• No results found

Ergotherapeutische meetinstrumenten binnen de oncologie: Een afstudeerrapport over ergotherapeutische meetinstrumenten te gebruiken binnen de oncologische gezondheidszorg

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Ergotherapeutische meetinstrumenten binnen de oncologie: Een afstudeerrapport over ergotherapeutische meetinstrumenten te gebruiken binnen de oncologische gezondheidszorg"

Copied!
23
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Ergotherapeutische meetinstrumenten

binnen de oncologie

Een afstudeerrapport over ergotherapeutische meetinstrumenten te gebruiken binnen de

oncologische gezondheidszorg.

Naam studenten:

Liza Hermanns

500666287

Kelly Huigsloot

500664043

Ilse de Vogel

500662156

Plaats:

Amsterdam

Datum:

03-06-2016

Opleiding:

Ergotherapie

Naam coach:

Eric Tigchelaar

Naam opdrachtgever:

Vakgroep Ergotherapie Nederland en oncologie

Contactpersonen:

Jantina Kroese, Remco Blok en Lucelle van de Ven

(2)

2

Voorwoord

Voor u ligt het afstudee appo t Meeti st u e te i e de o ologie . I dit afstudee appo t is onderzoek gedaan naar meetinstrumenten binnen de oncologie geclassificeerd binnen het

International Classification of Functioning, disability and health (ICF) model. Dit afstudeerrapport is ons afstudeerproject van de opleiding Ergotherapie aan de Hogeschool van Amsterdam. In dit afstudeerrapport staan de voorkeuren vanuit het werkveldonderzoek over de inzetbaarheid van meetinstrumenten binnen de oncologie. Door middel van dit afstudeerrapport krijgen

ergotherapeuten handvatten bij het kiezen van meetinstrumenten, waardoor in de eerste en tweede lijn dezelfde meetinstrumenten worden gebruikt.

Graag willen wij onze opdrachtgever de vakgroep Ergotherapie Nederland en oncologie met als contactpersonen Jantina Kroese, Remco Blok en Lucelle van de Venbedanken voor het opzetten van de afstudeeropdracht, de begeleiding tijdens het proces en de verkregen feedback op onze

producten. Onze coach Eric Tigchelaar, docent van de Hogeschool van Amsterdam willen wij bedanken voor de begeleiding en de verkregen feedback tijdens ons project. Daarnaast willen wij alle respondenten bedanken voor de medewerking aan het praktijkonderzoek.

Wij wensen u veel leesplezier toe.

Liza Hermanns, Kelly Huigsloot & Ilse de Vogel Amsterdam, 12 mei 2016

(3)

3

Inhoud

1.SAMENVATTING ... 4

2.AANLEIDING ONDERZOEK ... 5

3.INHOUDELIJKE ORIËNTATIE ... 6

4.ONDERZOEKSVRAAG EN DEFINIËRENDE BEGRIPPEN ... 6

5.METHODE ... 7

5.1 Werkveldonderzoek ... 7

5.2 Populatie/steekproef ... 7

5.3 Beschrijving en verantwoording van het onderzoeksinstrument ... 8

5.4 Materiaalverzameling en analyse van de gegevens ... 8

6.RESULTATEN ... 9

6.1 Respondenten ... 9

6.2 Resultaten domein functie ... 9

6.3 Resultaten domein activiteiten... 11

6.4 Resultaten domein participatie ... 12

7.ANALYSE VAN DE RESULTATEN ... 13

7.1 Meetlat ... 14

8.DISCUSSIE ... 15

8.1 Sterke kanten van het onderzoek ... 15

8.2 Zwakke kanten van het onderzoek ... 15

8.3 Terugblik op de gevolgde werkwijze ... 16

8.4 Toepasbaarheid van het afstudeerrapport ... 17

8.5 Aanbevelingen en suggesties voor verder onderzoek ... 17

9.CONCLUSIE ... 18

10.LITERATUUR ... 19

11.BIJLAGE ... 23

(4)

4

1. Samenvatting

Het doel van deze afstudeeropdracht is het verkrijgen van antwoord op de vastgestelde hoofdvraag:

Welke ergotherapeutische meetinstrumenten (geclassificeerd in de ICF domeinen) kunnen het beste worden gebruikt door de ergotherapeut bij cliënten met oncologische gezondheidsproblematiek in verschillende fases van de behandeling?''

De methode die is gevolgd bij dit afstudeerproject is het uitvoeren van een literatuurstudie, waaruit

volgens de literatuur valide en betrouwbare meetinstrumenten zijn gekomen. Deze

meetinstrumenten zijn meegenomen in een werkveldonderzoek door middel van een enquête. De meege o e eeti st u e te zij ge lassifi ee d olge s de ICF do ei e pa ti ipatie ,

a ti iteite e fu tie . Met deze e uête e ge ij de oo keu e oo het ge uik a

ergotherapeutische meetinstrumenten binnen de oncologie uit de praktijk in kaart. Deze voorkeuren zullen verwerkt worden in een meetlat, bestaande uit: de validiteit, betrouwbaarheid,

bruikbaarheid, tijdsduur, fase van de ziekte, eerste en/of tweede lijn, evaluatie of detectie en welke diagnose/co-morbiditeit en of training nodig is. Met het resultaat van deze enquête krijgen de ergotherapeuten uit de praktijk een overzicht van de meetinstrumenten die zij kunnen inzetten bij mensen met oncologische gezondheidsproblemen.

Uit de resultaten van het literatuuronderzoek kwamen de volgende meetinstrument als valide en

betrouwbaar naar voren, namelijk: de World Health Organization Disability Assessment Schedule (WHODAS-II), Canadian Occupational Performance Measure (COPM), de Assessment of Motor and Process Skills (AMPS), de Perceive, Recall, Plan and Perform- systeem van taakanalyse en interventie (PRPP), de functional independence measure (FIM), de Monofilamenten test, de Montreal Cognitive Assessment (MoCA) en de Disabilities of the Arm, Shoulder and Hand (DASH). Hierbij is de

activiteitenweger ook mee genomen, ook al blijkt deze activiteitenweger niet valide en betrouwbaar, maar wel veel gebruikt wordt in de praktijk.

Uit het werkveldonderzoek, waarop veertien respondenten hebben gereageerd, komt naar o e dat o de het do ei pa ti ipatie de oo keu o dt ge e aa het COPM. I de lite atuu wordt aangegeven dat het een valide en betrouwbaar meetinstrument is dat getest is op de

doelgroep oncologie (Cup, Scholte op Reimer, Thijsen, & Kuyk-Minis, 2003). De respondenten gaven aan dat dit meetinstrument de mogelijkheid biedt om dagelijkse handelingsproblemen te

inventariseren en prioriteren van doelen voor het behandelproces. Het meetinstrument wordt zowel i de ee ste als t eede lij ge uikt. O de het do ei a ti iteite o dt de voorkeur gegeven aan de AMPS. Dit meetinstrument wordt zowel in de eerste als in de tweede lijn gebruikt. Hierbij is het van belang dat de therapeuten getraind zijn in het afnemen van het instrument. Bij de AMPS moet rekening gehouden worden met de tijd die het gebruik van dit meetinstrument in beslag

neemt. Deze tijd kan invloed hebben op de keuze voor het meetinstrument. Uit de literatuur komt wel naar voren dat het instrument valide en betrouwbaar is en dat deze is getest op de doelgroep oncologie (Bray, Fisher, & Duran, 2001). O de het do ei fu tie o dt de oo keu gege e aa de activiteitenweger,ondanks dat het instrument niet valide en betrouwbaar gevonden wordt (Krämer, Louwinger, & Ruesink, 2009). Dit meetinstrument biedt ergotherapeuten de mogelijkheid om de energie management van een cliënt in kaart te brengen. Waarom nemen jullie dit instrument nu toch mee in het onderzoek?

De conclusie van dit afstudeerproject is dat wij met dit project geen volledig antwoord hebben

kunnen geven op de hoofdvraag. Uit dit onderzoek komt naar voren dat er in de praktijk

verschillende voorkeuren zijn bij het gebruiken van meetinstrumenten bij oncologiecliënten. Hierbij is het van belang dat het meetinstrument past bij het doel van de behandelingen. Va uit deze opdracht is een overzicht vormgegeven van de voorkeuren van meetinstrumenten uit de praktijk. Dit overzicht kan ergotherapeuten handvatten bieden bij het gestructureerd gegevens verzamelen en het maken van een keuze voor het inzetten van meetinstrumenten.

(5)

5

2. Aanleiding onderzoek

Voor de behandeling van cliënten met oncologische gezondheidsklachten heeft het Integraal Kankercentrum Nederland (IKNL) een richtlijn ontwikkeld. In deze richtlijn staat een lijst van meetinstrumenten op niveau van functie, activiteiten en participatie. Dit zijn domeinen die beschreven staan in het ICF model. Het ICF is een classificatie model waarmee het menselijk functioneren beschreven kan worden aan de hand van drie verschillende perspectieven: 1)het menselijk organisme (functies en anatomische eigenschappen), 2) het menselijk handelen

(activiteiten) en 3) de deelnamen aan het maatschappelijk leven (participatie) (Napel & De Kleijn- De Vrankrijker, 2012). Sinds 2013 is een vakgroep Ergotherapie en Oncologie actief. Deze vakgroep is bezig met het maken van een eigen productomschrijving. Waarvan het opstellen van een lijst met ergotherapeutische meetinstrumenten een onderdeel is. Binnen de vakgroep is er onduidelijkheid over welke meetinstrumenten er gebruikt kunnen worden binnen de oncologie. Uit deze informatie trekken wij de conclusie dat op het gebied van de ergotherapie nog veel onduidelijkheden zijn over welke ergotherapeutische meetinstrumenten ingezet kunnen worden. De opdrachtgever wil meer duidelijkheid krijgen over welke ergotherapeutische meetinstrumenten ingezet kunnen worden binnen de oncologische gezondheidszorg, zowel in de eerste als tweede lijn volgens de domeinen van het ICF.

De doelstelling van dit afstudeerproject is het opstellen van een afstudeerrapport met daarin een set van ergotherapeutische meetinstrumenten (geclassificeerd volgens de ICF domeinen) die ingezet kunnen worden. Door middel van dit afstudeerrapport krijgen ergotherapeuten handvatten bij het gestructureerd verzamelen van gegevens. Zo kan er binnen Nederland meer duidelijkheid verkregen worden over welke ergotherapeutische meetinstrumenten gebruikt kunnen worden voor het behandelen van cliënten met oncologische gezondheidsproblemen.

Voor dit afstudeerproject is een hoofdvraag opgesteld waar de opdrachtgever met dit project a t oo d op il k ijge . Deze hoofd aag o dt es h e e i hoofdstuk o de zoeks aag e defi ië e de eg ippe .

(6)

6

3. Inhoudelijke oriëntatie

Tijdens dit afstudeerproject hebben wij gebruik gemaakt van de productomschrijving van studenten van de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen (HAN) (Oosterling, Berendsen, & Jagersma, 2015). In deze productomschrijving is een inventarisatie gedaan naar meetinstrumenten geclassificeerd binnen de ICF domeinen en die inzetbaar zijn binnen de oncologie. Deze productomschrijving werd door onze opdrachtgever aangeraden om te gebruiken tijdens dit project. Om die reden hebben wij voortgeborduurd op deze productomschrijving. Uit deze productomschrijving hebben

wij voornamelijk de lijst a e gothe apeutis he eeti st u e te op de do ei e fu tie e a ti iteite gehaald. O e het do ei pa ti ipatie sto d ei ig es h e e i de

productomschrijving. Wij hebben naar andere onderzoeken gekeken om op participatieniveau meetinstrumenten te vinden. Om deze reden hebben wij gebruik gemaakt van een cohortstudie waarin onderzoek gedaan is naar welke instrumenten gebruikt kunnen worden om het

participatieniveau bij cliënten met kanker te onderzoeken (Hartog, Tervoort, Westerlaken, Kroese, & Tigchelaar, 2014). Dit onderzoek heeft invloed gehad op de keuze van meetinstrumenten binnen dat domein. Ook hebben wij het overzicht bestudeerd bekeken dat beschreven staat in de richtlijn die is opgesteld vanuit het integraal kankercentrum Nederland (IKNL).

4. Onderzoeksvraag en definiërende begrippen

In samenspraak met onze coach en opdrachtgever zijn we tot de volgende hoofdvraag gekomen:

''Welke ergotherapeutische meetinstrumenten (geclassificeerd in de ICF domeinen) kunnen het beste worden gebruikt door de ergotherapeut bij cliënten met oncologische gezondheidsproblematiek in verschillende fases van de behandeling?”

Om antwoord te krijgen op de hoofdvraag zijn de volgende deelvragen opgesteld:

 Welke meetinstrumenten worden aangegeven in de richtlijn van de IKNL en zijn bruikbaar voor de ergotherapiepraktijk?

 Welke meetinstrumenten worden beschreven in de diverse studentenprojecten (van verschillende ergotherapie opleidingen) en wat geeft de literatuur aan op het gebied van validiteit, betrouwbaarheid en bruikbaarheid?

 Welke meetinstrumenten worden momenteel door ergotherapeuten ingezet bij oncologiecliënten en wat zijn hun ervaringen?

 Orden alle gegeven informatie in een goed overzicht waarin o.a. Zijn beschreven: ICF domeinen welke gemeten worden, validiteit, betrouwbaarheid, gebruiksgemak en gebruikservaringen.

 Kom tot een set van aanbevelingen voor toepassing van meetinstrumenten in de productomschrijving waar de vakgroep Ergotherapie Nederland (EN) en Oncologie mee bezig is.

Binnen het project moest bij verschillende begrippen een keuze gemaakt worden in betekenis. Een van deze begrippen was Meetinstrumenten of assessments (Le Granse, Hartingsveldt, & Kinébanian, 2012). Onder meetinstrument verstaan wij een instrument ingezet tijdens een behandeling om iets te meten (bijvoorbeeld: vooruitgang of degeneratie in lichamelijk functies). Wanneer de resultaten van de meting op papier kunnen worden beschreven, spreken wij pas van een meetinstrument. Onder assessments verstaan wij de volledige behandeling, dat wil zeggen: de observatie, de metingen en de interventies die worden gedaan. Het begrip assessments zou een te groot begrip zijn voor dit onderzoek. In overleg met de opdrachtgever hebben wij ervoor gekozen ons te richten op de meetinstrumenten met een papieren beschrijving van het resultaat. Daarnaast

oeste ij ede ke at o de het eg ip uik aa alt. O de het eg ip uik aa e staa wij dat het meetinstrument inzetbaar is binnen de oncologie, dat het meet wat het moet meten (valide), dat het meetinstrument betrouwbaar is en dat het gestelde doel van het meetinstrument behaald wordt.

(7)

7

5. Methode

Voor het verkrijgen van antwoorden op de hoofd- en deelvragen is een literatuur- en

werkveldonderzoek uitgevoerd. Het doel van de literatuurstudies is om een beeld te krijgen van wat in de literatuur beschreven staat over ergotherapeutische meetinstrumenten binnen de oncologie. Vanuit de conclusies van de literatuurstudies zullen per domein van het ICF de meetinstrumenten naar voren komen die volgens de literatuur valide, betrouwbaar en inzetbaar zijn binnen de oncologie. Deze selectie van meetinstrumenten zal verwerkt worden in de enquête voor het werkveldonderzoek.

Daarnaast zullen de resultaten van de literatuurstudies over de verschillende meetinstrumenten naast een meetlat gelegd worden, om zo een overzicht te creëren van de inzetbare

meetinstrumenten binnen de oncologie. Hiermee geven wij antwoord op twee deelvragen van dit project. Deze meetlat zal bestaan uit de volgende kenmerken/ factoren:

 Het domein van het ICF waarin het instrument inzetbaar is;  De validiteit van het instrument;

 De betrouwbaarheid van het instrument;  De bruikbaarheid in eerste of tweede lijn;

 In welke fase van de ziekte het instrument wordt in gezet  Tijdsduur,

 De diagnose

 De noodzaak van een training .

5.1 Werkveldonderzoek

In het werkveldonderzoek is de gebruikservaring en het gebruiksgemak van de geselecteerde

meetinstrumenten onderzocht in de praktijk. Op deze manier kan inzichtelijk worden gemaakt welke meetinstrumenten gebruikt worden binnen de oncologie. Om antwoord te krijgen op de hoofdvraag is onderzoek gedaan naar de meningen en ervaringen van ergotherapeuten. Om deze meningen in kaart te brengen, is gekozen om een a synchronische enquête op te stellen. De keuze voor het gebruiken van de enquête zal hieronder verder uitgelegd worden. De overige stappen zijn weergegeven in een stappenplan:

1. Overleg met de opdrachtgever over het opstellen van de enquête 2. Enquête opstellen

3. Feedback vragen en verwerken

4. Enquête sturen naar de vakgroep- en klankbordgroep leden van ergotherapie en oncologie 5. Resultaten verzamelen

6. Nauwkeurig doornemen van gegevens

7. Resultaten interpreteren en begrijpelijke manier beschrijven 8. Conclusie opstellen

5.2 Populatie/steekproef

Om de validiteit van de enquête te behouden/waarborgen, is gekozen om de enquête alleen te versturen naar de vakgroep- e kla k o dg oepslede a й gothe apie Nede la d e o ologie . Deze groep bestaat uit leden die gespecialiseerd zijn op het gebied van oncologische

gezondheidsproblematiek (Feijt, 2014). Onze opdrachtgevers maken deel uit van deze groep, op deze manier zijn wij in contact gekomen met de vakgroep- en klankbordgroepsleden. Deze groepen bestaan in totaal uit 26 leden. Alle respondenten moeten aan de volgende criteria voldoen:

 De respondent oefent het vak ergotherapie uit

 De respondent behandelt of heeft ervaring met het behandelen van mensen met oncologische gezondheidsproblematiek.

(8)

8

Doordat de enquête alleen verspreid wordt onder de vakgroep- en klankbordgroep leden, is de enquête representatief. De vragen passen bij het doel waarvoor de enquête is opgesteld en de vragen worden gesteld aan de juiste doelgroep (Feijt, 2014).

5.3 Beschrijving en verantwoording van het onderzoeksinstrument

Het onderzoek dat wij uitvoeren, is een kwantitatief onderzoek. Met behulp van een enquête zullen wij een werkveldonderzoek uitvoeren (Baarda, et al., 2012). Deze enquête is, in overleg met onze opdrachtgever, opgesteld via SurveyMonkey,om in een korte periode veel respondenten te bereiken. Deze vorm van onderzoek wordt in deze tijd steeds belangrijker voor de dagelijkse onderzoekspraktijk (Baarda, et al., 2012). De ondervraagden kunnen de enquêtes invullen wanneer het voor hen uitkomt. Daarnaast wonen de leden uit de vakgroep en klankbordgroep verspreid over Nederland. Vanwege deze redenen hebben wij gekozen voor een online enquête.

De enquête bestaat grotendeels uit gesloten vragen. Een voordeel van gesloten vragen is dat de betrouwbaarheid hoog is. Daarnaast kost het relatief weinig tijd om de resultaten te verwerken en kun je makkelijk aangeven hoeveel van de respondenten voor welk antwoord gekozen hebben (Baarda, et al., 2012). Aan de enquête zijn ook een aantal open vragen toegevoegd, zodat ook spontane reacties kunnen worden meegenomen. De open vragen hebben tot doel kennis vast te stellen; je krijgt genuanceerde antwoorden en het vormt een mooie afronding van de enquête. Aan de vragen hebben wij de volgende eisen/ voorwaarden gesteld:

- Helder en eenduidig taalgebruik - Geen suggestiviteit in e vragen - Geen dubbele vragen

- Antwoord moet worden uitgelokt (respondent kan de vraag niet open laten?) - Geen controversiële vragen

- Gee e aluatie e e aa o -vragen

- Vragen moeten aansluiten bij het niveau van de respondenten

Door de vragen aan bovengenoemde voorwaarden te laten voldoen, zal de betrouwbaarheid van de resultaten van de enquête worden verhoogd.. (Baarda, et al., 2012). Om de betrouwbaarheid van de enquête te behouden, streven wij naar een betrouwbaarheidsniveau van 95%. Hiervoor moeten wij 24 enquêtes ingevuld terugkrijgen (Copyright Allesovermarktonderzoek, 2015).

Om de betrouwbaarheid te waarborgen, hebben wij vragen opgesteld die pasten bij het doel. Bij het maken van de enquête was het niet mogelijk om meerdere antwoordmogelijkheden bij een vraag aan te geven (Feijt, 2014). Dit kan invloed hebben op de betrouwbaarheid van de verkregen

resultaten, waardoor er gegevens (antwoordmogelijkheden) kunnen missen. Bij elke vraag moet de respondent een antwoord geven om door te kunnen gaan naar een volgende vraag. Op die manier is voorkomen dat vragen werden overgeslagen en informatie gemist zou worden. Hierdoor voorkomen we biassen in de verzamelde reacties waardoor het advies betrouwbaarder kan blijven.

De enquête is meerdere malen naar de opdrachtgevers gestuurd voor het verkrijgen van feedback. Deze feedback hebben wij verwerkt om zo tot de definitieve versie te komen van de enquête.

5.4 Materiaalverzameling en analyse van de gegevens

Wij hebben voor dit afstudeerproject een maand een abonnement afgesloten bij SurveyMonkey,, omdat wij te veel vragen hadden voor de gratis versie. Voor het versturen van de definitieve enquête hebben wij een algemene e-mail opgesteld met de link naar de enquête. Deze is

doorgestuurd door de office manager van Ergotherapie Nederland. De ergotherapeuten hebben drie weken tijd gekregen om de vragenlijst in te vullen. Na de eerste en tweede week hebben wij een reminder gestuurd aan de vakgroep- en klankbordgroepsleden. Het abonnement liep af in het weekend na de deadline voor het invullen van de vragenlijst. Het bleek dat in de week na de deadline nog ondervraagden de enquête hebben ingevuld. Helaas konden wij deze gegevens niet

(9)

9

meer verwerken, omdat het abonnement afgelopen was en hierdoor niet meer van de site konden downloaden.

Vervolgens hebben wij de verkregen resultaten nauwkeurig bekeken; dit zal verder beschreven worden in het volgende hoofdstuk. De resultaten van de enquête zijn in verhaalvorm beschreven zonder gebruik te maken van percentages. Wij beschrijven de daadwerkelijke aantallen (bijv. vijf van de veertien), omdat wij een klein aantal mensen konden ondervragen (zesentwintig leden). Met deze vorm van beschrijven worden de resultaten duidelijk weer gegeven, zodat makkelijker de voorkeuren vanuit de praktijk in kaart gebracht kunnen worden (Braada, et al., 2012). Alle gegevens van SurveyMonkey zijn gedownload in een PDF-bestand. Aan de hand van de weergegeven grafieken in het PDF-bestand hebben wij de gegevens geanalyseerd en schriftelijk weergegeven. Voor het analyseren hebben wij geen gebruik gemaakt van een computerprogramma.

6. Resultaten

In dit hoofdstuk zullen wij de resultaten van de literatuurstudies en van het werkveldonderzoek beschrijven. Hierbij zullen wij de meetinstrumenten indelen volgens de ICF domeinen. Onder het domein functie zullen van de volgende meetinstrumenten de resultaten beschreven worden, namelijk: de momofilamenten test, de MoCA, de DASH en de activiteitenweger. Onder het domein

activiteiten zullen de resultaten van de AMPS, PRPP en de FIM aan bod komen. Bij het domein participatie zullen de resultaten van de COPM, en de WHODAS-II beschreven worden. Bij de beschrijving van de resultaten zullen wij eerst beschrijven wat er uit de literatuur opgemaakt kan worden over de validiteit en betrouwbaarheid van de meetinstrumenten. Daarna zullen wij de gegevens uit de enquêtes beschrijven.

6.1 Respondenten

Vanuit de vakgroep en de klankbordgroep hebben wij in totaal veertien reacties gehad op onze enquête. De gemiddelde jaren dat deze mensen werkzaam zijn als ergotherapeut is drieëntwintig jaar, hierbij is een variatie te zien van drie tot veertig jaar aan werkervaring als ergotherapeut. Het aantal jaar werkervaring met cliënten met oncologische gezondheidsproblematiek is gemiddeld 5,6 jaar. Drie ergotherapeuten hebben al langere tijd (tien a vijftien jaar) ervaring met de doelgroep. Van de veertien ergotherapeuten werken twaalf met cliënten met oncologische gezondheidsproblematiek en twee werken soms met oncologiecliënten Het aantal mensen dat in de eerste lijn en tweede lijn werkzaam zijn, is weergegeven in tabel 1. Uit de enquête komt naar voren dat er evenveel mensen werkzaam zijn in de eerste en tweede lijn.

6.2 Resultaten domein functie

Monofilamententest

Uit de gebruikte literatuur is op te maken dat de monofilamententest valide en betrouwbaar is, wanneer deze volgens de methode wordt ingezet (Koninklijk Nederlands Genootschap voor

Fysiotherapie, 2011). Uit het werkveldonderzoek komt naar voren dat dit meetinstrument door twee van de respondenten gebruikt wordt in de praktijk. Deze twee respondenten geven aan dat zij de test maandelijks bij cliënten afnemen. Deze test wordt met name gebruikt in de na curatieve fase. Hierbij wordt de test aan het begin van de behandeling voor de diagnostiek afgenomen, om zo inzicht te krijgen in de sensibiliteit en advies te kunnen geven aan de cliënt. De test bedraagt in de praktijk, met afnameduur en registratietijd van de resultaten, ongeveer twintig minuten. Deze test is

(10)

10

bruikbaar als deze passend is bij de probleemstelling, zodat er een duidelijk beeld wordt gevormd van de huidige situatie met betrekking tot de sensibiliteit. Uit de resultaten was op te maken dat tien personen? de test niet gebruiken omdat vier ondervraagden niet bekend zijn met de test, twee personen vinden dat het meetinstrument niet meet wat zij willen weten/ niet valide is en vier respondenten komen weinig handproblematiek tegen. Bovendien biedt het instrument te weinig aanknopingspunten voor verder behandeling, met name binnen de eerste lijn. Daarnaast gebruiken twee respondenten de test gedeeltelijk, zij maken onder meer gebruik van deze test als er klachten zijn op het gebied van sensibiliteit.

Montreal Cognitive Assessment(MoCA)

De MoCA komt als valide en betrouwbaar uit de literatuur en is onderzocht in de doelgroep o ologie (Costa, Fimm, Paul, Soundjock, & Rottschy, 2012). Dit meetinstrument wordt echter alleen afgenomen wanneer er een lichte cognitieve stoornis is of wordt verwacht, bijvoorbeeld bij een hersentumor (Stichting Hersentumor, 2016). Uit het werkveldonderzoek komt naar voren dat het meetinstrument door vier van de respondenten gebruikt wordt. Deze vier respondenten geven aan dat zij de MoCA maandelijks bij cliënten afnemen. Eén respondent gebruikt het meetinstrument in de curatieve fase van de ziekte, twee na curatieve fase en één in de palliatieve fase. Allen

gebruiken de MoCA aan het begin van de behandeling voor de diagnostiek om inzicht te krijgen in de cognitieve mogelijkheden. Het meetinstrument bedraagt in de praktijk met afnameduur en

registratietijd van de resultaten ongeveer dertig minuten. De MoCA is bruikbaar, het geeft een duidelijk overzicht over de cognitieve mogelijkheden van de cliënten. Uit de resultaten is op te maken dat acht van de respondenten de MoCA niet gebruiken, omdat vijf respondenten niet bekend zijn met het meetinstrument, één vindt dat het meetinstrument niet meet wat hij/zij wil weten (niet valide is) en twee vinden dat het instrument te weinig de praktische problemen van het dagelijks handelen in kaart brengt of ze gebruiken een ander meetinstrument om de cognitieve gevolgen in kaart te brengen. Door vijf van de respondenten wordt de MoCA gedeeltelijk gebruikt, wanneer er cognitieve problemen zijn tijdens de ziekenhuisopname. In sommige gevallen wordt de test afgemaakt door een ergotherapeut wanneer een revalidatiearts het meetinstrument niet af krijgt.

Disabilities of the Arm, Shoulder and Hand (DASH)

De DASH is een vragenlijst die specifiek ingezet kan worden bij borstkanker (Davies, Brockopp, & Moe, 2013). Het meetinstrument komt valide en betrouwbaar uit de gebruikte literatuur (Davies, Brockopp, & Moe, 2013; Linde, Kampen, Beers, Deurzen, & Terwee, 2015). Therapeuten kunnen de DASH afnemen bij cliënten, waarbij pijnklachten worden ervaren in de arm, schouder en hand. Dit meetinstrument onderzoekt de functie binnen deze ledematen tijdens het uitvoeren van dagelijkse activiteiten. Ook kan dit meetinstrument gebruikt worden om behandeldoelen te stellen (Davies, Brockopp, & Moe, 2013). Van de respondenten uit het werkveldonderzoek maken driepersonen gebruik van dit meetinstrument. De DASH wordt door één van de respondenten wekelijks gebruikt en twee gebruiken het meetinstrument maandelijks. Eén zet het meetinstrument in tijdens de curatieve fase en twee na de curatieve fase. De DASH wordt met name aan het begin van de behandeling ingezet. Het doel van dit meetinstrument is om praktische problemen van de arm, schouder en hand in kaart te brengen, zodat hier gerichter aan gewerkt kan worden. De afnameduur en registratietijd is zeer gevarieerd. De gemiddelde afnametijd en registratietijd neemt twintig minuten in beslag. Uit de resultaten is op te maken dat elf respondenten geen gebruik maken van het meetinstrument, omdat vijf respondenten niet bekend zijn met de DASH, één vindt dat het meetinstrument niet meet wat hij/zij wil weten. Vijf denken er anders over namelijk, nog geen cliënten met arm/handproblematiek in behandeling gehad, maken gebruik van een ander

meetinstrument en het meetinstrument vaak al is afgenomen voordat de behandeling in de eerste lijn start.

(11)

11

Activiteitenweger

Uit de literatuur komt naar voren dat de activiteitenweger aanbevolen wordt in de praktijk bij energieproblematiek (Evenhuis & Eyssen, 2012). Op dit moment is er onvoldoende onderzoek gedaan naar de validiteit en betrouwbaarheid van dit instrument. Verder onderzoek moet nog plaatsvinden (Krämer, Louwinger, & Ruesink, 2009). De activiteitenweger wordt door elf van de respondenten in de praktijk gebruikt, waarvan zeven de activiteitenweger hem maandelijks gebruiken, drie wekelijks en één dagelijks. Zeven van de respondenten gebruiken het

meetinstrument tijdens het behandeltraject in de na curatieve fase. Vier van de respondenten gebruiken de activiteitenweger in de curatieve fase tijdens het behandeltraject. Het doel van het meetinstrument is het in kaart brengen van de belastbaarheid, energieverdeling op de dag en het managen van de vermoeidheid. De afnameduur en de registratietijd is zeer variabel:, tussen de vijf en dertig minuten. Het meetinstrument is bruikbaar bij het inventariseren van de activiteiten en de energieverdeling. Aan het meetinstrument zitten wel kanttekeningen, zoals dat het veel tijd in beslag neemt om af te nemen en de vermoeidheid bij kankerpatiënten per dag kan verschillen. Deactiviteitenweger is niet flexibel. Van de respondenten gebruiken twee het meetinstrument niet, omdat ze niet de geschikte cursus hebben gehad en omdat het niet passend is bij de doelgroep die de respondenten behandelen. Eén van de respondenten gebruikt de activiteitenweger gedeeltelijk namelijk voor de daglijsten en de veranderingsmatrix.

6.3 Resultaten domein activiteiten

Assessment of Motor and Process Skills (AMPS)

Vanuit de literatuur is aangetoond dat de AMPS valide en betrouwbaar is bij oncologiepatiënten (Bray, Fisher, & Duran, 2001; Merritt, 2012). Dit toont aan dat de AMPS vanuit de gevonden literatuur een van de geschiktste meetinstrumenten is om in te zetten bij oncologie patiënten. Uit het werkveldonderzoek komt naar voren dat vijf van de respondenten de AMPS gebruiken. Deze respondenten gebruiken het meetinstrument maandelijks. Twee van de drie gebruiken het meetinstrument in het begin van de behandeling in de curatieve fase en één gebruikt het meetinstrument tijdens het behandeltraject in de na curatieve fase. Het doel van de AMPS is het inventariseren van motorische en procesvaardigheden en inzicht te krijgen in het functioneren van de cliënt tijdens een activiteit. De afnameduur bedraagt langer dan dertig minuten. De registratietijd bedraagt langer dan twintig minuten. Acht van de respondenten gebruikt het meetinstrument niet, waarbij vier aangeven niet de geschikte cursus te hebben gevolgd, één vindt dat het meetinstrument niet meet wat hij/zij wil weten en twee respondenten vinden de afname te lang duren. Één van de respondenten gebruikt de AMPS gedeeltelijk, met name het observatie gedeelte en het

computerprogramma om de taken te kunnen scoren.

Perceive, Recall, Plan and Perform (PRPP)- systeem van taakanalyse en interventie(

PRPP)

Uit de gebruikte literatuur is op te maken dat de PRPP een valide en betrouwbaar meetinstrument is op de doelgroepen waar deze op getest is (Nott & Chapparo, 2012). De doelgroepen waarbij dit meetinstrument is onderzocht, komen overeen met sommige symptomen van oncologische ziektebeelden, zoals dwarslaesie, hersenletsel, cognitieve degeneratie en verlamming (Integraal Kankercentrum Nederland, 2016). Voor de validiteit en betrouwbaarheid van de PRPP zal verder onderzoek nodig zijn bij de doelgroep oncologie. Uit het werkveldonderzoek komt naar voren dat drie van de respondenten het meetinstrument gebruiken. Deze drie respondenten gebruiken het meetinstrument maandelijks, met name in de na curatieve fase. Twee respondenten gebruiken het meetinstrument aan het begin van de behandeling en één tijdens het behandelproces. Het doel van dit meetinstrument is inzicht krijgen in het handelen, in de cognitieve processen en in de

informatieverwerking. Hierbij wordt ook gekeken naar de rol van de cliënt in zijn of haar sociale omgeving en de taken die hieraan verbonden zijn. De afnameduur bedraagt ongeveer

dertig minuten. De registratietijd verschilt van vijf tot langer dan twintig minuten. Het

meetinstrument is bruikbaar, maar daar moet een kanttekening bij geplaatst worden: de tijd dat het meetinstrument in beslag neemt, beïnvloedt de keuze om het meetinstrument te gebruiken. Van de

(12)

12

respondenten gebruiken elf het meetinstrument niet. Acht respondenten geven aan dat zij niet de geschikte cursus hebben gevolgd, één vindt dat het meetinstrument niet meet wat hij/zij wil weten (valide) en twee vinden het meetinstrument niet passend bij de doelgroep die zij behandelen.

De functional independence measure (FIM)

Uit de literatuur blijkt dat de FIM een valide en betrouwbaar meetinstrument is bij de testdoelgroep (Lundgren-Nilsson, Tennant, Grimby, & Sunnerhagen, 2006). De FIM is afgenomen bij mensen met oncologische gezondheidsproblematiek. Dit betekent niet dat de FIM valide en betrouwbaar is bij deze doelgroep. Voor deze conclusie is verder onderzoek nodig. In het werkveldonderzoek geven alle respondenten aan de FIM niet te gebruiken. Elf van de respondenten geven aan het

meetinstrument niet te kennen, één respondent vindt dat het meetinstrument niet meet wat het moet meten/ niet valide is en twee personen geven de voorkeur aan? andere meetinstrumenten voor het in kaart brengen van de arbeidssituatie en dagelijkse activiteiten.

6.4 Resultaten domein participatie

De Canadian Occupational Performance Measure (COPM)

Volgens de literatuur is het COPM met een positieve uitkomst getest op de doelgroep oncologie. In de artikelen wordt het COPM beschouwd als een betrouwbaar en valide meetinstrument. De COPM is inzetbaar in zowel eerste als tweede lijn (Cup, Scholte op Reimer, Thijsen, & Kuyk-Minis, 2003). Een nadeel van het COPM is dat het participatieniveau minder in kaart wordt gebracht dan bij de andere drie meetinstrumenten. Wel zorgt de COPM voor het opstellen van geschikte doelen voor het revalidatieproces. Door de doelen wordt het behandelproces goed ingevuld en zal het

participatieniveau vergroot worden (Hauken, Holsen, Fismen, & Bognes Larsen, 2014). Uit de resultaten van het werkveldonderzoek komt naar voren dat elf van de respondenten gebruik maken van het meetinstrument. Daarvan gebruikt vijf het COPM wekelijks en drie gebruiken het dagelijks of maandelijks. Het meetinstrument wordt door zes van de respondenten gebruikt tijdens de curatieve fase en vijf gebruiken het meetinstrument in de na curatieve fase. Door negen wordt de COPM aan het begin van de behandeling afgenomen en twee gebruiken het voor de evaluatie van de behandeling. Het doel van het meetinstrument is het inventariseren van dagelijkse

handelingsproblemen en het prioriteren van doelen voor het behandelproces. Dit meetinstrument wordt tevens gebruikt om de behandeldoelen te evalueren. De afnameduur en registratietijd is zeer variabel, van tien minuten tot meer dan dertig minuten. Deze tijdsverschillen hebben te maken met de vraag of de COPM wordt afgenomen in de eerste lijn of tweede lijn. Van de respondenten gebruikt één persoon het meetinstrument niet, omdat hij/zij alleen groepsbehandelingen geeft. Van de respondenten gebruiken twee het meetinstrument gedeeltelijk; ze gebruiken het

meetinstrument vooral om de problemen te inventariseren zonder er een score aan te geven. Er wordt in de praktijk ervaren dat met name de oudere doelgroep het lastig vindt om scores te geven aan activiteiten.

De World Health Organization Disability Assessment Schedule (WHODAS-II)

Uit de literatuur blijkt de WHODAS-II een bruikbaar meetinstrument te zijn binnen de oncologie. (Pösl, Cieza, & Stucki, 2007). In de artikelen wordt de WHODAS-II als een valide en betrouwbaar meetinstrument beschouwd dat inzetbaar is in zowel eerste als tweede lijn (Küçükdeveci, Kutlay, Yıldızla , Öztu a, йlha , & Te a t, . Uit het werkveldonderzoek komt naar voren dat geen van de respondenten gebruik maakt van dit meetinstrument. Twaalf geven aan niet bekend te zijn met het meetinstrument. De anderen twee gebruiken de WHODAS-II niet, omdat binnen de organisatie is besloten om het meetinstrument niet te gebruiken en omdat ze nog geen tijd hebben gehad zich in het meetinstrument te verdiepen en het te implementeren.

(13)

13

7. Analyse van de resultaten

Uit de verkregen resultaten van het werkveldonderzoek kunnen wij opmaken dat binnen het domein fu tie de a ti iteite ege het eest ge uikt o dt, zo el i de ee ste als i de t eede lij . Dit meetinstrument is echter niet valide en betrouwbaar (Krämer, Louwinger, & Ruesink, 2009). Doordat de activiteitenweger nog niet valide en betrouwbaar is, kan geen conclusie getrokken worden over de effectiviteit van de interventie op het handelingsprobleem van de cliënt (Evenhuis & Eyssen, 2012). Na de activiteitenweger wordt de MoCA het meest gebruikt. Het meetinstrument is niet bekend bij vijf van de veertien respondenten. De DASH wordt door een groot deel van de respondenten niet gebruikt, omdat ze niet bekend zijn met het meetinstrument. Dit is opvallend, omdat het meetinstrument aanbevolen wordt in de richtlijn van het IKNL (Gijsen & Velthuis, 2014). De Monofilamenten test wordt het minst gebruikt. Het valt op dat merendeel van de respondenten niet bekend is met het meetinstrument. Opvallend is dat het meetinstrument alleen aan het begin van het behandeltraject wordt afgenomen en niet als evaluatie wordt gebruikt. Hierdoor wordt het meetinstrument niet optimaal benut (Hand & pols centrum Dordrecht , 2013).

Binnen het domein activiteiten kan worden opgemaakt dat de AMPS het meeste gebruikt wordt in de praktijk. Bij dit meetinstrument moet wel een kanttekening worden geplaatst, het

meetinstrument neemt veel tijd in beslag waardoor de keuze voor het meetinstrument beïnvloed wordt. Het valt op dat de AMPS voornamelijk gebruikt wordt aan het begin en tijdens de

behandeling, hierdoor wordt het evaluatieniveau van het instrument niet voldoende benut (Ergo-Amps, 2015). Uit de enquête komt ook naar voren dat de PRPP wel gebruikt wordt, maar dat veel van de respondenten nog niet de geschikte cursus hebben gevolgd. Ook hier valt op dat het

meetinstrument voornamelijk aan het begin en tijdens de behandeling wordt in gezet, waardoor ook hierbij het evaluatieniveau van het meetinstrument niet wordt benut (Bilderbeek & Klopper, 2016). Het meetinstrument de FIM wordt in de praktijk helemaal niet gebruikt, omdat de respondenten niet bekend zijn met het meetinstrument. Uit deze resultaten kan opgemaakt worden dat wanneer de FIM een bijdrage aan de behandeling bij mensen met oncologische gezondheidsproblematiek kan leveren, meer aandacht besteed moet worden aan het meetinstrument en cursussen gevolgd moeten worden om dit meetinstrument te kunnen gebruiken.

Binnen het domein participatie wordt de COPM het meest gebruikt. De ondervraagden gebruiken de COPM alleen aan het begin van het de behandeling om doelen vast te stellen en de hulpvraag te verduidelijken. Het valt op dat de COPM weinig wordt gebruikt als evaluatiemiddel. Het COPM wordt hierdoor niet optimaal benut. Bij de COPM is het van belang dat het meetinstrument aan het begin en aan het einde van de behandeling of het behandeltraject wordt afgenomen (Hauken, Holsen, Fismen, & Bognes Larsen, 2014). Uit de resultaten kan worden opgemaakt dat het

meetinstrument de WHODAS-II niet gebruikt wordt, omdat het meetinstrument vaak niet beken is. Dit is opmerkelijk, omdat het meetinstrument in 2000 in het Nederlands is vertaald (Hoeken & Hoek, 2000). Twee van de ondervraagden geven aan dat zij wel bekend zijn met het meetinstrument. De overige ondervraagden kennen het meetinstrument dus niet.

In tabel 2 Gebruik meetinstrument is overzichtelijk weergegeven in welke lijn binnen de ergotherapie de meetinstrumenten ingezet worden. Uit de tabel is op te maken dat binnen de eerste en tweede lijn de meetinstrumenten evenveel worden ingezet. Het grootste opvallende verschil is de AMPS die vaker in de eerste lijn wordt ingezet dan in de tweede lijn. Dit is opvallend, omdat er binnen de antwoorden van de enquêtes aangegeven wordt dat het afnemen van de AMPS veel tijd in beslag neemt. Binnen de eerste lijn ergotherapie heeft een cliënt maar recht op tien uur ergotherapie per kalenderjaar (Zorgwijzer, 2016). Om die reden moeten ergotherapeuten zuinig omgaan met de contacturen die zij hebben.

(14)

14

7.1 Meetlat

Na het analyseren van de resultaten hebben wij de meetlat verder in kunnen vullen. De resultaten van de literatuurstudie en het werkveldonderzoek zijn verwerkt in een overzichtelijk schema. Ergotherapeuten kunnen met dit schema gemakkelijk een keuze maken over welk meetinstrument ze wanneer in kunnen zetten. De complete meetlat is te vinden in bijlage 1 de meetlat .

(15)

15

8. Discussie

In dit hoofdstuk zullen de sterke en zwakke kanten van het onderzoek beschreven worden en ook zal teruggeblikt worden op de gevolgde aanpak. Wij zullen de toepasbaarheid van de resultaten

bespreken en we zullen het adviesrapport kritisch bespreken.

8.1 Sterke kanten van het onderzoek

Voor het maken van dit afstudeerrapport zijn er drie individuele literatuurstudies uitgevoerd. Deze literatuurstudies zijn onderbouwd met zelf gevonden Engelstalige en Nederlandstalige artikelen. De artikelen uit de literatuurstudies hebben de betrouwbaarheid en de waarde van dit onderzoek verhoogd. Daarnaast is op onze literatuurstudies meerdere malen peer-review uitgevoerd door medestudenten om de kwaliteit van onze literatuurstudies te verhogen. De gevonden literatuur heeft antwoord gegeven op de vastgestelde deelvragen en is van toegevoegde waarde geweest voor de onderbouwing van ons afstudeerrapport, de ontwikkelde meetlat en de opzet van de enquête. Door de enquête van het werkveldonderzoek alleen naar de vakgroep- en de klankbordgroepsleden te sturen, hebben wij gebruik gemaakt van ervaren mensen die kennis hebben over

meetinstrumenten binnen de oncologie. De resultaat van de enquête van waarde om te gebruiken in dit onderzoek. Daarnaast hebben wij gebruik gemaakt van het boek: Basisboek, methoden en

technieken Kwantitatief praktijkgericht onderzoek op wetenschappelijke basis (Baarda, et al.,

2012)om ons afstudeerrapport vorm te geven. Door het boek te gebruiken, hebben wij onderdelen kunnen toevoegen aan het verslagom nog beter ons proces te kunnen beschrijven. Tijdens het gehele proces is een goede samenwerking geweest binnen de groep, maar ook met de

opdrachtgevers, waardoor het proces voor het grootste deel soepel is verlopen.

8.2 Zwakke kanten van het onderzoek

Bij het starten van dit project hadden wij geen goed beeld van wie er bij het project betrokken waren. Wij wisten nog niet goed voor wie wij dit project maakten. Aan het begin hadden wij meer onderzoek moeten doen naar welke personen bij dit project betrokken waren. Doordat dit niet is gebeurd, konden wij in de ondersteuning van de opdrachten niet de juiste mensen aanspreken of ondervragen?, zodat ons eindproduct meer waarde had kunnen krijgen. Ook hadden wij meer onderzoek moeten doen naar producten die ondersteuning konden bieden bij ons project. Ook was de rol van de coach vanuit school niet duidelijk. Bij deze persoon hadden we aan het begin van dit project onze verwachtingen moeten uitspreken. Tijden het project hebben wij keuzes gemaakt die niet de juiste waren. Wanneer wij ander keuze hadden gemaakt dan hadden wij de waarde van dit project kunnen vergroten.

Bij het maken van onze literatuurstudies liepen stappen in het proces anders dan vooraf gedacht. Zo hebben wij voor onze literatuurstudie de productomschrijving van de HAN gebruikt, terwijl dit product nog aanpassingen nodig had. Het bleek dat sommige meetinstrumenten onder het

verkeerde domein (van het ICF) waren ingedeeld. Hierdoor zijn wij met een basis begonnen die nog aanpassingen nodig heeft. Achteraf gezien hadden wij beter zelf op zoek moeten gaan naar welke meetinstrumenten er bruikbaar waren, zodat het beroepsproduct meer waarde zou hebben. Ook hadden wij personen in de omgeving moeten benaderen om te kijken onder welke domeinen van het ICF meetinstrumenten geplaatst moeten worden. Daarnaast bleek dat de deelvragen die wij hadden opgesteld voor onze literatuurstudies eigenlijk van te grote omvang waren?. Onze deelvragen hadden op zichzelf al een afstudeerproject kunnen zijn. Wij hadden hier beter naar moeten kijken, zodat wij onze deelvragen specifieker en meer afgebakend hadden kunnen maken, waardoor onze literatuurstudies meer konden bijdragen aan het totale eindproduct. Bij het verdelen van de verschillende domeinen van het ICF, liepen wij tegen het feit aan dat binnen het ICF

participatie en activiteiten samengevoegd waren. Binnen het ICF zijn deze twee domeinen nauw met elkaar verbonden. Wij hebben er aan het begin van ons project voor gekozen om deze twee domeinen te splitsen, hierdoor zijn niet alle meetinstrumenten onder het goede domein verdeeld.

(16)

16

Bij het uitvoeren van het werkveldonderzoek verliep het proces en de materiaalkeuze niet zoals wij gepland hadden. Bij het opstellen van de enquête kwamen we er namelijk achter dat het niet mogelijk was om meerdere antwoorden te geven op een vraag. Dit kan zorgen voor een vertekend beeld ij de age in welke fase van de behandeling gebruikt u het meetinstrument? e in welke

fase va de ziekte gebruikt u het eeti stru e t?”. Door deze tekortkoming worden de antwoorden

uit de enquête minder betrouwbaar. Daarnaast hadden wij ons meer moeten verdiepen in hoe een goede enquête opgesteld wordt, om een nog betere en betrouwbaardere enquête te kunnen opstellen.Bij werkveldonderzoek kwamen wij erachter dat we een lage respons kregen op de enquête. Wellicht dat een ander onderzoeksmiddel (dan een enquête) meer resultaat had kunnen opleveren.

In onze oriëntatie hebben wij gebruik gemaakt van het overzicht van de IKNL richtlijn. De meetinstrumenten vanuit het IKNL hebben wij alleen niet meegenomen in het opstellen van de enquête. Wij hadden aan het begin van deze opdracht uitgebreider kunnen onderzoeken welke meetinstrumenten nog meer toepasbaar waren en ook verwerkt konden worden in de enquête. Wel zijn er door onze laatste vraag meetinstrumenten naar voren gekomen die staan beschreven in de richtlijn. Die vooraf niet in de enquête zijn opgenomen? Bedoel je dat? De meetinstrumenten waarover vragen werden gesteld, kwamen uit de literatuurstudies en dus ook uit de

productomschrijving van de HAN. Zoals eerder beschreven vormt de productomschrijving van de HAN geen goede basis, waardoor er mogelijk andere meetinstrumenten naar voren kwamen bij een andere start van dit project. Om die reden kunnen wij onze hoofdvraag niet volledig beantwoorden.

8.3 Terugblik op de gevolgde werkwijze

Onderzoeksmatig:

Tijdens het proces bleek dat de enquête wellicht niet de beste onderzoeksmethode. De keuze is toch doorgezet, omdat de leden een drukke agenda hebben en een enquête haalbaarder is dan

bijvoorbeeld het houden van interviews. Ook konden met deze enquête de meeste respondenten uit het werkveld bereikt worden. Door de drukte is het lastig om een interview in te plannen. Uit dit argument vonden wij dat de enquête toch de beste keuze was. Wij hebben niet gekozen om de interviews telefonisch te doen, omdat het plannen van een telefonische afspraak en het

daadwerkelijk afnemen van een telefonisch interview veel tijd zou kosten. Het opschrijven van de antwoorden tijdens het telefoongesprek zou veel tijd in beslag nemen, waardoor antwoorden vervormen (Braada, et al., 2012). In het onderzoek hebben wij de keuze gemaakt om gebruikt te maken van de HAN-productomschrijving. Voor dit project bleek dit niet de beste keuze, omdat dit product zelf nog om bijstelling vraagt. Wij hadden beter zelf eerst meer onderzoek kunnen doen naar welke meetinstrumenten bruikbaar zijn binnen de oncologie.

Procesmatig:

Zoals beschreven in de discussie was in het begin van het project niet helemaal duidelijk wie onze opdrachtgever(s) waren. Hierdoor hebben wij één opdrachtgever aangehouden. Met deze

opdrachtgever liep de samenwerking van het begin af aan goed. Halverwege het project sloot een nieuwe opdrachtgever aan. Dit ervaarden wij in het begin als lastig, omdat de rollen tussen de twee opdrachtgevers opnieuw voor ons niet geheel duidelijk waren. Later is dit wel duidelijk geworden en zijn wij een goede samenwerkingsrelatie aangegaan. In de periode van het inleveren van onze literatuurstudies is er nog een derde opdrachtgever bij gekomen tijdens het verkrijgen van feedback op de producten. Door de derde opdrachtgever kwam verwarring over het doel en het eindproduct van deze afstudeeropdracht. Hierdoor ontstonden tussen de opdrachtgevers en de studenten onduidelijkheden over het verder proces van deze opdracht. Na veel overleg tussen de opdrachtgevers en de studenten is iedereen weer op hetzelfde spoor gekomen. Dit punt in de samenwerking is door iedereen ervaren als een leerproces. Een volgende keer is het belangrijk goed

(17)

17

te bespreken welke rol iedereen in het proces heeft zodat het duidelijk is met wie je contact moet zoeken voor bepaalde vragen.

Vanaf het begin van het project was voor ons de rol van de coach niet duidelijk. Dit hadden wij in het begin van het proces moeten vaststellen en verwachtingen moeten uitspreken van beide kanten. Hierdoor is er niet het optimale uit de feedback- en coachingsmomenten gehaald.

Wij hebben wel geleerd om van te voren betere afspraken te maken en afspraken vast te leggen met de opdrachtgevers.

Voor vervolgonderzoeken en afstudeerprojecten in de toekomst kan het handig zijn als de coach van school, de opdrachtgever en de studenten aan het begin van het project om tafel gaan zitten voor het maken van afspraken over het proces en het doel van het project op een lijn te krijgen.. Zo blijft iedereen op de hoogte van elkaars taken binnen het afstudeerproject. Uit dit afstudeerproject hebben wij geleerd dat het op de hoogte houden van elke partij, het proces kan verbeteren.

8.4 Toepasbaarheid van het afstudeerrapport

Doordat wij met een onbetrouwbare basis zijn gestart, kunnen wij geen advies geven over de meetinstrumenten, geclassificeerd volgens het ICF, die ingezet kunnen worden. Zouden wij dit advies wel geven, dan zal dit niet uit de juiste informatie bestaan. Wel kunnen wij door middel van de enquête concluderen welke voorkeuren de leden van de vakgroep en klankbordgroep hebben over het gebruik van meetinstrumenten. Met de ontwikkelde meetlat hebben de ergotherapeuten een overzicht van de bruikbare meetinstrumenten die ingezet zouden kunnen worden. Het enige advies wat gegeven kan worden aan de opdrachtgevers is het herzien van de productomschrijving van de HAN.

8.5 Aanbevelingen en suggesties voor verder onderzoek

Uit het onderzoek blijkt dat nog gekeken moeten worden naar de productomschrijving van de HAN. Deze zal herschreven moeten worden waarbij extra gelet moet worden op de indeling volgens de ICF domeinen.Bij volgend onderzoek zal een aanvulling van gegevens kunnen worden van

meetinstrumenten binnen de nu ontwikkelde meetlat, zodat inzichtelijk kan worden gemaakt welke meetinstrumenten er beschikbaar zijn. De validiteit en betrouwbaarheid van de activiteitenweger zal nog verder onderzocht moeten worden. Ook zal verder onderzoek nodig zijn naar de

betrouwbaarheid en de validiteit van de meetinstrumenten binnen de oncologie

Vanuit revalidatie Nederland is er al een advies gegeven over welke meetinstrumenten al gebruikt kunnen worden binnen de oncologie, dat zijn: de European Organization for Research and

Treatment of Cancer, Quality of Life Questionnaire (EORTE QLQ C30), de multidimensionale vermoeidheids index (MVI20) (Oncoline, 2011) en de COPM. Uit ons onderzoek blijkt dat in de praktijk een andere voorkeur wordt gegeven voor meetinstrumenten dan revalidatie Nederland adviseert. Om deze reden zal nog onderzocht moeten worden hoe de voorkeuren uit dit onderzoek en het advies van revalidatie Nederland meer op elkaar afgestemd kunnen worden.

(18)

18

9. Conclusie

Uit de resultaten van de literatuurstudie en het werkveldonderzoek komen de hieronder beschreven als voorkeur naar voren. Deze meetinstrumenten zijn geclassificeerd in de domeinen van het ICF en worden ingezet bij de behandeling van cliënten met oncologische gezondheidsproblematiek (Napel & De Kleijn- De Vrankrijker, 2012). Met deze conclusie geven wij helaas niet volledig antwoord op de hoofdvraag, wel creëren wij een overzicht van de praktijkvoorkeuren. O de het do ei fu tie o dt de a ti iteite ege het eest i gezet. O da ks dat het instrument niet valide en betrouwbaar gevonden wordt in de literatuur (Krämer, Louwinger, & Ruesink, 2009). Dit meetinstrument biedt de ergotherapeuten de mogelijkheid om goed de dagelijkse activiteiten en de energiemanagement van een cliënt in kaart te brengen. Naar dit instrument moet nog wel meer onderzoek gedaan worden, voor wat betreft de validiteit en betrouwbaarheid Van de meetinstrumenten die wel volgens de literatuur valide en betrouwbaar bevonden zijn, wordt de MoCA ingezet (Costa, Fimm, Paul, Soundjock, & Rottschy, 2012). De MoCA wordt in zowel de eerste als tweede lijn evenveel ingezet. Het evaluatiemoment van het

meetinstrument moet vaker worden benut.

O de het do ei a ti iteit o dt de AMP“ het eeste ge uikt. Uit de lite atuu ka opge aakt worden dat de AMPS een valide en betrouwbaar meetinstrument is en dat deze getest is op de doelgroep oncologie (Bray, Fisher, & Duran, 2001). De validiteit en betrouwbaarheid wordt bewaard doordat alle ergotherapeuten die de AMPS gebruiken, getraind zijn (Merritt, 2012; Buikema, Norel, Tigchelaar, & Steultjens, 2009). Binnen de praktijk wordt de AMPS het meest gebruikt in de eerste lijn. Het tijdsbestek van het meetinstrument behoeft meer aandacht. De PRPP kan ook gebruikt worden in de praktijk, maar om de validiteit en betrouwbaarheid van het meetinstrument te behouden, moeten de ergotherapeuten wel getraind zijn in het afnemen van het meetinstrument (Nott, Chapparo, & Heard, 2009; Nott & Chapparo, 2012; Buikema, Norel, Tigchelaar, & Steultjens, 2009). Het meetinstrument de FIM wordt in de praktijk helemaal niet gebruikt, omdat het

meetinstrument niet bekend is. Wanneer de FIM een bijdragen aan de behandeling bij mensen met oncologische gezondheidsproblematiek kan leveren, zal meer aandacht besteed moet worden aan het meetinstrument en zullen er cursussen gevolgd moeten worden voor het gebruik van dit meetinstrument (Lundgren-Nilsson, Tennant, Grimby, & Sunnerhagen, 2006; Fricke, Unsworth, & Worrell, 1993).

Onder het domein participatie wordt het Canadian Occupational Performance Measure (COPM) het meeste ingezet. In de literatuur wordt aangegeven dat het een valide en betrouwbaar

meetinstrument is dat getest is op de doelgroep oncologie (Cup, Scholte op Reimer, Thijsen, & Kuyk-Minis, 2003). De respondenten gaven aan dat dit meetinstrument de mogelijkheid biedt om dagelijkse handelingsproblemen te inventariseren en om doelen voor het behandelproces te prioriteren. Het meetinstrument wordt zowel in de eerste als tweede lijn gebruikt. Uit de enquête kwam naar voren dat de WHODASS-II onder de meerderheid niet bekend was en daarom niet gebruikt wordt. Hoewel er uit de literatuur naar voren kwam dat de WHODAS-II ingezet kan worden bij de doelgroep oncologie (Pösl, Cieza, & Stucki, 2007), gaat de voorkeur van de respondenten uit naar de COPM.

(19)

19

10. Literatuur

Árnadóttir, G., & Fisher, A. G. (2008). Rasch analysis of ADL Scale of the A-ONE. American Journal of Occupational Therapy (62), 51-60.

Asksey, H., & O'Malley, L. (2005). Scoping studies: towards a methodogical framework. International

Journal of Social Research Methodology , 8 (1), 19-32.

Baarda, B., Bakker, E., Hulst, M. v., Julsing, M., Fischer, T., Vianen, R. v., et al. (2012). Basisboek

Methode en Technieken kwantitatief praktijkgericht onderzoek op wetenschappelijke basis.

Groningen, Houten: Noordhoff Uitgevers.

Bilderbeek, J., & Klopper, R. (2016). Het PRPP-systeem Interventie. Opgeroepen op mei 2 , 2016, van http://www.prpp.nl/hetprppsysteeminterventie.html

Braada, B., Bakker, E., Hulst, M. v., Julsing, M., Fisher, T., Vianen, R. v., et al. (2012). Hoe beschrijf ik mijn gegevens? In B. Braada, E. Bakker, M. v. Hulst, M. Julsing, T. Fisher, R. v. Vianen, et al.,

Basisboek Methode en Technieken kwantitatief praktijkgericht onderzoek op wetenschappelijke basis

(pp. 268-270). Groningen, Houten: Noordhoff Uitgevers .

Bray, K., Fisher, A., & Duran, L. (2001). The validity of adding new tasks tot the Assessment of Moter and Process Skills. American Journal of Occupational Therapy (55), 409-415.

Buikema, A., Norel, A., Tigchelaar, E., & Steultjens, E. (2009). Clientgerichte diagnostiek: een pilotonderzoek naar clienten- en therapeutenperspectief van AMPS, A-ONE en PRPP.

Ergotherapie (3).

Cardol, M., Haan, R., Jong, B., Bos, G., & Groot, I. (2001). Psychometric Properties of the Impact on Participation and Autonomy Questionnaire. Phy Med Rehabil .

Cole, R. P., Scialla, S. J., & Bednarz, L. (2000). Functional recovery in cancer rehabilitation. ArchPhys

Med Rehabil ( 81), 623- 627.

Copyright Allesovermarktonderzoek. (2015). AOM Steekproefcalculator. Opgeroepen op mei 1, 2016, van http://www.allesovermarktonderzoek.nl/steekproef-algemeen/steekproefcalculator

Costa, A., Fimm, B., Paul, F., Soundjock, H., & Rottschy, C. (2012). Alternate-Form Reliability of the Montreal Cognitive Assessment Screening Test in a Clinical Setting. Dementia , 379-384.

Cup, E., & Kinebanian, A. (2012). Internationale classificaties in de gezondheidszorg. In l. M. Granse, M. v. Hartingsveldt, & A. Kinebanian, Grondslagen van ergotherrapie (pp. 195- 200). Amsterdam: Reed business.

Cup, E., Scholte op Reimer, W., Thijsen, M., & Kuyk-Minis, M. v. (2003). Reliability and validity of the Canadian Occupational Performance Measure in stroke patients. Clinical Rehabilitation , 4 (17), 402-409.

Davies, C., Brockopp, D., & Moe, K. (2013). Internal Consistency of the Disability of Arm, Shoulder and Hand (DASH) Outcome Measure in Assessing Functional Status Among Brest Cances Survivors.

(20)

20

Ergo-Amps. (2015). Wat is AMPS? Opgeroepen op mei 2, 2016, van http://ergo-amps.nl/amps/ Evenhuis, E., & Eyssen, I. (2012). Ergotherapierichtlijn Vermoeidheid. Amsterdam: VUmc afdeling Revalidatiegeneeskunde.

Feijt, A. (2014). Tips voor studenten die onderzoek moeten doen of tentamen willen halen (deel 5). Opgeroepen op mei 1, 2016, van http://www.rcompany.nl/tips-voor-studenten-die-onderzoek-moeten-doen-of-tentamen-willen-halen-deel-5/

Fricke, J., Unsworth, C., & Worrell, D. (1993). Reliability of funcotional independece measure with occipational therapist. Austrailian occupational therapy journal (40).

Gijsen, B., & Velthuis, M. (2014). Behandelprogramma oncologische revalidatie Inclusief moduleboek

. Utrecht: Intergraal Kankercentrum Nederland .

Hand & pols centrum Dordrecht . (2013). Metingen Sensibiliteit. Opgeroepen op maart 24, 2016, van http://hpc-d.nl/wp-content/uploads/sites/13/2014/03/Metingen_Sensibiliteit_HPCD.pdf

Hartog, T. d., Tervoort, S., Westerlaken, E., Kroese, J., & Tigchelaar, E. (2014). et meten van

verandering in participatie door het gebruik van COPM, IPA en USER-P. Amsterdam, Nederland.:

Hogeschool van Amsterdam, Ergotherapie, Amsterdam, Nederland & Reade, locatie Ziekenhuis Amstelland, polikliniek oncologische revalidatie.

Hauken, M., Holsen, I., Fismen, E., & Bognes Larsen, T. (2014). Participating in Life Again A Mixed-Method Study on a Goal-Orientated Rehabilitation Program for Young Adult Cancer Survivors.

Cancer nuring , 37 (4).

Hoeken, D. v., & Hoek, H. (2000). Nederlandse WHO-DAS II VRAGENLIJST VOOR HET VASTSTELLEN

VAN BEPERKINGEN . Opgeroepen op mei 12, 2016, van

http://www.rivm.nl/who-fic/in/36%20int%20NL%20DC.pdf

Integraal Kankercentrum Nederland. (2016). Oncoline. Opgeroepen op april 1 , 2016, van http://www.oncoline.nl/

Jerosch-Herold, C., Rosén, B., & Shepstone, L. (2006). he reliability and validaty of the locognosia test after injuries tot peripheral nerves in the hand. Bone & Joint Journal , 1048-1052.

Küçükde e i, A., Kutlay, Ş., Yıldızla , D., Öztu a, D., йlha , A., & Te a t, A. . The elia ility and validity of the World Health Organization Disability Assessment Schedule (WHODAS-II) in stroke.

Disability & Rehabilitation , 3 (35), 214-220.

Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie. (2011). Borstkanker. KNGF.

Krämer, P., Louwinger, M., & Ruesink, M. (2009). Ergotherapeutische richtlijn mammacarcinoom. Nijmegen: Hoge school van Arnhem en Nijmegen.

Law, M., Stewart, D., Pollock, N., Letts, L., Bosch, J., & Westmorland, N. (1998). Critical Review Form-

Quantitative studies. Opgeroepen op maart 10, 2016, van

https://www.unisa.edu.au/Global/Health/Sansom/Documents/iCAHE/CATs/McMasters_Quantitativ e%20review.pdf

(21)

21

Law, M., Stewart, D., Pollock, N., Letts, L., Bosch, J., & Westmorland, N. (1998). Guidlines for Critical

Review Form- Quantitative studies. Opgeroepen op maart 10, 2016, van

http://srs-mcmaster.ca/wp-content/uploads/2015/05/Guidelines-for-Critical-Review-Form-Quantitative-Studies.pdf Le Granse, M., Hartingsveldt, M. v., & Kinébanian, A. (2012). Grondslagen van de ergotherapie. Amserdam: Reed Business.

Letts, L., Wilkins, S., Law, M., Stewart, D., Bosch, J., & Westmorland, M. (2007). Critical Review Form-

Qualitative Studies (version 2.0). Opgeroepen op maart 10, 2016, van

http://srs-mcmaster.ca/wp-content/uploads/2015/04/Critical-Review-Form-Qualitative-Studies-Version-2.pdf

Letts, L., Wilkins, S., Law, M., Stewart, D., Bosch, J., & Westmorland, M. (2007). Guidelines for Critical

Review Form: Qualitative Studies (version 2.0). Opgeroepen op maart 10, 2016, van

http://srs- mcmaster.ca/wp-content/uploads/2015/05/Guidelines-for-Critical-Review-Form-Qualitative-Studies.pdf

Linde, J., Kampen, D., Beers, L., Deurzen, D., & Terwee, C. (2015). The Oxford Shoulder Instability Score; validation in Dutch and first-time assessment of its smallest detectable change. Journal of

orthopaedic surgery and research , 146-154.

Lundgren-Nilsson, A., Tennant, A., Grimby, G., & Sunnerhagen, K. (2006). Cross-diagnostic validity in a genreic instrument: an exemple from the Functional Independence Measure in Scandinavia. Health

and Quality of Life Outcomes , 4 (55).

Merritt, B. (2012). Validity of using the Assessment of Motor and Process Skills to determine the need for assistance. American Journal of Occupational Therapy (65), 643-650.

Napel, H., & De Kleijn- De Vrankrijker, M. (2012). ICF Nederlandse vertaling van de International

Classification of Functioning Disability and Health. Houten: Bohn Stafleu van Loghum.

Nott, M., & Chapparo, C. (2012). Exploring the validity of the Perceive, Recall, Plan and Perform system of Task Analysis: cognitive strategy use in adults with brain injury. Britisch Journal of

Occupational Therapy Journal , 75 (6), 256-263.

Nott, M., Chapparo, C., & Heard, R. (2009). Reliability of the Perceive, Recall, Plan and Perform System of Task Analysis: A criterion-referenced assessment. Australian Occupational Therapy Journal (56), 307-314.

Oncoline. (2011). MEETINSTRUMENTEN VOOR EFFECTEVALUATIE. Opgeroepen op maart 10 , 2016 , van http://www.oncoline.nl/oncologische-revalidatie

Oosterling, I., Berendsen, M., & Jagersma, A. S. (2015). Productomschrijving ergotherapie en

oncologie 2.0. Nijmegen: Universiteit van Arhnem en Nijmegen.

Pösl, M., Cieza, A., & Stucki, G. (2007). Psychometric properties of the WHODASH in rehabilitation patients. Qual life res , 16, 1521-1531.

Post, M. v., Zee, C. v., Hennink, H., Schafrat, C., Visser-Meily, J., & Berlekom, B. v. (2011). Validity of the Utrecht Scale for Evaluation of Rehabilitation-Participation. Disability and Rehabilitation , 6 (34), 478-485.

(22)

22

Robinson, G., Biggs, V., & Walker, D. (2015). Cognitive screening in brain tumors: short but sensitive enough? Frontiers in oncology .

Sibley, A., Kersten, P., Ward, C., White, B., Metha, R., & George, S. (2006). Measuring autonomy in disabled people: validation of a new scale in a UK population. Clinical Rehailittion , 20, 793-803. Stichting Hersentumor. (2016). Hersentumor.nl. ‘et ie ed л Maa t f o

http://hersentumor.nl/over-hersentumoren-2/klachten-verschijnselen/verandering-in- verstandelijke - ability - gedrag / Algemene - Veranderingen -in- het- functioneren /

Zinkstok, R. (2015-2016). Studiehandleiding programma 8 - eindprojecten semester 2. Amsterdam : Domein gezondheid, bachelor ergotherapie.

Zorgwijzer. (2016). Ergotherapie. Opgeroepen op mei 12, 2016, van http://www.zorgwijzer.nl/vergoeding/ergotherapie

(23)

11. Bijlage

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Gebruik resultaten: Gemeenten kunnen met de resultaten zien hoe ver zij met hun beleid zijn, kunnen hun beleid vergelijken met andere gemeenten en de monitor geeft

HI148 wordt geleverd met batterijen, muurbevestiging, USB-kabel, Windows-software en handleiding.. Al meer dan 4 decennia behoort Hanna Instruments met trots tot de wereldleiders

Partijen zijn samen verantwoordelijk voor de ontwikkeling en implementatie van kwaliteitsinstrumenten en leggen hierin vast wat zij verstaan onder goede zorg, welke gegevens

Dit meetinstrument geeft inzicht in het werken in interprofessionele zorgteams in de eerste lijn. De vragenlijst kan worden gebruikt om de effecten van interprofessionele scholing

• een beroep te doen op de extra versterkende potentie van samenwerkingsrelaties en groepswerking onder doelgroepleden, om zo de effectieve impact van de doelgroep te

Vanuit een zoeken naar enerzijds aansluiting bij de bestaande conceptualisering én anderzijds voldoende specificiteit om de relevante dimensies te vatten, werden

Woodbury MG, Houghton PE, Campell KE, Keast DH development, validity, reliability and responsiveness of a new leg ulcer measurement

Fotometer voor analyses van afval/proceswater 43 Draagbare pH-meter met robuuste elektrode 46 Draagbare meter voor geleidbaarheid (EC) 46 Draagbare meter voor opgelost zuurstof