolgd door darm-, borst-, long- en prostaatkanker. Deze vijf typen vormen samen bijna twee derde van alle nieuwe oncologische patiënten2. Globaal de helft van de oncologische patiënten geneest3. Bij vrouwen ouder dan 30 jaar komt borstkanker het meeste voor. Bij mannen met de leeftijd van 45 jaar en ouder is dit prostaatkanker2,3. Bij personen met borst-, prostaat-, of huidkanker is de overlevingskans ruim 85%4. Er zou meer aandacht geschonken moeten worden aan de kwaliteit van leven bij het type kanker met een goede overlevingskans. Dit draagt bij aan een voorspoedige terugkeer in de maatschappij3. Bij 80-100% van de patiënten is vermoeidheid een veelvoorkomende klacht5. Vermoeidheid wordt ervaren als een grote belemmering in het dagelijks functioneren. Het duurt langer en is heviger dan bij een ‘normale’ of ‘gezonde’ vermoeidheid. Het heeft een negatief effect op de kwaliteit van leven, de uitvoer van dagelijkse activiteiten en de sociale re-integratie6,7.

Om het functioneren van mensen te beschrijven heeft de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) in 2001 het International Classification of Functioning Disability and Health (ICF) gepubliceerd8. Het biedt handvatten bij het begrijpen van het menselijk functioneren. De ICF

(3)

geeft weer hoe mensen met hun gezondheidsconditie leven en bevat uniforme terminologie. Hiermee kan het functioneren van mensen beschreven worden9. Binnen het ICF betekent participatie: iemands deelname aan het maatschappelijk leven, zoals deelnemen aan het verkeer, een eigen huishouden hebben, openbaar spreken, een (betaalde) baan hebben en houden. Het gaat erom of iemand mee kan doen aan het maatschappelijk leven en op alle levensterreinen, maar ook of iemand daadwerkelijk mee doet en een volwaardig lid van de maatschappij kan zijn8.

Het meten en werken aan het participatieniveau speelt een belangrijke rol binnen de ergotherapie10. Binnen de oncologische revalidatie geldt dit ook. Juist bij deze doelgroep is het van groot belang om handvatten te creëren na of in een moeilijk ziekte traject11. Binnen de oncologische revalidatie is het gebruik van assessments essentieel. Door middel van de meetinstrumenten kan relevante informatie over de patiënt geanalyseerd worden. Dit is van belang om zorg op maat te kunnen bieden aan mensen met kanker. Daarnaast is gebruik van assessments belangrijk ter ondersteuning van de continuïteit van de dienstverlening12. Voor het meten van de participatie bij oncologische revalidanten zijn diverse assessments beschikbaar. Bij de keuze voor gebruik van een assessment is het reëel om praktische overwegingen mee te nemen. De bekendheid bij ergotherapeuten, de voorkeur van de instelling en de tijd die een afname kost, zijn alle belangrijk voor een weloverwogen keuze voor een assessment12. Bij het vergelijken van assessments die participatie meten zijn drie aspecten belangrijk: de doelgroep, de methode en de toepasbaarheid bij patiënten13. Echter, het blijkt dat de uitvoerbaarheid, de kosten, de klinische relevantie en gebrek aan kennis over welke meetinstrumenten men moet kiezen, mogelijk een barrière vormen voor therapeuten om routinematig gebruik te maken van het juiste meetinstrument12.

Binnen de polikliniek Reade van het ziekenhuis Amstelland wordt sinds 2012 een specifiek multidisciplinair oncologisch revalidatie programma aangeboden. Dit programma richt zich op het vergroten van de autonomie en de participatie bij problemen in het dagelijks functioneren. Het gaat hierbij om problemen op lichamelijk-, cognitief-, sociaal en emotioneel niveau11. Binnen het programma is door de ergotherapeut bij de intake de Canadian Occupational Performance Measure (COPM)14 afgenomen. Dit is herhaald aan het einde van de (groeps)behandeling. Daarnaast zijn de Utrechtse Schaal voor Evaluatie van Revalidatie- Participatie (USER-P)15 of de Impact op Participatie en Autonomie (IPA)16 afgenomen, waarbij op de terugkombijeenkomst nog een derde meting heeft plaatsgevonden.

Deze uitkomsten zijn nodig om te kunnen evalueren of de doelen behaald zijn. Vanaf 2015 is een start gemaakt met systematische zorg evaluatie (SZE), ten behoeve van de oncologische revalidatie. Het onderzoek- en behandelteam hebben voor deze nieuwe vorm van zorg de keuze gemaakt om de vragenlijsten systematisch en digitaal naar de revalidant te sturen.

Vanuit de polikliniek oncologische revalidatie is de vraag ontstaan over het gebruik van het meest geschikte meetinstrument voor het participatieniveau17. Landelijk is hiervoor nog geen eenduidige keuze gemaakt. Studenten van de Hogeschool van Amsterdam hebben om deze reden voorafgaand aan deze retrospectieve cohortstudie een literatuuronderzoek gedaan naar de validiteit en betrouwbaarheid van de gebruikte assessments op de afdeling.

Het doel van deze studie is om te onderzoeken wat het verschil in waarde is tussen de beginmeting (T0), de eindmeting (T1) en de meting die is verricht bij de terugkombijeenkomst (T2). De assessments (de COPM, de IPA en de USER-P) zijn tussen 2012 en 2014 afgenomen bij revalidanten die het multidisciplinair oncologische revalidatieprogramma doorlopen hebben. Het tweede doel is het in kaart brengen van de overeenstemming tussen de uitkomsten van deze metingen bij T0.

(4)

Hypothese

Onze aanname is dat er een positief verschil is tussen de T0 en T1 meting van de COPM en tussen de T0, T1 en T2 meting van de IPA en de USER-P. Daarnaast verwachten wij een overeenstemming tussen de metingen van de assessments, gericht op participatie.

Methode

Setting en patiënten

De patiënten van dit onderzoek hebben een poliklinisch oncologisch revalidatie traject doorlopen bij Reade, locatie Amstelland ziekenhuis te Amstelveen, in de periode van 2012-2014. Tijdens deze periode zijn 4 van de 63 patiënten uitgevallen. De vier uitgevallen revalidanten zijn wegens psychosociale problematiek of het bereiken van de terminale fase geexcludeerd. 59 patiënten zijn geïncludeerd voor het onderzoek. Na een intake bij de arts en/of behandelaars is verdere betrokkenheid afgerond en daar waar nodig overgedragen. Bij de ergotherapie wordt gebruikt gemaakt van drie verschillende meetinstrumenten om het participatieniveau in kaart te brengen: de COPM, de IPA en de USER-P. De keuze voor deze meetinstrumenten is gemaakt op basis van het best beschikbare bewijs voor de praktijkuitvoering op dat moment18. Bij elke intake en bij de afronding van de behandeling werd de COPM afgenomen. Daarnaast ontving elke patiënt via de post de IPA of de USER-P om het participatieniveau in kaart te brengen voordat de behandeling startte. Om de bevordering van de participatie weer te geven was het streven om bij elke patiënt, naast de begin- en eindmeting, nog een derde meting af te nemen tijdens de terugkombijeenkomst.

Ethiek

Bij de intake met de revalidatiearts heeft de patiënt schriftelijk toestemming gegeven voor gebruik van de informatie voor dit onderzoek. De vragenlijsten die de revalidanten ingevuld hebben in de periode van 2012-2014 is niet belastend geweest voor de revalidanten.

COPM

De COPM is een instrument dat de patiënt uitnodigt om vijf zelfgekozen meest belangrijke activiteiten te selecteren. Dit meetinstrument is een numeriek assessment dat gebruik maakt van een score schaal van 1 tot 10. Er zijn twee categorieën waarop gescoord dient te worden: uitvoering en tevredenheid. De COPM heeft een begin en een eindmeting en wordt niet afgenomen bij de terugkombijeenkomst. De COPM is een valide en betrouwbaar meetinstrument19.

IPA

Het doel van deze vragenlijst is om een beeld te krijgen van de manier waarop de gezondheid ervaren wordt door de patiënt. Daarnaast wordt gekeken hoe het gezondheidsniveau het dagelijkse leven beïnvloedt. Aan de patiënt wordt specifiek gevraagd of zij problemen ervaren bij het uitvoeren van activiteiten. Een belemmering hoeft niet per se een probleem te zijn bij een activiteit. Het meetniveau van de IPA is ordinaal en maakt gebruik van de Likertschaal, de range is 0-4. Het assessment is vormgegeven in een vragenlijst. De IPA is valide en betrouwbaar20.

USER- P

De USER-P bestaat uit 31 items. Het assessment vraagt naar drie aspecten van participatie: het functioneren, de ervaren beperkingen en de tevredenheid. Het is een ordinaal assessment en wordt in de tabel weergeven met percentages van 0-100%. De revalidant wordt hierdoor gestimuleerd om een bepaalde richting te kiezen en goed over een keuze na te denken. De USER-P is gericht op het meten van participatie. Het doel van dit instrument is om de objectieve en subjectieve participatie in kaart te brengen21.

(5)

Statistiek

Om statistische maten te vergelijken en de significantie te kunnen berekenen wordt normaliter eerst naar de normaalverdeling gekeken om de groepen op de juiste wijze te kunnen testen. Van een normaalverdeling kan worden gesproken bij meer dan 200 revalidanten. Onze onderzoeksgroep bestaat uit 59 revalidanten en is om deze reden te klein om te spreken van een normaalverdeling. Toch hebben wij deze verdeling aangehouden, zodat wij de groepen konden testen en de significantie konden berekenen.

Indien er sprake is van een normaal verdeelde groep, wordt gebruik gemaakt van de Paired Sample T-test. Bij een niet normaal verdeelde groep gebruikt men de Wilcoxon- test.

COPM heeft een interval meetniveau, zowel op item als in totaalscore. Bij de categorie ‘uitvoering’ is een niet normaalverdeling te zien. De categorie ‘tevredenheid’ betreft een normaal verdeling22. De IPA en USER-P bevatten gegevens die moeilijk te berekenen zijn. Om deze op ordinaal meetniveau te kunnen meten is gebruik gemaakt van de Likertschaal23. De IPA heeft twee subcategorieën ‘belemmeringen in participatie en autonomie’ en ‘probleemervaring’. Per item met betrekking tot participatie en autonomie wordt volgens een 5-punt Likertschaal. De revalidanten kunnen aangegeven hoe goed/ hoe slecht activiteiten uitgevoerd worden. Hogere scores duiden op meer belemmering in participatie en autonomie of een grotere probleemervaring20,24.

De USER-P, maakt tevens gebruik van de Likertschaal. Hij meet objectieve gegevens; hoeveel uur besteedt een revalidant per week aan bijvoorbeeld werk en huishouden. Ook wordt er naar de subjectieve beleving van de revalidant gevraagd. Dit meetinstrument maakt bij vraag 1A en B gebruik van een 6-punt- Likertschaal. Bij vraag 2 en 3 wordt er gebruik gemaakt van een 5-punt- Likertschaal; ‘zeer ontevreden’ tot en met ‘zeer tevreden’25

.

Data verzameling

In deze cohortstudie zijn de resultaten van de drie meetinstrumenten uit de patiëntendossiers verwerkt in een statistisch computerprogramma Statistical Package for the Social Sciences (SPSS) versie 2326. Alle uitslagen die verkregen zijn, zijn berekend aan de hand van statistische formules. De uitkomsten staan beschreven in diverse tabellen. De tabellen zijn geanalyseerd om het gebruik van het meest geschikte assessment naar voren te laten komen.

Tabel 1 geeft de beschrijvende statistiek weer en hier wordt het gemiddelde en de standaard deviatie gehanteerd.

Tabel 2 geeft de resultaten van de T0-T1-T2 metingen weer.

Tabel 3 toont de gemiddelde score / standaard deviatie (SD) en significantie (p-waarde) tussen de meetinstrumenten voor de totale groep.

Tabel 4 illustreert de mate van de overeenkomst T0 meting van de COPM ten opzichte van de USER- P, door middel van de Pearson correlatiecoëfficiënt.

Tabel 5 geeft een overzicht van de Pearson correlatiecoëfficiënten.

(6)

Resultaat

Samenstelling

De groep (N=59) bestond uit 8 mannen (13,1%) en 51 vrouwen (83,6%). De grootste groep, 68,9%, betrof vrouwen met mammacarcinoom. De overige kanker diagnose bestond uit 11,5%, gevolgd door colorectale kanker met 8,2%. De gemiddelde leeftijd van de patiënten was 58 jaar [IQR 45-78]. Er was sprake van een groepsbehandeling in 70,5%, 23% kreeg een individueel traject. De overige (6,5%) kreeg enkel een intake. Van alleen een intake was sprake als elders behandeling noodzakelijk was of deelname aan revalidatie niet haalbaar was.

Tabel 1: Cohort karakteristieken

Uitkomst

Bij de COPM is op het gebied van ‘uitvoering’ een significant verschil te zien (p< 0.001) tussen de begin en eindmeting (tabel 3). Dit geldt ook voor de ‘tevredenheid’ (p=0.004). Bij de T0-meting hebben 57 revalidanten het assessment ingevuld, bij de T1-meting waren dit er 45.

De IPA laat op de domeinen ‘autonomie binnenshuis’ en ‘sociale relaties’ geen significante verschillen zien tussen het meetmoment aan het begin en aan het eind, evenals tussen de beginmeting en de terugkom bijeenkomst. Bij het domein ‘familierol’ zijn de significante verschillen aanwezig tussen T0-T1 (p=0.034), net als T0-T2 (p=0.042). Significantie is zichtbaar bij het domein ‘werk en opleiding’ bij de begin- en eindmeting (p=0.036). Echter bij de beginmeting en de terugkombijeenkomst toont deze geen significantie. De beginmeting (T0) is afgenomen bij 12 revalidanten, gevolgd door de eindmeting (T1) met 7 revalidanten. Bij de terugkombijeenkomst (T2) waren dit er slechts 5.

Bij de USER-P is een significant verschil te zien tussen de begin- en eindmeting, evenals de beginmeting en terugkombijeenkomst. Zo is bij vraag 1AB een significant verschil aanwezig (p=0.026), gekeken naar de begin- en eindmeting. Bij een vergelijking tussen de T0 en de T2 meting is eveneens het verschil te zien (p=0.005). Bij de beginmeting (T0) hebben 39 revalidanten het assessment ingevuld, bij de eindmeting (T1) waren dit er 29 en bij de terugkombijeenkomst (T2) hebben 26 revalidanten het assessment ingevuld.

Als de T0 vergeleken wordt met de T1 laat de COPM de grootste verandering zien bij verandering op participatie niveau. Bij de IPA is enkel bij de T0-T1 meting, ‘domein

Demografische gegevens Leeftijd 58.2 (45;78) N= 59 Geslacht Mannen 13.1 % 8 Vrouwen 83.6 % 51 Type kanker Borstkanker 68.9 % 42 Colorectaal 8.2 % 5 Longkanker 6.6 % 4 Prostaatkanker 1.6 % 1 Overige 11.5 % 7 Type therapie Individueel 23 % 14 Groep 70,5 % 43

(7)

autonomie binnenhuis’ een stijging te zien waar de andere domeinen op zowel T1 en T0-T2 metingen een daling laten zien. Bij de USER- P T0-T1 is er sprake van een stijging, waar ten opzichte van de T0-T2 meting een daling te zien is.

Tabel 2: Variabelen van assessments

T0 T1 T2 COPM* Uitvoering 4 7 - Tevredenheid 4 7 - USER- P** Gemiddelde 1A en 1B 70,3 % 80,3 % 83 % Beperkingen activiteiten 2 78 % 88,5 % 90 % Tevredenheid activiteiten 3 63 % 76,1 % 74,3 % IPA*** Autonomie binnenshuis 0,6 0,6 0,3 Familie rol 1,8 1,4 1,2 Autonomie buitenshuis 2,0 1,4 1,1 Sociale relaties 1.1 0,9 0,9 Werk en opleiding 2,6 2,0 1,7

* Score 0-10 (0=zeer slecht, 10= zeer goed)

** Score 0-100% (0%= zeer ontevreden, 100%= zeer tevreden) *** Score 0-4 (0= zeer goed, 4= slecht)

Tabel 3: Gemiddelde score, standaarddeviatie (SD) en significantie (p-waarde) tussen de Meetinstrumenten voor de totale groep.

T0 Gemiddelde (SD) T1 Gemiddelde (SD) T2 Gemiddelde (SD) p- waarde T0-T1 p- waarde T0-T2 COPM Uitvoering 3,98 (1,38) 7,07 (1,12) - <0,001* - Tevredenheid 3,76 (1,48) 7,22 (1,27) - 0,004* - USER-P Vraag AB1 35,37% (9,49) 40,16% (8,53) 41,80% (7,73) 0,026* 0,005* Vraag 2 77,65% (10,01) 88,88% (8,75) 80,72% (9,12) 0,005* 0,008* Vraag 3 62,90% (12,04) 76,87% (8,41) 74,22% (12,45) <0,001* <0,001* IPA Autonomie binnenshuis 0,57 (0,60) 0,60 (0,62) 0,28 (0,38) 0,856 0,109 Familierol 1,80 (0,80) 1,40 (0,74) 1,23 (0,66) 0,034* 0,042* Sociale relaties 1,14 (0,43) 0,86 (0,34) 0,90 (0,43) 0,123 0,109 Autonomie buitenshuis 2,00 (0,66) 1,35 (0,84) 1,12 (0,61) 0,012* 0,042* Werk en opleiding 2,58 (0,88) 1,96 (0,94) 1,70 (0,43) 0,036* 0,080 * Significantie

Overeenstemming

Als er wordt gekeken naar de drie instrumenten is er enige mate van overeenkomst te zien tussen de COPM en de USER-P. Bij de USER-P wordt gewerkt met frequentie, beperking en de tevredenheidschaal. Er is enige overeenstemming bij de twee categorieën van de COPM, de ’uitvoering’ en ‘tevredenheid’. Om tot een overeenkomst tussen beide assessments te kunnen komen is er gebruik gemaakt van de Pearson correlatiecoëfficiënt27.

De correlatie zegt iets over de lineaire relatie tussen twee variabelen. Hierbij wordt er gekeken naar de manier waarop de scores op de ene variabele samenhangen met de scores op de andere variabele. Een correlatiecoëfficiënt is een maat voor deze uitslag. Bij een correlatiecoëfficiënt van 1 wordt gesproken van een gehele overeenstemming. Hoe lager de correlatiecoëfficiënt, des te slechter de reproduceerbaarheid. In tabel 4 wordt de mate van overkomst van de T0 meting weergegeven17.

(8)

Tabel 4: mate van overeenkomst T0 meting van de COPM ten opzichte van de USER- P T0 COPM uitvoering T0 USER-P 1AB T0 COPM uitvoering T0 USER-P vraag 2 T0 COPM tevredenheid T0 USER-P vraag 3 0,481 0,017 0,277 0,097 0,554 0,003

Tabel 5 Overzicht van de Pearson correlatiecoëfficiënten.

Hoe groter de mate van overeenstemming des te beter de validiteit.

Deze maten bestaan uit vijf categorieën27.

Discussie

Herstel van participatie is een belangrijk doel van het revalidatieprogramma. Uitkomstmaten meten toegenomen participatie, behaalde doelen en tevredenheid over functioneren17. Uitkomstmaten zijn nodig om therapeuten te helpen de resultaten van hun acties te documenteren en te evalueren. Zij kunnen een waardevol hulpmiddel zijn voor de

ontwikkeling van klinische metingen28. Echter, wordt er landelijk nog geen gebruik gemaakt van hetzelfde meetinstrument voor de oncologische revalidatie11

. Binnen polikliniek Reade worden een drietal assessments gebruikt gericht op participatie.

Alvorens de resultaten van het onderzoek samen te vatten, dient vermeldt te worden dat de uitkomsten van deze cohort studie representatief en zeer waardevol zijn, gezien het feit dat voor het eerst binnen de revalidatie de COPM, de USER-P en de IPA geanalyseerd zijn. In eerdere onderzoeken zijn deze instrumenten niet naast elkaar gelegd. In een systematic review vergeleek van Eyssen verschillende meetinstrumenten op participatieniveau29. Maar er werd geen duidelijke aanbeveling gedaan, welke van deze meetinstrumenten bruikbaar is binnen de ergotherapeutische revalidatie.

In het onderzoek van Roberts, komt sterk naar voren dat de COPM bruikbaar is voor het meten van participatie30. De patiëntengroep en de setting komen sterk overeen met Reade. Dit maakt dat de uitkomst bruikbaar is voor het meten van participatie en vertaald kan worden naar de werkwijze binnen Reade. Patiëntgerichtheid is een meerwaarde van het gebruik van de COPM, aangezien dit door middel van een persoonlijk gesprek met de revalidant afgenomen wordt.

Het doel van deze studie was om de verschilscore te analyseren van COPM en de USER-P of IPA bij de begin- en eindmeting en de meting bij de terugkombijeenkomst. Het tweede doel was om de metingen van de drie assessments bij aanvang onderling te vergelijken en de overeenstemming in kaart te brengen.

Binnen het onderzoek zijn categorieën gemaakt om de verschillende kanker soorten te deviëren. Op deze manier werd inzichtelijk hoeveel personen een bepaald type kanker hadden. Bij het schrijven van de tabellen zijn de categorieën ‘palliatief’ en ‘overige’ samengevoegd. De groep ‘ overige’ heeft hierdoor een hoog percentage.

0,00 - 0,20 poor

0,21- 0,40 fair

0,41 - 0,60 moderate

0,61 - 0,80 good

(9)

Er is gestreefd om naast de COPM ook de USER-P of de IPA af te nemen. In Nederland is de USER- P een veel gebruikt meetinstrument binnen de ergotherapie 31. Echter, de maker van het instrument is de enige die in onderzoeken beschrijft dat het meetinstrument valide en betrouwbaar is15,28. Het is belangrijk dat de resultaten van een instrument ook gereproduceerd kunnen worden buiten de instelling waar het ontwikkeld is. Dit versterkt de betrouwbaarheid en toepasbaarheid. Daarnaast worden er meerdere problemen ervaren met de implementatie en inpassing van het instrument. Veel voorkomende knelpunten zijn de interne stimulans om de USER-P af te nemen en het bedenken hoe de resultaten worden gebruikt in het revalidatieproces32. Het kan nuttig zijn om beide testen af te nemen. De USER-P wordt in Nederland op verschillende plekken gebruikt. Daarom kan het bij samenwerkingsprojecten een goede keuze zijn om op dezelfde manier de gegevens en veranderingen vast te leggen31.

De IPA wordt gezien als een valide en betrouwbaar meetinstrument33. Echter, bij de IPA detecteer je Hierdoor wijk je mogelijk af van het uitgangspunt van cliëntgecentreerd werken en behoud van eigen regie33. De IPA wordt steeds vaker gebruikt, terwijl er meer instrumenten zijn die de basisprincipes van autonomie, participatie, cliëntgerichtheid en eigen regie ondersteunen34,35.

Het meetinstrument IPA laat in de tabellen een daling van het participatieniveau zien. De mogelijke oorzaak is dat bij de T1 en de T2 meting een daling is te zien in de afname van het meetinstrument bij de revalidanten. Hierdoor daalt het gemiddelde van de metingen ook. Als hetzelfde percentage van beide metingen gelijk was, is het mogelijk dat er ook een stijging is te zien bij de IPA. Bij de COPM is gekeken naar de items ‘uitvoering’ en ‘tevredenheid’ naar de score ‘werk’. Vanuit Reade was er voor deze studie een vraag naar het percentage werk wat genoemd wordt als belangrijk item. Wegens tijdslimiet zijn andere belangrijke items zoals huishouden en mobiliteit niet verder uitgewerkt. In een vervolgstudie kunnen deze opgepakt en verder ingevuld worden.

Deze retrospectieve cohortstudie levert bewijs voor de gestelde hypothese.

Er is een positief verschil tussen de T0 en de T1 meting van de COPM en tussen de T0-T1 en T0-T2 meting van de IPA en de USER-P. Tussen de metingen van de assessments, die gericht zijn op participatie, is een overeenstemming te zien.

Een sterk aspect binnen dit onderzoek is de grote hoeveelheid data die vastgelegd zijn. Echter, ook in deze studie ontbraken gegevens bij enkele patiënten. Dit is in alle studies het geval, het is een reflectie van de werkelijkheid34. Uit het onderzoek is gebleken dat enkele patiënten niet alle vragen hebben beantwoord. Dit kan verschillende oorzaken hebben: onduidelijkheid, haast, gebrek aan motivatie. Het onderstreept het belang van het controleren van de gegevens zodra deze aangeleverd worden. Dit is eenvoudiger te realiseren in een prospectieve studie. Het is vanwege de ontbrekende data lastig om voor elke assessment een gemiddelde verandering te berekenen. In 2015 heeft Reade ervoor gekozen om de USER-P en de IPA digitaal aan te leveren. Dit biedt voordelen. De patiënt is verplicht om elke vraag te beantwoorden, voordat er een nieuwe vraag aangevinkt kan worden. Mensen kunnen het zelf thuis invullen, waardoor de therapeut voorafgaand aan de behandeling al een profiel van de patiënt heeft. Deze digitalisering draagt bij aan efficiëntere zorg. De kracht van cliëntgecentreerde zorg wordt bevorderd door de COPM, doordat de behandelaar de revalidant ziet en spreekt36. Het zou erg waardevol zijn om de mening en ervaring van het gebruik van de diverse vragenlijsten en methoden door cliënt en therapeut na te gaan in een vervolgonderzoek37.

Het is belangrijk gestandaardiseerde en sensitieve meetinstrumenten op een routinematige wijze toe te passen in de dagelijkse praktijk38. Opvallend is dat ondanks de definitie van participatie volgens het ICF, een aantal items van de op participatie gerichte meetinstrumenten, niet voldoen aan de gedefinieerde domeinen. Items die verband hebben met vervoer, seksuele leven, recreatie, en religie, waren onbepaald. Meerdere

(10)

meetinstrumenten die beschrijven zich op participatie te richten, blijken dit maar beperkt te doen29. Toekomstig onderzoek is nodig om instrumenten te koppelen aan de definiëring van het ICF, waardoor de inhoudelijke informatie van instrumenten met elkaar vergeleken kan worden35.

Onze aanbevelingen voor een vervolg studie zijn:

• Koppeling van de instrumenten aan de definiëring van het ICF

• Onderzoek naar werkitem en andere veel gescoorde belangrijke items

• Kwalitatief onderzoek naar ervaringen van revalidanten met betrekking tot de COPM, de USER-P en de IPA

Conclusie

Als conclusie kan getrokken worden dat het afnemen van de COPM waardevol is en daarnaast meer inzicht geeft op het participatie niveau. Naast de COPM kan ook de USER- P ingezet worden. De IPA is betrouwbaar en valide gebleken. Deze is niet cliëntgecentreerd en belicht enkel de subjectieve probleemervaring, waar de USER-P zowel de subjectieve als objectieve probleemgebieden meet. Daarnaast is de afname duur van de IPA driemaal zo lang als de andere twee assessments.

Onze aanbeveling is daarom om de COPM te gebruiken bij de intake om optimaal de cliëntgecentreerde zorg te kunnen bieden.

(11)

1

Integraal Kankercentrum Nederland. Incidentie en sterfte van kanker. Integraal Kankercentrum Nederland, 2015. Beschikbaar via:

www.cijfersoverkanker.nl/incidentie-sterfte-50.html geraadpleegd 2015 november 13. 2

Integraal Kankercentrum Nederland. Meest voorkomende soorten kanker. Integraal Kankercentrum Nederland 2015. Beschikbaar via:

www.cijfersoverkanker.nl/meest-voorkomende-soorten-52.html Geraadpleegd 2015 november 13. 3

Siesling S, Sonke G, Raaf A. Kankerzorg in beeld. Twente: University of Twente, Nederland; 2014. p. 6-121.

4

Siesling S. Outcomes Research and Personalised Cancer Care. Twente: Universiteit Twente, Nederland; 2015. p. 47.

5

. Waart H van, Stuiver M, Harten W. Een gerandomiseerde klinische studie naar de effectiviteit van beweging tijdens adjuvante chemotherapie ter verbetering van fysieke fitheid en vermindering van vermoeidheid. Nederlands Tijdschrift voor Oncologie 2011; 8: 87-90.

6

Zanten-Przybysz I, Boer A van, Berge E de. Werkhervatting bij kanker wetenschappelijk onderbouwd. Tijdschrift voor bedrijfs- en verzekeringsgeneeskunde 2008; 16: 285-295. 7

Jong N de. Vermoeidheid bij borstkankerpatienten tijdens en na adjuvante chemotherapiebehandeling. Houten: Bohn Stafleu van Loghum; 2009. p. 202-223. 8

Nederlands WHO-FIC Collaborating Centre. ICF Nederlandse vertaling van de International Classification of Functioning, Disability and Health. Houten: Bohn Stafleu van Loghum; 2012. 9

Cup E, Kinebanian A, Granse M le. Internationale classificaties in de gezondheidszorg. Amsterdam: Reed Business; 2012. p. 193- 204.

10

Herten V van, Hoes R, Vent M van de. Welke meetinstrumenten gebruiken ergotherapeuten in de praktijk? Ergotherapie Wetenschap 2015; 4: 26-35.

11

Concept Richtlijn Oncologische Revalidatie. Onlinerichtlijn Integraal Kankercentrum Nederland 2014. Beschikbaar via:

http://www.ikc.nl/uploaded/docs/OncologischeRevalidatie/Conceptekst/OncologischeRevalidatienaco mmentaarwerkgroep_4.pdf. Geraadpleegd 2015 november 24.

12

Yanez B, Pearman T, Lis C. The FACT-G7: a rapid version of the functional assessment of cancer therapy-general (FACT-G) for monitoring symptoms and concerns in oncology practice and research. Annals of Oncology 2013; 24: 1073-1078.

13

Saunders M, Lewis P. Methoden en technieken van onderzoek. Amsterdam: Pearson Benelux BV; 2011: 83-87.

14

Law M. Canadian Occupational Performance Measure. Canadian Association of Occupational Therapists (CAOT). 2005.

15

Post W. Development and validation of the Utrecht scale for evaluation of clinical rehabilitation. Clinical rehabilitation 2009; 23: 909-917.

16

Cardol M. The development of a handicap assessment questionnaire: the 'Impact on Participation and Autonomy' (IPA). Clinical Rehabilitation 1999; 13: 411-419.

17

Bouter L, Dongen M van, Zielhuis G. Epidemiologisch onderzoek. Houten: Bohn Stafleu Loghum; 2010. p. 79 -92 en 248- 252.

18

(12)

19

Nieuwenhuizen M, Groot S de, Janssen T. Candian Occupational Performance scale: Validity and responsiveness in chronic pain. Journal of Rehabilitation Research and Development 2014; 51: 727-746.

20

Stevelink S, Brakel W van. The cross cultural equivalence instruments: a systematic review. Disability and rehabilitation 2013; 35: 1256-1268.

21

Zee C van der, Priesterbach A, Dussen L van der. Reproducibility of three self-report participation measures: the ICF measure of participation and activities screener, the participation scale, and the Utrecht scale for evaluation of rehabilitation- participation. Journal of Rehabilitation Medicine 2010; 42: 752-757.

22

Law M, Baptiste S, Carswell A. Canadian Occupational Performance Measure 4th ed. Ottawa: Canadian Association of Occupational Therapists (CAOT); 2005

23

Jong A de, Vandebroele H, Arend A van der. Inleiding wetenschappelijk onderzoek voor het gezondheidsonderwijs. Amsterdam: Reed Business; 2008. P. 420.

24

Cardol M. Vragenlijst “Impact op Participatie en Autonomie” (IPA). Handleiding. 2005. 25

Kroon J de, Dussen L van der, Visser A. Toepassing van de USER-P in de dagelijkse praktijk. Nederlands Tijdschrift voor Revalidatiegeneeskunde 2013; 3: 127-128.

26

Baarda D, Goede M de, Dijkum C van, Basisboek statistiek met SPSS. Houten: Wolters- Noordhof BV; 2003. p. 19-190.

27

Twisk J. Inleiding in de toegepaste biostatistiek. Amsterdam: Elsevier gezondheidszorg; 2010 28

Zee C van der, Kap A, Rambaran- Mishre R. Responsiveness of four participation measures to changes during and after outpatient rehabilitation. Journal of Rehabilitation Medicine 2011; 43: 1003-1009.

29

Eyssen I, Steuljens M, Dekker J. A Systematic review of instruments assessing participation: challenges in definig participation. Archives of Physical Medicine and Rehabilitation 2011; 92: 983-997.

30

Roberts A, James A, Drew J. Measuring occupational performance and client priorities in the community: the COPM. International Journal of Therapy and Rehabilitation 2008; 11: 22-29.

31

Post M, Zee C van der, Hennink J. Validity of the Utrecht Scale fo Evaluation of Rehabilitation-Participation. Disability and Rehabilitation 2012; 34: 478-485.

32

Harmsen J, Willems M. Implementatie USER: kansen en knelpunten. Nederlands Tijdschrift voor Revalidatiegeneeskunde 2013; 1: 5-8.

33

Magasi S, Post M. A comparative review of contemporary participation measures psychometric properties and content coverage. Physical Medical Rehabilitation 2010; 91: 17-28.

34

Streiner D, Norman G. Health Measurement Scales. New York: Oxford University Press Inc; 2008. p. 135- 139.

35

Noonan V, Kopec J, Noreau L. A review of participation instruments based on the International Classification of Functioning, Disability and Health. Disability and Rehabilitation 2009; 31: 1883-1901.

36

Carswell A, Coll M, Baptiste S. The Canadian Occupational Performance Measure: a research and clinical literature review. Canadian Journal of Occupational Therapy 2004; 71: 210- 222.

37

Cieza A, Stucki G. Content comparison of health-related quality of life (HRQOL) instruments based on the international classification of functioning, disability and health (ICF). Quality of Life Research 2005; 14: 1225-1237.

(13)

38

Abu-Awad Y, Unsworth C, Coulson M. Using the Australian Therapy Outcome Measures for Occupational Therapy (AusTOMs-OT) to measure client participation outcomes. British Journal of Occupational Therapy 2014; 77: 44-49.

(14)

Zelfreflectie

De aanleiding voor deze afstudeeropdracht is ontstaan binnen de polikliniek Reade van het Amstelland ziekenhuis. Zij hebben in de periode van 2012- 2014 drie assessments afgenomen bij oncologische revalidanten. Dit waren de COPM, De USER-P en de IPA. De opdrachtgever wil weten welk assessment het beste ingezet kan worden op de afdeling oncologische revalidatie. De vraag is hierbij is: het in kaart brengen van de verschilscores tussen de metingen T0-T1 en T0-T2, inclusief de overeenstemming tussen deze meetinstrumenten. Alle patiëntgegevens moesten worden verwerkt in het statistische programma SPSS versie 23, waarna deze geïnterpreteerd werden en in de retrospectieve cohortstudie meegenomen werden.

Deze retrospectieve cohortstudie is uitgevoerd door Sharon Tervoort, Tamara Den Hartog en Eveline Westerlaken.

Individueel proces

Sharon Tervoort

Mijn rol binnen SPSS lag aan het begin veelal op het inlezen in boeken zoals het ‘Basisboek statistiek met SPSS’ en het kijken van YouTube filmpjes. Op deze manier ben ik SPSS veel beter gaan begrijpen. Ik heb nadat de opzet van SPSS compleet was, deze gecontroleerd. Hierna zijn wij begonnen met het invoeren van de patiëntgegevens. De rollen hierin waren gelijk verdeeld, doordat we deze steeds rouleerden. Een student noemde de in te voeren gegevens op, de andere voerde deze in en de derde student controleerde hetgeen dat ingevoerd was. Deze manier van werken heb ik als prettig ervaren, doordat de taken duidelijk waren verdeeld en het invoeren soepel verliep. Echter, wat soms lastig bleek was dat niet alle dossiers compleet waren. Dit hebben wij niet altijd goed genoeg genoteerd. Hierdoor hebben wij achteraf nog veel dossiers moeten controleren. Nadat SPSS volledig was ingevuld met patiëntgegevens heb ik de focus gelegd op de volgende stap, het interpreteren van de gegevens. Dit heb ik gedaan door te kijken naar de T0-T1 en de T0-T2 metingen. Hoe deze waren verdeeld, of er een significant verschil was en hoe deze berekend kon worden. Dit hebben we samen en ook met de opdrachtgever en coach besproken waarna de informatie in het artikel verwerkt kon worden. Wat ik wel gemerkt heb is dat het verdelen van taken en samenwerken in een drietal soms lastiger is dan wanneer je als duo of viertal werkt.

Zelf ben ik erg trots op het feit dat ik geen kennis had van SPSS, maar wij samen met de opgedane kennis, hulp van de opdrachtgever en coach het gehele SPSS document hebben op kunnen zetten, de gegevens konden invoeren en deze vervolgens hebben geïnterpreteerd.

Mijn tweede uitdaging binnen dit project was het schrijven van een artikel. Dit had ik evenals de andere twee projectgenoten niet eerder gedaan. Om deze reden heb ik mij verdiept in meerdere artikelen en cohort onderzoeken, maar ook de eisen die Cochrane hanteert bij het schrijven van een artikel. Mijn rol bij het schrijven van het artikel lag na de gemaakte verdeling op het schrijven van de inleiding en het vinden van de juiste bronnen daarbij. Gezamenlijk hebben wij de discussie en conclusie vorm gegeven. In de discussie is informatie uit onze literatuurstudies verwerkt. Er zijn veel discussies onder ons aan vooraf gegaan, maar uiteindelijk zijn wij hierdoor wel tot het huidige eindresultaat gekomen. Van de tabellen in het manuscript heb ik tabel 3 vorm gegeven, na dit vooraf te hebben besproken met de projectleden.

Na veel feedback en aangepaste versies, kan ik nu zeggen erg trots te zijn op deze eindversie van ons manuscript. Ik vond het soms lastig wanneer de opdrachtgever en coach

(15)

beide goede feedback gaven, maar deze wel van elkaar verschilden. Wij hebben geprobeerd het op zo een manier te verwerken dat iedereen, inclusief wij zelf tevreden zouden zijn. Zelf ben ik soms te perfectionistisch, waardoor ik steeds weer het gevoel heb dat het beter kan. Op een bepaald moment moet je ook tevreden kunnen zijn, want door steeds verder aan te passen kun je ook juist fouten maken. Ik vond het om deze reden fijn om samen te werken. De feedback van mijn projectgenoten hield mij in balans en hierdoor kon ik de focus op de juiste punten blijven leggen. Kort en bondig schrijven vind ik lastig. Dit maakt het lezen voor een ander soms minder prettig. Tijdens dit project heb ik alleen maar moeten proberen om kort en bondig te schrijven en daarbij ook moeten letten op de leesbaar- en helderheid van mijn stukken. Dit vond ik lastig, maar ik heb hier tijdens het project ontzettend veel van geleerd. Dit gaat nu beter, doordat ik kortere zinnen maak en overbodige informatie weg te laat.

Tamara den Hartog

Met het SPSS programma hadden wij nog nooit gewerkt. Om deze reden was het van groot belang dat ik dit programma goed zou gaan begrijpen en ermee kon gaan werken. Hiervoor heb ik verschillende boeken bestudeerd, zoals het boek ‘Basisboek statistiek met SPSS’. Daarnaast heb ik ook You Tube filmpjes bekeken. Van meerdere docenten hebben wij de nodige hulp gehad bij de opzet van SPSS. Hierna heb ik de variabelen aangemaakt en zijn deze daarna gezamenlijk gecheckt. Het invoeren van de formules begreep ik, echter het aflezen van de grafieken vond ik behoorlijk lastig. Mijn aandeel hierin is dan ook minder geweest. De tabellen voor het manuscript heb ik vorm gegeven en Eveline gaf mij de nodige gegevens. Het werken met SPSS is voor mij een grote uitdaging geweest. Ik vond het soms best lastig om zoveel informatie ik een korte periode te begrijpen en toe te passen. De extra SPSS lessen hebben ons goede handvatten gegeven om te kunnen werken met het programma en om de juiste informatie voor ons manuscript te kunnen gebruiken.

Het schrijven van het artikel vormde voor mij tijdens deze afstudeeropdracht ook een grote uitdaging. Dit had ik namelijk nog nooit eerder gedaan. Ik heb een McMaster formulier gebruikt om te bekijken welke punten we in het manuscript zouden kunnen verwerken. Nadat wij samen een verdeling gemaakt hadden over wie wat zou schrijven in het artikel, heb ik me eerst gericht op de methode. Ik vond het meteen lastig om kort en bondig te schrijven. Daarnaast moest ik de methode op een eenvoudige manier beschrijven, zodat het ook voor derden goed leesbaar zou zijn. Ik heb hierdoor geleerd om kort en bondig te schrijven. De discussie en conclusie hebben we samen geschreven.

De opdrachtgever vind het onderwerp ‘werk’ een belangrijk aspect binnen de oncologische revalidatie. Om deze reden heb ik mijn literatuurstudie gericht op het aspect werk. De vraag die ik uitgewerkt heb was: ‘Welke ergotherapeutische interventies bevorderen de terugkeer naar werk bij oncologische revalidanten’. Het schrijven van het artikel vormde voor mij tijdens deze afstudeeropdracht ook een grote uitdaging. Dit had ik namelijk nog nooit eerder gedaan, daarom ben ik erg trots op ons eindresultaat.

Eveline Westerlaken

In mijn eigen omgeving heb ik gemerkt dat participatie een belangrijk element is bij de revalidatie bij oncologische patiënten. Voor mij een aanleiding om deze afstudeeropdracht te kiezen. Na de introductielessen op school en het kennismakingsgesprek met de opdrachtgever, had ik goede handvatten gekregen om een basis te leggen. We zijn begonnen met een literatuurstudie, elk projectlid had een eigen onderwerp gerelateerd aan het hoofdonderwerp. Mijn onderwerp was de validiteit en betrouwbaarheid van de COPM, de IPA en de USER- P. Tijdens dit proces heb ik mij kunnen verdiepen in de meetinstrumenten. Ik kende de USER-P en de IPA niet. Ik vond het erg interessant aangezien termen zoals ordinaal en Likertschaal nieuw voor mij waren.

(16)

In verband met de tijdsplanning hebben we afgesproken om naast het maken van de literatuurstudie ook gegevens in te voeren in SPSS. Dit was een hele uitdaging. Na de nodige (bij)lessen van docenten en onze opdrachtgever heben we de variabelen kunnen opstellen. Ik merkte dat het erg belangrijk was om vooral overzichtelijk, consequent en duidelijk de variabelen in te vullen. Het moest duidelijk zijn om af te lezen en makkelijk zijn om in te voeren. Dit heeft veel tijd gekost. Toen eenmaal de variabelen in SPSS stonden, kon het invoeren beginnen. Door middel van de carrousel methode is er een wisseling geweest van verschillende duo’s. Deze methode vond ik erg prettig want je werkt samen en dus efficiënter.

Het schrijven van het artikel was een tweede uitdaging. Aangezien ik in de afgelopen jaren al literatuurstudies en CAT’s gemaakt had, gaf dit mij enige richting hoe het artikel eruit moest zien. Door het gebruik van het McMaster formulier werden de punten systematisch behandeld. Zo wisten we zeker dat we geen punten oversloegen. Onderling is een verdeling gemaakt wie welke stukken zou schrijven. Naarmate het proces vorderde, merkte ik dat we onze afzonderlijke stukken steeds beter tot een geheel konden samenvoegen. De conclusie en de discussie hebben we samen geschreven.

Dankzij een logboek en de notulen van de bijeenkomsten met de coach en opdrachtgever hadden we goede handvatten gekregen om de discussie maar ook de reflectie te schrijven. Hierdoor werd het maken van onze discussie en reflectie een stuk overzichtelijk.

Tijdens het werkproces heb ik gemerkt dat ik soms leiding nam of om duidelijkheid vroeg. Echter, dit is een bekende valkuil van mij. Dit is besproken tijdens het samenwerken. Soms betrapte ik mezelf erop dat ik de leiding overnam als er meer overzicht nodig was. Het is nu eenmaal belangrijk voor mij om het overzicht te hebben en te houden. De mede-projectleden mochten mij hierin corrigeren. Af en toe heb ik bewust een stapje naar achter genomen zodat iedereen een gelijkwaardige inbreng had.

Terugkijkend naar het begin van dit project zie ik wel degelijk een ontwikkeling in mijn

leerproces. Vooral mijn manier van aanpak is verbeterd. Ik kan beter analyseren en daardoor overzichtelijker werken. Andersom in dit wellicht ook wel zo. Eerst doen dan denken is voor het grootste deel verdwenen door het strikt werken in systemen.

Groepsproces

Het is elke keer een uitdaging om te kijken hoe een samenwerking gaat verlopen. Gelukkig kenden we elkaar van de voorgaande jaren en wisten we goed wat we aan elkaar hadden en waar onze valkuilen liggen. Wij begonnen aan een afstudeeropdracht wat voor ons alle drie een uitdaging zou worden, gezien het feit niemand ervaring had met SPSS of het schrijven van een artikel.

SPSS

Om meer kennis te krijgen van dit programma, zodat we ermee konden gaan werken, hebben wij gedaan door het kijken van You Tube filmpjes en het inlezen in het boek ‘Basisboek statistiek met SPSS’. Daarnaast hebben wij samen met meerdere docenten van het afstudeerproject les gehad in SPSS. Hierdoor hebben wij in het begin redelijk snel een opzet kunnen maken. Hierna zijn meer afspraken geweest met onze coach Eric Tigchelaar en opdrachtgever Jantina Kroese. Zij hebben een belangrijke rol gespeeld in werken met SPSS. Zij gaven ons goede tips waar wij op moesten letten en waar we rekening mee moesten houden. Op deze manier konden wij onze nieuwe opgedane kennis over dit programma op de juiste manier vertalen naar het verwerken van de gegevens van de patiënten in SPSS

(17)

Invoeren gegevens

Voor de invoer van de patiëntgegevens hebben wij gebruik gemaakt van een carrousel methode. Een student noemde de gegevens op, de tweede student voerde het in. De derde student controleerde de gegevens. Dit bleek voor ons de meest effectieve manier om de gegevens te verwerken. Dit proces heeft ons in totaal ander halve week gekost.

Artikel schrijven

Wij hebben vele artikelen bekeken om een idee te vormen van hoe we zouden moeten gaan schrijven. Het was voor ons lastig om compact te schrijven. Goede punten om de discussie weer te geven werden onder andere gevormd door met elkaar in discussie gaan over de gepasseerde drempels tijdens het project. Daarnaast hebben de gesprekken met de opdrachtgever en coach bijgedragen aan ideeën voor het vormgeven van de discussie. De afgelopen periode hebben wij een boekje bijgehouden waarin punten stonden die we beschreven wilden hebben in het manuscript. Dit heeft ons bij het schrijven geholpen, doordat sommige belangrijke punten hierdoor anders vergeten waren. De afgelopen weken hebben wij veel feedback mogen ontvangen vanuit de opdrachtgever, de coach en medestudenten. Dit heeft ertoe geleid dat wij veel versies geschreven hebben om uiteindelijk tot dit eindproduct te komen. Wij zijn heel erg trots op de eindversie van het manuscript. De opdrachtgever wil na ons afstuderen met ons artikel verder om deze in de toekomst te kunnen publiceren. Dit zien wij als een mooi compliment.

Tijdsplanning

Een groot leerpunt voor ons was het maken van een realistische tijdsplanning. Echter, wij hebben onze zelfbedachte deadline van 18 december niet gehaald. Wij hebben onderschat hoeveel extra werk nog in SPSS zou gaan zitten en dat het zetten van de puntjes op de i van het artikel, nog heel veel puntjes waren.

Aanbeveling

Door tijdsgebrek hebben we het onderdeel werk niet mee kunnen nemen in het manuscript. We hebben nu enkel het aantal keer dat ‘werk’ genoemd wordt bij de uitvoering en tevredenheid van de COPM naar voren kunnen halen. Dit wilde de opdrachtgever zelf graag weten. In een vervolg studie kan dieper worden ingegaan op dit aspect.

Competenties

Afgelopen vijf maanden hebben wij aan diverse competenties gewerkt. Omdat ons project veel gelijkwaardige taken omvatte, hebben wij ervoor gekozen dit kopje onder groepsverslag te vermelden. De competentiedomeinen waar wij aan hebben gewerkt hebben, zijn

 professionele relaties en samenwerking

 professionele autonomie en verantwoordingsbereidheid

 wetenschappelijk onderzoek en ontwikkeling van het beroep ergotherapie en de occupational science

 Het management en de promotie van ergotherapie’.

Aan het domein ‘professionele relaties en samenwerking’ hebben wij afgelopen tijd gewerkt door de samenwerking met onze opdrachtgever Jantina Kroese. Wij hebben veel persoonlijk contact gehad, maar ook via de mail.

Aan het domein ‘professionele autonomie en verantwoordingsbereidheid’ hebben wij zowel individueel als in groepsverband afgelopen periode veel mee te maken gehad. Wij hebben hieraan gewerkt, door de individuele afspraken na te komen, afgesproken werk op tijd af te hebben en waar nodig elkaar te ondersteunen en aan te vullen. Als groep hadden wij onze verantwoordelijkheden ten opzichte van de opdrachtgever en het eindproject, maar ook met betrekking tot het Amstelland Ziekenhuis. Wij hebben de afgelopen periode toegang gehad tot alle patiëntendossiers van de afdeling oncologische revalidatie. Hier zijn wij heel

(18)

zorgvuldig en professioneel mee omgegaan. We hebben geen informatie aan derden verstrekt en zijn respectvol en discreet met de benodigde informatie voor ons eindproject omgegaan. Hiervoor hebben wij ook een contract getekend.

In het domein ‘wetenschappelijk onderzoek en ontwikkeling van het beroep ergotherapie en de occupational science’ hebben wij ons goed verder kunnen ontwikkelen, doordat wij een manuscript geschreven hebben. Hiervoor hebben wij veel wetenschappelijke informatie gezocht ter onderbouwing van ons artikel, evenals voor de literatuurstudies die wij gedaan hebben. Tamara heeft een literatuuronderzoek gedaan naar de ergotherapeutische interventies die de terugkeer naar werk bevorderen bij oncologische revalidanten, Sharon heeft haar literatuuronderzoek gedaan naar meetinstrumenten die de participatie van oncologische revalidanten in kaart brengt naast de COPM, USER-P en de IPA. Tot slot heeft Eveline de validiteit en betrouwbaarheid van de COPM, de USER-P en de IPA onderzocht. Aan het domein ‘promotie van ergotherapie’ hebben we met dit eindproduct een begin gemaakt voor een publiceerbaar artikel. Dit artikel draagt bij aan de promotie van ergotherapie en het gebruik van assessments op de afdeling oncologische revalidatie. We zullen als afsluiting een presentatie geven over ons artikel. Dit zal gepresenteerd worden aan de vakgroep oncologische revalidatie, Ergotherapie Nederland en de ergotherapeuten in van het Amstelland Ziekenhuis.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Gerelateerd aan onderhavig onderzoek zal het voor de scheidende ouders van belang zijn om zowel bij het invullen van de afspraken die na de scheiding zul- len gelden, alsook bij

The likelihood-ratio is the probability of the score given the hypothesis of the prose- cution, H p (the two biometric specimens arose from a same source), divided by the probability

Maatregel Om de aanvoercapaciteit van zoetwater voor West-Nederland te vergroten wordt gefaseerd de capaciteit van de KWA via zowel Gouda als Bodegraven uitgebreid.. Dit

Ook (zelfs) bij de fabrikanten van de herbiciden is niet altijd de specifieke informatie voorhanden over effectiviteit van herbiciden ter bestrijding van wilde haver. Vaak is deze

In twee proeven met elk 12 vleesstieren te Hoorn en in één proef met 24 vleesstieren te Maarheeze werd tijdens de jaren 1971, 1972 en 1973 nagegaan, of een biureet- bron en

Het mest- gedrag van de varkens is essentieel in de Star+-stal aangezien deze stal veel dichte vloer heeft, waardoor er een vrij groot risico bestaat op het bevuilen van deze

[r]

Lees meer over: Trage startgroei door koude.. Terug naar