• No results found

Morele en aardse kantjes van de wetenschap

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Morele en aardse kantjes van de wetenschap"

Copied!
2
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

s&d 1 / 2 | 20 0 4

97



b o e k e n

Over de auteur Erik de Gier is directeur van siswo

en hoogleraar sociaal beleid aan de Universiteit van Amsterdam

Morele en aardse kantjes

van de wetenschap

Het gevecht met de engel

Over verheffende en minder verheffende aspecten van het wetenschapsbedrijf André F.J. Köbben, Mets & Schilt, 2003

e r i k d e g i e r

De rode draad in het nieuwe boek van André Köbben vormt de reeds door de Hongaarse soci-oloog Karl Mannheim benoemde

Seinsverbun-denheit des Wissens. Dé waarheid in de

weten-schap bestaat niet. Alle kennis is perspecti-vistisch.

Dit gegeven leidt tot merkwaardige taferelen in het wetenschapsbedrijf. Köbben plaatst deze in de context van de bijbelse metafoor van het ge-vecht met de engel. Dat wil zeggen een nooit te winnen strijd, met zowel morele als aardse kan-tjes. Het zoeken naar waarheid is dan een morele kant van de wetenschap; een aards kantje is bij-voorbeeld le bonheur de se voir imprimé, de neiging het opdrachtgevers naar de zin te maken, eigen-baat en hebzucht.

Het probleem van veel wetenschapsbeoefena-ren is dat zij hun vermeende morele gelijk niet zelden trachten te halen met behulp van zondige aardse verleidingen. Het boek biedt daarvan een aantal sprekende voorbeelden. Zelfs de vanuit wetenschappelijk oogpunt onberispelijke we-tenschappers Darwin, Freud en in ons land Steinmetz duldden als het erop aankwam geen tegenspraak. Maar er zijn zeker ook gunstige

uitzonderingen. Roerend in dit verband is het voorbeeld van de wereldvermaarde mathemati-cus Gottlob Frege en zijn boek Grundsetze der

Arithmetik dat omstreeks 1902 al zo’n tien jaar als

standaardwerk fungeert. De dan nog onbekende Bertrand Russel wijst Frege in een brief op een fundamentele fout in diens theorie, waardoor in feite de bodem onder het boek wordt weggesla-gen. Frege reageert daarop grootmoedig en er-kent zonder meer het grote belang van Russell’s opmerking voor de vooruitgang van de weten-schap.

Köbben staat tevens stil bij de in ons land be-kende affaires Buck (resultaten van onderzoek gunstiger voorstellen dan ze zijn) en Diekstra (plagiaat) en concludeert dat het soort ‘hoofd-zonden’ dat zij hebben begaan weliswaar niet heel vaak voorkomt, maar de reputatie van de wetenschap wel veel schade berokkent. Dit brengt hem tot het voorstel de term waarheid minder centraal in de wetenschap te stellen en daarvoor in de plaats de term eerlijkheid sterker te munten. In zijn boek behandelt Köbben het wetenschapsbedrijf vanuit diverse invalshoe-ken. Zo komen tevens aan de orde de belangen van de onderzochten, de hiërarchische verhou-dingen in de wetenschap en meer in het bijzon-der, de verhouding tussen promotor en promo-vendus, de waarde van het voorspellen en de

(2)

s&d 1 / 2 | 20 0 4 98

b o e k e n

Erik de Gier bespreekt Het gevecht met de engel

tekenis van herstudie in de geschied- en sociale wetenschappen.



De tijdgeest als object van onderzoek

Een er uitspringend hoofdstuk is het hoofdstuk over de tijdgeest als object van onderzoek. In de samenleving blijken zich met enige regelmaat onverhoedse en abrupte omslagen voor te doen in de publieke opinie of collectieve mentaliteit. Als voorbeelden refereert Köbben hier aan de op-komst van Nieuw Links midden jaren zestig met het manifest Tien over Rood en de opkomst van Fortuyn na de eeuwwisseling met zijn boek De

Puinhopen van Acht jaar Paars. Noch Tien over Rood,

noch De Puinhopen van Acht Jaar Paars bevatten, aldus Köbben, een samenhangende en door-dachte maatschappijanalyse. Ze hangen veeleer als los zand aan elkaar. Toch hebben ze veel los-gemaakt omdat ze het tij mee hadden. In het laatste geval was de voedingsbodem gelegd door zaken als de cafébrand in Volendam, de vuur-werkramp in Enschede en last but not least, de na-sleep van het drama Srebenica.

In enkele andere hoofdstukken komen ook persoonlijker ervaringen van Köbben zelf aan de orde. Een hoofdstuk is gewijd aan de ‘bitterzoete’ ervaring betreffende de receptie van zijn vorige met Henk Tromp geschreven spraakmakende boek De Onwelkome Boodschap (1999) over de be-dreiging van de vrijheid van wetenschap. Bitter zijn vooral de ontkenningen van collega’s en an-dere belangrijke personen uit het wetenschaps-bedrijf van de ernst en omvang van de door hen geschetste problematiek. Zoet zijn de vele steun-betuigingen en niet het minst, de recente tot-standkoming op initiatief van knaw, nwo en vsNU van het Landelijk Orgaan voor Weten-schappelijke Integriteit. Dit lowi is min of meer wat Köbben en Tromp beoogden met de door hen bepleite Vertrouwenspersoon voor de We-tenschap.

Een ander persoonlijk hoofdstuk betreft de lotgevallen van de Commissie van Overleg Zuid-Molukkers-Nederlanders (1976-1978). Deze commissie, bestaande uit vijf Molukkers en vijf

Nederlanders waaronder voorzitter Köbben on-der meer als taak had te fungeren als stootkus-sen tusstootkus-sen de autochtone en Molukse Nederlan-ders ten tijde van de treinkapingen. Daarnaast liet de commissie enkele wetenschappelijke onderzoeken uitvoeren. Köbben beschrijft de principieel moeilijke positie van de commissie in een sterk gepolitiseerde periode van onze re-cente vaderlandse geschiedenis en de negatieve bejegening die de commissie vooral ten deel viel in ambtelijke kringen.

Ondanks het feit dat het merendeel van de hoofdstukken eerder werd gepubliceerd, heeft Köbben met Het Gevecht met de Engel een belang-rijk boek geschreven waarin hij vooral de soms naïeve ideaaltypische kanten van het heden-daagse wetenschapsbedrijf relativeert. De sterke kant van het boek is niet alleen de uiterst zorg-vuldige formulering en de directe discussie die hij met de lezer aangaat. Iedereen die iets te ma-ken heeft met het wetenschapsbedrijf zal zich daardoor aangesproken voelen. Belangrijker vind ikzelf het sterk persoonlijke karakter van het boek in combinatie met de eigen ervaringen van de schrijver. Köbben geldt niet alleen als een belangrijk sociaalwetenschapper en antropo-loog. Hij is ook een van de weinigen in ons land die als beleidsonderzoeker een prominente rol heeft gespeeld en daarover met gezag weet te schrijven.

Niet alleen de antropologen wiens weten-schap hij een dreigende vertrutting verwijt als gevolg van te veel relativisme, duister taalge-bruik en wijdlopigheid, kunnen daarmee hun voordeel doen, maar ook alle sociaal-weten-schappelijke beroepsbeoefenaren die actief zijn in en om het beleid. Los daarvan zou het bepaald geen gekke gedachte zijn, de éminence grise Köbben ook nu nog eens van tijd tot tijd te con-sulteren bij belangrijke beleidsvraagstukken. Zijn uiterst zinnige opmerkingen over de tijd-geest, het pro en contra van het onderwijs in de eigen taal en over beleidsevaluatieonderzoek staven dit.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Omdat elk land andere middelen en gebruiken heeft, is vertalen van dit onder- zoek naar Europa niet eenvoudig, zegt Blacquière: ‘Maar het laat wel goed zien dat oude, vuile

Ge- vraagd naar waar zij over 15 jaar wil- len wonen, blijken jongeren een duidelijke voorkeur te hebben voor het buitengebied.. Met name lande- lijk wonen vlakbij een

De verhouding tussen Nederlandstalige en Franstalige aangiften blijft nagenoeg ongewijzigd (80/20), met 656 gevallen boven en 166 gevallen beneden de

Ik ben het dus niet eens met het huidige standpunt van de JOVD en vind dat het confessionele onderwijs ook onder artikel23 Grondwet moet vallen.lk zie echter een veel groter

Pharmacogenetics of sunitinib in metastatic renal cell carcinoma Door Meta Diekstra Op woensdag 13 september 2017 om 13:45 uur In de Senaatskamer van het Academiegebouw,

begrip wetenschap praktijk vergroot, wederzijds gegroeid vertrouwen, inzet ervaringkennis sector voor beter visstandonderzoek, sector toegang tot. nieuwe kennis

Waardevolle artikelen zijn dan artike­ len die veel geciteerd worden, en fundamentele bijdra­ gen zijn de, zeg, vijf procent meest geciteerde binnen een vakgebied. Gemiddeld gaat

Het op 13 Januari 1949 ingediende wetsontwerp inzake voorschriften betreffende de leesbibliotheken (no 1107) werd door VAN DEN BERGH als onaanvaardbaar