• No results found

De begeleidende docent : hoe begeleiden onderwijsinstellingen ouders in het tegengaan van pesten?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De begeleidende docent : hoe begeleiden onderwijsinstellingen ouders in het tegengaan van pesten?"

Copied!
45
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De Begeleidende Docent

Hoe begeleiden onderwijsinstellingen ouders in het tegengaan

van pesten?

Eva Hanssens 5690056 Bachelorscriptie Algemene Sociale Wetenschappen Begeleider: Drs. Mariëlle Beckers Datum: 20-06-2013

(2)

Inhoud

Voorwoord ... 2 Samenvatting ... 3 1. Inleiding ... 5 1.1 Introductie ... 5 1.2 Theoretisch kader ... 6

1.2.1 Theorieën over pestgedrag ... 6

1.2.2 Rolverdeling in aanpak pesten ... 9

1.2.3 Protocol ... 14 1.3 Maatschappelijke relevantie ... 18 1.4 Wetenschappelijke relevantie ... 19 1.5 Onderzoeksvraag ... 19 2. Methode ... 21 3. Resultaten ... 24 3.1 Introductie ... 24 3.2 School A ... 24 3.2.1 Resultaten interviews ... 24 3.3 School B ... 29 3.3.1 Resultaten interviews ... 29 3.4 Vergelijking ... 33 4. Conclusie ... 35 4.1 Aanbevelingen ... 37 4.2 Discussie ... 37 Literatuur ... 38 Internet ... 41 Bijlage ... 42 Vragenlijst ... 42 1

(3)

Voorwoord

Beste lezer,

Na vijf maanden hard werken presenteer ik u mijn bachelorscriptie van de studie Algemene Sociale Wetenschappen aan de Universiteit van Amsterdam. Het uitvoeren van een onderzoek alleen was een grote uitdaging voor mij. Ondanks dat het op bepaalde momenten lastig was en dat ik helemaal vast liep ben ik toch trots op het feit dat ik het heb kunnen voltooien.

Afgelopen jaar werd Nederland opgeschrikt door een aantal zelfdodingen door jongeren waarbij achteraf bleek dat zij gepest werden. Net als de rest van Nederland zette me dit aan het denken. Bijna elke school is bezig met het tegengaan van pesten, hoe komt het dat het nog steeds zo ver kan gaan dat jongeren geen andere oplossing meer zien? Door het volgen van vakken binnen de minor Opvoedingsondersteuning ben ik me gaan afvragen wat de rol van ouders is in het tegengaan van pesten. Na een gesprek met een medewerker van de GGD werd mij verteld dat ouders hierin een grote rol spelen, echter lopen deze ouders vaak vast wanneer de school ingeschakeld wordt. Volgens de GGD-medewerker krijgen de ouders vaak het idee dat scholen niets kunnen of willen doen om het pesten tegen te gaan. Hierop besloot ik om uit te zoeken hoe scholen handelen en met name hoe de ouders begeleid worden.

Dat mijn scriptie nu voor u ligt heb ik natuurlijk niet helemaal aan mezelf te danken. In de eerste plaats wil ik mijn begeleider Mariëlle Beckers bedanken. Zonder haar begeleiding in het vinden van de juiste structuur en haar snelle reacties had ik mijn bachelorscriptie niet in dit tijdsbestek af kunnen hebben. Ook de participanten van mijn onderzoek wil ik graag bedanken. Ondanks de drukbezette agenda’s hebben deze tien mensen mij enorm geholpen door tijd vrij te maken en mijn vragen te beantwoorden. Daarnaast wil ik Roel van de Pas, Masja Hanssens, Miranda Mensen en mijn ouders bedanken voor hun steun.

Eva Hanssens

Rotterdam, 18 juni 2013

(4)

Samenvatting

Na verschillende berichtgevingen in de media over jongeren die zelfmoord hebben gepleegd waarbij achteraf bleek dat ze gepest werden staat het onderwerp pesten weer volop in de aandacht. Pesten bestaat uit drie componenten een persoon fysiek, verbaal of psychologische schade toe te brengen, dit komt structureel voor en de macht is systematisch ongelijk verdeeld. Het pestgedrag ontstaat om een bepaalde behoefte te vervullen, dit kan zijn om macht te verkrijgen, maar the kan ook een daad uit frustratie zijn. Het ASE-model kan een verklaring bieden voor het vertonen van pestgedrag. Attitude, sociale invloeden en eigen effectiviteit bepalen of pestgedrag wordt uitgevoerd.

Scholen worden vaak verantwoordelijk gehouden voor het tegengaan van pesten. Een schoolbrede aanpak, samenwerking tussen school, ouders en leerlingen, wordt aanbevolen om het pesten tegen te gaan. Het is echter niet bekend hoe deze aanpak er in de praktijk uit ziet. Aan de hand van de begeleidingsstijlen ontwijkend, aanmoedigend, raadgevend, voorschrijvend en samenwerkend zal worden gekeken welke begeleidingsstijlen toegepast worden door de scholen.

Aan de hand van semi-gestructureerde diepte interviews met directie, intern begeleider en leerkrachten van twee verschillende basisscholen zal bekeken worden op welke wijze de school het pesten aanpakt en hoe de verschillende rollen en met name die van de ouder ingevuld wordt. De interviews zullen worden opgenomen en worden uitgeschreven. Wanneer de interviews zijn uitgeschreven zal aan de hand van de deelvragen gelabeld worden. Vervolgens zal de verkregen data worden geanalyseerd middels de grounded theory.

Uit de interviews bleek al snel dat beide scholen via een heel andere methode werkten. School A hanteerde de No Blame Methode, waarin er geen schuldige aangewezen wordt en pesten direct binnen de school aangepakt wordt. School B werkt met De Vreedzame School, een bredere methode waarin een aanpak zit om pesten tegen te gaan. School A hanteert de ontwijkende stijl, enkel het informeren van ouders van het gepeste kind, en wanneer er sprake is van psychische problematiek wordt de raadgevende begeleidingsstijl gehanteerd. School B hanteert de ontwijkende stijl, de raadgevende stijl en de samenwerkende stijl. Afhankelijk van de situatie, het kind en de ouder wordt de begeleiding gekozen.

Uit de verkregen data is gebleken dat verschillende begeleidingsstijlen worden gehanteerd. Binnen beide scholen wordt echter geen beschrijving gegeven van welke begeleidingsstijl

(5)

wordt gehanteerd in welke situatie. Een aanbeveling voor scholen om een zo goed mogelijke aanpak te hebben tegen het pesten is om dit in het protocol op te nemen. Wanneer ouders op een juiste manier benaderd worden zal de samenwerking om pesten tegen te gaan soepeler verlopen.

(6)

1.

Inleiding

1.1 Introductie

Na een aantal opvallende berichten in de media over jongeren die zelfmoord gepleegd hebben waarbij achteraf bleek dat ze gepest werden, staat pesten weer volop in de aandacht. Met name de vraag hoe pestgedrag tegen gegaan kan worden krijgt veel aandacht. Om deze reden is er besloten tot een intensieve samenwerking tussen het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de Kinderombudsman, kamerleden, scholen en maatschappelijke organisaties dat heeft geresulteerd in de aanpak tegen pesten. De drie hoofdpunten die in deze aanpak van pesten staan beschreven zijn normstelling en bewustwording, toerusting van ouders en leerlingen, leraren en scholen en formeel kader (Dekkers & Dullaert, 2013).

Met het eerstgenoemde punt, de normstelling en bewustwording, wordt bedoel dat scholen en ouders samen met leerlingen in gesprek gaan en één lijn trekken over acceptabel en onacceptabel gedrag. Tijdens dit gesprek moet ook duidelijk worden wat er verwacht wordt van welke partij. Het tweede punt dat in de aanpak van pesten beschreven staat heeft betrekking op het vergaren en delen van kennis over pesten. Uit onderzoek van Brown et al. (2012) blijkt dat ouders er vaak alleen voor staan. Voor ouders is het niet altijd duidelijk waar zij terecht kunnen binnen de school wanneer hun kind gepest wordt (Brown, Aalsma & Ott, 2012; Dekker & Dullaert, 2013). Volgens het plan van aanpak van pesten moet met name de klachtenregeling geoptimaliseerd worden. De klacht die hier bedoeld wordt is het melden van pesten door ouders bij scholen. Het moet duidelijk zijn waar de ouders terecht kunnen en vervolgens is het de bedoeling dat de scholen daadwerkelijk iets met deze klacht gaan doen. Indien scholen deze klacht niet oppakken moet het daarom mogelijk zijn om in een dergelijke situatie een klacht in te kunnen dienen bij de Kinderombudsman (Dekker & Dullaert, 2013). Het formele kader dat aangehaald wordt in de plan van aanpak van pesten houdt in dat het verplicht wordt een schoolbrede aanpak te hanteren. Een schoolbrede aanpak houdt in dat een probleem aangepakt wordt op elk niveau binnen de school, dit houdt in dat de directie, leerkrachten en leerlingen samen moeten werken. Door deze aanpak van pesten is het de bedoeling dat gegarandeerd kan worden dat elke school voldoende tijd besteed aan het tegengaan van pesten zodat elk kind op elke school in een veilige leeromgeving is.

In dit onderzoek zal een definitie van pesten en de gevolgen van pesten besproken worden. Er zal vervolgens gekeken worden naar de kenmerken van pesters en hun slachtoffers en er zullen mogelijke verklaringen voor pestgedrag worden besproken. Om een schoolbrede

(7)

aanpak te hanteren zal de invulling van deze rollen door school en ouders worden bekeken. Het toelichten van het belang van een protocol is hier dan ook relevant en zal worden toegelicht. Ook worden twee mogelijke methoden die in een protocol gehanteerd worden uitgelegd, de No Blame Methode en De Vreedzame School. Na de theoretische toelichting zal in de methode uitgelegd worden hoe het onderzoek en de analyse van de resultaten uitgewerkt gaan worden.

1.2 Theoretisch kader

1.2.1 Theorieën over pestgedrag

Pesten bestaat uit drie componenten namelijk een persoon fysiek, verbaal of psychologische schade toe te brengen, dit komt structureel voor en de macht is systematisch ongelijk verdeeld (Olweus, 1997). De pester heeft de macht over het gepeste kind (Veenstra, Lindenberg, Oldehinkel, de Winter, Verhulst & Ornel, 2005). Het gepeste kind kan zich niet of niet voldoende verdedigen tegen de pester (van Dorsselaer, de Looze, Vermeulen-Smit, de Roos, Verdurmen, ter Bogt & Vollebergh, 2009). De pester is de spreekwoordelijke winnaar en het gepeste kind is de verliezer (van der Meer, 2003).

Pesten kan op een directe en een indirecte manier plaatsvinden. Wanneer het over direct pesten gaat zijn het open aanvallen op een andere leerling. Hierbij wordt gebruik gemaakt van scheldwoorden, gebaren, gezichtsuitdrukkingen of fysiek contact (Olweus, 1993). Deze manier van pesten wordt voornamelijk toegepast door jongens (Parker, Rubin, Erath, Wojslawowicz & Buskirk, 2006). Bij indirect pesten wordt een leerling buitengesloten en heeft moeite met het maken van vrienden binnen de klas (Olweus, 1993). Indirect pesten wordt met name gezien bij meisjes (Parker et al., 2006). Relatief nieuwe manieren van pesten zijn het digitaal en mobiel pesten. Kinderen of jongeren gebruiken dan het internet of pesten elkaar door vervelende berichten via de mobiele telefoon te sturen (Veenstra et al., 2005). Pesten komt regelmatig voor onder kinderen, met name in het basisonderwijs. In een onderzoek van van Dorsselaer et al. (2009) werd aan de kinderen in de hoogste klas, groep 8, van het basisonderwijs gevraagd hoe zij tegen de school, hun leerkrachten en hun klasgenoten aankijken. Een derde van deze kinderen geeft aan in de afgelopen maanden gepest te zijn. Van deze kinderen wordt 28% structureel gepest, het gaat dan om één op de tien kinderen. Een kwart van de basisschoolkinderen geeft aan wel eens gepest te hebben en zes procent geeft aan structureel te pesten (van Dorsselaer et al., 2009; Zeijl, Crone, Wiefferink, Keuzenkamp,

(8)

Reijneveld, 2005). Deze cijfers tonen aan dat het een veelvoorkomend probleem is dat alle aandacht verdient.

Pesters worden vaak omschreven als meer agressief, groter of fysiek sterker dan hun peers en hebben externaliserende coping strategieën (Gladstone, Paker & Malhi, 2006). Een coping strategie is een strategie die door kinderen wordt toegepast in de omgang met verschillende zaken, dit kan gaan over het ontvangen van kritiek maar ook over het ontvangen van een compliment. Wanneer het een externaliserende coping strategie betreft houdt dit in dat het een expressieve manier van omgaan is, door bijvoorbeeld fysiek of verbaal geweld te gebruiken, en dat het kind het niet in zichzelf oplost (Siegler et al., 2003). Bij een externaliserende coping stijl worden anderen er ook door beïnvloedt. Het kan dus zo zijn dat een kind kritiek krijgt en het kind dit aan de hand van een externaliserende copingstijl mee omgaat en dat hiermee een ander kind er ook door wordt beïnvloedt of geraakt. De kinderen die gepest worden zijn vaak verlegen, introvert, hebben een negatief zelfbeeld en zijn fysiek zwakker in vergelijking met peers die niet gepest worden. Naast deze twee bekende groepen is er ook de groep bully-victim. Deze groep is zowel pester als slachtoffer (Olweus, 1997).

1.2.1.1 Gevolgen

Vanuit de definitie van pesten blijken de gevolgen op de korte termijn voor kinderen die in hun jeugd gepest zijn al. Er wordt gesproken van psychische schade die wordt toegebracht aan kinderen (van der Meer, 2003). Daarnaast is er sprake van meer schoolverzuim, slaapproblemen, emotioneel onaangepast psychosomatische problemen, slechte/zwakke relaties, isolatie, laag zelfbeeld en hiermee een laag zelfvertrouwen (Brown et al., 2012; Fekkes et al., 2005).

Ook op de lange termijn zijn veel nadelige gevolgen te vinden voor gepeste kinderen. In het onderzoek van Copeland, Wolke, Angold & Costello (2013) zijn resultaten gevonden waarin tot in ieder geval tien jaar later nog sprake is van nadelige gevolgen. In dit onderzoek is gevonden dat gepeste kinderen op latere leeftijd te maken krijgen met emotionele stoornissen zoals een depressie. Er is dan regelmatig sprake van een comorbiditeit met angststoornissen (Gladstone et al., 2006). In hetzelfde onderzoek van Gladstone et al. (2006) is gevonden dat mensen die vroeger gepest zijn vaker werkloos zijn en meer gebruik maken van ziekte uitkeringen. Naast de gevolgen voor kinderen die gepest zijn, zijn er ook gevolgen voor de pesters. Het vertonen van pestgedrag kan namelijk een voorbode zijn voor latere

(9)

gedragsproblemen. Pesters hebben een vergrote kans op een paniekstoornis, depressie, delinquentie, criminaliteit of alcoholproblemen (Copeland et al., 2013; Veenstra et al., 2005).

1.2.1.2 Verklaringen pestgedrag

Verschillende onderzoekers hebben verschillende verklaringen gevonden voor pestgedrag. Pesten is het bewust uitvoeren van gedrag om een bepaald doel te bereiken. Deze doelen kunnen van elkaar verschillen. Het kan bijvoorbeeld zijn om erbij te horen of het kan een daad uit frustratie zijn of (van der Meer, 2003; Ruigrok, 2010). Het erbij horen is een existentiële behoefte. Door het tonen van dominant gedrag kan een kind hogerop komen in de hiërarchie. Deze status wordt behaald door herhaaldelijk te ruziën en het vervolgens goed te maken. Wanneer een kind bedreven raakt in deze sociale vaardigheden zal deze hoger in de hiërarchie geplaatst worden (Siegler et al., 2003). Pesten als daad uit frustratie is eerder al aangehaald als externaliserende copingstrategie. Daarnaast is deze externaliserende copingstrategie te koppelen aan het zondebokfenomeen. Het zondebokfenomeen wordt door van der Meer (2003) gedefinieerd als “de overdracht van vijandig gedrag van een onschuldig en hulpeloos slachtoffer, wanneer en omdat de eigenlijke bron van frustratie niet aanwezig is of om andere redenen niet kan worden aangevallen” (49). De pester reageert zijn eigenlijke frustratie af op iemand anders, vaak een fysiek zwakker kind (Gladstone et al., 2006).

Het daadwerkelijk vertonen van pestgedrag is weer afhankelijk van drie determinanten, attitude, sociale invloeden en eigen effectiviteit gevonden in het ASE-model. Het ASE-model is gebaseerd op de sociale leertheorie van Bandura en de theorie van beredeneerd gedrag van Fishbein en Ajzen (1975; in Heerkens, Kuiper & Balm 2010). Deze drie determinanten bepalen de intentie van een persoon om bepaald gedrag uit te voeren. De determinant attitude betreft de houding van een persoon tegenover bepaald gedrag, de voor- en nadelen worden hierbij afgewogen. Voor een pester houdt dit in dat deze meer voordelen ziet in het vertonen van pestgedrag en hiermee een positieve attitude heeft ten aanzien van pesten (Heerkens et al., 2011; Hertenberg, 2010).Bij de sociale invloeden moet gedacht worden aan mensen in de omgeving van een persoon die van invloed kunnen zijn op het gedrag, zoals ouders, vrienden en leerkrachten (Hertenberg, 2010). Pesters zullen door deze personen gestimuleerd worden om pestgedrag te vertonen. Het kan ook mogelijk zijn dat het pestgedrag niet wordt afgekeurd en hiermee zal het pestgedrag niet gecorrigeerd worden. De eigen effectiviteit is het vertrouwen dat een persoon heeft in zijn eigen kunnen om bepaald gedrag te vertonen (Heerkens et al., 2011; Hertenberg, 2010).

(10)

1.2.2 Rolverdeling in aanpak pesten

In het onderzoek van Mishna, Pepler & Wiener (2006) wordt gevonden dat volwassenen het lastig vinden om in te grijpen. Het pestgedrag uit zich met name wanneer volwassenen niet in de buurt zijn. Hierdoor is het voor volwassenen vaak niet waarneembaar. Om deze reden wordt steeds meer gebruik gemaakt van peers in het tegengaan van pesten. Het pestgedrag tussen vrienden is ook lastig waar te nemen. Het is niet altijd duidelijk of het daadwerkelijk pestgedrag is of dat het normaal gedrag is voor de leeftijd. Het waarnemen is niet het enige probleem waar volwassenen tegenaan lopen. Een ander belangrijk punt is de aanpak. Het is niet altijd bekend hoe er gehandeld dient te worden.

De rol van de ouders is op drie manieren van belang. Ouders hebben allereerst een voorbeeldfunctie voor hun kinderen. Naast deze voorbeeldfunctie behoren ouders op de hoogte te zijn van wat hun kinderen doen en met wie, de controlerende functie. Als laatste behoren ouders een ondersteunende functie te vervullen. Het gezinsleven en peer relaties, relaties tussen leeftijdsgenoten, zijn twee sociale werelden die op deze drie manieren aan elkaar gelinkt zijn, als voorbeeldfunctie, ondersteunende functie en als controlerende functie (Limper, 2000; Rubin, Coplan, Nelson & Cheah, 2003; Aangehaald in Siegler et al., 2003). De voorbeeldfunctie, ook wel modeling, is het leren door het imiteren van gedrag van anderen. Bij kinderen zijn onder andere de ouders belangrijke modellen, door Mead (1934; in Lombaert & De Brabander, 2008) ook wel de primaire socialisatie genoemd. Het eerste stadium, de play-stadium, begint al vanaf de babytijd. Een baby leert onbewust gedrag aan door gedrag van anderen te imiteren. Vanaf drie-jarige leeftijd start de bewuste socialisatie en gaan kinderen rollen imiteren van mensen uit hun directe omgeving, zoals de vader, de moeder of de kleuterleidster. Een voorbeeld hiervan kan zijn dat ouders thuis gebruik maken van dwang of agressie waardoor er een grotere kans bestaat dat hun kinderen dit gedrag imiteren in de rollenspellen. Wanneer ouders hier niet ingrijpen is de kans groot dat de kinderen zich buitenshuis ook agressief gaan gedragen. Agressief gedrag kan vervolgens leiden tot afwijzingen door peers dat leidt tot een lagere plaats in de hiërarchie (Siegler et al., 2003).

De ondersteunende functie is een belangrijke functie van ouders. Wanneer ouders een stressvol leven leiden is het van belang dat dit niet een negatieve uitwerking heeft op de kinderen. Wanneer ouders goede coping strategieën hanteren voor stress, het vermogen om problemen op te lossen op correcte wijze, zullen kinderen geen stress ervaren van de ouder

(11)

dat weer kan leiden tot probleemgedrag zoals fysiek en verbaal agressief gedrag. Dit gedrag kan zoals eerder aangegeven leiden tot afwijzingen door peers en een lagere plaats in de hiërarchie (Siegler et al., 2003). Daarnaast is deze ondersteunende functie van belang in de rol van ouders als signaleerder. Kinderen die gepest worden vertellen dit eerder aan hun ouders dan aan een andere volwassene, echter doen ze dit alleen wanneer er sprake is van een ondersteunende thuissituatie (Holt, Kaufman Kantor & Finkelhor, 2009; Limper, 2000). Als ouder is het belangrijk om te weten met wie je kind omgaat, wat en waar dit zich afspeelt. Wanneer deze controlerende functie ontbreekt kunnen de ouders geen invloed uitoefenen op het gedrag van hun kind. Dit houdt in dat wanneer kinderen pestgedrag vertonen ouders hier zelf geen zicht op hebben en hiermee kunnen zij dit gedrag niet corrigeren. Zoals eerder aangegeven vervult het vertonen van pestgedrag een bepaalde functie. Wanneer ouders hun kinderen niet aanleren hoe er in bepaalde situaties om gegaan dient te worden is het niet mogelijk dit gedrag te controleren en eventueel te corrigeren. Deze drie functies van de ouder vergroten of verkleinen de kans op het vertonen van pestgedrag door hun kinderen. Wanneer deze functies goed ingevuld worden door de ouders is het mogelijk om pestgedrag te voorkomen dan wel tegen te gaan (Siegler et al., (2003).

De rol van ouders in het tegengaan van pesten kan op verschillende manieren worden ingevuld. Er is de rol van signaleerder en als intervenierend persoon. De rol van signaleerder is van belang aangezien kinderen die gepest worden dit eerder aan hun ouders vertellen dan aan een andere volwassene (Limper, 2000). In een onderzoek van Brown et al. (2012) naar ouders van gepeste kinderen en op welke wijze deze situatie door de ouders aangepakt wordt en hun ervaringen hierin. Uit dit onderzoek kwamen drie mogelijkheden ter sprake in het rapporteren van pesten op scholen. De eerste mogelijkheid is dat ouders niet weten bij wie ze het pesten kunnen melden. De tweede mogelijkheid die gevonden is binnen dit onderzoek is dat scholen geen prioriteit willen maken van het tegengaan van pestgedrag. Als derde en laatste mogelijkheid gaf slechts één ouder aan dat het pesten is aangepakt en gestopt. Tien van de elf ouders gaven aan dat scholen geen extra maatregelen hadden getroffen in de aanpak van pesten en werden hiermee niet geholpen.

Wanneer een ouder op de hoogte is van het pesten is het volgens Limper (2000) van belang dat dit gecommuniceerd wordt aan de school om de pestsituatie op te lossen. Echter vertelt slechts 61% van de gepeste kinderen dit aan een volwassene, hiermee wordt gedoeld op een leerkracht of ouder (Holt et al., 2009). Uit dit onderzoek blijkt dat een groot gedeelte van de

(12)

gepeste kinderen het niet zelf zal vertellen aan een volwassen persoon. Voor deze gepeste kinderen zal het signaleringsvermogen van zowel de ouders als de leerkrachten van belang zijn. Wanneer de ouders en leerkrachten niet signaleren dat het kind gepest wordt, is het ook niet mogelijk om het gepeste kind hulp te bieden. Dit toont het belang aan van het signaleringsvermogen van de leerkracht zodat deze het proces tegen het pestgedrag te starten. De school wordt vaak verantwoordelijk gehouden om het pestgedrag van kinderen tegen te gaan, de school is verantwoordelijk voor het creëren van een veilig pedagogisch klimaat (Limper, 2000; Rodkin & Hodges, 2003). Toch wordt door verschillende onderzoeken aanbevolen een schoolbrede aanpak, samenwerking tussen school, leerlingen en ouders, te hanteren (Ahmed & Braithwaite, 2004; Fekkes, Pijpers & Verloove-Vanhorick, 2005; Limper, 2000; Olweus, 1993; Rodkin & Hodges, 2003).

Er zijn verschillende mogelijkheden om pesten aan te pakken. Een mogelijke aanpak van pesten kan als volgt ingevuld worden. De school en de ouders van de pester kunnen hun bijdrage leveren door de pester duidelijk te maken dat pesten als iets serieus wordt gezien en dat zij dit niet tolereren. Wanneer ouders en school dezelfde attitudes hanteren en uitdragen naar de kinderen is er een grotere kans dat het kind zijn gedrag zal aanpassen. School en de ouders van gepeste kinderen kunnen helpen in het tegengaan van het pesten door te helpen het sociale netwerk en het zelfvertrouwen van hun kind te vergroten. Samen met de school zal er gewerkt worden aan de sociale vaardigheden van het kind en hiermee leren wat de informele sociale regels zijn tussen peers (Olweus, 1993).

Er zijn tegenwoordig ook andere aanpakken die gezien worden als effectief. In één van deze aanpakken wordt gesteld dat pestgedrag een behoefte vervult. Wanneer scholen en ouders op de hoogte zijn van deze behoeften is het mogelijk hier een positieve invulling aan te geven. Dat wil zeggen dat door het aanpassen van de manier van het vervullen van behoeften kan pestgedrag worden tegen gegaan (Ruigrok, 2010).

Doordat in verschillende onderzoeken wordt aanbevolen om een samenwerking tussen ouders en school te bewerkstelligen in het tegengaan van pesten is het van belang om te bekijken op welke wijze scholen de ouders begeleiden in hun rol in het tegengaan van pesten (Ahmed & Braithwaite, 2004; Fekkes et al., 2005; Limper, 2000; Olweus, 1993; Rodkin & Hodges, 2003). Door van Iersel en Westerink (2001) worden vijf verschillende begeleidingsstijlen onderscheiden. Hierbij gaat het om ontwijken, aanmoedigen, raadgeven, voorschrijven en samenwerken. Wanneer het de ontwijkende begeleidingsstijl betreft stelt de begeleider, de

(13)

leerkracht, zich terughoudend op. De leerkracht laat het probleem voor wat het is en gaat hier niet dieper op in. De aanmoedigende begeleidingsstijl kenmerkt zich door de ander, de ouders, zelf naar oplossingen te laten zoeken. De leerkracht luistert naar het verhaal van de ouders en door structuur aan te brengen in dit verhaal de ouders zelf naar een oplossing laten zoeken. De raadgevende begeleidingsstijl houdt in dat de leerkracht aan de hand van zijn deskundigheid adviezen geeft aan de ouders. De leerkracht is in deze situatie degene die de mogelijke oplossingen aanreikt. Vervolgens is het de taak van de ouders om te kiezen uit de mogelijke opties. De voorschrijvende begeleidingsstijl lijkt op de raadgevende begeleidingsstijl. Het verschil tussen deze twee stijlen is dat in de voorschrijvende begeleidingsstijl de leerkracht een oplossing bedenkt en zelf de verantwoordelijkheid neemt voor deze oplossing. De laatste begeleidingsstijl is samenwerken. De leerkracht stelt zich in deze situatie actief op en laat ruimte over voor de ouder. Door goed naar elkaar te luisteren is het de bedoeling dat er samen naar een mogelijke oplossing gezocht wordt. Vervolgens zullen beide partijen aan deze oplossing werken.

De eerder genoemde onderliggende determinanten van pesten maakt duidelijk dat verschillende pestsituaties verschillende achtergronden kennen. Het spreekt dan ook voor zich dat de bestrijding van verschillende pestsituaties om een verschillende aanpak vraagt. Deze diversiteit in pestsituaties en achtergronden vragen een hoge mate van adaptiviteit aan de scholen. Afhankelijk van de leerkracht, intern begeleider of anti-pest coördinator, de desbetreffende ouders, pestsituatie en de achtergronden van de pestsituatie zal deze eventueel in samenwerking met de ouders tot een oplossing van de pestsituatie moeten komen. De school dient bekend te zijn met de verschillende begeleidingsstijlen en te weten welke begeleidingsstijl in de verschillende situaties gehanteerd wordt (Halem, Leeuw & Stuut, 2008).

De eerste begeleidingsstijl, ontwijkend, wordt gehanteerd in situaties wanneer de problemen binnen de school opgelost kunnen worden. Het is hierbij wel gepast om ouders te informeren van wat zich binnen de school afspeelt. Hierbij kan gedacht worden aan een eerste conflict tussen twee kinderen. De aanmoedigende begeleidingsstijl kan worden toegepast wanneer er iets binnen de thuissituatie aangepast dient te worden. In de raadgevende begeleidingsstijl krijgen ouders advies en hierbij is het aan de ouder om hier iets mee te doen of niet. Dit kan worden toegepast in dezelfde situatie als van de ontwijkende begeleidingsstijl. Als school kan dan voorzorg genomen worden en opties geven aan de ouder om zo één lijn te trekken en dat in de school- en de thuissituatie dezelfde regels gehanteerd worden. Wanneer het conflict

(14)

ernstiger wordt of langer duurt kan een voorschrijvende begeleidingsstijl worden aangehouden. Hierbij krijgen ouders opdrachten en zal school erop toezien dat deze nagekomen worden. De samenwerkende begeleidingsstijl kan gebruikt worden in verschillende situaties. Deze worden gebruikt wanneer er specifiek op het kind gebaseerd gewerkt wordt. Ouders en school kennen het kind beiden op hun eigen manier en door samen te werken kunnen ze tot een plan komen dat is aangepast aan het kind (Halem et al., 2008). Om de begeleidingsstijl op een juiste manier toe te passen is goede communicatie nodig tussen school en ouders. Om een goede communicatie tot stand te laten komen is het van belang om te kijken hoe communicatie nu eigenlijk in elkaar zit. In communicatie tussen mensen is er altijd sprake van een zender en een ontvanger. Maar er is meer dan alleen een boodschap verzenden tussen de zender en ontvanger. Wanneer een ouder de school inlicht over een gepest kind zit er een doel achter de boodschap. Verschillende doelen kunnen zijn het vragen om hulp, het bevelen van hulp of alleen een luisterend oor. De boodschap zal dan ook per begeleidingsstijl anders geformuleerd worden. Wanneer deze boodschap op de juiste manier geformuleerd wordt kan deze op de juiste manier geïnterpreteerd worden door de ontvanger (Janssen et al., 2007).

De juiste formulering van een boodschap is van groot belang voor een goede zender. Een goede ontvanger gaat op zoek naar de boodschap achter de gecodeerde boodschap. De ontvanger probeert dan te achterhalen wat de mogelijke intenties van de zender zijn. De ontvanger gaat er dus vanuit dat de zender iets wil met zijn boodschap en dat dit aansluit bij de behoefte van de ontvanger (Janssen et al., 2007). Wanneer er dan gedacht wordt aan de situatie van de ouder die de school informeert wil dat het gepeste kind geholpen wordt. Voor de school is dit ook een behoefte aangezien deze verantwoordelijk is voor het creëren van een veilig pedagogisch klimaat op school.

Aan dit model kunnen dan nog twee begrippen toegevoegd worden. Het gaat dan om het medium en de terugkoppeling. Het medium is de manier waarop een boodschap van de zender naar de ontvanger wordt overgebracht. Dit kan onder andere via de mail, via een brief of mondeling. De terugkoppeling is een reactie op de boodschap vanuit de ontvanger naar de zender. Zenders willen graag weten of de boodschap is ontvangen en of deze op correcte wijze is geïnterpreteerd. Ontvangers reageren daarom op deze boodschap als een soort terugkoppeling of feedback (Janssen et al., 2007).

(15)

1.2.3 Protocol

Om te kunnen starten met het tegengaan van pestgedrag is een protocol van groot belang. Een pestprotocol is namelijk een handvat met richtlijnen voor leerkrachten, leerlingen en ouders. Hierin staat hoe leerkrachten dienen te handelen wanneer pestgedrag gesignaleerd wordt. In een protocol kan beschreven wat pesten is, wat de signalen hiervan zijn en op welke wijze het pestgedrag aangepakt dient te worden. Het doel van deze richtlijnen is het bieden van ondersteuning aan leerkrachten, ouders en leerlingen en het verbeteren van de hulp die geboden wordt. Door de richtlijnen in een protocol wordt het voor de mensen die hiermee werken makkelijker om bepaalde beslissingen te maken, zoals wanneer in te grijpen in een pestsituatie of bij ernstige pestsituaties hoe deze verder aangepakt moeten worden en met behulp van welke hulpinstanties (Kremer et al., 2010).

Naast de aanpak van pesten in een protocol worden ook andere dingen vast gelegd. Volgens de nieuwe aanpak van pesten moet in een protocol een anti-pest methode gehanteerd worden, er moet een pestcoördinator aangesteld worden en het monitoren van de veiligheid van de kinderen moet aangegeven worden. Twee mogelijke methodes, No Blame Methode en De Vreedzame School, die gehanteerd kunnen worden binnen een pestprotocol zullen hieronder worden toegelicht.

1.2.3.1 No Blame Methode

De No Blame Methode staat bekend om het feit dat er geen schuld of straf uitgesproken wordt. Wanneer een kind als “pester” of “slachtoffer” wordt genoemd kan dit schadelijk zijn voor het zelfbeeld van het kind. Naast dat het schadelijk kan zijn voor het zelfbeeld van het kind kan het ook weerstand oproepen bij de ouders dat niet wenselijk is aangezien het doel is om samen te werken met de ouders.

Twee andere kenmerken van de No Blame Methode zijn het incident niet tot de bodem uitzoeken en niet alleen het gedrag van het slachtoffer veranderen. De incidenten worden niet tot op de bodem uitgezocht, omdat kinderen vaak sociaal wenselijk antwoorden. De kinderen kunnen hun eigen beweegredenen ook niet uitleggen daar hun communicatieve vaardigheden nog niet ver genoeg zijn ontwikkeld. Het gedrag van het slachtoffer veranderen heeft volgens de No Blame Methode ook geen positief effect. Wanneer het slachtoffer de nieuwe sociale vaardigheden toepast en het blijkt niet te helpen gaat het slachtoffer denken dat het zijn eigen schuld is en dat is niet het geval.

(16)

De No Blame Methode werkt volgens een zeven stappen plan; neem het slachtoffer apart, regel een gesprek met betrokken kinderen, leg het probleem uit, deel de verantwoordelijkheid, vraag de groep naar ideeën, laat het aan hen over en de volgende ontmoeting.

Wanneer pesten wordt gesignaleerd dient de leerkracht een gesprek aan te gaan met het slachtoffer. Tijdens dit gesprek wordt er gepraat over de gevoelens van het slachtoffer, er wordt niet ingegaan op de incidenten. Het is wel van belang dat duidelijk is wie erbij betrokken zijn. Om deze namen te verkrijgen dient duidelijk aangegeven te worden dat de pesters niet gestraft worden, maar dat er een gesprek met de pesters zal plaatsvinden. Na het gesprek met het slachtoffer moet er gevraagd worden of er iets vertrouwelijks is besproken dat niet besproken mag worden met de pesters en dat die informatie dan ook niet doorgegeven wordt.

De tweede stap is een gesprek organiseren met de betrokken kinderen, hier worden ook medestanders en omstanders mee bedoeld. Naast de pesters worden ook kinderen in het gesprek betrokken die sociaal hulpvaardig en betrouwbaar zijn. Het is van belang dat het een sterke groep moet vormen, dit leidt namelijk tot het beste resultaat.

De derde stap is daadwerkelijk het gesprek aangaan met de samengestelde groep. Hier wordt door de leerkracht uitgelegd hoe het slachtoffer zich voelt. Ook hier wordt niet gepraat over de incidenten en wordt er geen schuldige aangewezen.

In de vierde stap wordt er duidelijk gemaakt dat iedereen binnen de samengestelde groep verantwoordelijk is voor het gevoel van het slachtoffer echter wordt er nog steeds geen schuldige aangewezen. Er wordt enkel aangegeven dat elk lid van deze samengestelde groep kan bijdragen aan het veranderen van het gevoel van het slachtoffer.

Stap vijf houdt in dat elk lid van de samengestelde groep met mogelijke oplossingen moet komen om het slachtoffer te helpen en zich beter te laten voelen. Het is de bedoeling dat elk kind zelf iets bedenkt dat gedaan kan worden. Er wordt dan bedoeld dat een kind zegt “Ik kan het kind helpen door…” en dit zelf aan te vullen. Dit kan zijn dat het slachtoffer elke dag begroet wordt of dat tijdens de lunch iemand naast hem gaat zitten. Het moet niet gezien worden als een belofte, maar als een intentieverklaring.

In de zesde stap wordt een vervolgafspraak gemaakt met de groep om over één of twee weken bij elkaar te komen en vervolgens te bespreken hoe de individuele taken zijn verlopen. In deze vervolgafspraak wordt met elk kind individueel gesproken. Op deze manier kan een kind naar

(17)

waarheid vertellen of hij zijn intentie is nagekomen en waarom dit wel het geval is of waarom niet. De positieve veranderingen worden beloond door positieve feedback en wanneer er geen verandering heeft plaatsgevonden zal hier geen straf aan hangen. Er wordt echter wel geprobeerd deze gedragsveranderingen alsnog toe te passen.

Vanuit de school is er in theorie geen begeleiding voor ouders in het tegengaan van pestgedrag. Het is enkel een optie voor scholen om ouders hierover te informeren en op welke wijze. Voor beide opties geldt dat een ontwijkende begeleidingsstijl van toepassing is. In deze begeleidingsstijl stelt een begeleider zich afhoudend op.

1.2.3.2 De Vreedzame School

Het doel van De Vreedzame School is een programma voor leerlingen en leerkrachten in het basisonderwijs en in dit programma staan sociale competenties en democratisch burgerschap centraal. Er wordt getracht de school en de klas een democratische gemeenschap te laten zijn waarin iedereen zich verantwoordelijk en betrokken voelt en waarin conflicten constructief worden opgelost. De bedoeling is dat de sociale betrokkenheid van kinderen ten aanzien van de gemeenschap vergroot wordt, waardoor probleemgedrag vermindert en de onzekerheid en handelingsverlegenheid van leerkrachten afneemt. Het is geen anti-pestmethode, maar in De Vreedzame School zitten wel elementen in om pesten tegen te gaan (www.devreedzameschool.nl). (De Vreedzame school, n.d.).

Het programma wil dat leerlingen een aantal dingen leren. De leerpunten zijn leerlingen met elkaar op een democratische manier beslissingen te nemen, conflicten constructief oplossen, verantwoordelijkheid nemen voor elkaar en voor de gemeenschap, een open houding aan nemen tegenover verschillen tussen mensen en weten volgens welke principes onze democratische samenleving is ingericht (De Vreedzame school, n.d.).

De leerkrachten dienen vaardig te zijn in het omgaan met conflicten en incidenten. Daarnaast dienen ze in staat te zijn leerlingen invloed en een stem te geven, te leren op een verantwoordelijke wijze met die stem om te gaan, positief gedrag te laten vertonen, gehoord, gezien en veilig te voelen. De school behoort dan te zorgen voor een positief pedagogisch klimaat en een gezamenlijke pedagogische visie en missie waarin positief sociaal gedrag, participatie en verantwoordelijkheid ten opzichte van de gemeenschap centraal staat (De Vreedzame school, n.d.).

(18)

Het programma wordt in elke groep van de basisschool tegelijk ingevoerd. Het is een onderdeel van het basiscurriculum. Er worden wekelijks lessen dan wel activiteiten aangeboden waarin de sociale competentie centraal staat. Deze lessen zijn onderdeel van de zes blokken waarin het jaar is opgedeeld. De blokken hebben elk hun eigen thema. In Blok één staat de verantwoordelijkheid voor de gemeenschap centraal. Er wordt dan gewerkt aan een positief klimaat in de klas. In het tweede blok wordt geleerd dat de conflicten zelf opgelost horen te worden. Hierin leren de leerlingen ook op welke verschillende manieren dit mogelijk is. In het derde blok wordt aandacht besteed aan de onderlinge communicatie. Met name het luisteren naar elkaar is in dit blok belangrijk. In het vierde blok staat het omgaan met gevoelens, zowel hun eigen gevoelens als die van anderen. Blok vijf draait om het leveren van een bijdrage aan de gemeenschap. Hierbij wordt gedoeld op mediatie van leerlingen, hier volgt later meer informatie over. In het laatste blok staat centraal dat iedereen anders is en leerlingen ondervinden dit door te onderzoeken wat de overeenkomsten en verschillen zijn tussen klas, school, familie en de wereld om hen heen (De Vreedzame school, n.d.).

De mediatie, genoemd in blok vijf, is ook een belangrijk onderdeel van De Vreedzame School. Leerlingen uit groep 7 en 8 mogen solliciteren naar de functie van leerlingmediator. De leerlingen kunnen dan een training volgen waarin ze worden klaargestoomd voor de functie van leerlingmediator. Wanneer de leerlingen zijn opgeleid wordt er dagelijks een tweetal leerlingmediatoren ingezet en er wordt dan verwacht dat zij die dag in de gaten houden wat er in de gangen en op het plein gebeurt. Wanneer er sprake is van een conflict gaan de leerlingmediatoren helpen. Ook kunnen de leerlingmediatoren de gehele dag gevraagd worden voor hun hulp door andere leerlingen. Leerkrachten mogen ruziënde kinderen ook doorsturen naar de leerlingmediatoren (De Vreedzame school, n.d.).

Het informeren en betrekken van ouders wordt als belangrijk gezien in De Vreedzame School. Volgens deze methode werkt het niet om het programma in te voeren en tot succes te laten komen zonder medewerking van de ouders. Wanneer er sprake is van een kloof tussen de school en de thuissituatie is het moeilijk het gedrag van leerlingen dusdanig te veranderen dat het programma succesvol is. School en ouders worden namelijk gezien als partners in de opvoeding van het kind (De Vreedzame school, n.d.).

Om het programma een succes te maken behoren ouders ingelicht te worden middels nieuwsbrieven of ouderavonden. Daarnaast kunnen ook activiteiten georganiseerd worden

(19)

voor en met ouders. Het is ook mogelijk om ouders eventuele workshops aan te bieden (De Vreedzame school, n.d.).

In deze methode wordt het belang van ouders duidelijk aangegeven. Er worden zelfs verschillende manieren aangegeven waarop ouders ingezet kunnen worden. Dit kan in samenwerking gaan met school, maar dit kan ook aangeboden worden. Hierbij zijn twee begeleidingsstijlen van toepassing. De voorschrijvende begeleidingsstijl is één van deze stijlen. Deze is van toepassing door het aanbieden van ouderavonden, activiteiten en het aanbieden van workshops. Tegelijkertijd zijn de ouderavonden en activiteiten ook te vatten onder de samenwerkende begeleidingsstijl. Deze ouderavonden en activiteiten kunnen ook met ouders worden opgezet en hiermee heeft de ouder ook inspraak en zullen de ouder en de school samen tot een oplossing komen (De Vreedzame school, n.d.).

Het oplossen van conflicten wordt in de methode afgehandeld door leerlingen, leerkrachten en de school. Er is hier geen rol weggelegd voor de ouders. In het oplossen van conflicten kan gesproken worden over een ontwijkende begeleidingsstijl. Ouders worden via nieuwsbrief of ouderavond op de hoogte gebracht van de methode echter hierin worden zij niet betrokken. De begeleidingsstijl in het oplossen van conflicten is daarmee alleen gebaseerd op het informeren van ouders (De Vreedzame school, n.d.).

1.3 Maatschappelijke relevantie

Het tegengaan van pesten op basisscholen is van maatschappelijk belang om verschillende redenen. Zoals eerder aangegeven zijn de gevolgen groot voor zowel pesters als hun slachtoffers. Met name de gevolgen op de lange termijn, zoals de depressies en angststoornissen, hebben gevolgen voor de maatschappij waar zij in leven.

De depressie en angststoornissen die zowel pesters als hun slachtoffers kunnen krijgen op de lange termijn is van invloed op hun functioneren binnen de maatschappij. Dit houdt in dat bij het ontwikkelen van dergelijke stoornissen de arbeidsproductiviteit vermindert of zelfs helemaal niet aanwezig is. Op het moment dat de arbeidsproductiviteit vermindert dan wel verdwijnt leidt dit tot extra kosten op de terreinen gezondheid, welzijn en justitie (Veenstra, Huitsing, Dijkstra & Lindenberg, 2008).

Gezien deze serieuze nadelige gevolgen voor zowel de gepeste kinderen, de pester en hiermee ook de maatschappij is het belangrijk om het pestgedrag aan te pakken. Om dit te kunnen doen zal er gekeken worden naar de rol die school vervult in het begeleiden van ouders in het

(20)

tegengaan van pesten. Wanneer deze begeleiding in kaart gebracht wordt kan bekeken worden welke begeleidingsstijlen nu gehanteerd worden en waarom hiervoor is gekozen. Op basis hiervan zal gekeken worden welke aanbevelingen gedaan kunnen worden om een goede samenwerking tussen school en ouders te bewerkstelligen om pesten tegen te kunnen gaan. 1.4 Wetenschappelijke relevantie

Het wetenschappelijke belang van dit onderzoek is om een inzicht te krijgen in de begeleiding en de communicatie vanuit de school naar de ouders toe om pestgedrag tegen te gaan. In verschillende onderzoeken wordt het belang van een schoolbrede aanpak en hiermee een samenwerking met ouders aanbevolen (Ahmed & Braithwaite, 2004; Fekkes, Pijpers & Verloove-Vanhorick, 2005; Limper, 2000; Olweus, 1993; Rodkin & Hodges, 2003). Deze onderzoeken geven inzicht in het pesten, zoals risico factoren, de gevolgen van pesten voor kinderen en hoe het tegen gegaan kan worden. Ondanks het aanraden van een samenwerking tussen school en ouders, is het nog niet bekend hoe dit aangepakt wordt of dient te worden. Er is enkel een onderzoek met een klein aantal respondenten verricht door Brown et al. (2012) naar de ervaring van ouders met scholen in het tegengaan van pesten. Om deze reden is het verstandig om te bekijken op welke manieren ouders nu worden betrokken in het tegengaan van pesten. Aan de hand van het vinden van de begeleidingsstijl die gehanteerd wordt kan bepaald worden of deze begeleidingsstijl correct gehanteerd wordt.

1.5 Onderzoeksvraag

Om pesten tegen te kunnen gaan is het belangrijk om een goed inzicht te verkrijgen naar de mogelijkheden die een school biedt aan de ouders. In dit onderzoek zal gekeken worden naar de interacties tussen ouders en school. Het doel hiervan is om te bekijken hoe deze interacties in de praktijk zijn, zodat hier meer op ingespeeld kan worden via preventie- en interventieprojecten. De vraagstelling in dit onderzoek luidt daarom ook:

“Hoe begeleiden onderwijsinstellingen ouders van pestende en gepeste kinderen in het tegengaan van pestgedrag in het basisonderwijs”.

Deze onderzoeksvraag zal beantwoord worden middels een aantal deelvragen. Allereerst is het van belang om te bekijken wat het fenomeen pesten precies inhoudt. Welke determinanten liggen er ten grondslag aan het vertonen van pestgedrag? Aan de hand van literatuur zal een beeld gevormd worden hoe pestgedrag ontstaat.

(21)

Vervolgens is het van belang om te kijken hoe de formele voorzieningen binnen het basisonderwijs ingericht zijn. De vraag is dan welke beleidsstukken, processen en procedures kennen basisscholen ter reactie op waargenomen pestgedrag? Dit is de theoretische ondergrond voor hoe ouders worden begeleid door onderwijsinstellingen. Dit wordt op basis van twee stukken gedaan. Allereerst zal er een verkennend vooronderzoek plaatsvinden door te kijken naar de methoden die door de scholen gehanteerd worden. Hierbij zal gekeken worden naar de plan van aanpak en hoe de rollen in theorie zijn verdeeld.

Wanneer de formele voorzieningen bekend zijn is het de beurt aan hoe dit zich in de praktijk uit. Op welke manier worden de ouders begeleidt? Welke begeleidingsstijlen zijn aanwezig en wanneer wordt welke begeleidingsstijl toegepast? Aan de hand van semi-gestructureerde diepte-interviews met leerkrachten en intern begeleiders zal inzicht gekregen worden in de rol van ouders in het tegengaan van pestgedrag en de begeleiding hiervan door de onderwijsinstelling. Hierbij is het ook relevant om te kijken of er verschil is in de begeleiding van ouders van het gepeste kind en de ouders van de pester.

(22)

2. Methode

De strategie die gebruikt wordt in dit onderzoek is kwalitatief van aard. Om inzicht te verkrijgen in de begeleiding aan ouders vanuit de school bij het tegengaan van pesten in het basisonderwijs is het van belang om per component te bepalen waar dieper op in dient te worden gegaan. Dit is alleen mogelijk via kwalitatief onderzoek. Er kan dan tijdens de dataverzameling bepaald worden wat relevant is en kan eventueel extra andere informatie verkregen worden.

Er zal gebruik gemaakt worden van comparative design, een vergelijkend onderzoek. Op deze manier kunnen eerst de antipest-methodes los van elkaar besproken worden en vervolgens kunnen de antipest-methodes die door de verschillende scholen gebruikt worden met elkaar worden vergeleken. De verkregen data kan op deze manier aantonen waar eventuele knelpunten zich bevinden en mogelijk andere opties gevonden worden.

De methode die gebruikt gaat worden in dit onderzoek betreft semigestructureerde diepte-interviews. Om meer inzicht te kunnen krijgen in de anti-pest methode is het van belang dat er middels de interviews voorbeelden worden aangedragen om een duidelijk beeld te krijgen hoe er in de praktijd gehandeld wordt in het tegengaan van pesten. Door gebruik te maken van semigestructureerde diepte-interviews te gebruiken wordt er ook ruimte vrij gelaten voor de participant om hun eigen mening en ervaring goed te kunnen uiten.

Er zal getracht worden om verschillende leerkrachten en de initiatiefnemer en coördinator van de antipest-methode van twee verschillende basisscholen te interviewen. Er is gekozen voor leerkrachten, omdat dit de aangewezen personen zijn om pesten te signaleren en hier direct op te reageren. De leerkrachten zijn hier de personen die de antipest-methode uitvoeren en hiermee uitermate geschikt om over de antipest-methode en hun ervaringen hiermee te vertellen. De initiatiefnemer van de antipest-methode, de persoon binnen de school die voor deze methode gekozen heeft, kan de antipest-methode goed toelichten en ook beargumenteren waarom er juist voor deze anti-pestmethode is gekozen. De coördinator van de antipest-methode kan precies vertellen hoe de antipest-antipest-methode werkt en ook welke stappen er worden ondernomen wanneer het niet alleen binnen de school kan worden opgelost. De coördinator kan hierdoor de complete begeleiding van leerkracht, leerling en ouder toelichten. Wanneer er geen sprake is van een coördinator op een school zal een directielid of intern begeleider worden geïnterviewd.

(23)

De twee basisscholen die deelnemen dienen beide te werken met een andere antipest-methode. Hierdoor is het mogelijk om de twee basisscholen met elkaar te vergelijken. Er is gekozen voor drie basisscholen, omdat er op deze manier een goede vergelijking gemaakt kan worden met andere scholen en hiermee een breder beeld dan wanneer er gebruik gemaakt wordt van twee scholen. Deze scholen zullen worden geselecteerd aan de hand van de antipest-methode. Er wordt voor scholen gekozen die zich actief inzetten in het tegengaan van pesten. Via de GGD Rotterdam zullen er namen van scholen worden verkregen, aangezien vanuit de GGD verschillende projecten zijn opgezet in het tegengaan van pesten. Deze scholen worden benaderd over een eventuele deelname aan dit onderzoek.

De vragen die gesteld worden in de semi-gestructureerde diepte interviews zullen eerst getest worden middels een pilot met een leerkracht in het basisonderwijs. Er zal een interview met deze leerkracht worden gehouden aan de hand van de topiclijst. De vragen die niet duidelijk zijn of toelichting nodig hebben, zullen worden aangepast. De vragen zullen worden opgesteld aan de hand van de vier componenten waaruit de onderzoeksvraag bestaat. Het eerste component dat aan bod komt is pesten en er zal aan de participanten gevraagd worden om hun definitie van pesten en hun gedachten hierover en ervaringen hiermee . Hun eigen gedachten en ervaringen met pesten hebben dan betrekking op hoe zij het pesten aanpakken. Het tweede component is het tegengaan van het pestgedrag. Hierbij zal de antipest-methode die gehanteerd wordt op school besproken worden. Daar waar eventuele aanpassingen zijn aangebracht in de praktijk en andere aanvullingen zijn gedaan in de antipest-methode zullen worden besproken. Ook de ervaringen van de participanten met deze antipest-methode en eventuele knelpunten van de antipest-methode zullen aan bod komen. Daarnaast worden ook eventuele ervaringen met andere methodes besproken ter vergelijking met de huidige antipest-methode.

Het derde en vierde component worden samengevoegd aangezien deze veel overlap hebben. Het gaat hier om de rol van de ouders binnen de aanpak van pestgedrag en op welke wijze de begeleiding plaatsvindt vanuit de school. Er zal hier gepraat worden over op welke wijze er gecommuniceerd wordt met ouders en de daarbij behorende situatie, bijvoorbeeld wanneer het de ouders van een pester betreft en wanneer het de ouders van een slachtoffer betreft. Daarnaast zal ook besproken worden of er ook andere situaties zijn waarin ouders worden betrokken bij het tegengaan van pestgedrag.

(24)

De semi-gestructureerde diepte-interviews zullen vervolgens uitgetypt worden. Deze zal vervolgens worden gelabeld. Het labelen van data houdt in dat de antwoorden die verkregen zijn met de semi-gestructureerde interviews door middel van steekwoorden wordt opgedeeld. Het labelen wordt aan de hand van verschillende componenten gedaan. Binnen een component zullen verschillende onderdelen van elkaar worden onderscheiden. In het component pesten kan er bijvoorbeeld een onderscheid gemaakt worden tussen de drie kenmerken die Olweus (1997) genoemd heeft, een persoon fysiek, verbaal of psychologische schade toe te brengen, dit komt structureel voor en de macht is systematisch ongelijk verdeeld. Deze zullen los gelabeld worden en op deze manier kan snel inzicht verkregen worden in welke kenmerken door welke participant genoemd zijn. Op deze manier wordt een duidelijk inzicht gegeven op eventuele overeenkomsten en verschillen tussen de verschillende interviews binnen en tussen de scholen.

Voor de analyse zal gebruik gemaakt worden van de grounded theory. Het doel van dit onderzoek is de begeleiding van school aan ouders in het tegengaan van pestgedrag in kaart te brengen. Er zijn verschillende aanbevelingen te vinden in onderzoeken hoe dit in de praktijk uitgevoerd moet worden echter is er nog geen onderzoek gedaan naar de praktijk. Er wordt hier vanuit de verkregen data getracht een beeld te vormen van de huidige situatie van de begeleiding van ouders binnen deze twee scholen.

In de resultaten zal gerefereerd worden naar de scholen als School A en School B. De participanten zullen worden genummerd als participant 1, participant 2 enzovoort. Dit is gedaan om de anonimiteit van zowel de scholen als de participanten te waarborgen. Voorafgaand aan de interviews is aan elke participant duidelijk uitgelegd dat hun anonimiteit wordt gewaarborgd. Daarnaast is er verteld waar het onderzoek over gaat en wat er verwacht wordt van de participant. Dit om eventuele misstanden en misbruik van de verkregen data te voorkomen.

(25)

3. Resultaten

3.1 Introductie

Voor deze studie zijn er twee scholen benaderd die elk met een andere antipest-methode werken. Per school zijn er vijf respondenten geïnterviewd. Voor School A zijn er semi-gestructureerde interviews met drie leerkrachten en twee pestcoördinatoren afgenomen. Bij School B zijn er drie leerkrachten, één intern begeleider en de adjunct-directeur geïnterviewd. School A werkt aan de hand van de No Blame Methode en School B werkt met een breder programma genaamd De Vreedzame School. Hieronder zullen de resultaten per school worden besproken. Aan de hand van de afgenomen interviews zullen de onderwerpen over pesten, definitie en gevolgen, rol van ouders en de begeleiding hierin worden besproken. Tabel 1: Participanten

Participant School Functie Geslacht

Participant 1 School A Leerkracht Vrouw

Participant 2 School A Leerkracht Man

Participant 3 School A Leerkracht Vrouw

Participant 4 School A Pestcoördinator Vrouw

Participant 5 School A Pestcoördinator Vrouw

Participant 6 School B Adjunct Directeur Vrouw

Participant 7 School B Leerkracht Vrouw

Participant 8 School B Intern Begeleider Vrouw

Participant 9 School B Leerkracht Vrouw

Participant 10 School B Leerkracht Vrouw

3.2 School A

Op school A wordt er met de No Blame Methode gewerkt. Op deze school is met drie leerkrachten en twee pestcoördinatoren gesproken.

3.2.1 Resultaten interviews

3.2.1.1 Pesten

Door alle vijf de participanten wordt bij het geven van een definitie van pesten ook het woord plagen aangehaald. Er wordt dan aangegeven dat deze twee begrippen overeenkomen, maar dat wanneer een kind echt gekwetst wordt of op een andere manier pijn gedaan wordt gaat het over in pesten. Allen noemen ze het structureel kwetsen dan wel pijn doen van een ander als pestgedrag. Het verschil in macht werd ook door alle participanten genoemd. Er is één

(26)

leerkracht die aangeeft dat deze grens voor elk kind ergens anders ligt en dat daar ook rekening mee gehouden moet geworden.

Alle participanten geven aan de de gevolgen van pesten merkbaar zijn in de schoolse prestaties. Eén leerkracht en één pestcoördinator gaven aan het ook aan het gedrag te kunnen zien. Door kleine veranderingen in gedrag naar andere kinderen toe, de manier van praten en de manier hoe er naar elkaar gekeken wordt zijn kleine symptomen van pesten.

3.2.1.2 Tegengaan van pesten

Twee leerkrachten geven aan dat niet de school verantwoordelijk is voor het tegengaan van pesten. Wel zijn zij van mening dat wanneer een ouder een melding maakt van pesten dat zij het in de gaten moeten houden en daar waar kan binnen de school ingrijpen. De anti-pest coördinatoren en één leerkracht geven aan dat zij inderdaad verantwoordelijk zijn om pesten tegen te gaan.

Participant 4: “Als mensen geen handvatten hebben. Een wet mooi op papier, je moet als school ook weten hoe je ermee moet omgaan. In eigen woorden en dan werkt het gewoon.”

Uit de interviews is een duidelijke aanpak gebleken. Omdat het een kleine school betreft met 63 kinderen is hier sprake van een klein team. Alle participanten gaven aan dat aan het begin van het jaar wordt er gestart met de sociale competentie weken. Hierin worden verschillende onderwerpen besproken waaronder pesten. Er wordt dan met de klas gepraat over wat pesten is hoe dit voelt voor degene die gepest is. Dit wordt gedaan aan de hand van gesprekken, filmpjes en toneelstukken die ze zelf uitvoeren. Aan het einde van deze weken worden er klassenregels en pestregels opgesteld. De kinderen maken deze regels samen met de leerkracht en elke leerling zet zijn handtekening hieronder. De klassenregels en pestregels worden ook in het klaslokaal opgehangen zodat deze regels niet worden vergeten. Naast deze samenwerking wordt tijdens het schooljaar vaak in groepjes gewerkt en hierbij wordt erop gelet dat kinderen elke keer met verschillende kinderen samenwerken.

Alle participanten vertelden dat het team heeft zelf ook afspraken staan over het tegengaan van pesten. Omdat het een kleine school betreft kent elke leerkracht elke leerling. Wanneer er in en rond de school onjuist gedrag gesignaleerd wordt mag elke leerkracht het kind hierop aanspreken, dit wordt direct gedaan na het signaleren van het onacceptabele gedrag.

(27)

Vervolgens wordt aan de leerkracht van de groep verteld wat er heeft plaatsgevonden en hoe hierop gereageerd is.

Wanneer deze pesterijen blijven plaatsvinden ondanks het ingrijpen van de leerkrachten worden de kinderen doorgestuurd naar de anti-pest coördinator van de school. De pestcoördinator gaat vervolgens aan de slag aan de hand van de No Blame-methode. De leerkrachten zelf zijn niet op de hoogte van de werkwijze van de No Blame, alleen de anti-pest coördinatoren zijn hiervan op de hoogte. Deze methode kenmerkt zich door geen schuldige aan te wijzen, maar deze persoon wel te betrekken in het veranderen van zijn gedrag. Allereerst zal de gepeste zijn verhaal vertellen aan de pestcoördinator die vervolgens een team gaat samenstellen van ongeveer zes kinderen. In dit team zitten de pester(s) en een paar sociaal vaardige kinderen. Hier gaat de pestcoördinator een gesprek aan door aan te geven dat de gepeste zich niet gelukkig voelt en dat ze een team heeft samengesteld om deze gepeste gelukkiger te laten voelen. Elk kind moet afzonderlijk zeggen wat deze gaat doen om hierin bij te dragen. Elk kind zal individueel zijn steentje bijdragen. Dit kan zijn door als bijdrage te hebben “Ik zal elke dag hoi tegen hem zeggen”, of “Ik ga naast hem zitten bij de lunch”. Een week later zal de pestcoördinator weer praten met de gepeste om te vragen of het nu beter gaat of niet. Zo niet, dan zal de pestcoördinator opnieuw met de groep praten om te vragen of zij zich aan hun bijdrage hebben gehouden.

Participant 4: “Het werkt dus eigenlijk bijna altijd binnen één maximaal, twee weken. Dat garandeert die methode ook en ik heb ook geen andere ervaring. Behalve als de pester psychische problematiek heeft, maar dat komt altijd naar boven tijdens die gesprekken.”

De pestcoördinatoren gaven aan dat wanneer de situatie dermate ernstig is dat het niet door de school opgelost kan worden zal overleg plaatsvinden met ouders om hulp van buitenaf in te schakelen. Hierbij kan het gaan over maatschappelijk werk of zelfs een therapeut. Dit gaat altijd in overleg met ouders en gedurende het proces blijven leerkracht op de hoogte. Aan ouders wordt overgelaten in hoeverre de school zich betrekt bij dit proces. Deze manier van begeleiden komt overeen met de raadgevende begeleidingsstijl.

3.2.1.3 Rol van ouders

In deze aanpak is geen rol weggelegd voor ouders. In deze situatie wordt enkel de ouder van het slachtoffer ingelicht. Deze ouders wordt verteld dat er gewerkt wordt aan het tegengaan van het pesten, maar er wordt niks gezegd over de manier waarop. De ouders van de pester

(28)

weten van niks aangezien er in deze methode niemand beschuldigd wordt. Bij deze methode lijkt de begeleidingsstijl ontwijkend. Er wordt in deze methode niet dieper ingegaan op de problematiek.

Twee leerkrachten geven aan dat er wel een grote rol is weggelegd voor ouders. De een geeft aan dat ze op school met een goede methode werken, maar dat het probleem zich niet alleen binnen de school bevindt.

Participant 2: “In de klas heb ik bewust niet meegemaakt dat een kind bij mij in de klas gepest wordt. Heel vaak gebeurt het gewoon buiten”

Hij zegt dan ook om het pestprobleem echt serieus aan te pakken ook de ouders erbij betrokken moeten worden.

Participant 2: “De thuissituatie moet zich mee bemoeien, lijkt mij. Dat gebeurt bij ons soort kinderen niet zo vaak.”

De twee pestcoördinatoren en één leerkracht vinden de hulp van ouders enkel essentieel als er sprake is van psychische stoornissen.

3.2.1.4 Begeleiding

In de No Blame Methode is vanuit de theorie de ontwijkende en raadgevende begeleidingsstijl gevonden als best passend. Uit de interviews blijkt nogmaals dat er op deze school geen grote rol is weggelegd voor ouders. De begeleiding vanuit de school is te vinden in het informeren van de ouders van het slachtoffer en de ouders kunnen de regels die opgesteld zijn binnen de klas lezen aangezien deze ophangen in het klaslokaal.

Participant 4: “Wij zeggen ook tegen ouders van wij gaan er iets aan doen. En dat het opgelost gaat worden binnen één of twee weken.”

Volgens de twee pestcoördinatoren en één leerkracht is verdere communicatie met ouders niet nodig. Wanneer ook de ouders van de pester worden ingelicht wordt er een kind beschuldigd van pesten, dit gaat in tegen de No Blame Methode. Deze drie participanten gaven ook aan dat het probleem dan groter wordt dan het daadwerkelijk is wanneer ouders erbij betrokken worden.

Participant 1: “Ik denk dat je het juist niet heel erg, weet je wel, zo uit elkaar moet gaan trekken en elk deel apart moet gaan analyseren en de hele groep, de hele school.

(29)

Ik heb het idee dat het dan heel erg, weet je wel, dat het groter wordt dan het is. Dat je het gewoon bij de kern moet aanpakken … Als je het daar hebt opgelost je al geen probleem hebt.”

Er wordt wel aangegeven door deze leerkracht dat alles zoveel mogelijk binnen de school opgelost wordt en wanneer er meer voor nodig is de ouders opgebeld worden om een gesprek aan te gaan. Deze leerkracht geeft aan dat heftigere pestgevallen niet op te lossen zijn zonder ouders. Zij geeft aan dat kinderen daarvoor niet altijd voldoende informatie kunnen leveren en dat door een gesprek aan te gaan met ouders een beter inzicht verkregen kan worden. Op deze manier wordt dan samen naar een oplossing gezocht volgens de leerkracht. Door de pestcoördinatoren wordt echter aangegeven dat enkel de ouders van het slachtoffer op de hoogte gebracht worden van de pestsituatie en dat deze aangepakt gaat worden.

Één leerkracht vertelt dat het wel eens is voorgekomen dat een ouder een melding van pestgedrag kwam maken dat zij zelf niet had gesignaleerd.

Participant 1: “Ik heb wel eens ouders gehad die hun eigen kind heel erg zielig vinden en dan denk ik: Jaaa, maar ho even. Haha, het is toch echt even heel anders dan wat jullie nu zeggen.”

Vervolgens vertelde ze dat aan de ouder uitgelegd werd dat dit pestgedrag is uitgelokt door het kind. Ze geeft aan dat er wel op gelet wordt, maar niet in het bijzonder aangezien het een kleine school is en zij daarom zelf goed weten wat er speelt. De pestcoördinatoren geven echter aan dat met deze meldingen wel aan de slag wordt gegaan door de leerkrachten.

Er zijn twee begeleidingsstijlen gevonden binnen deze school, de ontwijkende en de raadgevende begeleidingsstijl. Deze staan voorgeschreven binnen het protocol van de school. Hier geldt ook weer dat alleen de pestcoördinatoren hiervan op de hoogte zijn, de leerkrachten zijn niet bekend met de methode en hiermee ook niet met de begeleiding van ouders.

Samenvattend is te zeggen dat alle participanten goed op de hoogte zijn van de definitie van pesten, allen wisten zowel het pijn doen dan wel kwetsen van een ander, het structurele karakter ervan en het verschil in macht te noemen. De participanten noemden allen dezelfde werkwijze die gehanteerd wordt binnen de school. De leerkrachten konden echter niks vertellen over de werkwijze van de No Blame Methode, hiervoor werd doorverwezen naar de pestcoördinatoren. Deze twee pestcoördinatoren vertelden beiden exact hetzelfde aangezien zij in pestsituaties alles samen aanpakken. Twee leerkrachten gaven aan dat zij de rol van

(30)

ouders als essentieel zien echter werd door één leerkracht en de twee pestcoördinatoren juist het tegenovergestelde aangegeven. Deze drie particpanten gaven aan dat wanneer de ouders in elke pestsituatie betrokken worden het probleem groter wordt gemaakt dan dat het is.

3.3 School B

Op deze school wordt er gewerkt met De Vreedzame school. Op deze school is gesproken met drie leerkrachten, de intern begeleider en de adjunct directeur.

3.3.1 Resultaten interviews

3.3.1.1 Pesten

Alle participanten gaven aan dat het verschil tussen plagen en pesten is dat er bij pesten mensen gekwetst of pijn gedaan worden. De adjunct directeur en de intern begeleider hadden als toevoeging dat het wel iets structureels was. De intern begeleider gaf aan dat het tegenwoordig niet zo makkelijk is om een definitie van pesten te geven. Reden hiervoor was dat volwassenen volgens haar een voorbeeldfunctie hebben en dat deze te vaak een negatief voorbeeld stellen.

Participant 8: “Is Lucky TV pesten, plagen? Is Powned pesten, plagen? Is het

koningslied dat afgemaakt wordt pesten of plagen? Als we dit onder volwassenen toelaten mogen we niks zeggen over pestende en plagende kinderen … Ik kan het niet meer uitleggen.”

Enkel de intern begeleider noemde het machtsverschil in de definitie. De overige participanten legden de nadruk op het kwetsen en pijn doen van anderen.

Er wordt door de adjunct directeur, intern begeleider en een leerkracht aangegeven dat doordat het voor hen vaak lastig is om een duidelijke definitie te geven het daarom ook lastig is om te bepalen wanneer het gedrag acceptabel is en wanneer niet. Een beetje pesten hoort er namelijk bij volgens deze participanten. Het is gedrag dat gebruikt wordt om je grenzen af te tasten en het maakt je ook sociaal weerbaar. Daarnaast leert het kinderen om te gaan met conflictsituaties. Pesten dan wel plagen heeft volgens hen wel degelijk een positieve functie, alleen wanneer een kind zich er door het structurele karakter echt pijn doet dan zal er ingegrepen moeten worden.

(31)

3.3.1.2 Tegengaan van pesten

Doordat geen van de participanten De Vreedzame School als antipest-methode werd beschouwd was het lastig om een duidelijk verhaal te verkrijgen. Er is voor deze methode gekozen omdat ze behoefte hadden aan één set regels voor de hele school. Er is voor deze methode gekozen vanwege het brede karakter. Door de adjunct directeur werd benadrukt dat er met name aan de kinderen geleerd werd hoe je met elkaar om dient te gaan.

De intern begeleider en een leerkracht gaven aan dat ze medeverantwoordelijk zijn in het tegengaan van pesten, hiermee doelden ze op de gedeelde verantwoordelijkheid met ouders. Aan het begin van het schooljaar starten ze met een thema waar de hele school aan mee werkt. Afgelopen jaar was het thema “Delen”. Er worden tijdens deze weken allerlei activiteiten en opdrachten opgezet om het thema “Delen” te bespreken met alle leerlingen.

Door het schooljaar heen wordt er naar gestreefd om wekelijks lessen van De Vreedzame School te geven. Op deze manier wordt er een bepaald leefklimaat gecreëerd op de school waarin alle leerlingen zich fijn voelen. De participanten geven allen aan dat deze methode er niet voor zorgt dat er geen pestsituaties of andere nare situaties ontstaan, maar dat deze wel altijd worden opgelost door middel van de peer mediatoren, die hier trainingen voor gehad hebben, en leerkrachten. Deze peer mediatoren, kinderen uit groep 7 en 8, kunnen zichzelf voor deze functie opgeven. Aan de andere kinderen wordt gevraagd van wie zij denken dat het een goede mediator zou zijn. Het is namelijk de bedoeling dat kinderen met hun problemen terecht kunnen bij deze mediatoren.

Wanneer de peer mediatoren het niet op kunnen lossen en het probleem structureel blijft aanhouden worden de leerkrachten ingeschakeld. De leerkrachten zullen dan de gesprekken aangaan met de pester en het slachtoffer. In deze gesprekken luisteren ze naar wat de kinderen te vertellen hebben en vervolgens proberen de leerkrachten uit te leggen hoe het voor de ander voelt. Dit wordt ook met de ouders besproken en er worden dan ook uitgelegd hoe de situatie aangepakt gaat worden. Er wordt getracht alles zoveel mogelijk door middel van praten met elkaar op te lossen.

Op het moment dat blijkt dat met hulp van de school en de ouders geen vooruitgang geboekt wordt zal er zorg van buitenaf ingeschakeld worden. Dit gaat altijd in overleg met ouders en gedurende het proces blijven leerkracht op de hoogte.

(32)

De Vreedzame School wordt uitgevoerd door de interne stuurgroep. Deze bestaat uit de adjunct directeur, de intern begeleider en een aantal leerkrachten. Alle participanten van dit onderzoek zitten in deze stuurgroep op. De interne stuurgroep is verantwoordelijk voor het lesmateriaal, de themaweek en de activiteiten die hieraan verbonden zijn.

3.3.1.3 Rol van ouders

Door vier van de vijf participanten werd genoemd dat zij samen met ouders verantwoordelijk zijn voor het tegengaan van pesten. Van ouders wordt daarom enige medewerking verwacht in De Vreedzame School. De intern begeleider gaf aan dat de kinderen invloeden van buitenaf mee de school innemen. Hiermee bedoelt ze dat een ruzie thuis met broertjes of zusjes of misschien een gesprek van de dag ervoor mee naar school wordt meegenomen. De gemoedstoestand die een kind op dat moment heeft is dan van invloed op het gedrag binnen de school. Hiermee wil ze aantonen dat pesten niet alleen met school te maken heeft, maar ook met dat wat daarbuiten afspeelt. De intern begeleider zegt dan ook dat school en ouders op één lijn moeten zitten om verwarring voor de kinderen te voorkomen. Wanneer in beide situaties, thuis- en schoolsituatie, dezelfde regels en termen gehanteerd worden is het makkelijker om het pesten tegen te gaan. Het toont aan dat een samenwerking tussen school en ouders in een pestsituatie van belang is.

Daarnaast wordt ook de rol erkend voor ouders wanneer het online pesten betreft. De intern begeleider geeft aan dat zij, toen zij nog leerkracht was, af en toe een uitdraai van een ouder ontving met daarin de gesprekken die hun kind heeft gevoerd online.

Participant 8: “Ook al gebeurde het thuis, heb ik het toch binnen de school proberen op te lossen”.

Het bovengenoemde citaat laat nogmaals zien dat de intern begeleider de samenwerking tussen school en ouders als een vereiste ziet om het pesten tegen te gaan. De adjunct-directeur gaf ook aan dat pestsituaties buiten school vaak ook doorwerken binnen de school.

Participant 5: “Je merkt dat er ontzettende ruzies ontstaan en dat werkt dan door.”

In de gesprekken met de verschillende participanten wordt er weinig gezegd over de invloed van het gedrag van ouders op het gedrag van de kinderen. Er wordt binnen deze school voornamelijk gekeken naar het veranderen van het gedrag en wanneer het gedrag dermate problematisch is dat er gekeken moet worden naar eventuele onderliggende redenen. Hierbij

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Wanneer aan ouders gevraagd wordt wanneer een leerplichtambtenaar betrokken zou moeten worden, antwoordt bijna driekwart (73%) dat de leerplichtambtenaar pas betrokken moet

van anderstalige ouders bij het onderwijs van hun kind: ouders die niet naar ouder- contacten komen, niet reageren op briefjes, nooit deelnemen aan activiteiten op school, kinderen

verbetering van de kwaliteit van het plaatsingsproces (de start) en het begeleiden van 2.) ouders en 3.) gezinshuisouders en van 4.) de samenwerkingsrelatie als zodanig. Deze

Gemiddelde waardering ouderbetrokkenheid op huidige en wenselijke situatie tijdens de drie metingen van de monitor bij de vensterscholen die niet hebben meegedaan aan ‘Samenwerken

Bij een pedagogische samenwer- king ligt de nadruk op samenwerking tussen ouders en school om te voorkomen dat school en thuis twee verschillende werelden worden waardoor jongeren

Zelf konden we wel een plannetje maken van wat we nodig hadden, maar we beschikten niet over het materiaal noch over vol- doende technische inzichten om het helemaal alleen te doen..

• Nood van ouders aan kennis over nieuwe media en over e-safety.. • Vragen van ouders

Results: Analysis of the eligible diaries shows that the actions mentioned by the 47 parents describe several efforts to enhance participation of their children with a