• No results found

Nieuwe perspectieven in onderzoek : de invloed van cognitieve vertekeningen en moreel redeneren op agressie bij jongeren met risico- tot licht delinquent gedrag

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Nieuwe perspectieven in onderzoek : de invloed van cognitieve vertekeningen en moreel redeneren op agressie bij jongeren met risico- tot licht delinquent gedrag"

Copied!
34
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen

Onderwijsinstituut voor Pedagogische- en Onderwijskundige Wetenschappen

Nieuwe Perspectieven in Onderzoek

De invloed van cognitieve vertekeningen en moreel redeneren op

agressie bij jongeren met risico- tot licht delinquent gedrag

Masterscriptie Forensische Orthopedagogiek

Pedagogische en Onderwijskundige Wetenschappen Universiteit van Amsterdam

J. Terlouw - 10297723

Begeleiding: L. A. de Vries, MSc & MA Tweede beoordelaar: dr. M. Hoeve Amsterdam, 5 juli 2015

(2)

Inhoudsopgave

Abstract ... 3

Inleiding ... 4

Agressie en Zelfbeschermende Cognitieve vertekeningen ... 5

Agressie en Moreel Redeneren ... 7

Verschillen Jongens en Meisjes ... 8

Conclusie en Huidig Onderzoek ... 9

Methode ... 10 Onderzoeksgroep ... 11 Procedure ... 11 Instrumenten ... 12 Analysemethode ... 15 Resultaten ... 16 Hiërarchische Regressieanalyse ... 17 Discussie ... 19 Referenties ... 24 Tabel 1 ... 31 Tabel 2 ... 31 Tabel 3 ... 32 Tabel 4 ... 33 Tabel 5 ... 34

(3)

The Intervention ‘Nieuwe Perspectieven’ in research

The influence of cognitive distortions and moral reasoning on aggression of adolescents at risk for delinquent behavior

Abstract

The aim of this study was to investigate the relationship between aggression and cognitive distortions and aggression and moral reasoning among youth at risk for the development and progression of a deviant life style. The study aim was to examine the association between aggression and cognitive distortions and aggression and moral development. Moreover, we examined the influence of gender on the tested associations. Self reports of 76 boys and 33 girls (N = 109) between 12 and 19 years were used for the analyses. Hierarchical regression analyses were conducted for testing the hypotheses. The results showed a positive

relationship between aggression and cognitive distortions for boys. Results showed no relationship between aggression and moral development. We argue that clinical practice should focus on the relationship between cognitive distortions and aggression among boys in order to effectively treat conduct problems.

(4)

Inleiding

Agressief gedrag is een gedragsprobleem dat relatief vaak voorkomt onder

adolescenten. Het HBCS (Dorsselaer et al., 2010) heeft onderzoek gedaan naar de prevalentie van gedragsproblemen onder jongeren tussen de 12 en 16 jaar van het voortgezet onderwijs door middel van een zelfrapportage vragenlijst. Onder gedragsproblemen werd agressief gedrag, liegen en stelen verstaan. Circa 13% van de jongeren gaven aan gedragsproblemen te vertonen. Jongens vertoonden vaker gedragsproblemen (18%) dan meisjes (8%). Scholte en Van der Ploeg (2006) deden eveneens onderzoek naar de prevalentie van agressief en antisociaal gedrag onder leerlingen tussen de 12 en 18 jaar. Zij raadpleegden hiervoor de leerkrachten. Uit dit onderzoek kwam naar voren dat circa 9% van de jongeren agressief en antisociaal gedrag vertoont. Ook hier blijken jongens vaker agressief en antisociaal gedrag te vertonen (19%) dan meisjes (6%).

Agressief gedrag heeft zowel negatieve gevolgen voor het slachtoffer als voor de agressor. Slachtoffers van agressie hebben een groot risico op probleemgedragingen zoals slechte relaties, internaliserende problematiek en externaliserende problematiek, met name wanneer men langdurig slachtoffer is van agressie (Crick, Casas, & Nelson, 2002; Prinstein, Boergers, & Vernberg, 2001; Van der Ploeg, 2007). Agressors hebben vaak te maken met afwijzing door leeftijdsgenoten (Van der Ploeg, 2007). Deze afwijzing wordt in verband gebracht met internaliserende problematiek bij de agressor zoals angst, depressie (Fite, Rubens, Preddy, Raine, & Pardini, 2014), en suïcidale ideeën (Prinstein, Boergers, Spirito, Little, & Grapentine, 2000). Daarnaast is agressie een voorspeller voor middelengebruik (Skara et al., 2008) en delinquent gedrag bij de agressor (Van der Ploeg, 2007).

Wat wordt er precies verstaan onder agressief gedrag? Buss (1961) en Van der Ploeg (2007) definiëren agressie als het opzettelijk toebrengen van schade aan de ander door

(5)

Ploeg, 2007). Onder fysiek geweld worden reacties zoals slaan, duwen en openlijke verbale aanvallen zoals, bedreigen verstaan. Onder psychisch geweld vallen pijnlijke manipulaties, zoals het verspreiden van roddel en uitsluiten van anderen bij activiteiten (Archer & Coyne, 2005; Card, Sawalani, Stucky, & Little, 2008).

Naast fysiek en psychisch geweld wordt het overtreden van regels ook als kenmerk van agressie genoemd. Hierbij kan gedacht worden aan formele regels, geen fysieke schade toebrengen aan een ander, en informele regels, zoals het hebben van respect voor elkaar (Van der Ploeg, 2014). Agressie kan gezien worden als een aanval op een andere persoon waarbij opzettelijk fysieke en/of psychische schade aan de ander wordt toegebracht (Buss, 1961; Van der Ploeg, 2007), waarbij formele en informele regels worden geschonden (Van der Ploeg, 2014).

Gezien de relatief hoge prevalentie van agressief gedrag onder jongeren en de ernstige gevolgen die agressief gedrag met zich mee brengt, is het van belang onderzoek te doen naar de risicofactoren die samenhangen met agressief gedrag. Op deze manier kan er onderzocht worden op welke risicofactoren interventies zich moeten richten om de gedragsproblemen te verminderen. Dit onderzoek is gericht op twee risicofactoren die samenhangen met agressie: cognitieve vertekeningen en moreel redeneren. In de volgende paragrafen wordt nader ingegaan op deze verbanden.

Agressie en Zelfbeschermende Cognitieve vertekeningen

Een risicofactor die in verband wordt gebracht met agressie is cognitieve

vertekeningen (Capuano, 2011; Helmond, Overbeek, Brugman, & Gibbs, 2015). Cognitieve vertekeningen zijn inaccurate gedachten, overtuigingen en houdingen jegens eigen gedrag en het gedrag van anderen (Gibbs, 2003; Liau, Barriga, & Gibbs, 1998). In de literatuur wordt doorgaans gesproken over twee typen cognitieve vertekeningen: zelfverlagende en

(6)

gerelateerd aan internaliserende problematiek en dragen bij aan zelfbeschadiging (Barriga, Landau, Stinson, Liau, & Gibbs, 2000). Uit verschillende onderzoeken blijkt dat

zelfbeschermende cognitieve vertekeningen gerelateerd zijn aan externaliserende problematiek en bijdrage aan het gebruik van antisociaal gedrag (Barriga et al., 2000; Barriga, Hawkins, & Camelia, 2008; Capuano, 2011; Gibbs, 2003; Helmond et al., 2015; Liau, et al., 1998; Van der Velden, Brugman, Boom, & Koops, 2010; Wallinius, Johansson, Lardén, & Dernevik, 2011).

Zelfbeschermende cognitieve vertekeningen zijn onder te verdelen in vier typen: zelfcentrering, anderen de schuld geven, goed praten of verkeerd benoemen, en uitgaan van het ergste. Deze vier typen zijn onder te brengen in twee categorieën: primaire en secundaire vertekeningen. Zelfcentrering is een primaire cognitieve vertekening. De primaire

vertekening is de drijfveer achter antisociaal gedrag. Het betreft egocentrische en egoïstische attituden en overtuigingen. De persoon focust op zijn eigen wensen, behoeften en

benodigdheden zodanig dat hij daarin nauwelijks tot geen rekening houdt met de mening van de ander (Barriga, Gibbs, Potter, & Liau, 2001). Uit onderzoek van Carlo, Mestre, Samper, Tur en Armenta (2010) blijkt dat perspectief nemen prosociale gedragingen faciliteert en agressieve gedragingen beperkt. De egocentrische attitude en daarmee het onvermogen tot perspectief nemen kan leiden tot een grotere kans op gedragingen, zoals agressie, die schadelijk zijn voor andere mensen (Gibbs, 1993). Daarnaast ontwikkelt een persoon beschermende rationalisaties, ook wel de secundaire zelfbeschermende cognitieve

vertekeningen genoemd, om de op zichzelf gerichte attitude vol te houden (Gibbs, 2003). Anderen de schuld geven en verantwoordelijk stellen voor het eigen gedrag, zodat de schuld op externe oorzaken wordt afgeschoven, vormt een eerste secundaire cognitieve vertekening. Een tweede secundaire cognitieve vertekening is goed praten of verkeerd benoemen. Hierbij wordt het antisociale gedrag afgeschilderd als gedrag dat niet erg is, acceptabel is of anderen

(7)

geen schade toebrengt. Ten slotte is, uitgaan van het ergste een secundaire cognitieve vertekening, waarbij een persoon vijandige intenties aan andere personen toekent of het ergste verwacht van een sociale situatie (Barriga et al., 2001).

De secundaire zelfbeschermende cognitieve vertekeningen beschermen de persoon tegen schuld of een negatief zelfconcept en stimuleren op deze manier agressie (Barriga et al., 2000). Uit onderzoek van Slaby en Guerra (1988) blijkt dat antisociale agressieve individuen vaker geneigd zijn om overtuigingen te hanteren, die het gebruik van agressie aanmoedigen. Zij hebben de overtuiging dat agressie een legitieme reactie is, het zelfbeeld vergroot, helpt om een negatief imago te voorkomen en niet leidt tot lijden bij het slachtoffer. De

vertekeningen maken gedrag acceptabel of neutraliseren gedrag, voor zichzelf en anderen (Barriga et al., 2001). Op deze manier stimuleren zelfbeschermende cognitieve vertekeningen het vertonen van antisociaal gedrag (Barriga et al., 2000).

Agressie en Moreel Redeneren

Een tweede risicofactor die in verband wordt gebracht met agressie is moreel

redeneren oftewel de morele ontwikkeling (Gibbs, 2003; Palmer, 2005). Morele ontwikkeling bestaat uit een affectieve en cognitieve component. Bij de affectieve component staat

empathie en de mate waarin een persoon beschikt over juiste emotionele reacties op eigen handelen centraal. Bij de cognitieve component gaat het om de beoordeling of iets wel of niet juist is. Het gaat hier om moreel redeneren (Gibbs, 2003). De cognitieve ontwikkeling en het vermogen tot het nemen van perspectief spelen hierbij een belangrijke rol (Green & Piel, 2014). Dit onderzoek richt zich op de cognitieve component van de morele ontwikkeling.

Kohlberg (1984) heeft een model ontwikkeld waarin de ontwikkeling van moreel redeneren centraal staat. Gibbs, Basinger en Fuller (1992) hebben het werk van Kohlberg herzien. Zij ontwikkelden een model dat ervan uit gaat dat personen vier fasen doorlopen, waarbij elke volgende fase leidt tot nieuwe kwalitatieve en een meer adequate organisatie van

(8)

gedachten. Iedere fase geeft weer hoe een persoon situaties en ervaringen interpreteert, erop reageert en reflecteert. De vier fasen van morele ontwikkeling zijn onderverdeeld in twee niveaus, namelijk het onvolwassen en volwassen niveau. Het onvolwassen niveau van moreel redeneren ontwikkelt zich in de kindertijd. Personen die functioneren op een onvolwassen niveau van moreel redeneren, maken geen gebruik van meerdere informatiebronnen, maar baseren hun oordeel op het ‘hier en nu’. Zij hanteren een egocentrische visie die ervoor zorgt dat zij hun eigen perspectief moeilijk kunnen onderscheiden van het perspectief van de ander. Een volwassen niveau van moreel redeneren, dat zich ontwikkelt in de adolescentie en

volwassenheid, wordt gekenmerkt door het gebruik van meerdere informatiebronnen om tot een oordeel te komen en inzicht in het perspectief van de ander (Gibbs, 2003).

Wanneer er sprake is van een onvolwassen niveau van moreel redeneren in de

adolescentie en volwassenheid spreekt men over een ontwikkelingsachterstand. Gibbs (2003) veronderstelt dat antisociaal gedrag mede voortvloeit uit het morele gezichtspunt van een persoon die gebaseerd is op de morele ontwikkelingsachterstand, namelijk het onvolwassen niveau van moreel redeneren. Van IJzendoorn (1997) geeft eveneens aan dat een lage morele ontwikkeling samenhangt met antisociaal gedrag (agressie en delinquentie). Adolescenten, bij wie morele waarden minder zijn geïnternaliseerd (bijv. zich kunnen verplaatsen in het

perspectief van de ander in sociale situaties/ moeite met beantwoording van morele vraagstukken), zijn ontvankelijker voor het vertonen van antisociaal gedrag en negatieve invloeden van leeftijdgenoten (Gibbs, 2003; Stams, et al, 2006; Van IJzendoorn, 1997). Uit voorgaande blijkt dat een laag niveau van moreel redeneren samenhangt met antisociaal gedrag (agressie en delinquentie).

Verschillen Jongens en Meisjes

Jongens en meisjes verschillen in de mate waarin zij agressie vertonen. Jongens vertonen vaker agressie dan meisjes (Dorsselaer et al., 2010; Scholte & Van der Ploeg, 2006).

(9)

Nu is het de vraag of er ook een sekseverschil is in de verbanden tussen zelfbeschermende cognitieve vertekeningen en agressie en moreel redeneren. Uit onderzoek van Barriga, Morrison, Liau en Gibbs (2001) blijkt dat de relatie tussen zelfbeschermende cognitieve vertekeningen en antisociaal gedrag voor jongens en meisjes niet verschilt. Wel blijkt uit verschillende onderzoeken dat meisjes minder zelfbeschermende cognitieve vertekeningen vertonen dan jongens (Barriga, Morrison et al., 2001; Lardén, Melin, Holst, & Langström, 2006; Van der Velden et al., 2010).

Wat betreft morele redenatie in relatie tot antisociaal gedrag blijken jongens en meisjes geen verschillen te vertonen (Barriga, Morrison et al., 2001). Uit onderzoek van Lardén en collega’s (2006) onder delinquente adolescenten blijkt dat jonge en oudere adolescente meisjes vaker gebruik maken van een volwassen moreel oordeel dan jongens. Echter, naarmate zij ouder worden, neemt dit verschil tussen jongens en meisjes af. Mogelijk heeft de voorsprong van meisjes in de morele ontwikkeling ten opzichte van jongens te maken met de vroege rijping van meisjes in de puberteit (Garmon, Basinger, Gregg, & Gibbs, 1996).

Conclusie en Huidig Onderzoek

Samenvattend blijkt uit onderzoek dat zelfbeschermende cognitieve vertekeningen en moreel redeneren gerelateerd zijn aan externaliserend probleemgedrag. Onder externaliserend probleemgedrag wordt zowel delinquentie als agressie verstaan (Barriga et al., 2008). Veel onderzoeken hebben onderscheid gemaakt tussen agressie en delinquentie, omdat deze twee vormen van externaliserende problematiek op bepaalde punten van elkaar verschillen. Uit onderzoek van Stranger, Achenbach en Verhulst (1997) blijkt dat agressie en delinquentie een ander ontwikkelingstraject hebben. Agressie en delinquentie nemen beide in de leeftijd van 4 tot 10 jaar af. Vanaf het 10e levensjaar neemt delinquentie toe, terwijl agressie blijft afnemen. Daarnaast komt uit onderzoek van Eley, Lichtenstein en Moffitt (2003) naar voren

(10)

dat agressie een stabiele erfelijke eigenschap is en dat antisociaal gedrag zonder agressie sterker wordt beïnvloed door de omgeving en minder erfelijke stabiliteit kent.

Gezien de verschillende etiologie van agressie en delinquentie, is het van belang om het construct agressie apart te onderzoeken in relatie tot zelfbeschermende cognitieve vertekeningen en moreel redeneren. Er is tot nu toe voornamelijk onderzoek gedaan naar de samenhang tussen antisociaal gedrag en moreel redeneren en antisociaal gedrag en

zelfbeschermende cognitieve vertekeningen. Een meerwaarde van dit onderzoek is dat het construct agressie apart onderzocht zal worden. Op deze manier kan behandeling beter afgestemd worden op de agressieve jongere.

Er zal in dit onderzoek gekeken worden of (1) zelfbeschermende cognitieve vertekeningen samenhangen met agressie bij risico en licht delinquenten jongeren, (2) het niveau van moreel redeneren gerelateerd is aan agressie bij risico en licht delinquenten jongeren, en (3) of er verschillen zijn tussen jongens en meisjes in de verbanden tussen agressie en zelfbeschermende cognitieve vertekeningen en agressie en morele ontwikkeling. Op basis van eerder onderzoek wordt verwacht, dat zowel zelfbeschermende cognitieve vertekeningen als het niveau van moreel redeneren gerelateerd zijn aan agressie. Explorerend zal onderzocht worden of de verbanden tussen cognitieve vertekeningen en agressie en tussen moreel redeneren en agressies verschillen voor jongens en meisjes.

Methode

Dit onderzoek maakte deel uit van het effectiviteit onderzoek naar Nieuwe

Perspectieven (De Vries, Hoeve, Stams, & Asscher, 2015). Het onderzoeksdesign betrof een randomized controlled trail, waarbij er op drie meetmomenten data werd verkregen. In dit onderzoek werd gebruik gemaakt van de data, die verzameld is tijdens het eerste

(11)

Onderzoeksgroep

De onderzoeksgroep bestond uit adolescenten die aan de volgende criteria voldeden: (1) de leeftijd van 12 tot 23 jaar, (2) problemen op meerdere leefgebieden (school, vrienden, vrije tijd), en (3) een verhoogd risico op de ontwikkeling of voortzetting van een deviante levensstijl, zoals jongeren die risicogedrag vertonen met antisociale gedragskenmerken die gerelateerd zijn aan delinquentie, adolescenten die voor de eerste keer een overtreding begaan, en adolescenten met voornamelijk lichte politiecontacten en delicten (zoals opzettelijk beschadigen of vernielen van eigendommen, winkeldiefstal en joyriding).

Exclusiecriteria waren een IQ onder de 70, ernstige psychiatrische problemen, ernstig drugs en/of alcohol gebruik, afwezigheid van motivatie om te stoppen met het plegen van strafbare feiten en afwezigheid van een verblijfsvergunning in Nederland.

Er werd aanvankelijk gestart met 160 respondenten, maar 50 respondenten (31.2%) hebben niet meegedaan aan het onderzoek, omdat zij niet bereikbaar waren of geen

toestemming gaven voor het onderzoek. Uiteindelijk hebben 110 respondenten deelgenomen aan het onderzoek. Er is 1 casus uitgevallen vanwege het ontbreken van vragenlijsten. In de uiteindelijke analyse zijn 109 jongeren (N = 76 jongens en N = 33 meisjes) meegenomen. De gemiddelde leeftijd van de jongeren was M = 15,5 (SD = 1,5) met een minimum leeftijd van 12,3 jaar en een maximum leeftijd van 19,3 jaar. Van de jongeren had 20.2% een

Nederlandse achtergrond, 25.7% een Marokkaanse achtergrond, 26.6% een Surinaamse achtergrond en 27.5% heeft een andere achtergrond. De meeste jongeren volgden het VMBO (57.9%) of het MBO (17.8%). 15.8 % van de jongeren volgden VWO of HAVO. In tabel 1 zijn de beschrijvende statistieken van de achtergrondvariabelen opgenomen.

Procedure

Participanten werden geworven bij vijf locaties van grote jeugdinstellingen in Amsterdam. Ouders en adolescenten werden bij doorverwijzing naar het onderzoek

(12)

geïnformeerd over het onderzoek van Nieuwe Perspectieven. Wanneer de jongere voldeed aan de indicatiecriteria en toestemming gaf voor het onderzoek (informed consent), vond randomisatie plaats. Aan de hand van computer gegenereerde randomisatie werd de jongere door de hoofdonderzoeker toegewezen aan de NP- of controlegroep. De ratio van de

randomisatie tussen NP en de controlegroep was 1:1. Junior onderzoekers en masterstudenten van de Forensische kinder- en jeugdfaculteit namen instrumenten bij de jongere af die ten behoeve van het onderzoek werden gebruikt. De onderzoekers en studenten werden getraind met een gestandaardiseerd protocol.

Zelfrapporterende vragenlijsten werden bij de adolescenten thuis online afgenomen. Het online programma reduceerde de risico’s op missing data. De respondenten konden het invullen van de vragenlijst niet voortzetten wanneer zij een vraag niet hadden beantwoord. Verder ontvingen de adolescenten €20,- per meetmoment. Ook werd de data vertrouwelijk behandeld. Participanten ontvingen een unieke code voor het online programma en andere onderzoeksdocumenten. De anonimiteit van respondenten werd gewaarborgd door hun namen te ontkoppelen van de antwoorden (respondenten kregen een uniek nummer

toegekend) en de onderzoekers verklaarden dat zij geen informatie zouden verstrekken aan derden zonder de toestemming van de participant. Het onderzoek werd tevens goedgekeurd door de Ethiek Commissie Faculteit der Sociale Wetenschappen (POWL).

Instrumenten

De afhankelijke variabele in dit onderzoek was agressie. De onafhankelijke variabelen waren zelfbeschermende cognitieve vertekeningen en morele ontwikkeling. Daarnaast zijn de variabelen sociale wenselijkheid en leeftijd meegenomen als covariaat om te controleren voor de invloed hiervan op de resultaten. De variabelen zijn gemeten aan de hand van

(13)

Agressie. De mate van agressie werd gemeten aan de hand van de ‘Buss Durkee Hostility Inventory-Dutch’ (BDHI-D), ontwikkeld door Buss en Durkee (1997). Lange, Hoogendoorn, Wiederspahn, en De Beurs (2005) hebben de vragenlijst aangepast voor Nederlands gebruik. De BDHI-D is een zelfrapportage instrument en meet de hostiliteit en neiging tot agressief gedrag van een individu (Lange, Dehghani & De Beurs, 1994). De Nederlandse vragenlijst bestaat uit 40 items met een tweepuntschaal: ‘waar’ en ‘onwaar’. De items zijn onderverdeeld in drie schalen: Indirecte Agressie; Directe Agressie; en Sociale Wenselijkheid. Een voorbeeld van een item uit de subschaal Indirecte Agressie is “Ik ben veel vaker geïrriteerd dan mensen weten”. Een voorbeeld van een item uit de subschaal Directe Agressie is “Als iemand mij begint te slaan, geef ik hem ervan langs”. In de analyse werd de totale score van agressie op de vragenlijst, gebruikt. Deze score was het gemiddelde van de score op de schalen indirecte en directe agressie. De Cronbach’s alpha was .85.

Zelfbeschermende Cognitieve Vertekeningen. De mate van zelfbeschermende cognitieve vertekeningen bij de participant werd geanalyseerd aan de hand van de ‘Hoe Ik Denk’ vragenlijst (HID, Brugman, Nas, Van der Velden, Barriga, Gibbs, Potter, & Liau, 2011). De HID is een vertaling van de How I Think Questionnaire (HIT) ontwikkeld door Gibbs, Barriga, en Potter (2001). Deze zelfrapporterende vragenlijst meet de mate van zelfbeschermende cognitieve vertekeningen van een individu. Vier zelfbeschermende cognitieve vertekeningen worden gemeten, namelijk ‘zelfcentrering’ (“Soms moet je liegen om te krijgen wat je wilt”), ‘anderen de schuld geven’ (“Ik maak fouten, omdat ik met de verkeerde mensen omga”), ‘goedpraten/ verkeerd benoemen’ (“Sommige mensen vragen om een pak slag”), en ‘uitgaan van het ergste’ (“Ik kan er niets aan doen dat ik mijn geduld verlies”). Deze subschalen vormen samen twee schalen, namelijk ‘bedekt antisociaal gedrag’ en ‘openlijk antisociaal gedrag’. De HID bestaat uit 54 items, 39 items hebben betrekking op de vier zelfbeschermende cognitieve vertekeningen, 8 items op onaannemelijke antwoorden,

(14)

en 7 items om positieve opvulling te geven. De items worden op een Likert-schaal van 1 tot 6 beantwoord, waarbij 1 geldt als ‘erg mee oneens’ en 6 als ‘erg mee eens’. In de analyse werd de schaal cognitieve vertekeningen meegenomen. Deze schaal was opgebouwd uit de

gemiddelde scores van de schalen zelfcentrering, anderen de schuld geven,

goedpraten/verkeerd benoemen en uitgaan van het ergste. De Cronbach’s alpha was .92. Moreel Redeneren. Voor het meten van de morele ontwikkeling werd gebruik gemaakt van de ‘Socialmoral Reflection Measure-Short Form’ (SRM-SF), ontwikkeld door Gibbs en collega’s (1992). De SRM-SF meet het niveau van moreel redeneren/oordelen en morele rechtvaardiging van de jongere. Het instrument is opgedeeld in vier stadia van moreel redeneren: ‘redeneren vanuit eenzijdigheid en concrete gevolgen’, ‘redeneren in termen van ‘in ruil voor’ en instrumenteel redeneren’, ‘redeneren vanuit wederkerigheid en prosociaal redeneren’, en ‘redeneren vanuit normen en sociale systemen’. De totale score bepaalt in welke stadium van moreel redeneren de jongere zich bevindt. Het interview bestaat uit 11 vragen. Een vraag is “Hoe belangrijk is het dat iemand blijft leven, zelfs als de betrokkene het zelf niet wil?”. De vragen worden in eerste instantie beantwoord met ‘heel belangrijk’,

‘belangrijk’, en ‘niet-belangrijk’. Daarna wordt aan de jongere gevraagd zijn antwoord te onderbouwen. (Gibbs et al., 1992). De SRM-SF werd door de onderzoeker mondeling afgenomen en opgenomen met een voicerecorder. Vervolgens werden de antwoorden door twee onderzoeksassistenten gescoord aan de hand van een scoringstabel. De gemiddelde score van de antwoorden bepaalde het niveau van moreel redeneren. In de analyse zijn de gemiddelde scores meegenomen. De intraclass correlatie werd bepaald op 0.61. Dit betekent dat de overeenstemming tussen de beoordelaars voldoende was.

Sociale Wenselijkheid. De neiging tot het geven van sociale wenselijke antwoorden werd gemeten met de ‘Social Desirability Scale’ (SDS), ontwikkeld door Crowne en Marlowe (1960). Deze zelfrapporterende vragenlijst meet in hoeverre de jongere geneigd is

(15)

tot het geven van antwoorden volgens de sociale normen van de samenleving. De SDS bestaat uit 15 items die gemeten worden op een tweepuntschaal: ‘waar’ of ‘onwaar’. Een voorbeelditem is “Ik ben altijd eerlijk”. Hoe hoger de score van de jongere is, hoe meer hij geneigd is tot het geven van sociaal wenselijke antwoorden. In de analyse werd de

gemiddelde score, die op de vragenlijst werd behaald, meegenomen. De Cronbach’s alpha was .70.

Leeftijd. De leeftijd van de respondenten is op T1 (eerste meting) vastgesteld aan de hand van de geboortedatum gerapporteerd door de respondenten.

Analysemethode

De relatie tussen agressie en moreel redeneren en agressie en zelfbeschermende cognitieve vertekeningen werd getoetst door middel van een moderatiemodel. In dit moderatie model vormden de scores op agressie de afhankelijke variabele en de scores op moreel redeneren en zelfbeschermende cognitieve vertekeningen de onafhankelijke variabelen. Tevens werd geanalyseerd of geslacht van invloed was op de relatie tussen agressie en morele ontwikkeling en op de relatie tussen agressie en zelfbeschermende

cognitieve vertekeningen. De mogelijke invloed van geslacht op de eerdere genoemde relaties werd vastgesteld door een interactie toe te voegen aan het model tussen de variabele geslacht en de onafhankelijke variabelen. Daarnaast werden leeftijd en sociale wenselijkheid als covariaat meegenomen.

De analyses werden uitgevoerd met SPSS 20.0. Allereerst werd op basis van Little’s MCAR test vastgesteld of het patroon van de ontbrekende waarden willekeurig was (missing completely at random). Dit bleek het geval, χ2(43) = 45.33, p > .05. De ontbrekende waarden zijn geschat aan de hand van expectation maximization algoritme (Tabachnick & Fidell, 2013). Ten tweede werden de gemiddelden en standaarddeviaties van alle variabelen berekend. Ten derde werd gekeken naar de samenhang tussen agressie en morele

(16)

ontwikkeling en agressie en zelfbeschermende cognitieve vertekeningen door middel van hun correlatie. Ten vierde werden de variabelen agressie, morele ontwikkeling en

zelfbeschermende cognitieve vertekeningen gecentreerd ter vermindering van

multicollineariteit. Tenslotte werd de hiërarchische regressieanalyse uitgevoerd. Aan de hand van een hiërarchische regressieanalyse werden de correlaties berekend tussen agressie en de constructen moreel redeneren, zelfbeschermende cognitieve vertekeningen, geslacht, leeftijd en sociale wenselijkheid, gebaseerd op de data die werden verkregen tijdens de eerste meting van het effectiviteitonderzoek Nieuwe Perspectieven. Aan de hand van deze methode werd onderzocht in hoeverre morele ontwikkeling en zelfbeschermende cognitieve vertekeningen agressie voorspelden.

In het model werd agressie als afhankelijke variabele ingevoerd. Allereerst werden leeftijd en sociale wenselijkheid als covariaat in het model opgenomen (Model 1).

Vervolgens werden de onafhankelijke variabele moreel redeneren en zelfbeschermende cognitieve vertekeningen toegevoegd (Model 2). Tenslotte werden de interactie effecten geslacht*moreel redeneren en geslacht*zelfbeschermende cognitieve vertekeningen toegevoegd (Model 3).

In dit onderzoek werd uitgegaan van significantie bij een p-waarde kleiner dan .05en een waarneembare trend bij een p-waarde tussen .05 en .10.

Resultaten

Voorafgaand aan de analyse zijn allereerst de gemiddelden en standaarddeviaties van de onderzoeksvariabelen berekend. Deze zijn opgenomen in Tabel 2. Daarna is er gekeken naar de normaal verdeling van de data. Uit de Shapiro-Wilk test kwam naar voren dat de variabele ‘sociale wenselijkheid’ (D (109) = .971, p = .02) niet normaal verdeeld was. Echter, omdat de onderzoeksgroep uit meer dan 30 respondenten bestond werd hier de centrale limiet

(17)

theorie aangehouden, die ervan uitgaat dat de verdeling van de steekproef normaal verdeeld is als de steekproef uit meer dan 30 respondenten bestaat (Field, 2009).

Vervolgens werd een Pearsons correlatie coëfficiënt (r) berekend voor het vaststellen van de samenhang tussen de variabelen. In Tabel 3 wordt een overzicht gegeven van de resultaten uit de correlatieanalyses. Uit de correlatieanalyses bleek dat zelfbeschermende cognitieve vertekeningen en agressie matig met elkaar samenhangen (r = .40, p < .001). Dit betekent dat hoe hoger de jongere scoort op de schaal zelfbeschermende cognitieve

vertekeningen, des te meer agressie de jongere rapporteert. Daarnaast kwam naar voren dat agressie, zelfbeschermende cognitieve vertekeningen en sociale wenselijkheid matig met elkaar samenhangen. Hoe hoger de jongere scoort op de schaal voor sociale wenselijkheid, des te minder agressief gedrag (r = -.47, p < .001) en cognitieve vertekeningen (r = -.35, p < .001) de jongere over zichzelf rapporteert. Verder laat de tabel een kleine positieve

significante samenhang zien tussen moreel redeneren en leeftijd (r = .17, p = .04), hoe ouder de adolescent is hoe verder zijn morele cognities zijn ontwikkeld. Tenslotte, bleek er geen sprake te zijn van multicollineariteit. De VIF (VIF < 10) en tolerantie waarden (tolerance > .01) waren acceptabel.

Hiërarchische Regressieanalyse

Een hiërarchische regressieanalyse werd uitgevoerd om de samenhang te onderzoeken tussen agressie en zelfbeschermende cognitieve vertekeningen en agressie en moreel

redeneren en de invloed van geslacht op deze samenhang. De resultaten zijn opgenomen in Tabel 4. In het eerste model werden leeftijd en sociale wenselijkheid toegevoegd als

covariaat. Hieruit bleek dat leeftijd geen voorspeller was, maar dat sociale wenselijkheid wel een significante voorspeller was van agressie (B = -.47, p < .001). Leeftijd en sociale

wenselijkheid bleken 22% van de variantie in agressie te verklaren. De verklaarde variantie in model 1 was significant, R² = .22, F(2, 99) = 13.85, p < .001.

(18)

In model 2 zijn zelfbeschermende cognitieve vertekeningen en moreel redeneren als onafhankelijke variabelen (de hoofdeffecten) aan het model toegevoegd. Zelfbeschermende cognitieve vertekeningen bleek een significante voorspeller van agressie (B = .27, p = .01). Moreel redeneren bleek geen significantie voorspeller te zijn van agressie. Model 2

verklaarde 28% van de variantie in de mate van agressie. Het verschil in verklaarde variantie tussen model 1 en 2 was 6%. Dit betekent dat zelfbeschermende cognitieve vertekeningen en moreel redeneren 6% van de variantie agressie verklaren. Er is hier sprake van een

significante verandering van model 1 naar model 2, R² = .28, ∆R² = .06, F(2, 97) = 9.55, p = .03

In het laatste model, model 3, werd geslacht in interactie met zelfbeschermende cognitieve vertekeningen en geslacht in interactie met moreel redeneren toegevoegd. Het bleek dat geslacht niet significant van invloed was op de relatie tussen moreel redeneren en agressie. Er bleek een waarneembare trend te zijn bij de invloed van geslacht op de relatie tussen zelfbeschermende cognitieve vertekeningen en agressie (B = -.21 , p = .05). Model 3 verklaarde in totaal 32% van de variantie in agressie. Model 3 verbeterde zich ten opzichte van model 2 met 3.3%. Dit betekent dat de interactie-effecten geslacht en zelfbeschermende cognitieve vertekeningen en geslacht en moreel redeneren voor 3.3% de variantie in agressie verklaren. Er was geen sprake van een significante verandering van model 2 naar model 3, R² = .32, ∆R² = .03., F(2, 95) = 7.28, p = .27.

Omdat er een waarneembare trend zichtbaar was tussen de interactie geslacht*

zelfbeschermende cognitieve vertekeningen en agressie, is de richting van deze relatie verder onderzocht. Opnieuw is dezelfde hierarchische regressieanalyse uitgevoerd, waarbij

onderscheid gemaakt is tussen jongens en meisjes. De resultaten zijn opgenomen in tabel 5. In model 1 zijn leeftijd en sociale wenselijkheid als covariaten opgenomen. Sociale

(19)

.001). Ook bij meisjes bleek sociale wenselijkheid een significantie voorspeller van agressie (B = .57, p = .001). Leeftijd bleek voor zowel jongens (B = .02, p = .14) als meisjes (B = -.13, p = .42) geen significante voorspeller van agressie. Model 1 verklaarde bij jongens voor 18% de variantie in agressie. Voor meisjes verklaarde model 1 31% van de variantie in agressie. De verklaarde variantie in model 1 was voor zowel jongens, R² = .18, F(2, 67) = 7.31, p = .001 , als voor meisjes, R² = .31, F(2, 29) = 6.43, p = .01, significant.

In model 2 zijn zelfbeschermende cognitieve vertekeningen en moreel redeneren als onafhankelijke variabelen (de hoofdeffecten) meegenomen. Voor jongens bleek

zelfbeschermende cognitieve vertekeningen een significantie voorspeller van agressie (B = .49, p < .001). Moreel redeneren bleek geen significante voorspeller te zijn (B = .09, p = .37). Voor meisjes waren zowel zelfbeschermende cognitieve vertekeningen (B = -.06, p = .72) als moreel redeneren (B = .07, p = .67) geen significante voorspellers van agressie. Model 2 verklaarde bij jongens 38% van de variantie in agressie. Het verschil in verklaarde variantie tussen model 1 en model 2 was 20%. Dit betekent dat zelfbeschermende cognitieve

vertekeningen en moreel redeneren voor 20% de variantie verklaren in agressie bij jongens. De toename van model 1 naar model 2 bij jongens was significant, R² = .38, ∆R² = .20, F(2, 65) = 10.32, p < .001. Bij meisjes verklaarde model 2 32% van de variantie in agressie. Het verschil in verklaarde variantie tussen model 1 en model 2 is 1%. Moreel redeneren en zelfbeschermende cognitieve vertekeningen verklaarden voor 1% de variantie in agressie. Er was hierbij geen sprake van een significante toename, R² = .32, ∆R² = .01, F(2, 27) = .16, p = .85.

Discussie

In dit onderzoek is nagegaan of zelfbeschermende cognitieve vertekeningen en agressie en moreel redeneren en agressie met elkaar samenhangen bij risico- en licht delinquente jongeren. Uit dit onderzoek komt naar voren dat zelfbeschermende cognitieve

(20)

vertekeningen en agressie bij jongens met elkaar samenhangen. Hoe meer zelfbeschermende cognitieve vertekeningen een jongere vertoont des te meer agressie hij vertoont. Dit verband geldt niet voor meisjes. Verder is er geen samenhang gevonden tussen moreel redeneren en agressie.

De samenhang tussen agressie en zelfbeschermende cognitieve vertekeningen is in overeenstemming met eerder onderzoek waaruit blijkt dat zelfbeschermende cognitieve vertekeningen samenhangen met antisociaal gedrag, waaronder agressie (Barriga et al., 2000; Barriga et al., 2008; Gibbs, 2003; Helmond et al., 2015; Liau, et al., 1998; Van der Velden et al., 2010; Wallinius et al., 2011).

In tegenstelling tot eerder onderzoek is er geen verband gevonden tussen agressie en moreel redeneren. Een lager niveau van moreel redeneren hangt niet samen met een hogere mate van agressie. In eerder onderzoek werd verondersteld dat agressie wel samenhangt met moreel redeneren (Gibbs, 2003; Van IJzendoorn, 1997). Een mogelijke verklaring voor dit verschil is dat bij eerder onderzoek het construct antisociaal gedrag is onderzocht dat zowel delinquent als agressief gedrag omvat. Daarbij is er voornamelijk onderzoek gedaan onder delinquente jongeren (Stams et al., 2006; Palmer, 2003). Agressie en delinquent gedrag hebben een andere etiologie (Eley et al., 2003; Stranger et al., 1997) en kunnen daardoor verschillen in de mate van samenhang met moreel redeneren. Mogelijk zijn andere aspecten van de morele ontwikkeling van invloed op agressie, zoals het affectieve component van de morele ontwikkeling (Björkqvist, Österman, & Kaukiainen, 2000; Stuewig, Tangney, Heigel, Harty, & McCloskey, 2010).

Tenslotte blijkt, in overeenstemming met het onderzoek van Barriga, Morrison en collega’s (2001), geslacht niet van invloed op de relatie tussen agressie en moreel redeneren. Er blijken wel verschillen te zijn tussen jongens en meisjes in het verband tussen agressie en zelfbeschermende cognitieve vertekeningen. De samenhang tussen zelfbeschermende

(21)

cognitieve vertekeningen en agressie blijkt voor jongens te gelden, maar niet voor meisjes. Hoe meer zelfbeschermende cognitieve vertekeningen jongens vertonen des te meer agressie zij laten zien. Deze resultaten vormen geen bevestiging van eerder onderzoek van Barriga, Morrison en collega’s (2001), waarin wordt geconcludeerd dat geslacht niet van invloed is op de relatie tussen zelfbeschermende cognitieve vertekeningen en agressie. Een verklaring voor deze verschillende bevindingen kan gevonden worden in de verschillende vormen van

agressie die jongens en meisjes hanteren. In de literatuur wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen de subtypes directe en indirecte agressie. Deze subtypes van agressief gedrag verschillen in uiting (bedekte versus openlijke agressie) en worden gekenmerkt door

verschillende ontwikkelingspaden en gevolgen (Archer & Coyne, 2005; Björkqvist,

Lagerspetz, & Kaukiainen, 1992; Card et al., 2008; Lange et al., 1995; Loeber & Schmaling, 1985; Tremlay, 2000). Jongens tonen vaker directe vormen van agressie, terwijl meisjes vaker indirecte vormen van agressie tonen (Card et al., 2008). Uit onderzoek blijkt dat er met name sprake is van een sterke samenhang tussen directe agressie en zelfbeschermende cognitieve vertekeningen, terwijl indirecte agressie samenhangt met andere aspecten van de cognitie, zoals perspectief nemen (Capuano, 2011; De Vries et al., 2015). Dit verklaart mogelijk de resultaten uit huidig onderzoek, namelijk de significante samenhang tussen agressie een zelfbeschermende cognitieve vertekeningen voor jongens en de ontbrekende significante samenhang tussen zelfbeschermende cognitieve vertekeningen en agressie voor meisjes. Verder onderzoek is nodig naar het verband tussen zelfbeschermende cognitieve vertekeningen en agressie, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen de verschillende subtypes van agressie.

Het huidig onderzoek kent een aantal beperkingen. Ten eerste, er is sprake van een kleine onderzoeksgroep. De regressieanalyse is uitgevoerd onder N = 33 meisjes waardoor er mogelijk sprake is van een te lage power bij de moderator analyses om een significante

(22)

samenhang te vinden. Verder onderzoek onder een grotere groep vrouwelijke respondenten is nodig om zorgvuldiger conclusies te kunnen trekken over de samenhang tussen

zelfbeschermende cognitieve vertekeningen en agressie onder meisjes.

Ten tweede is er mogelijk sprake van vertekening in de onderzoeksresultaten, omdat er alleen gebruik is gemaakt van zelfrapportagevragenlijsten. Bij zelfrapportage kan er sprake zijn van onderrapportage en sociale wenselijkheid (Bijleveld, 2009). Hoewel in de analyses rekening is gehouden met sociale wenselijkheid, zouden rapportages van ouders en docenten over agressie van de jongeren een waardevolle toevoeging zijn in het onderzoeken van de verbanden tussen zelfbeschermende cognitieve vertekeningen/moreel redeneren en agressie.

Een derde beperking van dit onderzoek is dat de data verkregen is van participanten die meededen aan een randomized controlled trail (RCT). Een veelvoorkomend probleem bij een RCT design is de selectie van participanten (Asscher, Deković, Van Der Laan, Prins, & Van Arum, 2007). Er kan daarom niet worden uitgesloten dat er sprake is van een selectie bias door uitval van jongeren (jongeren met ernstigere gedragsproblemen hebben mogelijk deelname aan onderzoek geweigerd). Verder is de externe validiteit van het onderzoek beperkt, omdat de respondenten allemaal woonachtig zijn in Amsterdam. Aanbevolen wordt om dit onderzoek te herhalen onder een grotere en heterogene onderzoeksgroep. Tenslotte is de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid van de scoring van de interviews over moreel redeneren laag. Aanbevolen wordt om voorafgaand aan de afname van de SRM-F een uitgebreide training te geven aan de onderzoeksassistenten, zodat de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid kan worden verhoogd.

Samenvattend kan gesteld worden dat de mate van zelfbeschermende cognitieve vertekeningen samenhangt met de mate van agressie bij jongens met risico tot licht

delinquent gedrag. Dit onderzoek toont niet aan dat moreel redeneren en agressie met elkaar samenhangen. Verder onderzoek is nodig om deze relatie te onderzoeken. Behandeling

(23)

gericht op zelfbeschermende cognitieve vertekeningen bij agressieve jongens strekt tot de aanbeveling. Verder onderzoek is nodig om meer zicht te krijgen op de samenhang tussen de verschillende subtypes van agressie en zelfbeschermende cognitieve vertekeningen, zodat behandelingen beter afgestemd kunnen worden op de specifieke gedragsproblemen van de jongeren.

(24)

Referenties

Archer, J. & Coyne, S.M. (2005). An Integrate Review of Indirect, Relational, and Social Aggression. Personality and Social Psychology Review, 3, 212-230. doi:

10.1207/s15327957pspr0903_2

Asscher, J. J., Deković, M., Van Der Laan, P. H., Prins, P. J., & Van Arum, S. (2007). Implementing randomized experiments in criminal justice settings: An evaluation of multi-systemic therapy in the Netherlands. Journal of Experimental Criminology, 3, 113-129. doi: 10.1007/s11292-007-9028-y

Barriga, A. Q., Gibbs, J. C., Potter, G., & Liau, A. K. (2001). The How I Think Questionnaire Manual. Illinois: Research Press. [Nederlandse vertaling: C. N. Nas, (2000). Hoe Ik Denk Vragenlijst (HID). Utrecht: Dept. of Developmental Psychology.]

Barriga, A.Q., Hawkins, M.A., & Camelia, C.T. (2008). Specificity of cognitive distortions to antisocial behaviours. Criminal Behaviour and Mental Health, 18, 104-116. doi:

10.1002/cbm.683

Barriga, A.Q., Landau, J.R., Stinson II, B.L., Liau, A.K., & Gibbs, J.C. (2000). Cognitive Distortion and Problem Behaviors in Adolescents. Criminal Justice and Behavior, 27, 36-56. doi: 10.1177/0093854800027001003

Barriga, A.Q., Morrison, E.M., Liau, A.K., & Gibbs, J.C. (2001). Moral Cognition:

Explaining the Gender Difference in Antisocial Behavior. Merrill-Palmer Quarterly, 4, 532-562. doi: 10.1353/mpq.2001.0020

Bijleveld, C.C.J.H. (2009). Methoden en technieken van onderzoek in de criminologie. Den Haag: Boom Juridisch Uitgevers.

Björkqvist, K., Lagerspetz, K.M.J., & Kaukiainen, A. (2000). Social intelligence – empathy = aggression? Aggression and Violent Behavior, 5, 191-200.

(25)

Björkqvist, K., Lagerspetz, K.M.J., & Kaukiainen, A. (1992). Do Girls Manipulate and Boys Fight? Developmental Trends in Regard to Direct and Indirect Aggression. Aggressive Behavior, 18,117-127.

Brugman, D., Nas, C.N., Van der Velden, F., Barriga, A.Q., Gibbs, J.C., Potter, G.B., & Liau, A.K. (2011). Hoe Ik Denk Vragenlijst (HID). Amsterdam: Boom Test Uitgevers

Buss, A.H. (1961). The Psychology of aggression. New York: Wiley

Buss, A. H., & Durkee, A. (1957). An inventory for assessing different kinds of hostility. Journal of Consulting Psychology, 21, 343-349.

Capuano, A. M. (2011). Examining empathy, cognitive distortions, and social and physical

aggression in delinquent and non-delinquent adolescents (Doctoral dissertation,

Bowling Green State University).

Card, N.A., Sawalani, G.M., Stucky, B.D., & Little, T.D. (2008). Aggression during Childhood and Adolescence: A Meta-Analytic Review of Gender Differences,

Intercorrelations, and Relations to Maladjustment. Child Development, 5, 1185-1229. doi: 10.1111/j.1467-8624.2008.01184.x

Carlo, G., Mestre, M.V., Samper, P., Tur, A., & Armenta, B.E. (2010). Feelings or

cognitions? Moral cognitions and emotions as longitudinal predictors of prosocial and aggressive behaviors. Personality and Individual Differences, 48, 872-877. doi: 10.1016/j.paid.2010.02.010

Crick, N.R., Casas, J.F., & Nelson, D.A. (2002). Toward a More Comprehensive

Understanding of Peer Maltreatment: Studies of Relational Victimization. Psychology Faculty Publications. Paper 89. Opgehaald van:

(26)

Crowne, D. P., & Marlowe, D. (1960). A new scale of social desirability independent of psychopathology. Journal of Consulting Psychology, 24, 349-354. doi:

10.1037/h0047358

De Vries, L. A., Hoeve, M., Stams, G. J. J. M., & Asscher, J. J. (2015). Adolescent-parent attachment and externalizing behavior: the mediating role of individual and social factors. Journal of abnormal child psychology, 1-12. doi: 10.1007/s10802-015-9999-5 Dorsselaer, S. van, Looze, M. de, Vermeulen-Smit, E., Roos, S. de, Verdurmen, J., Bogt, T.

ter, & Vollebergh, W. (2010). Gezondheid, welzijn en opvoeding van jongeren in Nederland: HBSC 2009. Utrecht: Trimbos-instituut.

Eley, T.C., Lichtenstein, P., & Moffitt, T.E. (2003). A longitudinal behavioral genetic analysis of the etiology of aggressive and nonaggressive antisocial behavior.

Development and Pyschopathology, 15, 383-402. doi10.1017.S095457940300021X Field, A. (2009). Discovering statistics using SPSS. London: Sage publications

Fite, P.J., Rubens, S.L., Preddy, T.M., Raine, A., & Pardini, D.A. (2014). Reactive/Proactive Aggression and the Development of Internalizing Problems in Males: The Moderating Effect of Parent and Peer Relationnships. Aggressive Behavior, 1, 69-78. doi:

10.1002/ab.21498

Garmon, L.C., Basinger, K.S., Gregg, V.R., & Gibbs, J.C. (1996). Gender Differences in Stage and Expression of Moral Judgment. Merrill-Palmer Quarterly, 3, 418-437. Gibbs, J.C. (1993). Moral-cognitive interventions. In A.P. Goldstein, & C.R. Huff (Eds.), The

gang intervention handbook (pp. 159-185). Champaign, IL: Research Press. Gibbs, J.C. (2003). Moral Development & Reality: beyond the theories of Kohlberg and

Hoffman. Thousand Oaks, CA: Sage Publications.

Gibbs, J.C., Basinger, K.S., & Fuller, D. (1992). Moral Maturity: measuring the development of sociomoral reflection. Hillsdale, NJ: Erlbaum.

(27)

Green, M., & Piel, J.A. (2014). Theories of Human Development: A Comparative Approach. Pearson Education Limited: Essex.

Helmond, P., Overbeek, G., Brugman, D., & Gibbs, J. C. (2015). A Meta-Analysis on Cognitive Distortions and Externalizing Problem Behavior Associations, Moderators, and Treatment Effectiveness. Criminal Justice and Behavior, 42, 245-262. doi: 10.1177/0093854814552842

Kohlberg, L. (1984). Essays on moral development. Volume II. The psychology of moral development: The nature and validity of moral stage. San Fransisco: Harper & Row Publishers.

Lange, A., Dehghani, B., & De Beurs, E. (1994). Validation of the Dutch Adaptation of the Buss-Durkee Hostility Inventory. Behavior Research Therapy, 33, 229-233. doi: doi:10.1016/0005-7967(94)00044-K

Lange, A., Hoogendorn, M., Wiederspahn, A. & Beurs, E., de (2005). Buss-Durkee Hostility Inventory - Dutch, BDHI-D. Handleiding, verantwoording en normering van de Nederlandse Buss-Durkee-agressievragenlijst. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum. Lardén, M., Melin, L., Holst, U., & Langström, N. (2006). Moral judgment, cognitive

distortions and empathy in incarcerated delinquent and community control adolescents. Psychology, Crime & Law, 12, 453-462. doi: 10.1080/10683160500036855

Liau, A.K., Barriga, A.Q., & Gibbs, J.C. (1998). Relations Between Self-Serving Cognitive Distortions and Overt vs. Covert Antisocial Behavior in Adolescents. Aggressive Behavior, 24, 335-346. doi: 10.1002/(SICI)1098-2337

Loeber, R., & Schmaling, K.B. (1985). Empirical evidence for overt and covert patterns of antisocial conduct problems: A metaanalysis. Journal of Abnormal Child Psychology, 13, 337-353. doi: 10.1007/BF00910652

(28)

Palmer, E.J. (2003). An overview of the relationship between moral reasoning and offending. Australian Psychologist, 38, 165-174. doi: 10.1080/00050060310001707177

Palmer, E.J. (2005). The relationship between moral reasoning and aggression, and the implications for practice. Psychology Crime & Law, 11, 353-361. doi:

10.1080/10683160500255190

Prinstein, M.J., Boergers, J., Spirito, A., Little, T.D., & Grapentine, W.L. (2000). Peer

Functioning, Family Dysfunction, and Psychological Symptoms in a Risk Factor Model for Adolescent Inpatients’ Suicidal Ideation Severity. Journal of Clinical Child

Psychology, 3, 392-405. doi: 10.1207/S15374424JCCP2903_10

Prinstein, M.J., Boergers, J., & Vernberg, E.M. (2001). Overt and Relational Aggression in Adolescents: Social-Psychological Adjustment of Aggressors and Victims. Journal of Clinical Child Psychology, 4, 479-491. doi: 10.1207/S15374424JCCP3004_05

Scholte, E.M., & Van der Ploeg, J.D. (2006). Prevalentie van sociaal-emotionele problemen bij schoolgaande kinderen. Tijdschrift voor Orthopedagogiek, 45, 15-23.

Slaby, G., & Guerra, N.G. (1988). Cognitive Mediators of Aggression in Adolescent

Offenders: 1. Assesment. Developmental Psychology, 24, 580-588. doi: 10.1037/0012-1649.24.4.580

Skara, S., Pokhrel, P., Weiner, M.D., Sun, P., Dent, C.W., & Sussman, S. (2008). Physical and relational aggression as predictors of drug use: Gender differences among high school students. Addictive Behaviors, 33, 1507-1515. doi 10.1016/j.addbeh.2008.05.014 Stams, G.J.J.M., Brugman, D., Dekovic, M., Van Rosmalen, L., Van der Laan, P., & Gibbs,

J. (2006). The moral judgment of juvenile delinquents: A meta-analysis. Journal of Abnormal Child Psychology, 34, 697-713. doi: 10.1007/s10802-006-9056-5

(29)

Stranger, C., Achenbach, T.M., & Verhulst, F.C. (1997). Accelerated longitudinal comparisons of aggressive versus delinquent syndromes. Development and Psychopathology, 9, 43-58.

Stuewig, J., Tangney, J.P., Heigel, C., Harty, L., & McCloskey, L. (2010). Shaming, blaming, and maiming: Functional links among the moral emotions, externalization of blame, and aggression. Journal of Research in Personality, 44, 91-102. doi:

10.1016/j.jrp.2009.12.005

Tabachnick, B. G., & Fidell, L. S. (2013). Using multivariate statistics (6th. Ed.) Boston: Allyn & Bacon.

Tremblay (2000). The development of aggressive behaviour during childhood: What have we learned in the past century? International Journal of Behavioral Development, 2, 129-141. doi: 10.1080/016502500383232

Van der Ploeg, J. D. (2007). Gedragsproblemen: ontwikkelingen en risico’s. Rotterdam: Lemniscaat.

Van der Ploeg, J.D. (2014). Agressie: definitie en prevalentie. In J.D. van der Ploeg (Ed.). Agressie bij kinderen (p. 1-7). Houten: Bohn Stafleu van Loghum. doi: 10.1007/978-90-368-0635-0_1

Van der Velden, F., Brugman, D., Boom, J., & Koops, W. (2010). Moral cognitive processes explaining antisocial behavior in young adolescents. International Journal of

Behavioral Development, 34, 292-301. doi: 10.1177/0165025409343705

Van IJzendoorn, M. H. (1997). Attachment, emergent morality and aggression: Toward a developmental socioemotional model of antisocial behaviour. International Journal of Behavioral Development, 21, 703-727. doi: 10.1080/016502597384631

(30)

Wallinius, M., Johansson, P., Larden, M., & Dernevik, M. (2011). Self-Serving Cognitive Distortions and Antisocial Behavior Among Adults and Adolescents. Criminal Justice and Behavior, 3, 286-301. doi: 10.1177/0093854810396139

(31)

Tabel 1

Beschrijvende statistiek van de achtergrondvariabelen in percentages Aantallen (N = 109) Percentages % Geslacht Man 76 69.7 Vrouw 33 30.3 Etniciteit Nederlands 22 20.2 Marokkaans 28 25.7 Surinaams 29 26.6 Overig 30 27.5 Opleiding VWO 7 6.5 HAVO 10 9.3 VMBO 62 57.9 MBO 19 17.8 Anders 9 8.4 Tabel 2

Beschrijvende statistieken van alle variabelen die in de analyse worden gebruikt.

N M SD BDHI 108 .53 .02 HIT 109 2.58 0.07 SRM-SF 103 223.62 3.03 SDS 109 .53 .02 Leeftijd 109 15.54 1.50

(32)

Tabel 3

Correlatieanalyse tussen agressie (BDHI), cognitieve vertekeningen (HIT), morele ontwikkeling (SRM-SF), sociale wenselijkheid (SDS), leeftijd.

BDHI HIT SRM-SF SDS Leeftijd

BDHI 1.00 .40*** .06 - .47*** .01 HIT 1.00 .04 - .35*** .01 SRM-SF 1.00 - .40 .17* SDS 1.00 - .02 Leeftijd 1.00 p < .05, ** p < .01, *** p < .001

(33)

Tabel 4

Hiërarchische regressievergelijking tussen agressie (BDHI), cognitieve vertekeningen (HIT), morele ontwikkeling (SRM-SF), sociale wenselijkheid (SDS), leeftijd en interactie-effecten.

Variabele ∆R² B SEb β Model 1 (Constant) .22*** 0.75*** .18 Leeftijd 0.00 .01 .00 SDS - 0.42 .08 - .47*** Model 2 (Constant) .06* 0.48* .21 Leeftijd 0.00 .01 - .00 SDS - 0.34 .08 - .37*** HIT 0.07 .03 .27** SRM-SF 0.00 .00 .04 Model 3 (Constant) .03 0.26 .24 Leeftijd 0.00 .01 .02 SDS - 0.34 .08 - .37*** HIT 0.11 .03 .40** SRM-SF 0.00 .00 .09 HIT*geslacht - 0.10 .05 - .21 SRM-SF*geslacht - 0.00 .00 - .06 *p < .05, ** p < .01, *** p <.001

(34)

Tabel 5

Hiërarchische regressievergelijking tussen agressie (BDHI), cognitieve vertekeningen (HIT), morele ontwikkeling (SRM-SF), sociale wenselijkheid (SDS), leeftijd naar geslacht.

Jongens Meisjes Variabele ∆R² B SEb β ∆R² B SEb β Model 1 (Constant) .18** 0.67 .21 .31** 1.17 .39 Leeftijd 0.00 .01 .02 - 0.02 .02 - .13 SDS - 0.36 .09 - .42*** - 0.61 .17 - .57** Model 2 (Constant) .20*** 0.14 .22 .01 1.12 .45 Leeftijd 0.01 .01 .05 - 0.02 .02 - .12 SDS - 0.22 .09 - .26* - 0.62 .18 - .58** HIT 0.13 .03 .49*** - 0.02 .05 - .06 SRM-SF 0.02 .02 .09 0.02 .06 .07 * p < .05, ** p < .01, *** p <.001

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Overall responsibility lies with Ministry of Human Research Development with co-ordination by University Grants Commission (UGC) Many Categories of HEIs (central universities;

Further iterations of the bootstrap (beyond the double bootstrap) require more notation, but the extension of the listed notation is logical (typically only

The Black Economic Empowerment Act 17 of 2003, largely failed to meet its objectives - even after being changed to broad based, it failed to address the ownership patterns

We present a combined fit of a simple astrophysical model of UHECR sources to both the energy spectrum and mass composition data measured by the Pierre Auger Observatory.. the

VR, venous return; CO, cardiac output; CI, cardiac index; MAP, mean arterial pressure; PP, pulse pressure; CVP, central venous pressure; HR, heart rate; SV, stroke volume; MCFP,

It is a network of major European cities started in 1986 by six cities - Barcelona, Birmingham, Frankfurt, Lyon, Milan, and Rotterdam - that today counts 140

Seperti yang tadi saya jawab di atas, saat ini saya masih tidak mau terikat dengan satu macam medium saja, hmmm mungkin bisa dibilang saat ini saya masih menemukan kenikmatan dengan

We saw the existing results of Grandi and Endriss (2013) which states that if an aggregation rule gives feasible outcomes on rational profiles for each clause of a formula Γ, then