• No results found

The role and measurability of the social network in relation to adolescent problem behavior in a residential institution

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "The role and measurability of the social network in relation to adolescent problem behavior in a residential institution"

Copied!
33
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

The role and measurability of the social network in

relation to adolescent problem behavior in a

residential institution

Masterscriptie Forensische Orthopedagogiek,

Universiteit van Amsterdam, Graduate School of Child Development and Education.

1e begeleider: Eveline van Vugt 2e begeleider: Hanneke Creemers

In samenwerking met en met dank aan de Catamaran, kliniek voor forensische jeugdpsychiatrie en orthopsychiatrie van GGzE, centrum kinder- en jeugdpsychiatrie.

1e begeleider: Ilja Bongers 2e begeleider: Lisette de Ruijter

September, 2013

Daphne Johanna Willemijn van Doornspeek 10446516

(2)

Abstract

Background: Behavioral problems in delinquent youth are a serious social problem. There has been a substantial amount of research on the role of the social network as a risk factor predicting problem behavior. Little is known about what aspects of the social network relate to different kinds of problem behavior in adolescents residing in a forensic psychiatric hospital. Moreover, little is known about the best way to examine the role of the social network in relation to problem behavior. Aims: to examine different aspects of the social network in relation to multiple problem behaviors and to examine the usefulness of structured assessments (e.g. the Structured Assessment of Violence Risk in Youth) and unstadardized instruments (e.g. the ecomap) for reporting risk factors in the social network. Methods: In total 100 participants residing in a forensic psychiatric institution were included in the research sample. The social network was measured by the SAVRY (N=100) and ecogram (N=5). Problem behavior was measured by the YSR (N=100) and CBCL (N=5). Results: a relationship has been found between the quality of a social network and problem behaviour in adolescents, whereby risks in the relationship with adults were correlated with different kinds of problem behaviour than risks in the relationships with peers. Thereby, the ecomap seems to give more accurate information compared to the SAVRY about risk factors in the relationships with peers – not with adults – in relation to problem behaviour. Conclusions: there may be a difference in adolescent problem behavior depending on with whom they experience risks in the social network, peers or adults. Also the adolescent’s own perspective on the social network is important in the relationship between the adolescent’s network and problem behavior. Further research is needed to explore the generalizability of these results.

(3)

Inleiding

Uit cijfers van het Health Behavior in School-aged Children (HBSC) onderzoek blijkt dat ruim dertien procent van de adolescenten in Nederland probleemgedrag vertoont (Van Dorsselaer, et al., 2010). Dit uit zich onder andere in depressief en angstig gedrag, problemen in de omgang met vrienden, overmatig drugs- en alcoholgebruik, agressief en crimineel gedrag (Van Dorsselaer, et al., 2010). Een deel van deze adolescenten komt terecht in een forensische behandelingsetting (Eggen & Kessels, 2012). Tijdens de behandeling van forensisch psychiatrische patiënten blijft probleemgedrag regelmatig zichtbaar (Hildebrand, De Ruiter, & Nijman, 2003). Agressief gedrag doet zich veelvuldig voor maar ook internaliserende problematiek is aanwezig bij adolescenten die residentieel behandeld worden (Mulvey & Lidz, 1998 ; Frensch & Cameron, 2002). Daarnaast vormen andere gedragingen, zoals problemen in de omgang met leeftijdsgenoten en ongehoorzaamheid tevens een probleem bij residentieel geplaatste adolescenten (McCurdy & McIntyre, 2004).

Probleemgedragingen kunnen ontstaan vanuit diverse factoren. Vanuit biologische aanleg vertonen kinderen met hogere niveaus van impulsiviteit bijvoorbeeld eerder gewelddadig gedrag en aandachtsproblemen (Borum & Verhaagen, 2006). Daarnaast houden psychische factoren, zoals cognitieve vertekeningen en denkproblemen verband met gewelddadig gedrag (Borum & Verhaagen, 2006). Ten slotte spelen ook contextuele factoren een rol. Het ontbreken van steun in het netwerk verhoogt bijvoorbeeld de kans op het vertonen van agressief en delinquent gedrag (Windle, 1991; Borum, 2000), maar vergroot ook de kans op het ontwikkelen van depressief gedrag en sociale problemen (Stice, Ragan, & Randall, 2004).

Een belangrijke contextuele factor die bepalend is voor het gedrag en welzijn van de adolescent is het sociale netwerk (Van der Hulst, 2008). Van een sociaal netwerk wordt gesproken als iemand duurzame banden onderhoudt met de leden van het netwerk (Scheffers,

(4)

2010). Het sociale netwerk is al in vele theorieën beschreven als een reducerende factor in het ontstaan van probleemgedrag indien er sprake is van voldoende sociaal kapitaal (Leeuw, 1989). Sociaal kapitaal wordt omschreven als hulpbronnen die in de omgeving aanwezig zijn en waar men op kan terugvallen bij problemen en om een doel te bereiken (Bourdieu, 1986; Coleman 1988; Scheffers 2010). Netwerkanalyses, zoals de forensische sociale netwerkanalyse (FNSA) zijn gebaseerd op theorieën omtrent het sociaal kapitaal (van der Hulst, 2008).

De structuur (omvang en gevarieerdheid) en inhoud (mate van steun) van het sociale netwerk zijn belangrijke pijlers van een gezond netwerk (Baars, 1994; Van der Hulst, 2008). Een netwerk van grotere omvang vormt een beschermende factor in het ontstaan van emotionele problematiek (Schaefer, Coyne, & Lazarus, 1981; Scheffers, 2010). Het hebben van een gemengd netwerk (leeftijdsgenoten en volwassenen uit diverse milieus) heeft een positieve invloed op het gedrag van de adolescent en vermindert het algehele risico op probleemgedrag in de adolescentie (Schaefer, et al., 1981; Scholte, Van Lieshout, & Van Aken, 2001). Volwassenen en leeftijdsgenoten kunnen beide een andere invloed hebben. Een gebrek aan steun van ouders lijkt vooral samen te hangen met externaliserende problematiek (De Boer, Boon, Verheij, & Donker, 2013). Een gebrek aan steun van vrienden vergroot de kans emotionele problemen (Cotterell, 2007). Daarnaast wordt een gebrek aan steun van zowel vrienden als ouders met allerlei andere problemen in verband gebracht, zoals sociale problemen en leerproblemen (Cotterell, 2007).

Om het sociaal netwerk op een gestructureerde wijze in kaart te brengen kan een risicotaxatie instrument gebruikt worden. Een voorbeeld van een risicotaxatie instrument is de Structured Assessment of Violence Risk in Youth (SAVRY). Door professionele beoordelaars worden risico- en beschermende factoren op verschillende domeinen in kaart gebracht. Deze factoren kunnen aanknopingspunten bieden voor de inzet van de behandeling (Mudde,

(5)

Nijman, Van der Hulst & Van den Bout, 2011). Tevens kan aan de hand van de risico- en beschermende factoren die een adolescent heeft op verschillende domeinen een inschatting gemaakt worden van het risico dat een adolescent in de toekomst opnieuw gewelddadig gedrag gaat vertonen (Duits, Van Casteren, Van den Brink, & Dorelijers, 2005).

De SAVRY heeft goede voorspellende resultaten. Het contextuele domein is een goede voorspeller van institutioneel geweld. Het item ‘duidelijke hechte en wederkerige band met een pro-sociale volwassene’ van het protectieve domein hangt zeer sterk samen met probleemgedrag in een instelling (Lodewijks, 2008). Echter de samenhang zou wellicht sterker kunnen zijn indien het perspectief van de adolescent op zijn netwerk meegenomen wordt aan de hand van een extra meetinstrument. Het perspectief van de adolescent op zijn netwerk hangt sterker samen met het probleemgedrag van de adolescent dan dat een objectieve inschatting van een professionele beoordelaar over het sociale netwerk samenhangt met het gedrag (Borum, 2000). Dit zou kunnen komen doordat de adolescent informatie aanlevert die voor een objectief persoon moeilijk te achterhalen is. Ter illustratie, dossiers geven vaak weinig informatie over afwijzing door leeftijdsgenoten. Informatie vanuit de adolescent zorgt in dit geval voor aanvullende informatie (Haynie, 2002; Duits, et al., 2005). Het is daarom bruikbaar de rol van een aanvullend instrument te onderzoeken dat het perspectief van de adolescent meeneemt. Het onderzoeken van de rol van een aanvullend instrument is tevens interessant om te meten welke andere vormen van probleemgedrag, behalve gewelddadig gedrag zoals gemeten door de SAVRY, samenhang vertonen met het sociale netwerk (Duits et al., 2005).

Een dergelijk ander instrument waarmee het sociale netwerk in kaart gebracht kan worden is met een Forensische Sociale Netwerk Analyse (FSNA). Het doel van een FSNA is om de structuur en kenmerken van het sociale netwerk van de adolescent in kaart te brengen en deze te relateren aan risicovol gedrag van de adolescent (Pomp & Bogaerts, 2008). Een

(6)

sociale netwerkanalyse wordt beschouwd als een aanvulling op bestaande risicotaxatie instrumenten voor een meer nauwkeurige inschatting van het vóórkomen van probleemgedrag (Spreen, 2009). Een FSNA heeft vaak de vorm van een ongestructureerd interview, met als voordeel dat er meer informatie uitgevraagd kan worden dan met behulp van een gestandaardiseerd risicotaxatie instrument (Spreen, Buschman, & Bartels, 2003). Een eerdere studie vond verschillen in informatie over de omgang met delinquente leeftijdsgenoten, indien aangeleverd met een risicotaxatie instrument of met een FSNA, waarbij met een FSNA meer informatie gewonnen werd (Hogewind & Collot d'Escury, 2010)

Een methode binnen de FSNA is het ecogram. Een ecogram is een grafische weergave van het netwerk van de adolescent. (Hartmann, 1995; Donders & Dreessen, 2010). Een ecogram heeft als doel om samen met de adolescent in een gesprek de leden van het netwerk in beeld te brengen. Hierbij wordt tevens aandacht besteedt aan welke personen in het netwerk de adolescent ondersteuning ervaart en welke personen in het netwerk een negatieve invloed hebben volgens de adolescent. (Hartmann, 1995; Donders & Dreessen, 2010). Het beoogde doel is een zo volledig mogelijk beeld te krijgen van de structuur van het netwerk volgens de beleving van de adolescent.

In hoeverre de wijze waarop het ecogram een netwerk in kaart brengt, een aanvulling vormt op de gestructureerde SAVRY, wordt in dit onderzoek onderzocht. Tevens wordt onderzocht wat de relatie is tussen de kwaliteit (mate van steun) en kwantiteit (omvang) van het sociale netwerk bij adolescenten die in een psychiatrisch forensische kliniek verblijven versus diverse soorten problematiek (emotionele problemen, gedragsproblemen en overige problemen waaronder leerproblemen en

(7)

sociale problemen, denkproblemen en aandachtsproblemen vallen).1 Indien specifieke relaties tussen het sociale netwerk en probleemgedrag in de instelling op een juiste manier in kaart gebracht worden, kan behandeling van het probleemgedrag nauwkeuriger afgestemd worden op het sociale netwerk. Het versterken van het sociale netwerk kan leiden tot een positieve gedragsverandering (Pomp, Spreen, Bogaerts, & Völker, 2010). Dit onderzoek levert hiermee een relevante bijdrage aan meer kennis omtrent de relatie tussen het sociale netwerk en het gedrag van adolescenten in een forensisch psychiatrische setting.

Onderzoeksvragen

1. Is er een relatie tussen de kwaliteit en kwantiteit van het sociale netwerk en het vertonen

van probleemgedrag?

2. Kan het sociale netwerk beter in kaart gebracht worden met de SAVRY, het ecogram of

met beide meetinstrumenten?

De hypothese bij de eerste onderzoeksvraag is dat er een verband waarneembaar is tussen het sociale netwerk van de adolescent en probleemgedrag, waarbij een groter netwerk een protectieve factor vormt in het voorkomen van emotionele problematiek (Schaefer et al., 1981; Scheffers, 2010). De verwachting is dat een minder steunend netwerk samenhangt met diverse probleemgedragingen, zowel emotionele als gedragsproblematiek alsmede overige problematiek zoals leerproblemen en sociale problemen (Martin & Dávila, 2008 ; Cotterell, 2007). De betrokkenheid van een netwerk draagt immers bij aan het algehele welzijn van mensen (Scheffers, 2010).

De verwachting bij de tweede onderzoeksvraag is dat het sociale netwerk het beste in kaart gebracht kan worden door informatie uit de SAVRY en het ecogram te combineren (Hogewind & Collot d'Escury, 2010). Het contextuele domein van de SAVRY heeft een

1

In het vervolg van dit artikel zal de term ‘probleemgedrag’ gehanteerd worden als noemer voor de onderzochte

probleemgedragingen, namelijk emotionele problematiek, gedragsproblematiek en overige problematiek. Een uitgebreide beschrijving van de constructen is terug te vinden op pagina 13 in de methodesectie.

7

(8)

goede voorspellende waarde op institutioneel probleemgedrag (Lodewijks, 2008). Bij het gebruik van de SAVRY als enige instrument kunnen bepaalde aspecten van het sociale netwerk echter onderbelicht blijven, omdat het perspectief van de adolescent niet meegenomen wordt (Spreen et al., 2003 ; Bartels & Spreen, 2005). De toegevoegde waarde van het ecogram is de beschrijving van het netwerk vanuit het perspectief van de adolescent (Borum, 2000). Deze hypothese sluit ook aan bij de theorie van de FSNA, die een sociale netwerkanalyse als aanvulling ziet op bestaande risicotaxatie instrumenten voor een meer nauwkeurige inschatting van het vóórkomen van probleemgedrag (Spreen, 2009).

Methode Participanten

Alle participanten waren mannelijke cliënten (N=100) die verbleven in de Catamaran, een kliniek voor forensische jeugdpsychiatrie en orthopsychiatrie van GGZE, centrum kinder- en jeugdpsychiatrie. Cliënten waarvan de opnamedatum lag tussen januari 2009 en november 2012 en die minste drie maanden waren opgenomen, zijn geïncludeerd in het onderzoek. De duur van het verblijf van de cliënten lag tussen de 3 en 33 maanden (M=16.9, SD=8.6). De gemiddelde leeftijd bij opname was 16.6 jaar (SD=1.9, range=14-23) en de gemiddelde leeftijd bij ontslag was 18 jaar (SD=2.0, range=15-25). De meest voorkomende stoornissen op As I waren pervasieve ontwikkelingsstoornissen (48%), gedragsstoornissen (43%), aandachtstekortstoornissen (27%) en aan middelen gebonden stoornissen (20%). Op As II kwam een diagnose van zwakbegaafdheid/ zwakzinnigheid bij 6% van de cliënten voor en een persoonlijkheidsstoornis bij 5% van de cliënten (zie Tabel 1). Daarnaast was bij bijna de helft van de cliënten een uitgestelde diagnose op As II vastgesteld (44%). Ten slotte was bij 79% van de cliënten sprake van één of meerdere gepleegde delicten (zie Tabel 2).

(9)

Tabel 1: Psychopathologie2 (N = 100)

N %

DSM As-I Pervasieve ontwikkelingsstoornis 48 48.0

N = 100 Gedragsstoornis 43 43.0

Aandachtstekortstoornis 27 27.0

Aan middelen gebonden stoornis 20 20.0 Reactieve hechtingsstoornis 18 18.0

Angststoornis 9 9.0

Schizofrenie / psychotische stoornis 8 8.0

Stemmingsstoornis 7 7.0

Stoornis in de impulsbeheersing 6 6.0

Overige stoornissen3 8 8.0

Uitgestelde diagnose 3 3.0

DSM As-II Zwakbegaafdheid / zwakzinnigheid 6 6.0

N = 100 Persoonlijkheidsstoornis4 5 5.0

Uitgestelde diagnose 44 44.0

Geen diagnose 45 45.0

2

Cliënten kunnen meerdere stoornissen hebben.

3 Overige stoornissen zijn: seksuele of genderidentiteitsstoornissen en aanpassingsstoornissen

4 Bij twee van de vijf cliënten is een persoonlijkheidsstoornis in ontwikkeling vastgesteld gezien deze cliënten jonger dan 18 jaar waren.

9

(10)

Tabel 2: Delictkenmerken (N = 100) 5 6

N %

Overtreding 13 13.0

Opiumdelict 5 5.0

Licht geweldsdelict 40 40.0

Vermogen en profijt zonder geweld 41 41.0

Midden geweldsdelict 45 45.0

Vermogensdelict met geweld 13 13.0

Zwaar geweldsdelict 7 7.0 Zedendelict 14 14.0 Levensdelict (1) 4 4.0 Brandstichting 7 7.0 Levensdelict (2) Geen delict 1 21 1.0 21.0 Instrumenten

De Stuctured Assessment of Violence Risk in Youth is een gestructureerd risicotaxatie instrument voor adolescenten in de forensische jeugdpsychiatrie tussen de 12 en 18 jaar oud (SAVRY; Lodewijks, Doreleijers, de Ruiter, & Borum, 2008). De SAVRY schat het risico in op geweldsrecidive en is gebaseerd op onderzoek naar risicofactoren bij adolescenten (Lodewijks, 2008). De SAVRY bestaat uit drie risicodomeinen (historisch, contextueel en individueel) met in totaal 24 items en één protectief domein met 6 items. Voor het huidige onderzoek is gebruik gemaakt van de items ‘omgang met delinquente leeftijdsgenoten’ (item 11), ‘afwijzing door leeftijdsgenoten (item 12)’, ‘opvoedingsvaardigheden van ouders’ (item 14) en ‘een gebrek aan steun van volwassenen’ (item 15) van het contextuele domein en het item ‘duidelijke en wederkerige hechte band met een pro-sociale volwassene’ (item p3) van

5 Cliënten kunnen meerdere delicten gepleegd hebben.

6 De indeling van de delicten is gebaseerd op Van Kordelaar (2002).

10

(11)

het protectieve domein. De items van het contextuele domein zijn op drie niveaus beoordeeld (laag, midden of hoog risico), waarbij een laag risico bij alle items staat voor weinig tot geen risico in het sociale netwerk en een hoog risico staat voor een hoog risico in het sociale netwerk. De beschermende factor is op twee niveaus beoordeeld, namelijk op de af- of aanwezigheid van de factor (Lodewijks, Doreleijers, De Ruiter, & De Wit Grouls, 2006). Vervolgens zijn er twee somscores gemaakt, namelijk een somscore van de items die verwijzen naar leeftijdsgenoten in het sociale netwerk (item 11 en 12) en een somscore van de items die verwijzen naar volwassenen in het sociale netwerk (item 14, 15 en p3). Een hogere somscore betekent meer risico’s in het sociale netwerk en dus een lagere kwaliteit van het netwerk. De range loopt van 0 tot 2 bij leeftijdsgenoten en van 0 tot 1.67 bij volwassenen. De interbeoordelaarsbetrouwbaarheid van de totaalscore van de SAVRY is uitstekend bevonden (Lodewijks, 2008). In het huidige onderzoek is een alpha van .75 gevonden voor de interne consistentie van de gebruikte somscores van de SAVRY als construct voor het ‘sociale netwerk’. De interne consistentie van de afzonderlijke somscores ‘leeftijdsgenoten’ en ‘volwassenen’ was respectievelijk .64 en .54. Omdat deze somscores bestaan uit respectievelijk twee en drie items mag er vanaf een cronbach’s alpha van .5 gesproken worden van voldoende interne consistentie (Bradley, 2013).

Het ecogram is in 1975 ontwikkeld door Hartman als hulpmiddel voor sociale werkers om meer inzicht te krijgen in de behoeften van families en om de mate van sociale steun te meten (Hartmann, 1995). Het is een ongestructureerd interview waarbij met de cliënt het sociale netwerk op papier wordt uitgetekend (Mattaini & Daley, 1997; Calix, 2004) (zie Figuur 1). Er worden lijnen getekend tussen de adolescent en de contactpersonen om de kwaliteit van de relatie aan te geven. Een groene lijn staat voor een ondersteunende band, een zwarte lijn voor een neutrale band en een rode lijn voor spanning in de relatie. Tenslotte wordt met letters aangegeven welke functie de relatie heeft, namelijk adviserende en

(12)

informatieve steun (A), praktische steun (P), steun in de vorm van gezelschap (G) en emotionele steun (E) (Slaats, 2012). Er zijn geen gegevens over de validiteit en betrouwbaarheid van dit instrument (Neill, 2006 ; Hogewind & Collot d'Escury, 2010). Het ecogram wordt desondanks gezien als een bruikbaar instrument om het sociale netwerk mee in kaart te brengen. Met het ecogram kan vanwege de ongestructureerde vorm veel informatie worden ingewonnen (Donders & Dreessen, 2010).

Het ecogram is in dit onderzoek gekwantificeerd met drie variabelen, apart gemeten voor leeftijdsgenoten en volwassenen in het sociale netwerk (broertjes en zusjes buiten beschouwing gelaten). De variabelen zijn: aantal contacten, de functie van verbondenheid (de som van het aantal functies wat staat voor de hoeveelheid aan vormen van steun die een cliënt binnen zijn netwerk heeft) en de kwaliteit van de relaties (de variabele verbondenheid gedeeld door de variabele aantal contacten). Met de laatste variabele wordt getalsmatig de gemiddelde kwaliteit van het sociale netwerk van een cliënt uitgedrukt door het gemiddelde aantal functies van steun per contactpersoon te berekenen. Een hoger getal (range 0-4) staat voor gemiddeld meer functies van steun per contactpersoon en duidt daarmee een kwalitatief beter netwerk aan. De variabelen aantal contacten en kwaliteit worden gebruikt in de analyses.

Figuur 1. Voorbeeld van Ecogram

De

Youth Self Report (YSR; Verhulst, Van der Ende & Koot, 1997) is een vragenlijst voor

(13)

adolescenten tussen de 11 en 18 jaar. De vragenlijst bevat 120 items over het voorkomen van emotionele- en/of gedragsproblemen gedurende de laatste zes maanden. De items zijn verdeeld over acht probleemschalen die gebruikt zijn in de analyses: angstig/depressief gedrag, teruggetrokken/depressief gedrag, somatische klachten, sociale problemen, denkproblemen, aandachtsproblemen, regelovertredend gedrag en agressief gedrag. De vragen worden beantwoord op een drie-puntsschaal, met de volgende verdeling: 0 (niet waar), 1 (soms waar) en 2 (bijna altijd waar). De eerste drie probleemschalen vallen onder emotionele problemen, de laatste twee onder gedragsproblemen en de overige schalen onder overige problematiek. De betrouwbaarheid van de YSR is door de COTAN als goed beoordeeld. De begripsvaliditeit, criteriumvaliditeit en de normen zijn als voldoende beoordeeld (Evers, Van Vliet-Mulder, & Groot, 2006). In het huidige onderzoek is een cronbach’s alpha van .81 gevonden voor de probleemschalen als construct voor probleemgedrag. Er waren geen gegevens beschikbaar om de interne consistentie van de afzonderlijke probleemschalen te berekenen.

De Child Behavior CheckList (CBCL; Verhulst, Van der Ende, & Koot, 1996) is een vragenlijst met een vergelijkbare opbouw en structuur als de YSR. De CBCL beschrijft emotionele en gedragsproblemen van kinderen en adolescenten in de leeftijd 6 tot 18 jaar zoals gerapporteerd door ouders/verzorgers. De vragenlijst bevat 120 vragen die over dezelfde acht probleemschalen als de YSR verdeeld zijn. De probleemschalen zijn gebruikt voor de analyses. De betrouwbaarheid, begripsvaliditeit en criteriumvaliditeit zijn door de COTAN als voldoende tot goed beoordeeld (Evers et a., 2006). In het huidige onderzoek is een cronbach’s alpha van .94 gevonden voor de probleemschalen als construct voor probleemgedrag. Er waren geen gegevens beschikbaar om de interne consistentie van de afzonderlijke probleemschalen te berekenen.

(14)

Procedure

Voor iedere geïncludeerde cliënt is een SAVRY ingevuld (N = 100). Voor het scoren van de SAVRY is gebruik gemaakt van het elektronisch patiëntendossier (bevat onder andere behandelplannen) over de eerste zes maanden van verblijf in de kliniek7. De SAVRY’s zijn ingevuld door studenten onder supervisie van een bevoegd onderzoeker, nadat er een interbeoordelaarsovereenstemming van 80% was behaald om de betrouwbaarheid van de scoring te waarborgen.

De YSR wordt elk half jaar individueel afgenomen in het kader van Routine Outcome Monitoring (ROM). Het invullen van de YSR is vrijwillig en gebeurt door de cliënt onder begeleiding van een student of onderzoeker. De CBCL wordt tevens ieder half jaar afgenomen in het kader van ROM. De CBCL wordt ingevuld door de groepsleiding. Door alle geïncludeerde participanten is een YSR ingevuld (N = 100). De CBCL is ingevuld voor vier van de vijf cliënten die meededen aan de pilot ter aanvullende informatie (N= 4).

Met het afnemen van het ecogram is in juni 2011 gestart binnen GGzE. Op één afdeling is een pilot gestart door de maatschappelijk werker waarbij tijdens een eerste gesprek met de cliënt een ecogram afgenomen wordt. In het huidige onderzoek is gebruik gemaakt van de ecogrammen die in deze pilot zijn ingevuld (N = 5).

Voor de eerste onderzoeksvraag betreffende de kwaliteit van het netwerk zijn alle cliënten geïncludeerd die opgenomen waren tussen januari 2009 en november 2012 en die mee hebben gedaan aan de halfjaarlijkse Routine Outcome Monitoring (N = 100). Om te toetsen of de steekproef (N = 100) geen selectieve sample betrof is een attrition analyse uitgevoerd, waarbij getoetst is of de scores op de SAVRY significant verschilden indien

7 Indien cliënten korter dan zes maanden op de kliniek verbleven is de SAVRY ook ingevuld op basis van informatie voorafgaand aan opname.

14

(15)

cliënten ervoor kozen wel of niet een YSR in te vullen. Van de eerste groep (N=100) waren een YSR en SAVRY beschikbaar en van de tweede groep (N=34) was alleen een SAVRY beschikbaar. Deze groepen (N=134) zijn vergeleken om op selectiviteit van steekproef te testen. Er was geen significant verschil in scores op de SAVRY tussen beide groepen (met betrekking tot het risico in het netwerk met leeftijdsgenoten, t = .42, df = 132, p = .68 en met betrekking tot het risico in het netwerk met volwassenen, t = .54, df = 132, p = .59). Voor de eerste onderzoeksvraag betreffende de kwantiteit van het sociale netwerk en voor de tweede onderzoeksvraag zijn uit deze groep vijf cliënten geïncludeerd die meegedaan hebben aan de pilot met ecogrammen (N = 5).

Statistische analyses

Descriptieve analyses zijn berekend voor alle variabelen (zie Tabel 3). Multipele regressieanalyses zijn gedraaid voor de eerste onderzoeksvraag betreffende de relatie tussen de kwaliteit van het sociale netwerk en probleemgedrag. Het sociale netwerk, gemeten met de somscores van de SAVRY was de onafhankelijke variabele. De afhankelijke variabele betrof het probleemgedrag, gemeten met de probleemschalen van de YSR8. Met behulp van drie multipele regressieanalyses kon worden getoetst of er een relatie bestond tussen het sociale netwerk en de probleemschalen van de YSR. Dit is getoetst op drie manieren: (1) met de enter methode zijn alle probleemschalen tegelijkertijd getoetst, (2) met de forward methode zijn de probleemschalen één voor één toegevoegd en significante variabelen in het model gehouden en (3) met de backward methode zijn niet-significante variabelen één voor één verwijderd om zo de significante relaties in beeld te brengen. De drie multiple regressieanalyses zijn voor twee onafhankelijke variabelen apart uitgevoerd, eenmaal voor leeftijdsgenoten in het sociale netwerk en eenmaal voor volwassenen in het sociale netwerk. Bij de toetsing op

8 De onafhankelijke en afhankelijke variabelen zijn in de regressieanalyse omgedraaid aan de onderzoeksvraag omdat in het programma SPSS alleen bij de onafhankelijke variabele meerdere items ingevoerd kunnen worden. Echter, de uitkomst blijft hetzelfde gezien er getoetst wordt op samenhang en niet op causaliteit.

15

(16)

multicollineariteit bleken alle VIF-waardes kleiner dan 10 wat duidt op de afwezigheid van multicollineariteit tussen de variabelen. De analyses voor de eerste onderzoeksvraag met betrekking tot de kwaliteit van het netwerk zijn uitgevoerd met behulp van het statistische programma SPSS9. Voor de relatie tussen de kwantiteit van het netwerk versus probleemgedrag en voor de tweede onderzoeksvraag is een kwalitatieve analyse uitgevoerd.

Resultaten

Descriptieve resultaten

Gemiddeld genomen is er op de SAVRY een lage risicoscore waarneembaar in het netwerk met betrekking tot leeftijdsgenoten (M=.25, SD=.21) en volwassenen (M=.60, SD=.29). Op de probleemschalen van de YSR zijn benedengemiddelde scores waar te nemen. Alleen op de probleemschalen aandachtsproblemen en regelovertredend gedrag zijn bovengemiddelde scores waarneembaar (zie Tabel 3).

9 IBM Corp. Released 2010. IBM SPSS Statistics for Windows, Version 19.0. Armonk, NY: IBM Corp.

16

(17)

Tabel 3.

Gemiddelden van de gedragsschalen van de YSR, CBCL en van de risicoscores op de SAVRY.

N Range M SD

Savry

Risico netwerk leeftijdsgenoten 100 0-2 .25 .21

Risico netwerk volwassenen 100 0-1.67 .60 .29

YSR Angstig/depressief 100 0-13 4.30 4.51 Teruggetrokken/depressief 100 0-8 4.43 3.11 Somatische klachten 100 0-10 3.38 3.23 Sociale problemen 100 0-11 3.74 3.29 Denkproblemen 100 0-12 4.63 3.80 Aandachtsproblemen 100 0-9 6.18 3.14 Regelovertredend gedrag 100 0-15 8.50 3.86 Agressief gedrag 100 0-17 7.90 4.64 CBCL Angstig/depressief 100 0-13 7.00 7.40 Teruggetrokken/depressief 100 0-8 5.25 2.22 Somatische klachten 100 0-10 5.25 5.12 Sociale problemen 100 0-11 6.00 5.89 Denkproblemen 100 0-12 3.50 3.79 Aandachtsproblemen 100 0-9 7.25 5.97 Regelovertredend gedrag 100 0-15 12.25 7.18 Agressief gedrag 100 0-17 10.75 10.53 17

(18)

Relatie sociaal netwerk volgens SAVRY – probleemgedrag volgens YSR

In de multiple regressieanalyse waarbij de omgang met leeftijdsgenoten de afhankelijke variabele was, bleek model 1 waarin alle predictoren in het model waren geïncludeerd niet significant: F(8,99)=1.90, p<0.05 (zie Tabel 4). De schalen sociale problemen en teruggetrokken/depressief gedrag waren in model 2 (F(2,99)=5.08 en model 3 (F(2,99)=5.08) significant en verklaarden in beide modellen 7.6% van de variantie (adjusted R2=.076). De probleemschaal sociale problemen had in model 3 de grootste bijdrage in de vergelijking (F(2,99)=5.08, β=.36, p< .05; zie Tabel 4).

In het model waar de omgang met volwassenen de onafhankelijke variabele was, bleek model 4 waarin alle predictoren waren meegenomen niet significant (F(8,99)1.41, p<0.05). De schalen agressief gedrag (β=-.20), teruggetrokken/depressief gedrag (β=-.28), regelovertredend gedrag (β=.26), en somatische klachten (β=-.28) waren significant in model 6. Samen verklaarden ze 6.2% van de variantie (Adjusted R2=.06), waarbij regelovertredend gedrag (β=-.26), somatische klachten (β=.28) en angstig/depressief gedrag (β=.28) de sterkste bijdrage leverden (F (4,99)=2.60, p< 05; zie Tabel 4).

(19)

Tabel 4. Regressieanalyse

* significant op .10 niveau ** significant op .05 niveau.

Model Methode F-model Adjusted

R square Emotionele en gedragsproblemen Angstig Teruggetrokken depressief depressief Somatische klachten Sociale problemen Denk problemen Aandachts problemen Regelovertredend gedrag Agressief gedrag Leeftijdsgenoten 1 Enter 1,90 (8,99) .07 .10 -.26 .00 .43** -.17 -.01 .13 -.17 2 Forward 5.08 (2,99)** .08 - -.26** - .36** - - - - 3 Backward 5.08 (2,99)** - - -.26** - .36** - - - - Volwassenen 4 Enter 1.41 (8,99) .03 .36** -.13 -.25 -.02 -.01 .00 .28** -.20 5 Forward - - - - 6 Backward 2.60 (4,99)** .06 .28** - -.28** - - - .26** -.20* 19

(20)

Ecogram aantal contacten en verbondenheid

De omvang van het netwerk van de vijf cliënten is divers met een minimum van 4 en een maximum van 14 contactpersonen in het sociale netwerk (zie Tabel 5). De netwerken bestaan gemiddeld uit 3 leeftijdsgenoten en 5 volwassenen. Alleen in het ecogram van cliënt 4 zijn geen leeftijdsgenoten opgenomen. In alle ecogrammen zijn meerdere functies van verbondenheid waarneembaar met een minimum van 16 keer steun en een maximum van 26 keer steun in een netwerk (zie Tabel 5).

Ecogram kwaliteit en relatie tot aantal contacten

In drie ecogrammen (cliënt 1, 3 en 4) wordt een benedengemiddelde kwaliteit weergegeven van de relatie met leeftijdsgenoten, respectievelijk 1, .57 en 0 en in twee ecogrammen (cliënt 2 en 5) een bovengemiddelde kwaliteit, respectievelijk 3.5 en 2.75 (zie Tabel 5). Met betrekking tot volwassenen wordt in twee ecogrammen (cliënt 1 en 3) een bovengemiddelde kwaliteit van de relatie weergegeven, in twee ecogrammen (cliënt 2 en 4) een zeer hoge kwaliteit en in één ecogram (cliënt 5) een benedengemiddelde kwaliteit (zie Tabel 5). Het ecogram met de kleinste omvang vertoont een zeer hoge kwaliteit van het netwerk terwijl het ecogram met de grootste omvang een benedengemiddelde kwaliteit laat zien.

Relatie netwerk volgens ecogram en netwerk volgens SAVRY

Bij een vergelijkende analyse van de kwaliteit van het netwerk volgens het ecogram en de risicoscore op de SAVRY wordt in totaal bij zes van de tien scores een overeenkomst gevonden, waarbij een hogere kwaliteit van het netwerk volgens het ecogram correspondeert met een lagere risicoscore op de SAVRY en andersom. Deze overeenkomst wordt bij vier van de vijf cliënten waargenomen bij volwassenen in het

(21)

sociale netwerk en bij twee van de vijf cliënten bij leeftijdsgenoten in het sociale netwerk (zie Tabel 5).

Relatie netwerk volgens ecogram en gedrag

Twee cliënten (cliënt 1 en 3) rapporteerden een benedengemiddelde kwaliteit in de relatie met leeftijdsgenoten en vertoonden meer teruggetrokken gedrag en sociale problemen in vergelijking met andere cliënten. Deze cliënten vertoonden daarnaast meer problemen op alle probleemschalen (zie Tabel 5). Cliënt 5 rapporteerde een benedengemiddelde kwaliteit in de relatie met volwassenen en rapporteerde meer regelovertredend gedrag dan gemiddeld. De overige twee cliënten (cliënt 2 en 4) rapporteerden een goede kwaliteit van hun netwerk en lieten weinig tot geen probleemgedrag zien. Er is geen eenduidige relatie tussen het aantal contacten en het gedrag van de cliënten.

(22)

Tabel 5. Kwalitatieve analyse voor het sociale netwerk in relatie tot probleemgedrag, uitgesplitst in het gehele sociale netwerk, leeftijdsgenoten volwassenen.

10

Het aantal leeftijdsgenoten en volwassenen hoeft niet op te tellen tot het totaal aantal contacten, omdat broertjes en zusjes buiten beschouwing zijn gelaten in de analyses. 11

N = Normaal gedrag, S = Subklinisch gedrag, K = klinisch gedrag

Ecogram SAVRY Emotionele en gedragsproblemen

Partici-pant Aantal contacten Verbonden heid Kwali-teit Risico score Angstig depressief Terug-getrokken depressief Somatische klachten Sociale problemen Denk problemen Aandacht problemen Regel-overtredend gedrag Agressief gedrag 1 Totaal10 Lftg. Volw. 8 3 2 16 3 7 2 1 3.5 - .75 .40 YSR CBCL - 4 (N)11 16 (K) - 6 (N) 4(N) - 6 (N) 11(K) - 9 (S) 14 (K) - 10 (S) 9 (K) - 12 (K) 16 (K) - 13 (K) 20 (K) - 17 (K) 25 (K) - 2 Totaal Lftg. Volw. 6 2 2 20 7 8 3.33 3.5 4 - .25 .20 YSR CBCL - 0 (N) - 3 (N) - 2(N) - 0 (N) - 1 (N) - 3 (N) - 3 (N) - 0(N) 3 Totaal Lftg. Volw. 14 7 5 26 4 17 1.86 .57 3.4 - .20 .20 YSR CBCL 2(N) 10(K) 2 (N) 6 (S) 2 (N) 8 (K) 2 (N) 6 (S) 4 (N) 3(N) 10 (S) 6 (N) 8 (N) 15 (K) 9 (N) 7 (N) 4 Totaal Lftg. Volw. 4 0 3 16 0 12 4 0 4 - .25 .40 YSR CBCL 0 (N) 2 (N) 4 (N) 8 (K) 1 (N) 0 (N) 2 (N) 4 (N) 0 (N) 1 (N) 6 (N) 4 (N) 13(K) 11 (S) 16 (K) 11 (N) 5 Totaal Lftg. Volw. 11 4 6 22 11 11 2 2.75 1.83 - .50 .20 YSR CBCL 2(N) - 1 (N) - 2 (N) - 2 (N) - 3 (N) - 6 (N) - 10 (S) - 6 (N) - 22

(23)

Discussie

Het doel van deze studie was om te onderzoeken of er een relatie was tussen de kwaliteit en kwantiteit van het sociale netwerk en probleemgedrag van adolescenten in een forensische setting. Daarnaast is onderzocht of het sociale netwerk het beste in kaart gebracht kan worden met een gestructureerd risicotaxatie instrument (SAVRY) of een ongestructureerde sociale netwerkanalyse (ecogram).

De eerste hypothese, waarin werd verwacht dat er een relatie is tussen de kwantiteit en kwaliteit van het sociale netwerk van adolescenten en probleemgedrag, is gedeeltelijk bevestigd. Er is in dit onderzoek geen eenduidige relatie gevonden tussen de omvang van het sociale netwerk en het vóórkomen van probleemgedrag. Een reden hiervoor zou kunnen zijn dat deze onderzoeksvraag slechts onderzocht kon worden op basis van een klein aantal participanten die meededen aan de pilot. Bij een meerderheid van de vijf participanten in dit onderzoek leek een kleiner netwerk meer steun te bieden dan een groter netwerk. Een reden hiervoor zou kunnen zijn dat één of enkele hechte relaties reeds voldoende steun bieden waardoor het hebben van meerdere relaties geen bijdrage meer levert aan de geestelijke gezondheid (Baumeister & Leary, 1995). Echter, vervolgonderzoek met meer participanten moet uitwijzen of deze waarneming bevestigd kan worden. Er is wel een relatie gevonden tussen de kwaliteit van het sociale netwerk en het vóórkomen van probleemgedrag, waarbij een lagere kwaliteit van het netwerk samenhing met meer probleemgedrag. Meer specifiek waren problemen met leeftijdsgenoten in het sociale netwerk (de omgang met delinquente leeftijdsgenoten en afwijzing door leeftijdsgenoten) in dit onderzoek gerelateerd aan meer teruggetrokken/depressief gedrag en meer sociale problemen. Dit komt overeen met resultaten uit eerder onderzoek waarin werd gevonden dat problemen met leeftijdsgenoten, zoals een gebrek aan vriendschappen, samenhingen met problemen in de sociale interactie, een gevoel van eenzaamheid en andere emotionele problematiek (Scholte et al., 2001; Stice et al., 2004).

(24)

De relatie tussen problemen met leeftijdsgenoten en het vertonen van emotionele problemen zou voort kunnen komen uit het missen van vaardigheden op sociaal gebied. Adolescenten die moeite hebben in de relaties met leeftijdsgenoten worden afgewezen door hun prosociale leeftijdsgenoten, waardoor ze minder kansen hebben hun sociale vaardigheden te verbeteren en ze zich eenzaam voelen (Scholte et al., 2001; Asher & Paquette, 2003). Deze adolescenten sluiten zich als gevolg hiervan vaak aan bij delinquente vriendengroepen die een lagere kwaliteit van vriendschap waarborgen waardoor er tevens een verhoogd risico op eenzaamheid is en een verhoogde kans op internaliserend gedrag ontstaat (Parker & Asher, 1993; Mrug, Hoza & Bukowski, 2004). Problemen met volwassenen daarentegen, zoals geringe opvoedingsvaardigheden van de ouders, een gebrek aan steun van volwassenen of het ontbreken van een hechte band met volwassenen, hingen in dit onderzoek samen met meer agressief gedrag en regelovertredend gedrag bij adolescenten. Dit komt overeen met de verwachting dat er een relatie is tussen een gebrek aan betrokkenheid van ouders en het vertonen van externaliserende problematiek (Borum, 2000 ; Stice et al., 2004). De samenhang tussen een slechte relatie met ouders of volwassenen en externaliserend gedrag zou volgens meerdere onderzoeken voort kunnen komen uit een gebrek aan goede hechting (Knight & Tripodi, 1996; Sokol-Katz, Dunham & Zimmerman, 1997; Pomp et al., 2010). Daarnaast is in dit onderzoek ook gevonden dat er een relatie is tussen problemen met volwassenen en teruggetrokken/depressief gedrag, angstig/depressief gedrag en somatische klachten bij de adolescenten. De relatie tussen een slechte relatie met volwassenen en emotionele problematiek verloopt wellicht op indirecte wijze. Adolescenten die weinig betrokkenheid van ouders ervaren, blijken ook vaker minder steun van vrienden te ervaren en vertonen mogelijk daardoor meer internaliserend probleemgedrag (Windle, 1992).

(25)

De tweede hypothese waarin verwacht werd dat het sociale netwerk het beste in kaart gebracht kan worden door informatie uit de SAVRY en het ecogram te combineren, is tevens gedeeltelijk bevestigd. Er zijn kleine aanwijzingen dat dit het geval is voor het in kaart brengen van de relatie met leeftijdsgenoten, maar niet met volwassenen. Met betrekking tot volwassenen schetsen de SAVRY en het ecogram namelijk een gelijk beeld van het netwerk. Het ecogram laat daarentegen vaker een negatiever beeld van de relatie met leeftijdsgenoten zien dan de SAVRY. Adolescenten die op het ecogram een lage kwaliteit van de relatie met leeftijdsgenoten beschrijven, terwijl op de SAVRY geen risico met leeftijdsgenoten waarneembaar is, vertonen wel problemen op meerdere gebieden. Op basis van de geschetste relatie tussen het sociale netwerk en het gedrag van adolescenten in de eerste onderzoeksvraag (een lagere kwaliteit van het netwerk hangt samen met meer probleemgedrag), kunnen problemen met leeftijdsgenoten in het netwerk verwacht worden, zoals weergegeven in het ecogram. Het ecogram lijkt daarom een meer accuraat beeld van de relatie met leeftijdsgenoten te schetsen dan de SAVRY. Een reden dat op het ecogram vaker problemen met leeftijdsgenoten worden aangegeven dan op de SAVRY zou kunnen zijn dat de adolescent vanuit zijn eigen perceptie minder steun vanuit het netwerk ervaart dan wordt waargenomen bij een objectieve inschatting van een professionele beoordelaar met behulp van een gestandaardiseerd risicotaxatie instrument (Borum, 2000). Dit indiceert dat het belangrijk is het perspectief van de adolescent mee te nemen (zoals wordt gedaan in een forensische sociale netwerkanalyse) voor het verkrijgen van een zo volledig mogelijk beeld van de relaties in het sociale netwerk. Dit komt overeen met eerder gevonden resultaten, waaruit bleek dat vanuit het ecogram meer informatie over bepaalde relaties (zoals de relatie met leeftijdsgenoten) aangeleverd kan worden dan vanuit de SAVRY (Duits et al., 2005).

Een belangrijk resultaat van dit onderzoek is dat er een verschil lijkt te zijn in de relatie tussen leeftijdsgenoten in het sociale netwerk en probleemgedrag of de relatie met

(26)

volwassen in het sociale netwerk en probleemgedrag bij adolescenten die in een forensisch psychiatrische setting verblijven. Adolescenten die meer risico’s omtrent volwassenen in hun sociale netwerk hebben, vertonen meer emotionele problemen en gedragsproblemen terwijl adolescenten die risico’s met leeftijdsgenoten hebben, meer emotionele problemen en overige problematiek vertonen. Problemen in het sociale netwerk leiden dus niet per definitie tot hetzelfde soort probleemgedrag. Het is belangrijk dat de scheiding tussen volwassenen en leeftijdsgenoten in het sociale netwerk in relatie tot het gedrag van adolescenten wordt meegenomen in vervolgonderzoek. Vervolgonderzoek kan op deze manier veel nauwkeurigere relaties in beeld brengen. Ter illustratie, een relatie tussen problemen met leeftijdsgenoten in het netwerk en depressiviteit is veel concreter dan een relatie tussen het sociale netwerk en emotionele problemen. Concrete relaties bieden meer handvatten voor hulpverleners. Met de kennis die dit onderzoek oplevert, kunnen hulpverleners gedragingen sneller signaleren en verklaren om zo op de juiste gebieden tijdig en specifieke begeleiding in te zetten, zoals het inzetten van systeemgerichte behandeling (Sexton & Alexander, 2006). Tenslotte biedt het ecogram concrete aanknopingspunten voor behandeling, doordat het ecogram op grafische wijze overzichtelijk weergeeft bij welke contacten de adolescenten steun ervaart en welke contacten spanning geven wat kan samenhangen met destructief gedrag. Begeleiding kan hierop inspelen door steunende factoren te versterken en zich bewust te zijn van de negatieve contacten als risicofactoren (Donders & Dreessen, 2010).

Het huidige onderzoek kent enkele beperkingen die in acht genomen dienen te worden bij de generaliseerbaarheid van de resultaten uit dit onderzoek. Zo is dit onderzoek uitgevoerd met adolescenten die allemaal in dezelfde instelling verbleven, waardoor dit onderzoek een specifieke doelgroep behelst. Tevens hebben alleen

(27)

mannelijke participanten aan dit onderzoek meegedaan, waardoor de resultaten niet te generaliseren zijn naar een vrouwelijke doelgroep. De participanten zijn daarnaast van te voren niet gescreend op de mate waarin zij problemen hadden in hun sociale netwerk of in de mate waarin zij probleemgedrag binnen de instelling vertoonden. Ondanks dat verwacht werd dat de huidige doelgroep klinisch van aard is (vanwege het verblijf in een forensische behandelsetting), waren er weinig tot geen zorgelijke scores waarneembaar met betrekking tot probleemgedrag of problemen in het sociale netwerk, wellicht door het verschijnsel van onderrapportage door adolescenten in een forensische behandelsetting (Breuk, Clauser, Stams, Slot & Doreleijers, 2007). Het gevolg is dat enkele relaties tussen het sociale netwerk en probleemgedrag nu wellicht onderbelicht zijn gebleven. Dit onderzoek toont echter wel aan dat er in vervolgonderzoek sterkere relaties gevonden kunnen worden indien de adolescenten meer probleemgedrag vertonen of meer risico’s in het sociale netwerk ervaren. Daarnaast zijn er enkele methodologische beperkingen. Zo zijn de probleemschalen vanwege het ontbreken van data niet getoetst op hun interne consistentie. Tevens is voor meer robuuste uitspraken over de gevonden relaties een grotere dataset nodig, die vanwege de recente start met de afname van ecogrammen niet beschikbaar was voor het kwalitatieve deel van dit onderzoek. De kwalitatieve analyse geeft geen zekerheid over de significantie van de gevonden relaties omdat er geen toets is uitgevoerd maar vormt wel een indicatie voor relaties die in vervolgonderzoek gevonden kunnen worden. Ten slotte geven de resultaten geen richting van de gevonden resultaten weer omdat er getoetst is op samenhang en niet op causaliteit.

Uit bovenstaande beperkingen vloeien enkele mogelijkheden voort tot vervolgonderzoek in de relatie tussen het sociale netwerk en probleemgedrag. Vervolgonderzoek zou zich kunnen richten op een grotere aantal participanten, alsmede andere doelgroepen zoals meisjes of adolescenten uit andere instellingen om de

(28)

generaliseerbaarheid van de resultaten te vergroten. Tevens kan de kwalitatieve analyse uitgebreid worden met een grotere dataverzameling en een kwantitatieve toetsing om meer zekerheid te geven over de robuustheid van de gevonden resultaten. Dit onderzoek heeft daarvoor een basis gelegd, namelijk voor de manier waarop onderzoek gedaan kan worden naar de relatie tussen het gehele sociale netwerk en verschillende soorten probleemgedrag van adolescenten die verblijven in een forensisch psychiatrische setting.

(29)

Referenties

Asher, S.R., & Paquette, J.A. (2003). Loneliness and peer relations in childhood. Current

directions in psychological science, 12(3), 75-78.

Baars, H. M. J. (1994). Sociale netwerken van ambulante chronische psychiatrische

patiënten. Maastricht: Uniprint.

Bartels, A.A.J, & Spreen, M. (2005). Het sociale competentiemodel en de sociale netwerkanalyse in de forensische psychologie. In: Behandelingsstrategieën bij

forensisch psychiatrische patiënten. Uitgave: C. de Ruiter & M. Hildebrand (redactie).

(Houten: Bohn Stafleu van Loghum), 95-105.

Baumeister, R.F., & Leary, M.R. (1995). The need to belong: desire for interpersonal attachments as a fundamental human motivation. Psychological bulletin, 117(3), 497-529.

Borum, R. (2000). Assessing violence risk among youth. Journal of clinical psychology, 56, 1263-1288.

Borum, R., & Verhaagen, D. A. (2006). Assessing and managing violence risk in juveniles. New York: Guilford Press.

Bourdieu, P. (1986). The forms of Capital. In: John. G. Richardson (edt), Handbook of theory

and research in the sociology of education. New York: Greenwald Press.

Bradley, C. (2013). Handbook of psychology and diabetes. New York: Psychology Press. Breuk, R.E., Clauser, C.A., Stams, G.J., Slot, N.W., & Doreleijers, T.A. (2007). The validity

of questionnaire self-report of psychopathology and parent-child relationship in juvenile delinquents with psychiatric disorders. Journal of Adolescence, 30(5), 761-771.

Calix, A. R. (2004). Is the ecomap a valid and reliable social work tool to measure social

support? (masterthesis). The school of social work, Louisiana State University.

Coleman, J.S. (1988). Social capital and the creation of human capital. American journal of

sociology, 94, 95-120.

Cotterell, J. (2007). Social networks in youth and adolescents (2nd edition). New York:

Routledge.

De Boer, S. B. B., Boon, A. E., Verheij, F., & Donker, M. C. H. (2013). Characteristics of adolescent pyschiatric inpatients with early-onset and adolescent-onset disruptive behavior. International journal of forensic mental health, 12(1), 14-25.

(30)

Donders, M., & Dreessen, M. (2010). Verdiepen in het systeem, geeft inzicht (afstudeerproject). Avans Hogeschool 's-Hertogenbosch.

Duits, N., Van Casteren, M., Van den Brink, W., & Dorelijers, T. A. H. (2005). Risicotaxatie van geweldsrecidive bij jeugdigen. Het belang van items van de Structured Assessment of Violence Risk in Youth bij het klinisch oordeel. Tijdschrift voor

psychiatrie, 47(8), 511-518.

Eggen, A. T. J., & Kessels, R. J. (2012). Misdrijven en opsporing. In M. Rosmalen, S. Kalidien & N. De heer- de Lange (Eds.), Criminaliteit en rechtshandhaving 2011. Den Haag: WODC, CBS & Raad voor de Rechtspraak.

Evers, A., Van Vliet-Mulder, J. C., & Groot, J. C. (2006). Documentatie van tests en

testresearch in Nederland, aanvulling 2006/02 (COTAN). Amsterdam: Boom test

uitgevers.

Frensch, K. M., & Cameron, G. (2002). Treatment of choice or a last resort? A review of residential mental health placements for children and youth. Child and youth care

forum, 31(5), 307-339.

Hartmann, A. (1995). Diagrammatic assessment of family relationships. Family in society,

76(2), 111-122.

Haynie, D.L. (2002). Friendships networks and delinquency: the relative nature of peer delinquency. Journal of quantitative criminology, 18(2), 99-134.

Hildebrand, M., De Ruiter, C., & Nijman, H. (2003). PCL-R psychopathy predicts disruptive behavior among male offenders in a Dutch forensic psychiatric hospital. Journal of

interpersonal violence, 18, 1-17.

Hogewind, H., & Collot d'Escury, A. (2010). Het Steunogram: een instrument voor interventie en risicotaxatie op basis van het sociale netwerk van licht verstandelijk beperkte zedendelinquente jongeren. In A. Collot d'Escury-Koenings, H. J. Deelstra, A. J. G. B. Ponsioen, M. J. Van der Molen & D. Verstegen (Eds.), Onderzoek &

Praktijk (pp. 5-13). Utrecht: VOBC LVG.

Knight, K.W., & Tripodi, T. (1996). Societal bonding and delinquency: an empirical test of Hirschi's theory of control. Journal of offender rehabilitation, 23(1/2), 117-129. Leeuw, F.L. (1989). Sociale bindingen van jongeren,kleine criminaliteit en beleid: een

stand-van-zaken-onderzoek in tien soiaal-wetenschappelijke vakgebieden. Arnhem / Gouda:

Quint.

(31)

Lodewijks, H. (2008). Violence risk assessment in adolescents in the Dutch juvenile justice

system. Studies on the reliability and predictive accuracy of the SAVRY. Amsterdam:

Rozenberg Publishers (Proefschrift Vrije Universiteit Amsterdam).

Lodewijks, H.P.B., Doreleijers, Th.A.H., de Ruiter C., & De Wit Grouls H. (2006). SAVRY

Handleiding voor de gestructureerde risicotaxatie van gewelddadig gedrag bij jongeren. Assen: Van Gorcum.

Lodewijks, H.P.B., Doreleijers, T.A.H., De Ruiter, C., & Borum, R. (2008). Predictive validity of the Structured Assessment of Violence Risk in Youth (SAVRY) during residential treatment. International journal of law and psychiatry, 31, 263-271.

Martin, E., & Dávila, L. M. (2008). Social support network and adjustment of minors in residential child care. Psicothema, 20(2), 229-235.

Mattaini, M.A., & Daley, J.G. (1997). Should social workers rely on genograms and ecomaps? In: Thyer, B.A. (Ed.), Controversial issues in social work practice (217, 231). Needham Heights, MA: Allyn and Bacon.

McCurdy, B.L., & McIntyre, E.K. (2004). 'And what about residential...?' Rec-conceptualizing residential treatment as a stop-gas for youth with emotional and behavioral disorders. Behavioral Interventions, 19, 137-158.

Mrug, S., Hoza, B., & Bukowski, W.M. (2004). Choosing or being chosen by aggressive-disruptive peers: do they contribute to children's externalizing and internalizing problems? Journal of abnormal child psychology, 32(1), 53-65.

Mudde, N., Nijman, H., Van der Hulst, W., & Van den Bout, J. (2011). Predicting aggression during the treatment of forensic psychiatric patients by means of the hcr-20.

Tijdschrift voor Psychiatrie, 53(11), 705-713.

Mulvey, E. P., & Lidz, C. W. (1998). Clinical prediction of violence as a conditional judgment. Social psychiatry and psychiatric epidemiology, 33, 107-113.

Neill, D. (2006). Reconnecting families. Therapy today, 17(9), 19-22.

Parker, J.G., & Asher, S. R. (1993). Friendship and friendship quality in middle childhood: links with peer group acceptance and feelings of loneliness and social dissatisfaction.

Developmental psychology, 29, 611-621.

Pomp, L., & Bogaerts, S. (2008). Sociale netwerkanalyse in het tbs-systeem. Justitiële

verkenningen, 34(5), 60-77.

Pomp, L., Spreen, M., Bogaerts, S., & Völker, B. (2010). The rol of personal social networks in risk assessment and management of forensic psychiatric patients. Journal of

forensic psychology practice, 10(4), 267-284.

(32)

Schaefer, C., Coyne, J. C., & Lazarus, R. S. (1981). The health-related functions of social support. Journal of behavioral medicine, 4(4), 381-406.

Scheffers, M. (2010). Sterk met een vitaal netwerk. Empowerment en de sociaal

netwerkmethodiek. Bussum: Coutinho.

Scholte, R. H. J., Van Lieshout, C. F. M., & Van Aken, M. A. G. (2001). Perceived relational support in adolescence: dimensions, configurations, and adolescent adjustment.

Journal of research on adolescence, 11(1), 71-94.

Sexton, T.L., & Alexander, J.F. (2006). Functional family therapy for externalizing disorders in adolescents. In: J. Lebow (Ed). Handbook of clinical family therapy (pp. 164 - 194). New Yersey: John Wiley.

Slaats, M. (2012). Sociale media geven perspectief. Maatwerk, 1, 18-20.

Sokol-Katz, J., Dunham, R., & Zimmerman, R. (1997). Family structure versus parental attachment in controlling adolescent deviant behavior: a social control model.

Adolescence, 32, 199-215.

Spreen, M., Buschman, J., & Bartels, A.A.J. (2003). Sociale netwerkanalyse in de forensische

psychologie: een onderzoek naar mogelijkheden voor risicotaxatie en risicomanagement. Groningen: Dr. S. van Mesdagkliniek.

Spreen, M. (2009). Rede Marinus Spreen lector social work and arts therapies. Leeuwarden: Stenden hogeschool.

Stice, E., Ragan, J., & Randall, P. (2004). Prospective relations between social support and depression: differential direction of effects for parent en peer support? Journal of

abnormal psychology, 113(1), 155-159.

Van der Hulst, R. C. (2008). Sociale netwerkanalyse en de bestrijding van criminaliteit en terrorisme. In W. Ministerie van justitie (Ed.), Justitiële verkenningen. Sociale

netwerkanalyse (Vol. 34). Den Haag: Boom juridische uitgevers.

Van Dorsselaer, S., De Looze, M., Vermeulen-Smit, E., De Roos, S., Verdurmen, J., Ter Bogt, T., et al. (2010). Gezondheid, welzijn en opvoeding van jongeren in Nederland:

HBSC 2009. Utrecht: Trimbos-instituut.

Van Kordelaar, W.F.J.M. (2002). Beslissingsondersteuning onderzoek geestensvermogens in

het strafrecht voor volwassenen. Deventer: Kluwer.

Verhulst, F.C., Van der Ende, J., & Koot, H.M. (1996). Handleiding voor de CBCL/4-

18. Rotterdam: Afdeling Kinder- en jeugdpsychiatrie, Sophia

Kinderziekenhuis/Academisch Ziekenhuis Rotterdam/Erasmus Universiteit Rotterdam.

(33)

Verhulst, F. C., Van der Ende, J., & Koot, H. M. (1997). Handleiding voor de

Youth-Self-Report (YSR). Rotterdam: Sophia Kinderziekenhuis / Erasmus MC.

Windle, M. (1991). Temperament and social support in adolescence: interrelations with depressive symptoms and delinquent behaviors. Journal of youth and adolescence,

21(1), 1-21.

Windle, M. (1992). A longitudinal study of stress buffering for adolescent problem behaviors.

Developmental psychology, 28(3), 522-530.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Daarbij zou ook gekeken moeten worden naar verschillende doelgroepen: welke methoden zijn effectief om het sociale netwerk van ouders in het algemeen te versterken, wat is

[r]

Petri Embregts (Tranzo, Tilburg University), waaraan de zorgorganisaties Amarant Groep, Amerpoort, ASVZ, Dichterbij, Koraal Groep, Lunet Zorg, Prisma, S&amp;L Zorg,

It allows us to develop playgrounds that support open-ended play while keeping the players engaged.. However, the mere introduction of technology into playgrounds is not a guarantee

In order to investigate the effect of antioxidant supplementation in reducing the early aging of human mesenchymal stromal cells in vitro, we tried to establish different

Naar ons idee kun- nen wethouders dit (proberen te) voorkomen door de raad een expliciete keuze te laten maken voor het oppakken van een maatschappelijke kwestie in netwerkverband

Bent u bereid om met de aanbieder ( Delta fiber netwerk) in gesprek te gaan om te komen tot een structurele oplossing van de problemen3. Bent u bereid, na voltooiing van

Daarom wordt in dit onderzoek de relatie onderzocht tussen culturele variabelen, als gender rollen, mythen en stigmatisering, sociale cognities en onveilig seksueel gedrag bij