• No results found

De invloed van mindfulness op stress en creativiteit bij dansers

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De invloed van mindfulness op stress en creativiteit bij dansers"

Copied!
46
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De Invloed van Mindfulness op Stress en Creativiteit bij Dansers

Naam: Mandy Dyonne Lieveld Studentennummer: 5835755 Datum: 24 augustus 2014 Begeleider: Dr. Matthijs Baas

Tweede beoordelaar: Dr. Machteld van den Heuvel Aantal woorden: 10.470

(2)

Abstract

Mindfulness-trainingen verminderen stress, bevorderen welzijn en prestaties en lijken bij uitstek geschikt voor dansers, een beroepsgroep die op dagelijkse basis onder druk moet presteren. Daarom werd in dit onderzoek de invloed van mindfulness op stressniveau, stemming, angst, cognitieve flexibiliteit en creativiteit bij 37 dansers van een Nederlandse dansopleiding onderzocht. De helft van de groep dansers kreeg een 8 weekse mindfulness-training, de andere helft kreeg dat niet. Terwijl de deelnemers in de controleconditie een afname in positief affect en cognitieve flexibiliteit lieten zien, bleef het positief affect en cognitieve flexibiliteit van deelnemers in de mindfulness-conditie stabiel. Bovendien bleek dat terwijl het stressniveau, de angst voor het oordeel van anderen en de angst voor negatieve gevolgen van stress voor prestaties gelijk bleef in de controleconditie, er in de mindfulness-conditie een trend te zien was in de afname van stressniveau en angst voor het oordeel van anderen en een afname van angst voor negatieve gevolgen. Effecten op creativiteit werden niet waargenomen. Door mindfulness vaardigheden meer bij dansers in de dagelijkse handelingen te integreren bij dansers zou dit kunnen zorgen voor het behouden van een positieve stemming, een lager niveau van stress, een stabiele cognitieve flexibiliteit en een lager niveau van angst voor negatieve gevolgen van prestaties in stressvolle situaties.

(3)

De Invloed van Mindfulness op Stress en Creativiteit bij Dansers

Dansers worden beoordeeld op creatieve prestaties (Manley & Vietta, 1980). Om deze prestaties neer te zetten doorstaan dansers op dagelijkse basis veel stressvolle situaties: ze leveren zware fysieke arbeid, worden elke dag beoordeeld door anderen, en hoewel dansers hecht zijn met andere dansers in het dansgezelschap waar ze deel van uitmaken zijn ze ook elkaars concurrenten wat vaak leidt tot onderlinge spanningen en emotionele conflicten. Bovendien moeten dansers onder tijdsdruk lessen en dansrollen voorbereiden en hun creativiteit aanwenden om nieuwe choreografieën en lesmateriaal te maken. Uit stress-onderzoek blijkt dat hevige stress een negatieve werking heeft op het welzijn van mensen en kan resulteren in een burn-out (Van Hooff et al. 2005) en zelfs in het overlijden aan een cardiovasculaire aandoening (Kivimäki, et al. 2006).

Een kansrijke mogelijkheid om het stressniveau en creativiteit te verbeteren is het trainen van mindfulness vaardigheden. Mindfulness verwijst naar een vorm van aandacht waarin men zich op een niet-reactieve manier bewust is van de fysieke en mentale

gewaarwordingen en situaties zoals deze zich van moment tot moment ontwikkelen (Bishop et al., 2004; Kabat-Zinn, 1994). Mindfulness vaardigheden en de training van deze

vaardigheden door middel van meditatie zijn in voorgaand onderzoek in verband gebracht met een vermindering van stress (Shapiro, Carlson, Astin & Freedman, 2006). Bovendien gaan mindfulness vaardigheden en trainingen gepaard met verbeteringen in flexibel en associatief denken (Carson & Langer, 2006), een verbeterde aandachtspanne (Lutz, Slagter, Dunne & Davidson, 2008), en positieve stemmingen (Davidson et al., 2003), factoren die een belangrijke bijdrage leveren aan creativiteit (Baas, De Dreu, & Nijstad 2008). Op basis van deze onderzoeksresultaten kan verwacht worden dat een mindfulness-training een positieve invloed zal hebben op stress en creativiteit. Deze voorspelling zal worden getoetst in een

(4)

veldstudie bij professionele dansers voor wie creativiteit van groot belang is om succesvol te zijn. Naast de vraagstelling wat de invloed is van mindfulness op creativiteit, zal in dit onderzoek worden onderzocht welke mechanismes aan deze relatie ten grondslag liggen.

Mindfulness Vaardigheden

Mindfulness is ontstaan uit het Boeddhisme en oosterse meditatie tradities (Kabat-Zinn, 1994) en wordt gekenmerkt door een alert bewustzijn van ervaringen in het huidige moment zonder een oordeel of evaluatie te geven aan fysieke sensaties, affectieve staten, en gedachten (Grossman, Niemann, Schmidt, & Walach, 2004; Kabat-Zinn, 1994). Dat wil zeggen, dat men met aandacht passerende gedachten, gevoelens en sensaties observeert en de huidige situatie accepteert en aanvaart (Grossman et al., 2004). De tegenhanger van

mindfulness is een staat van zijn waarbij men snel is afgeleid, handelt op de automatische piloot en geen aandacht besteedt aan het huidige moment (Brown & Ryan, 2003).

Mindfulness wordt in de literatuur opgevat als een state of als trait (Austin, 1998; Shapiro & Walsh, 1984; West, 1987). Een state verwijst naar een veranderlijke zintuigelijke en cognitief bewustzijn, waarbij mindfulness gezien kan worden als een psychologisch proces (Cahn & Polich, 2006). Een trait is een eigenschap die verwijst naar een karaktereigenschap die niet verandert over tijd (Austin 1998). In deze studie wordt mindfulness als een state gezien, een vaardigheid die over tijd kan worden ontwikkeld door een gerichte interventie.

Recent onderzoek suggereert dat mindfulness een veelzijdig construct is dat bestaat uit verschillende onderdelen en vaardigheden (Baer, Smith, Hopkins, Krietemeyer, & Toney, 2006; Dimidjian & Linehan, 2003). Bear et al. (2006) vonden door middel van een

factoranalyse vier onderliggende elementen van mindfulness vaardigheden. De eerste vaardigheid is Observatie, het opmerken van interne en externe ervaringen, zoals gevoelens, emoties, gedachten, geluiden en geuren. De tweede vaardigheid is Omschrijven, dat verwijst naar het vaststellen van gewaarwordingen en stimuli in de omgeving met woorden, zonder

(5)

verdere evaluatie of analyse van hetgeen wat zich voordoet. De derde vaardigheid is Bewust handelen, waarbij een persoon met volledige aandacht op één bepaalde handeling of gedachte op dat moment gericht is. De vierde vaardigheid, ten slotte is Acceptatie, het zonder oordeel kijken naar de ervaring op dat moment, waardoor gedachten en gevoelens komen en gaan, zonder daar direct op te reageren.

Zoals gezegd zijn mindfulness vaardigheden te trainen door het doen van

meditatieoefeningen. Lutz et al. (2008) stellen dat er twee typen meditatie-trainingen zijn. Het eerste type, focused attention (FA) meditatie, gaat over zelfregulatie en de capaciteit om de aandacht te behouden op één expliciete handeling, object of gedachte. Hiervoor dient men een bepaalde mate van aanhoudende en gerichte aandacht te ontwikkelen. Deze aandacht wordt doorgaans getraind door de volledige aandacht te richten op het in en uit ademen en deze focus voor langere tijd daar proberen vast te houden. Tijdens deze meditatieoefening wordt dan ook vooral de mindfulness vaardigheid Bewust handelen geoefend. In deze FA training wordt ook nadrukkelijk aandacht besteed aan het moment waarop de aandacht naar iets anders afdwaalt. Het kan bijvoorbeeld zijn dat op een gegeven moment de focus is verschoven als men een pijn of jeuk opmerkt bij de knie. Met deze afleiding wordt omgegaan door eerst te erkennen dat je bent afgeleid zonder dat je jezelf hiervoor veroordeeld, dit verwijst naar de mindfulness vaardigheid Accepteren, en vervolgens de aandacht weer terug te brengen naar waar men zich in eerste instantie op focuste.

Het tweede type, open monitoring (OM) meditatie, gaat in op ervaringen in het huidige moment, zonder aan deze ervaring een oordeel te geven. Anders dan bij FA, is de aandacht bij open monitoring niet op één expliciet object gericht, dit verwijst naar de vaardigheid van mindfulness als Observatie. Een ander onderdeel van OM is het aankijken tegen gedachtes, emoties of een object zonder te evalueren, interpreteren of oordelen. Dit verwijst naar de vaardigheid van mindfulness als Acceptatie. Men staat open voor wat er zich voordoet. Men ervaart bijvoorbeeld een pijn in de knie, maar heeft hier geen oordeel over, er

(6)

zal niet één bepaalde gedachte of automatische reactie de overhand nemen. Tijdens mindfulness meditatie trainingen worden OM en FA meditaties vaak gecombineerd. Een voorbeeld van een dergelijke training is dat men tijdens een meditatie aanvankelijk gefocust is op zijn of haar ademhaling (FA) om vervolgens gedachtes en sensaties te observeren zoals deze zich voordoen en zonder oordeel te accepteren zoals ze zijn (OM) (Sekida, 1975).

Effecten van Mindfulness

Uit vorig onderzoek komt naar voren dat mindfulness goed is voor het welzijn

(Brown & Ryan, 2003) en onder meer verband houdt met een afname in stress niveau (Hooff & Baas, 2013; Shapiro et al. 2006) en angst voor oordeel van anderen (Carson & Langer, 2006) en een toename in positieve stemming (Davidson et al., 2003). Het gevolg hiervan is dat mindfulness steeds meer ingezet wordt tijdens therapieën (Brown & Ryan, 2003) en mogelijk belangrijke gevolgen heeft voor creativiteit (Baas, Nevicka, & Ten Velden, 2014). In de onderstaande paragrafen zal worden ingegaan op de effecten van mindfulness op angst voor het oordeel van anderen, positief affect, stress, flexibiliteit en creativiteit.

Mindfulness en Angst voor Oordeel Anderen

Shapiro et al. (2006) hebben gekeken naar het mechanisme van het effect van mindfulness en betogen dat het niet hebben van een oordeel over je gedachtes een verschuiving van perspectief teweeg brengt, zij noemen dit een reperspectief. Dit mechanisme houdt in dat mensen die mediteren niet langer deel uitmaken van, en

overrompeld worden door, hun eigen gedachten en ervaringen, maar hiervan getuige zijn. Het gevolg van een verschuiving in perspectief is dat men door meditatie herkent wat echt

belangrijk is in het leven (Kegan, 1982). Bovendien, door meer te focussen op het informatieve aspect van wat er zich op dat moment voordoet, kunnen automatische en emotionele reacties worden afgeleerd (Safran & Segal, 1990).

(7)

Een voorbeeld is dat als men angst voelt voor een oordeel van anderen, de situatie als angstig en bedreigend ervaren wordt, waarop vervolgens de opgeroepen emoties automatisch gedrag te weeg kunnen brengen zoals het beginnen van drinken, roken of te veel eten. In plaats daarvan, nemen mensen met goede mindfulness vaardigheden een stap terug en zien angst als een emotionele toestand die is ontstaan en uiteindelijk voorbij zal gaan. Het aandachtig zonder oordeel aanschouwen van negatieve emotionele toestanden laat deze personen beseffen dat zulke emoties niet gevreesd of vermeden hoeven te worden. Op basis van deze onderzoeksresultaten kan verwacht worden dat de groep die een mindfulness-training heeft gevolgd een grotere afname in angst voor het oordeel van anderen laat zien dan de groep die geen mindfulness-training heeft gevolgd (Hypothese 1).

Mindfulness en Positief Affect

Eerder genoemd werd dat mindfulness zorgt voor een positieve stemming (Carlson, Ursuliak, Goodey, Angen, & Speca, 2001). Teasdale en collega’s (2000) laten zien dat mindfulness een belangrijk onderdeel bij cognitieve gedragstherapie is, doordat mindfulness zorgt voor een positievere stemming bij depressie. Dit komt doordat men in plaats van een vicieuze cirkel van negatieve gedachtes, nu eerder uit deze cirkel stapt en deze gedachtes observeert, waardoor er meer afstand is ontstaan en meer ruimte voor positieve gedachtes (Broderick, 2005). Op basis van deze onderzoeksresultaten kan verwacht worden dat de groep die een mindfulness-training heeft gevolgd een grotere toename in positieve stemming laat zien dan de groep die geen mindfulness-training heeft ondervonden (Hypothese 2).

(8)

Mindfulness en Stressniveau.

Stress treedt op, wanneer een persoon merkt dat zijn vermogen om met externe stimuli of situaties om te gaan beperkt is (Lazarus 1966). Dit kan bijvoorbeeld een situatie zijn waarin er te weinig tijd is om een deadline te halen, met als gevolg dat er stress optreedt. Selye (1976, 1982) maakt hierbij onderscheid tussen een Stressor; een gebeurtenis of een reeks voorwaarden waardoor een stressreactie wordt veroorzaakt (te weinig tijd voor een deadline), Stress; een fysiologische gevolg van de stressor (verhoogde hartslag; dit construct wordt ook wel fysieke angst genoemd), en Strain, een reactie op chronische stress (hart- en vaatziekten) (Lazarus & Folkman, 1984). Naast algemene stress-reacties wordt er in de literatuur onderscheid gemaakt tussen vormen van stress die positieve of negatieve gevolgen hebben, te weten faciliterende angst en uitputtende angst (Alpert & Haber, 1960).

Faciliterende angst is een angst die prestaties verbeterd en een uitputtende angst doet de prestaties verlagen (Alpert & Haber, 1960). Een voorbeeld van faciliterende angst, ook wel eu-stress genoemd, is wanneer iemand angst ziet als een drijfveer om meer moeite doen voor een prestatie, wat vervolgens resulteert in verbeterde prestatie (Eysenck, 1992). Een

voorbeeld van een uitputtende angst is wanneer iemand zich zorgen maakt voor de geleverde prestatie. Dit construct wordt ook wel prestatieangst of angst voor negatieve gevolgen van prestaties genoemd. Door deze angst ontstaat er paniek en worden cognitieve processen verstoord en resulteert dit in een verlaagde prestatie (Apter 1982). Cognitieve processen werken verstorend en daarom kan mindfulness helpen om afstand te nemen van bedreigende angst zodat er meer ruimte komt voor creativiteit (Byron, Khazanchi, & Nazarian, 2010). Het is daarom van belang dat er gekeken wordt naar een interventie die het stressniveau verlaagt en de creativiteit bij dansers verhoogt.

Van Hooff en Baas (2013) vonden dat mindfulness meditatie tot een vermindering in stress niveau leidt. Om stress te doen afnemen is herstel nodig (Sonnentag en Fritz, 2007). Herstel betreft een periode waarin geen stressvolle gebeurtenis plaats vindt of deze is

(9)

opgelost. Tijdens het herstel zullen de fysieke systemen die tijdens een stressvolle situatie worden geactiveerd weer terugkeren naar een neutraal stressniveau (Meijman & Mulder, 1998).

Dit herstel wordt bevorderd door de ontspanning en mastery motivatie die door mindfulness meditatie wordt opgeroepen (Van Hooff & Baas, 2013). Mastery motivatie verwijst naar het aangaan van uitdagende ervaringen die de mogelijkheid tot succes bieden en gaat gepaard met gevoelens van competentie en bekwaamheid (Fritz & Sonnentag, 2006). Mastery motivatie kan leiden tot een verhoging van positieve emoties (Parkinson &

Totterdell, 1999), die samenhangen met de productie van bepaalde hormonen in de hersenen zoals serotonine en dopamine. Deze stoffen zorgen vervolgens weer voor een vermindering van stress responsen en bevorderen het herstel (Esch & Stefano, 2004). Mastery motivatie zal bovendien door het verkrijgen van zelfvertrouwen, vaardigheden en competenties het herstel van stress vergemakkelijken (Bandura , 2000). Mastery motivatie zal dus het herstel van stress bevorderen. Op basis van deze onderzoeksresultaten kan verwacht worden dat de groep die een mindfulness-training heeft gevolgd een sterkere afname in stressniveau laat zien dan de groep die geen mindfulness-training heeft ondervonden (Hypothese 3). Bovendien wordt exploratief onderzocht wat de effecten van mindfulness zijn op faciliterende en uitputtende stress.

Mindfulness en Flexibiliteit

Mindfulness is in eerder onderzoek in verband gebracht met een verhoogde cognitieve flexibiliteit (Baas et al., 2014). Dit komt omdat mindfulness ervoor zorgt dat men sneller gaat switchen tussen verschillende perspectieven (Carson & Langer, 2006). Op basis van deze onderzoeksresultaten kan verwacht worden dat de groep die mindfulness-training heeft gevolgd een grotere toename in cognitieve flexibiliteit laat zien dan de groep die geen mindfulness-training heeft ondervonden (Hypothese 4)

(10)

Mindfulness en Creativiteit

Hoewel het directe verband tussen mindfulness en creativiteit nog niet eerder is onderzocht, laat eerder onderzoek wel zien dat een aantal belangrijke processen die aan creativiteit ten grondslag liggen door mindfulness worden gefaciliteerd, waarbij creativiteit wordt gedefinieerd als de productie van bruikbare en originele ideeën en oplossingen (Amabile, 1983). Zo is bekend dat mindfulness er voor zorgt dat men makkelijker kan schakelen tussen verschillende perspectieven en benaderingen (Baas et al., 2014; Carson & Langer, 2006), en het schakelen tussen perspectieven bevordert de creativiteit (De Dreu et al. 2008). Daarnaast zijn mensen door een aanhoudende aandacht (in hand gewerkt door FA mindfulness) beter in staat om langer na te denken over mogelijke oplossingen waardoor de creativiteit van ideeën toeneemt (Nijstad, De Dreu, Rietzschel, & Baas, 2010). Baas et al. (2008) vonden bovendien dat positieve stemmingen geassocieerd zijn met een hoger niveau van creativiteit. Lyubomirksy, King, en Diener (2005) verklaren dit doordat mensen tijdens een positieve stemming meer associaties verkrijgen, flexibeler denken en origineler zijn dan mensen in een neutrale stemming. Eerder genoemd werd dat mindfulness zorgt voor een positieve stemming (Carlson et al., 2001).

Daarnaast vonden Byron et al. (2010) dat excessieve stress leidt tot een vermindering in creatieve prestatie. Dit kan verklaard worden door de distraction arousal theory van Teichner, Arees en Reilly (1963). Stressoren kunnen een vermindering van cognitieve capaciteiten veroorzaken en door een vermindering van cognitieve capaciteiten zal er een vernauwde aandachtsfocus optreden (Eysenck, 1995). Een vernauwde aandachtsfocus resulteert vervolgens in de productie van minder originele ideeën (Drwal, 1973). Kortom, stressoren verminderen creativiteit door het opeisen van cognitieve capaciteiten, die dan niet beschikbaar zijn voor het creatief denken en die de creativiteit ondermijnen (zie ook De Dreu, Nijstad, Baas, Wolsink, & Roskes, 2012). Omdat mindfulness zorgt voor stressreductie,

(11)

vormt mindfulness een belangrijke buffer tegen de ondermijnende effecten van stress op creativiteit. Tot slot stellen Diehl en Stroebe (1991) dat de angst voor negatieve evaluaties van anderen (of die nu lijfelijk aanwezig zijn of niet) ervoor zorgt dat groepsleden minder ideeën zullen uiten en hun ongewone ideeën voor zich houden. Zoals eerder al werd betoogd, zorgt mindfulness training ervoor dat mensen minder bang zijn voor het oordeel van anderen. Kortom, mindfulness meditatie bevordert processen die creativiteit ten goede komen. Hieruit volgt dat de groep die een mindfulness-training heeft gevolgd een grotere toename in creativiteit zal laten zijn dan de controlegroep (Hypothese 5). Bovendien suggereert

voorgaande onderzoek welke processen aan dit effect ten grondslag liggen. Verwacht wordt dat een hogere creativiteit in mindfulness groep gemedieerd wordt door een toegenomen cognitieve flexibiliteit, positieve stemmingen, een afname in stressniveau en angst voor het oordeel van anderen (Hypothese 6).

Methode Deelnemers en Design

Dansers van een dansopleiding in Nederland werden benaderd om aan dit onderzoek mee te doen. Van de 40 potentiële deelnemers, gaf 1 deelnemer aan niet meer mee te willen doen aan het onderzoek. Daarnaast hebben 2 deelnemers niet de volledige vragenlijst

ingevuld. In de uiteindelijke analyses zijn 37 deelnemers meegenomen, waarvan 7 mannen en 30 vrouwen. De leeftijd varieerde van 18 tot en met 26 jaar met een gemiddelde van 22.19 (SD=2.196). Het jaar van de opleiding varieerde van 1 tot en met 4 jaar met een gemiddelde van 1.86 (SD=.976). Het aantal dansjaren varieerde van 2 jaar tot en met 21 jaar met een gemiddelde van 9.43 (SD=4.845). De selectie wordt gemaakt aan de hand van vrijwillige deelname van de mindfulness-training, waarna een groep deelnemers de mindfulness

meditatie-training kreeg (N= 18) en de controlegroep niet (N= 19). Het onderzoek betreft een cross-sectionele studie waarbij de constructen op twee momenten gemeten werden. Het eerste

(12)

meetmoment vond plaats voordat de interventie werd gepleegd en het tweede meetmoment na de laatste interventie.

Materialen

Onafhankelijke variabele

De deelnemers in de experimentele conditie kregen een 8 weekse mindfulness-training met 4 lessen van 90 minuten per keer gegeven door mindfulness-trainster Marie Christine Roeleveld. Marie Christine Roeleveld is afgestudeerd aan de Universiteit van Amsterdam als Klinisch Psychologe, heeft de meditatie opleiding gevolgd volgens het Kabat-Zinn protocol en is sinds 2006 werkzaam als counselor en coach bij NU Psychologen. De training bestond uit een combinatie van 30 minuten meditatie en 60 minuten theorie (zie werkboek in de bijlage). De eerste training ging over de automatische piloot van gedachten, waarbij de deelnemers werd gevraagd naar gedachten te kijken wat erin hun opkwam en deze laten bestaan (acceptatie). De tweede training ging over het onderscheid van gedachten, gevoel en lichaam (observeren). Om deze 3 elementen onafhankelijk van elkaar te zien en niet als een afhankelijke waarneming. De derde training ging over het omgaan met stress, dat we zelf een keuze hebben hoe we omgaan met bepaalde omstandigheden die stress kunnen opleveren (bewustzijn). Tot slot werd tijdens de vierde training uitgelegd dat gedachten geen feiten zijn (omschrijven).

Na afloop van iedere training kregen de deelnemers materiaal, zoals audiobestanden met geleide meditaties en een werkboek, mee om thuis mee te oefenen. Er werd van de deelnemers gevraagd om 5 dagen in de week 3 maal 3 minuten bewust op de ademhaling te letten en te omschrijven wat daarbij gebeurt, welke gedachtes in hen opkomen, en welke sensaties ze voelen in hun lichaam. Daarnaast werd er gevraagd 5 dagen in de week één audiomeditatie oefening per dag van 10 minuten te doen, waarin zij werden begeleid

doormiddel van een bodyscan: bewust de aandacht sturen naar elk eigen lichaamsdeel en daar 12

(13)

even bij stil te staan.Tijdens de eerste sessie werd besproken dat het effect van de training sterk afhankelijk is van het thuis oefenen en dat het belangrijk is dat er geoefend wordt en dat er na afloop eerlijk wordt ingevuld of dit is gedaan of niet. De controle conditie kreeg geen training, zij waren tijdens dat uur vrij. Er is wel ruimte voor diegene om alsnog een training te volgen na afloop van het onderzoek.

Afhankelijke variabelen

In hoeverre de deelnemers mindfulness vaardigheden hebben ontwikkeld, werd vastgesteld aan de hand van twee controlevragen (“Ik doe thuis meditatie oefeningen” en “Ik heb ervaring met mediteren”) die op een vijf-punts-Likertschaal (1= Niet op mij van

toepassing; 5 = Helemaal op mij van toepassing) werden beantwoord. Daarnaast werd de Nederlandse vertaling van de The Kentucky Inventory of Mindfulness Skills gebruikt

(Dekeyser et al., 2008). Mindfulness vaardigheden werden gemeten met 39 items op een 5-punt Likertschaal, met 1 ‘nooit waar of heel zelden waar’ en 5 ‘heel vaak of altijd waar’. Zoals in de inleiding is aangegeven bestaan mindfulness vaardigheden uit meerdere dimensies. Deze vragenlijst meet deze verschillende dimensies, te weten Observatie, een voorbeelditem is 'Ik merk veranderingen in mijn lichaam op, bijvoorbeeld of mijn

ademhaling vertraagt of versnelt’, Omschrijven, een voorbeelditem is ‘Ik ben goed in het denken aan woorden om mijn percepties uit te drukken, zoals hoe dingen smaken, ruiken, of klinken’, Bewust handelen, een voorbeelditem is ‘Wanneer ik lees, focus ik al mijn aandacht op hetgeen ik aan het lezen ben’ en Acceptatie zonder oordeel, een voorbeelditem is ‘Ik geloof dat sommige van mijn gedachten abnormaal en slecht zijn en dat ik zo niet zou mogen denken’. De betrouwbaarheid van de KIMS was goed, tijdens de voormeting: α = .87 en tijdens nameting: α = .92. De betrouwbaarheden van de subschalen bleken ook betrouwbaar te zijn, variërend van α = .65 voor Observatie op de voormeting, tot α=.91 voor Acceptatie op de nameting.

(14)

De stemming werd gemeten door de Positive and Negative Affect Scedule (PANAS) die bestaat uit 29 stemming items (Watson, Clark, & Tellegen, 1988). Hierbij werden er 29 stemmingen voorgelegd, zoals boos, kalm en angstig. De deelnemers gaven aan in hoeverre zij deze stemmingen in de afgelopen 5 dagen hebben gevoeld op een 6-punt Likertschaal, met 1 ‘helemaal niet’ en 6 ‘heel sterk.’ De scores op de negatieve stemmingsindicatoren werden omgescoord en samengenomen met de scores op de positieve stemmingsindicatoren om positieve stemming te meten. De betrouwbaarheid voor stemming was uitstekend (tijdens de voormeting: α=.95; tijdens de nameting: α=.92).

Angst voor oordeel van anderen werd gemeten met de Fear of Evaluation Test (FNE; Watson & Friend, 1969), waarbij de deelnemer op 30 items aangeeft of het item 1 ‘nooit waar’ of 5 ‘altijd waar’ is. Voorbeelditems zijn; ‘ik maak mij vaak zorgen dat ik iets verkeerd zeg of doe’ en ‘soms denk ik dat ik te bezorgd ben wat anderen van mij denken’. De

betrouwbaarheid voor de schaal die de angst voor het oordeel van een ander meet is tijdens de voormeting α=.94 en tijdens nameting α=.95.

Het stressniveau werd gemeten aan de hand van Subjective Units of Disstress (SUD) schaal (Ponce et al., 2008). Deelnemers gaven hun ervaren stress aan met een score variërend van 0 (toestand van volmaakte rust) tot 100 (ergste spanning ooit ervaren). Om te oefenen en een kader voor stressniveaus te geven, werden deelnemers eerst gevraagd om hun

stressreactie te evalueren in situaties met verschillende stressniveaus (a) de gemiddelde spanning op een dag thuis, (b) de gemiddelde spanning op een dag op school, en (c) de gemiddelde spanning om een deadline te halen. Vervolgens gaven deelnemers aan hoeveel stress ze de afgelopen week hebben ervaren als maat voor stress. Deze 100-punts schaal is op grote schaal gebruikt in eerder onderzoek naar stress en angst (Ponce et al., 2008;. Schmidt & Zvolensky, 2007).

Exploratief werd gekeken naar verschillende vormen van stress en de gevolgen hiervan voor prestatie. De angstscore voor negatieve gevolgen van prestaties werd gemeten

(15)

met de Performance Anxiety Questionnaire (Wesner, Noyes & Davis, 1990), waarbij 6 items werden gemeten op een 5-punt Likertschaal, met 1’nooit’ en 5 ‘heel vaak. Voorbeelditems zijn ‘In hoeverre heb je last van angst voor optreden’ en ‘In hoeverre is faalangst een bron van schaamte’. De betrouwbaarheid voor de schaal die de angst voor negatieve gevolgen van prestaties meet is tijdens de voor- en nameting α=.89.

Eu-stress en prestatieangst werd gemeten aan de hand van de aangepaste Debilitating Music Performance Anxiety and Performance Boost (Simoens, Puttonen, & Tervaniemi, 2013) waarbij 13 items werden gemeten op een 5-punt Likertschaal, met 1 ‘nooit waar of heel zelden waar’ en 5 ‘heel vaak of altijd waar.’ Eu-stress werd gemeten met twee vragen: ‘Ik voel mij scherper wanneer ik optreed voor een publiek dan wanneer er geen publiek is’ en ‘Het uitvoeren van een dans geeft mij een extra kick wanneer ik voor een publiek dans.’ De betrouwbaarheid voor de schaal die eu-stress meet is tijdens de voormeting α=.81 en tijdens nameting α=.79. Prestatieangst werd gemeten met 11 vragen, zoals ‘Ik denk niet dat ik kan optreden, zonder deze te verprutsen’ en ‘Als ik een fout maak op het podium, heb ik de neiging om in paniek te raken.’ De betrouwbaarheid voor de schaal die de prestatieangst meet is tijdens de voor- en nameting α=.93. Fysieke angst werd gemeten met 7 vragen, zoals ‘Tijdens een optreden krijg ik zweethanden’ en ‘Tijdens een optreden voelt mijn lijf gespannen’. De betrouwbaarheid voor de schaal die fysieke angst meet is tijdens de voormeting α=.84 en tijdens de nameting α=.88.

De flexibiliteit werd gemeten met de cognitieve flexibiliteitsschaal (Baas et al., 2014) waarbij 8 items werden gemeten op een 5-punt Likertschaal, met 1 ‘nooit waar of heel zelden waar’ en 5 ‘heel vaak of altijd waar’, met vragen als, ‘Ik kan mij makkelijk aanpassen’ en ‘Ik ben in staat problemen vanuit verschillende kanten te benaderen.’ De betrouwbaarheid van de cognitieve flexibiliteitsschaal tijdens de voormeting is α=.89, tijdens de tussenmeting α=.89 en tijdens de nameting α=.87.

(16)

De afhankelijke variabele creativiteit werd gemeten door zelfbeoordelingen. Creatief gedrag werd gemeten met acht items (Janssen, 2001) op individuele creativiteit. Deelnemers gaven op een 7-punts schaal (1: nooit tot 7: altijd) aan hoe vaak ze zich bezighouden met creatief gedrag, bijvoorbeeld, "Ik kom vaak met originele oplossingen voor problemen". De betrouwbaarheid van de creativiteitsschaal is tijdens de voormeting α=.89 en tijdens de nameting α=.90. Tot slot een controlevraag die alleen aan de mindfulness-conditie werd gesteld, de vraag ‘Hoeveel uur heb je per week de mindfulness oefeningen uitgevoerd?’.

Procedure

De interventie werd uitgevoerd aan een Nederlandse dansacademie. Het experiment duurde 8 weken in totaal. De groep die een mindfulness-training van 90 minuten per week kreeg aangeboden kreeg gedurende 8 weken om de week een training (4 trainingen in totaal). De mindfulness-training vond plaats op vier maandagen en er werd naast de training 5 dagen in de week 19 minuten thuis geoefend. Hiervan werden 10 minuten een meditatie oefening uitgevoerd en 3 maal 3 minuten gelet op ademhaling. De controle groep kreeg geen

mindfulness-training of alternatieve optie, wel krijgen zij de mogelijkheid na afloop van het onderzoek alsnog een mindfulness-training te volgen. Tijdens het mentoruur werden de vragenlijsten door de controle groep en de experimentele groep ingevuld. Het mentoruur voor de eerstejaars was op dinsdagmiddag, het mentoruur voor de tweedejaars is op

maandagochtend en het mentoruur voor de derdejaars is ook op dinsdagmiddag. Voor het onderzoek ontvingen de deelnemers een informatie brochure, na het doorlezen hiervan werd aan hen gevraagd een informed consent te tekenen. De deelnemers werd gevraagd naar hun leeftijd, geslacht, welk jaar van de opleiding men zit en hoeveel jaar men danst. Daarna werd de mate van mindfulness, stemming, angst voor oordeel van

anderen, de mate van stress, angst voor optreden en flexibiliteit gemeten. Na afloop van de training werden mindfulness vaardigheden, stemming, angst voor oordeel van anderen, de

(17)

mate van stress, en flexibiliteit opnieuw gemeten. Verdere vragen vanuit de deelnemers konden te allen tijde worden gesteld aan de proefleider.

Resultaten Data

Van de 40 deelnemers, gaf 1 deelnemer aan niet meer mee te willen doen, 2 deelnemers hadden niet de volledige vragenlijst ingevuld. In het onderzoek waren 37 deelnemers meegenomen, waarvan 7 mannen en 30 vrouwen. Sommige

onderzoeksdeelnemers hadden niet op alle vragen antwoord gegeven. Missende waarden in de dataset zijn verwerkt door het gemiddelde van de betreffende proefpersoon op de

resterende vragen van de verschillende schalen te berekenen en in te voeren.

Verschillen tussen Experimentele en Controlegroep bij Voormeting

Om te kijken of de experimentele en controlegroep bij de voormeting van elkaar verschilden op de afhankelijke variabelen, leeftijd, sekse, meditatie-ervaring, en danservaring zijn independent samples t-testen en een chikwadraat-toets uitgevoerd. Uit de independent samples t-test bleek dat de mindfulness-conditie bij de voormeting significant verschilde van de controlegroep op de angst voor negatieve gevolgen van prestaties, t(35) = -2.53, p = .02. Uit Tabel 1 valt af te lezen dat de controlegroep lager scoorde op angst voor negatieve

gevolgen van prestaties dan de experimentele groep. Voor de overige afhankelijke variabelen werd op de voormeting geen verschil gevonden tussen condities, -1.62 < ts < 1.05, ps > .11. Bovendien waren mannen en vrouwen gelijk verdeeld over condities, χ2 = 1.39, p = .24.

(18)

Tabel 1.

Gemiddelden en Standaarddeviaties van Condities op Opleiding, Dansjaren, Meditatie Ervaring, Leeftijd, Angst voor Negatieve Gevolgen Prestaties, Angst voor Oordeel Ander, Creativiteit, Cognitieve Flexibiliteit, Stemming, Stress, Eu-Stress, Prestatieangst en Fysiek Angst.

Conditie

Mindfulness-training Controle

Voormeting Nameting Voormeting Nameting

M (SD) M (SD) M (SD) M (SD)

Opleidingsjaren Dansjaren

Meditatie ervaring Leeftijd

Angst voor negatieve gevolgen prestaties 1.89 (1.02) 10.67 (5.18) 2.19 (1.10) 22.78 (2.21) 2.45 (.10) 1.89 (1.02) 10.67 (5.18) 2.78 (1.17) 22.78 (2.21) 2.07 (.88) 1.84 (.96) 8.26 (4.32) 2.21 (1.22) 21.63 (2.08) 1.78 (.54) 1.84 (.96) 8.26 (4.32) 2.21 (1.26) 21.63 (2.08) 1.76 (.61)

Angst voor oordeel ander Creativiteit Cognitieve flexibiliteit Stemming Stress Eu-stress Prestatieangst Fysiek angst 2.93 (.32) 4.24 (1.26) 3.57 (.81) 4.03 (.97) 54.72 (25.58) 4.03 (.87) 2.55 (1.05) 2.77 (.92) 2.84 (.35) 4.46 (1.34) 3.59 (.75) 4.33 (.82) 42.50 (23.47) 4.14 (.82) 2.33 (.91) 2.62 (.67) 2.84 (.28) 4.47 (.66) 3.82 (.46) 4.27 (.70) 49.79 (29.05) 4.61 (.43) 2.19 (.53) 2.81 (.70) 2.88 (.22) 4.48 (.50) 3.59 (.43) 3.76 (55) 58.68(21.40) 4.42 (.63) 2.06 (.58) 2.62 (.67) 18

(19)

Samenhang Tussen Variabelen

De gemiddelden, standaard deviaties en correlaties van de variabelen op de

voormeting zijn te vinden in Tabel 2 en van de nameting zijn te vinden Tabel 3. Hieruit blijkt dat op de voor- en nameting de mate van mindfulness vaardigheden negatief correleert met angst voor oordeel ander en angst voor prestaties, en positief correleert met cognitieve flexibiliteit, creativiteit en positieve stemming. Verder correleert op de voor- en nameting creativiteit negatief met stress, angst voor oordeel anderen en angst voor negatieve gevolgen prestaties, en correleert creativiteit op de voor- en nameting positief met cognitieve

flexibiliteit en mindfulness vaardigheden. Alleen op de voormeting correleert creativiteit

positief met positieve stemming; op de nameting is er een trend te zien tussen de positieve correlatie van creativiteit en positieve stemming.

Wanneer er gekeken wordt naar de mediatoren correleert stress op de voor- en nameting negatief met positieve stemming en cognitieve flexibiliteit en correleert angst voor het oordeel anderen op de voor- en nameting positief met angst voor negatieve gevolgen voor prestaties, en correleert angst voor het oordeel anderen op voor- en nameting negatief met positieve stemming en cognitieve flexibiliteit. Stemming correleert op de voor- en nameting positief met cognitieve flexibiliteit. Alleen op de voormeting correleert stemming negatief met angst voor prestaties, er is geen correlatie gevonden van stemming en angst voor negatieve gevolgen prestaties op de nameting.

(20)

Tabel 2. Correlatietabel. Noot. N=37 p<.10; **p<.05; **p<.01 M SD 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 1 Geslacht 0.81 0.40 2 Leeftijd 22.19 2.20 .04 3 Opleiding 1.86 0.98 .15 .43** 4 Danservaring 9.43 4.85 .30† -.10 -.16 5 Mindfulness 3.36 0.42 -.22 .23 -.23 -.09 6 Stress 52.19 27.15 .19 -.14 -.06 .05 -.53 ** 7 Creativiteit 4.36 0.99 -.32 .09 .20 -.05 .40* -.23 8 Angst voor oordeel ander 2.88 0.30 .03 -.32† -.23 .10 -.60** .19 -.52** 9 Stemming 4.15 0.84 -.31 .26 .04 -.03 .60 ** -.64** .48** -.60** 10 Angst voor prestaties 2.88 0.42 .29† -.21 -.01 .24 -.55** .31† -.53** .53** -.47** 11 Cognitieve Flexibiliteit 3.70 0.66 -.22 .16 .01 -.04 .73** -.52** .65** -.57** -.74** -.56** 12 Meditatie ervaring 2.20 1.15 -.19 .12 -.15 -.01 .19 -.22 .14 .04 .32† -.20 .08 20

(21)

Tabel 3. Correlatietabel. Noot. N=37 † p<.10; *p<.05; **p<.01 M SD 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 1 Geslacht 0.81 0.40 2 Leeftijd 22.19 2.20 .04 3 Opleiding 1.86 0.98 .15 .43** 4 Danservaring 9.43 4.85 .30† -.10 -.16 5 Mindfulness 3.34 0.40 -.18 .24 -.17 .04 6 Stress 50.81 23.59 .21 .02 .04 -.08 -.28 † 7 Creativiteit 4.47 0.98 -.27 .24 .27 -.12 .34 * -.11 8 Angst voor oordeel ander 2.86 0.29 .25 -.23 .16 .03 -.54** .43** -.52** 9 Stemming 4.04 0.68 -.18 .22 -.03 .04 .51 ** - .69** .28† -.49** 10 Angst voor prestaties 2.73 0.42 .17 -.21 -.05 .01 -.60** .23 -.55** .58** -.25 11 Flexibiliteit 3.59 0.60 -.06 .10 .13 .07 .52 ** -.40* .55** -.59** -.55** -.50** 12 Meditatie ervaring 2.49 1.23 -.01 .30† .14 -.02 .22 -.35* .13 .05 .37* .00 .17 21

(22)

Manipulatiecheck

In het onderzoek is er een manipulatiecontrole uitgevoerd om te kijken of de

manipulatie van de mindfulness-training is gelukt. Om te kijken of de deelnemers inderdaad meer mindfulness vaardigheden en ervaring in meditatieve aandacht hadden gekregen als gevolg van de mindfulness-training, hadden studenten hun mindfulness vaardigheden en meditatie-ervaring op de voor en nameting aangegeven. De gemiddelden en standaard deviaties van de mindfulness vaardigheden en meditatie ervaring op de voor- en nameting zijn te vinden in Tabel 4. Daarnaast laat de controlevraag zien dat de mindfulness groep per week gemiddeld 1.75 uur (SD=1.42) heeft geoefend, met een minimum van 0 en een

maximum van 4 uur.

Een herhaalde-metingen ANOVA met conditie als onafhankelijke variabele en mindfulness-vaardigheden op de voor- en nameting als binnen-proefpersonen variabele liet geen hoofdeffect van meetmoment (F(1,35)=.19, p=.662 en conditie zien F(1,35)=.06, p=.809, maar wel een interactie effect tussen meetmoment en conditie F(1,35)=6.48, p=.02. Vervolganalyses lieten zien dat mindfulness vaardigheden in de controleconditie afnamen over tijd, F(1,35)=4.59, p=.04, terwijl mindfulness vaardigheden niet veranderden in de mindfulness groep, F(1,35)=2.16, p=.151. Een herhaalde-metingen ANOVA met conditie als onafhankelijke variabele en ervaring in meditatieve aandacht op de voor- en nameting als binnen-proefpersonen variabele liet een hoofdeffect van meetmoment (F(1,35)=4.87, p=.03) zien dat gekwalificeerd werd door een interactie effect tussen meetmoment en conditie F(1,35)=4.87, p=.03. Vervolganalyses lieten zien dat alleen in de mindfulness groep een toename van ervaring in meditatieve aandacht werd geobserveerd, F(1,35)=9.48, p=.004, terwijl ervaring in meditatieve aandacht niet veranderde in de controlegroep, F(1,35)=.00, p=1.00. Deze resultaten geven aanleiding om voorzichtig te concluderen dat de mindfulness-training heeft gewerkt.

(23)

Tabel 4.

Gemiddelden van de Manipulatiecheck voor Mindfulness Vaardigheden en Meditatie Ervaring.

Conditie

Mindfulness-training Controle

Voormeting Nameting Voormeting Nameting

M (SD) M (SD) M (SD) M (SD)

Mindfulness vaardigheden 3.32 (.49) 3.41 (.45) 3.40 (.34) 3.27 (.35) Meditatie ervaring 2.19 (1.10) 2.78 (1.16) 2.21 (1.22) 2.21 (1.26)

(24)

Hypothese Toetsing

Hypothese 1 voorspelde dat de mindfulness groep een grotere afname in angst voor het oordeel van anderen laat zien dan de controlegroep . Om dit te toetsen is er een herhaalde metingen ANOVA uitgevoerd met conditie als onafhankelijke variabele en angst voor het oordeel van anderen op de voor- en nameting als

binnen-proefpersonen variabele (zie Figuur 1). Er is een trend waargenomen voor een interactie effect tussen conditie en meetmoment, F(1,35)=3.99, p=.054. Terwijl mensen in de controleconditie geen verandering in angst voor het oordeel van anderen over tijd lieten zien, F(1,35)=.81, p=.37, werd er een trend waargenomen dat de angst voor het oordeel van anderen afnam in de mindfulness-conditie F(1,35)=3.65,

p=.064. De hoofdeffecten van meetmoment (F(1,35)=.55, p=.064) en conditie

(F(1,35)=.08, p=.78) waren niet significant. Hierbij is de hypothese deels bevestigd.

Figuur 1. Gemiddelde score voor angst voor oordeel anderen van controleconditie en mindfulness-conditie op de voor- en nameting.

1 1,5 2 2,5 3 3,5 4 4,5 5 voormeting Nameting An gst o rd eel a nd er en Meetmoment Controle Mindfulness 24

(25)

Hypothese 2 voorspelde dat de groep die de mindfulness-training heeft gevolgd een grotere toename in positieve stemming laat zien dan de groep die geen mindfulness-training heeft ondervonden. Om dit te toetsen is er een herhaalde metingen ANOVA uitgevoerd met conditie als onafhankelijke variabele en positieve stemming op de voor- en nameting als binnen-proefpersonen variabele (zie Figuur 2). Er is een interactie effect tussen conditie en meetmoment waargenomen,

F(1,35)=9.47, p=.004. Terwijl mensen in de mindfulness-conditie geen verandering van stemming over tijd lieten zien, F(1,35)=2.58, p=.12, werd een significante afname van positieve stemming waargenomen in de controleconditie F(1,35)=7.63, p=.009. De hoofdeffecten van meetmoment (F(1,35)=.60, p=.443) en conditie (F(1,35)=.56, p=.459) waren niet significant. Hierbij is de hypothese bevestigd.

Figuur 2. Gemiddelde score van positief affect van de controleconditie en mindfulness-conditie op de voor- en nameting.

1 1,5 2 2,5 3 3,5 4 4,5 5 5,5 6 voormeting Nameting Po sit ieve st em m in g Meetmoment Controle Mindfulness 25

(26)

Hypothese 3 voorspelde dat de groep die de mindfulness-training heeft gevolgd een grotere afname in stressniveau laat zien dan de groep die geen mindfulness-training heeft ondervonden. Om dit te toetsen is er een herhaalde metingen ANOVA uitgevoerd met conditie als onafhankelijke variabele en

stressniveau op de voor- en nameting als binnen-proefpersonen variabele (zie Figuur 3). Er is een interactie effect waargenomen tussen conditie en meetmoment,

F(1,35)=5.22, p=.028. In de controleconditie, F(1,35)=1.90, p=.18, werd er geen verandering in stress niveau over tijd waargenomen, terwijl het stressniveau in de mindfulness-conditie afnam, F(1,35)=3.41, p=.073 (trend). De hoofdeffecten van meetmoment (F(1,35)=.13, p=.72) en conditie (F(1,35)=.68, p=.42) waren niet significant. Hierbij is de hypothese deels bevestigd.

Figuur 3. Gemiddelde stressniveau score van de controleconditie en mindfulness-conditie op de voor- en nameting.

0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100 voormeting Nameting St ress n ivea u Meetmoment Controle Mindfulness 26

(27)

Hypothese 4 voorspelde dat de groep die de mindfulness-training heeft gevolgd een grotere toename in cognitieve flexibiliteit zal hebben dan de groep die geen mindfulness-training heeft gevolgd. Om dit te toetsen is er een herhaalde

metingen ANOVA uitgevoerd met conditie als onafhankelijke variabele en cognitieve flexibiliteit op de voor- en nameting als binnen-proefpersonen variabele (zie Figuur 4). Er is een trend waargenomen voor een interactie effect tussen conditie en

meetmoment, F(1,35)=3.78, p=.06. Terwijl mensen in de mindfulness-conditie geen verandering in cognitieve flexibiliteit over tijd lieten zien, F(1,35)=.02, p=.878, werd een significante afname in cognitieve flexibiliteit waargenomen in de controleconditie F(1,35)=6.92, p=.013. De hoofdeffecten van meetmoment, F(1,35)=2.97, p=.094, en conditie, F(1,35)=.39, p=.535, waren niet significant. Hierbij is de hypothese deels bevestigd.

Figuur 4. Gemiddelde score van cognitieve flexibiliteit van de controleconditie en de mindfulness-conditie op de voor- en nameting.

1 1,5 2 2,5 3 3,5 4 4,5 5 voormeting Nameting Co gin it ieve fl ex ibil it eit Meetmoment Controle Mindfulness 27

(28)

Hypothese 5 voorspelde dat de groep die de mindfulness-training heeft gevolgd een grotere toename in creativiteit zal laten zien dan de groep die geen mindfulness-training heeft gevolgd. Om dit te toetsen is er een herhaalde metingen ANOVA uitgevoerd met conditie als onafhankelijke variabele en creativiteit op de voor- en nameting als binnen-proefpersonen variabele (zie Figuur 5). Er is geen interactie effect tussen conditie en meetmoment waargenomen, F(1,35)=.93, p=.341. Zowel in de controleconditie, F(1,35)=.00, p=.967, als in de mindfulness-conditie, F(1,35)=1.93, p=.174, werd er geen verandering in creativiteit over tijd gevonden. De hoofdeffecten van meetmoment, F(1,35)=1.05, p=.313, en conditie, F(1,35)=.18, p=.677, waren niet significant. Hierbij is de hypothese niet bevestigd.

Figuur 5. Gemiddelde creativiteitsscore van de controleconditie en de mindfulness-conditie op de voor- en nameting.

1 2 3 4 5 6 7 voormeting Nameting Cr ea tivit eit Meetmoment Controle Mindfulness 28

(29)

Hypothese 6 voorspelde dat een hogere creativiteit in de mindfulness groep gemedieerd wordt door een toegenomen cognitieve flexibiliteit, positieve stemming, een afname in het stressniveau en angst voor oordeel van anderen. Eerdere analyses lieten zien dat creativiteit niet veranderde als gevolg van de mindfulness-training. Hierdoor is verdere mediatie-toetsing niet nodig. Wel valt af te lezen uit de correlatietabel (Tabel 2 en 3) dat zelf-gerapporteerde mindfulness vaardigheden positief samenhangen met de mediatoren cognitieve flexibiliteit en positieve

stemming en negatief samenhangen met Angst voor het oordeel van anderen en stress. Bovendien hangen mindfulness vaardigheden positief samen met de afhankelijke variabele creativiteit. Daarnaast is er op de voor- en nameting een positieve samenhang tussen de mediator cognitieve flexibiliteit en de afhankelijke variabele creativiteit, en is er op de voor- en nameting een negatieve samenhang tussen de afhankelijke variabele creativiteit en de mediatoren angst voor het oordeel van anderen. Er is alleen op de voormeting een positieve relatie tussen creativiteit en positieve stemming gevonden, op de nameting is hier een positieve trend gevonden tussen de relatie creativiteit en positieve stemming. Kortom, hoewel er geen steun gevonden werd voor de mediatie-hypothese voor de condities, bieden de correlaties tussen mindfulness vaardigheden en mediatoren en creativiteit deels steun aan de veronderstelde onderlinge relaties.

Exploratieve Analyses

Er zijn verschillende vormen van angst, zoals angst die de prestatie kan bevorderen (zoals eu-stress), prestatieangst, fysieke angst en negatieve gevolgen van angst op prestatie. In de exploratieve analyse is er eerst gekeken naar welk effect mindfulness training heeft op de mate van eu-stress tijdens optredens. Om dit te

(30)

toetsen is er eerst een herhaalde metingen ANOVA uitgevoerd met conditie als onafhankelijke variabele en eu-stress op de voor- en nameting als

binnen-proefpersonen variabele. Er is geen interactie effect tussen conditie en meetmoment waargenomen, F(1,35)=1.53, p=.224. Het hoofdeffect van meetmoment, F(1,35)=.09, p=.761, was niet significant, het hoofdeffect van conditie, F(1,35)=4.71, p=.037, was wel significant. De controle groep had een hoger eu-stress niveau (M=4.52; SD=.53) dan de mindfulness-conditie (M=4.09; SD=.85).

Verder is er in de exploratieve analyse gekeken naar de invloed van mindfulness op prestatieangst. Om dit te toetsen is er een herhaalde metingen

ANOVA uitgevoerd met conditie als onafhankelijke variabele en prestatieangst op de voor- en nameting als binnen-proefpersonen variabele. Er is geen interactie effect tussen conditie en meetmoment waargenomen, F(1,35)=.32, p=.573. Het hoofdeffect van conditie, F(1,35)=1.66, p=.206, was niet significant, het hoofdeffect van

meetmoment, F(1,35)=5.02, p=.031, was wel significant. Over tijd is de prestatieangst afgenomen (Zie Tabel 1).

Daarnaast is er in de exploratieve analyse gekeken naar de invloed van

mindfulness op fysieke angst. Om dit te toetsen is er een herhaalde metingen ANOVA uitgevoerd met conditie als onafhankelijke variabele en fysieke angst op de voor- en nameting als binnen-proefpersonen variabele. Er is geen interactie effect tussen conditie en meetmoment waargenomen, F(1,35)=.11, p=.741. Het hoofdeffect van conditie, F(1,35)=.06, p=.806, was niet significant, het hoofdeffect van meetmoment, F(1,35)=5.71, p=.022, was wel significant. Gedurende de onderzoeksperiode is de prestatieangst toegenomen (Zie Tabel 1).

Tevens is er in de exploratieve analyse gekeken naar de van invloed

mindfulness op angst voor negatieve gevolgen van prestaties. Om dit te toetsen is er

(31)

een herhaalde metingen ANOVA uitgevoerd met conditie als onafhankelijke variabele en angst voor negatieve gevolgen van prestaties op de voor- en nameting als binnen-proefpersonen variabele (zie Figuur 6). Er is een interactie effect tussen conditie en meetmoment waargenomen, F(1,35)=4.39, p=.043. Terwijl mensen in de

controleconditie geen verandering in angst voor negatieve gevolgen van prestaties over tijd lieten zien, F(1,35)=.02, p=.888, werd er een significant effect waargenomen dat de ervaren angst voor negatieve gevolgen van prestaties afnam in de mindfulness-conditie F(1,35)=9.38, p=.004. De hoofdeffecten van meetmoment, F(1,35)=5.26, p=.028, en conditie, F(1,35)=4.14, p=.049, waren beide significant. De controle groep had een lagere angst voor negatieve gevolgen van prestaties (M=1.77; SD=.58) dan de mindfulness-conditie (M=2.26; SD=.49).

Figuur 6. Gemiddelde score van angst voor negatieve gevolgen van prestaties van de controleconditie en de mindfulness-conditie op de voor- en nameting.

1 1,5 2 2,5 3 3,5 4 4,5 5 voormeting Nameting an gst vo or n eg at ieve gevo lg en va n pr est at ies Meetmoment Controle Mindfulness 31

(32)

Discussie

Dansers worden beoordeeld op creatieve prestaties en om deze prestaties neer te zetten doorstaan dansers veel stressvolle situaties. Om de druk voor dansers te verlichten en de omstandigheden te creëren waarin hun prestaties kunnen floreren, is meer kennis nodig over de aspecten die invloed hebben op creativiteit, stress en welzijn van dansers. Daarom werd in dit onderzoek de effecten van een mindfulness-training onderzocht onder dansstudenten van een Nederlandse dansacademie.

Op basis van eerder onderzoek werd verwacht dat de groep die een

mindfulness-training heeft gevolgd een grotere afname in angst voor het oordeel van anderen en stress, en een grotere toename in positievere stemming, cognitieve

flexibiliteit en creativiteit liet zien dan de groep die geen mindfulness-training volgde. Tot slot werd er verwacht dat een hogere creativiteit in de mindfulness groep

gemedieerd werd door een toegenomen cognitieve flexibiliteit, positieve stemming en een afname van stressniveau en angst voor oordeel van anderen.

De resultaten lieten zien dat terwijl mensen die geen mindfulness training ondervonden geen verandering over tijd in angst voor het oordeel van anderen lieten zien, het stressniveau en de angst voor het oordeel van anderen afnam voor

deelnemers die de mindfulness training volgde (trends). Daarnaast werd gevonden dat terwijl de positieve stemming en cognitieve flexibiliteit van mensen in de mindfulness groep stabiel bleef, er een afname van positieve stemming en cognitieve flexibiliteit werd waargenomen bij dansers die geen mindfulness-training volgden Er is geen verandering in creativiteit als gevolg van de mindfulness-training gevonden. Er werd echter wel een positief verband gevonden tussen zelf-gerapporteerde mindfulness vaardigheden en cognitieve flexibiliteit en creativiteit.

Tot slot lieten exploratieve analyses zien dat eu-stress, prestatieangst

(33)

en fysieke angstsymptomen niet veranderen als gevolg van de mindfulness-training, maar dat de angst voor de negatieve gevolgen van stress voor prestaties afnam in de mindfulness-conditie, terwijl deze angst gehandhaafd bleef in de controlegroep. In het vervolg van de discussie zal worden ingegaan op de gevonden resultaten en worden implicaties van de bevindingen besproken voor het inzetten van mindfulness-trainingen in de praktijk.

Interpretaties van Bevindingen

Hoewel op basis van eerder onderzoek een toename in positieve stemming, cognitieve flexibiliteit en creativiteit en een afname in stress en angst voor het oordeel van anderen werd verwacht als gevolg van de mindfulness-training, lieten de

resultaten zien dat alleen de angst voor het oordeel van anderen en het stressniveau afnam (trend), terwijl positieve stemming, cognitieve flexibiliteit en creativiteit stabiel over tijd bleven. Tegelijkertijd nam de positieve stemming en cognitieve flexibiliteit af in de controlegroep.

Dit patroon van bevindingen kan mogelijk verklaard worden door de hoge druk die dansers aan het einde van het studiejaar hebben ondervonden. Tijdens het einde van het schooljaar, op het moment dat de nameting plaats vond, hebben zij verschillende evaluatiemomenten wat doorgaans veel spanning met zich meebrengt. Daarnaast nam de toch al hoge werkdruk tijdens de periode van de uitvoering van het onderzoek toe: de dansstudenten moesten bijvoorbeeld verschillende opdrachten afronden voor het einde van het schooljaar. Dit kan verklaren waarom deelnemers in de controlegroep minder cognitieve flexibiliteit, positieve stemmingen ervoeren in vergelijking met de voormeting. Hoewel de deelnemers in mindfulness-conditie bovenop hun zware lesrooster extra mindfulness-trainingen en bijbehorende

(34)

opdrachten moesten doen bleef de mindfulness groep stabiel in positieve stemming en werd er zelfs een trend waargenomen dat het stressniveau en de angst voor oordeel van anderen afnamen. Kortom, de mindfulness-training lijkt een belangrijke buffer te zijn tegen de extra druk die het einde van het studiejaar met zich meebracht.

Tegengesteld aan de verwachting is het effect van de mindfulness training op creativiteit niet significant gebleken. Wel is er een positief verband gevonden op de voor- en nameting van zelf gerapporteerde mindfulness vaardigheden op creativiteit. Er is ook een positief verband gevonden op de voor- en nameting tussen mindfulness vaardigheden en positieve stemming en cognitieve flexibiliteit en een negatief

verband op de voor- en nameting tussen mindfulness vaardigheden en stressniveau en angst voor oordeel anderen. Tot slot is er een negatief verband gevonden op de voor- en nameting tussen angst voor oordeel anderen en creativiteit, cognitieve flexibiliteit en een positief verband tussen creativiteit en cognitieve flexibiliteit en positieve stemming. Kortom, er is geen causaal bewijs voor de stimulerende rol van mindfulness op creativiteit, maar er is wel degelijk bewijs dat mindfulness

vaardigheden gepaard gaan met creativiteit met een mogelijke rol voor cognitieve flexibiliteit, positieve stemming, en angst voor oordeel van anderen.

Mindfulness en Creativiteit

Dat mindfulness geen effect heeft op creativiteit is tegen de verwachting in. Een eerste verklaring voor deze bevindingen is dat de vragenlijsten over creativiteit en cognitieve flexibiliteit niet domein specifiek voor dansers zijn gemeten. De huidige vragenlijsten meten voornamelijk de algemene oplossingsgerichtheid als onderdeel van creativiteit en hoe mensen over het algemeen verschillende benaderingen ten aanzien van een probleem uitproberen. Het zou kunnen zijn dat in het dansdomein

(35)

minder snel naar probleemoplossingen gekeken wordt, maar naar vernieuwende ideeën voor dansen als onderdeel van creativiteit. Daarnaast is er gebruik gemaakt van subjectieve zelfbeoordelingen. De validiteit kan worden vergroot wanneer de mate van creativiteit ook door een buitenstaander zoals een docent of begeleider wordt beoordeeld. Daarom zou in vervolgonderzoek creativiteit bij dansers gemeten kunnen worden door de dansers dezelfde taak te geven middels een workshop waarin zij een choreografie maken in een bepaalde tijd en deze wordt beoordeeld door twee

onafhankelijke beoordelaars op creativiteit. Een derde verklaring is, dat de

mindfulness-training niet intensief genoeg zou zijn. In huidig onderzoek is gekozen voor een periode van 8 weken, waarin 4 keer een training werd gegeven. Om het effect van de mindfulness-training te vergroten, zou in toekomstig onderzoek in plaats van 4 keer, 8 keer een training kunnen worden geven. Hierdoor zal het effect mogelijk groter zijn op de afhankelijke variabelen (Sedlmeier et al., 2012). Als vierde

verklaring is dat door het lage aantal proefpersonen, de power van het onderzoek vrij laag is. Hierdoor zou in volgend onderzoek wellicht wel een significant effect kunnen ontstaan wanneer het onderzoek met meer proefpersonen gedaan zou worden. Een laatste verklaring is dat doordat de mindfulness vaardigheid, focused attention minder sterk samenhangt met creativiteit dan andere vaardigheden, zoals open monitoring (Baas et al., 2014), er in huidig onderzoek geen effect van mindfulness op creativiteit is gevonden. Focused attention zorgt voor een afname van dwalende gedachtes, wat weer schadelijk kan zijn voor het genereren van creatieve ideeën. De andere

vaardigheid open monitoring heeft wel een positieve invloed op creativiteit (Baas et al., 2014). In vervolg onderzoek zou gekeken kunnen worden naar welke invloed de mindfulness vaardigheden focused attention en open monitoring specifiek op creativiteit hebben.

(36)

Limitaties en Vervolgonderzoek

Door omgevingsfactoren, zoals de stressvolle evaluatieve situatie waarin de dansers zich bevonden, zag men dat de mindfulness training niet bij alle deelnemers de hoogste prioriteit kreeg. Dit komt ook naar voren wanneer er gekeken wordt naar de gemiddelde score (M = 2.65 op een 5-puntsschaal) op de vraag hoe serieus de inzet voor de mindfulness-training was. Daarentegen werd er wel gemiddeld 1.75 uur per week geoefend met mediteren en is de mindfulness ervaring over tijd omhoog gegaan. Om de prioriteit voor de mindfulness-training zo hoog mogelijk te krijgen zou in vervolgonderzoek de mindfulness training gegeven kunnen worden in een ontspannen situatie, waarin men niet beoordeeld wordt en de druk om te presteren kleiner is. In het geval van dansers zou dat in het begin van het studiejaar kunnen zijn.

Wat betreft de bestendigheid van de effecten van de mindfulness training valt niet met zekerheid te zeggen hoe lang de dansers de opgedane vaardigheden zullen vasthouden. Daarom zou vervolgonderzoek kunnen kijken naar de houdbaarheid van de mindfulness training, hoe lang de dansers de mindfulness vaardigheden behouden. Er zou eerst één keer per maand een nameting in de eerste 6 maanden kunnen plaats vinden en vervolgens een meting elk half jaar tijdens de opleiding, zodat er een duidelijk beeld zich vormt van de houdbaarheid van mindfulness vaardigheden.

Over de onderzoekspopulatie kan worden gezegd dat er aanzienlijk meer vrouwen deelgenomen hebben aan dit onderzoek dan mannen. Dit heeft geen invloed gehad op angst voor optreden, stressniveau, stemming, cognitieve flexibiliteit en creativiteit aangezien geslacht hiermee niet significant correleerde. Bovendien is in deze studie gekozen voor een veldstudie waarin mindfulness vaardigheden gedurende acht weken getraind werden bij een beroepsgroep die onder hoge druk publieke prestaties moet neerzetten. Hierdoor kunnen bevindingen naar mogelijk gelijke

(37)

situaties worden gegeneraliseerd. Dit zou kunnen betekenen dat in andere situaties waarin mensen onder hoge druk moeten presteren en beoordeeld worden op hun creativiteit, bijvoorbeeld het bedrijfsleven, beeldende kunstenaars, acteurs of muzikanten, mindfulness-training ook effectief zou kunnen werken. Vervolg onderzoek zou kunnen uitwijzen of de bevindingen voor dansers die onder druk moeten presteren ook gelden voor mensen in het bedrijfsleven, beeldende kunstenaars, acteurs en muzikanten.

Implicaties voor de Praktijk

Het trainen van mindfulness bij dansstudenten heeft belangrijke gevolgen voor het welzijn van de studenten. De angst voor het oordeel van anderen, het stressniveau (trends) en voor de gevolgen van stress voor prestaties nemen af, terwijl mindfulness een buffer biedt positieve stemming. Het lijkt daarom raadzaam om mindfulness-trainingen een centrale plek in de opleiding te geven. In het begin van een schooljaar op academies zou een 8 weekse mindfulness-training gegeven kunnen worden. In het begin van het schooljaar ervaren de dansers minder studiedruk en op deze manier zal de mindfulness-training meer ruimte in het curriculum krijgen. Om het effect van de mindfulness-training te versterken zouden dansdocenten in reguliere lessen kunnen verwijzen naar de vaardigheden van mindfulness. Zo zouden dansdocenten voordat de les begint of als onderdeel van de afsluiting van de les, een aantal minuten kunnen mediteren. Dansdocenten hebben een groot aandeel in de ontwikkeling van een danser, hierdoor zouden dansdocenten een brug kunnen slaan naar het integreren van de mindfulness vaardigheden in reguliere lessen.

Daarnaast zouden er meditatie studio ingericht kunnen worden, waarin men gezamenlijk meditatie oefeningen zou kunnen uitvoeren. Op deze manier zou er voor

(38)

en na de reguliere lessen of tijdens pauzes gemediteerd kunnen worden voor een aantal minuten. Tot slot zou tijdens voorstellingsperiodes meer aandacht besteed kunnen worden aan mindfulness door verschillende choreografen. Dit zou kunnen door een opwarming te beginnen met een mindfulness oefening, om bijvoorbeeld te letten op ademhaling. Of tijdens een optreden de gedachtes te observeren of te letten op de ademhaling.

Conclusie

Het huidige onderzoek heeft voor het eerst de invloed van mindfulness op de creativiteit en welzijn bij dansers getest. Ondanks dat de dansers een hoge werkdruk ondervonden, bleven zij door mindfulness-training een positieve stemming en hun flexibiliteit behouden. Dansers die geen mindfulness training hebben gehad lieten daarentegen een afname van positieve stemming en cognitieve flexibiliteit. Daarnaast is het opvallend dat dansers als gevolg van mindfulness een trend laten zien in de afname van stress en angst voor het oordeel van anderen en dat de uiteindelijke angst voor negatieve gevolgen voor prestaties daadwerkelijk afneemt door mindfulness training. Doordat er geen effect van mindfulness op de creativiteit bij dansers was, kon geen bewijs gevonden worden voor de onderliggende rol van angst voor oordeel van anderen, cognitieve flexibiliteit, stressniveau en stemming. Hiervoor is

toekomstig onderzoek nodig. Door mindfulness vaardigheden bij dansers meer in de dagelijkse handelingen te integreren zou dit kunnen zorgen voor het behouden van een positieve stemming en cognitieve flexibiliteit en een lager niveau van stress en angst voor negatieve gevolgen in stressvolle situaties. Hierdoor kunnen dansers zich beter staande houden in stressvolle tijden waarin zij alles willen geven.

(39)

Literatuurlijst

Alpert, R. & Haber, N. N. (1960) Anxiety in academic achievement situations. Journal of Abnormal and Social Psychology, 61, 207-215.

Apter, M. J. (1982). The experience of motivation: The theory of psychological reversals. London and New York: Academic Press.

Amabile, T. M. (1983). The social psychology of creativity (Vol.11). New York: Springer-Verlag.

Austin, J. H. (1998). Zen and the brain: Toward an understanding of meditation and consciousness. Cambridge, MA: MIT Press.

Baas, M., De Dreu, C. K. W., & Nijstad, B. A. (2008). A meta-analysis of 25 years of mood-creativity research: Hedonic tone, activation, or regulatory focus?

Psychological Bulletin, 134(6), 779-806.

Baas, M., Nevicka, B., & Ten Velden, F. S. (2014). Specific Mindfulness Skills Differentially Predict Creative Performance. Personality and Social

Psychology Bulletin, In Press.

Baer, R. A., Smith, G. T., Hopkins, J., Krietemeyer, J., & Toney, L. (2006). Using self-report assessment methods to explore facets of mindfulness.

Assessment, 13(1), 27-45.

Bandura, A. (2000). Exercise of human agency through collective efficacy. Current

Directions in Psychological Science, 9(3), 75-78.

Bishop, S. R., Lau, M., Shapiro, S., Carlson, L., Anderson, N. D., Carmody, J., & Devins, G. (2004). Mindfulness: A proposed operational definition. Clinical

Psychology: Science and Practice, 11(3), 230-241.

(40)

Broderick, P. C. (2005). Mindfulness and coping with dysphoric mood: Contrasts with rumination and distraction. Cognitive Therapy and Research, 29, 501-510.

Brown, K. W., & Ryan, R. M. (2003). The benefits of being present: Mindfulness and its role in psychological well-being. Journal of Personality and Social

Psychology, 84, 822-848.

Byron, K., Khazanchi, S., & Nazarian, D. (2010). The relationship between stressors and creativity: a meta-analysis examining competing theoretical

models. Journal of Applied Psychology, 95(1), 201-212.

Cahn, B. R., & Polich, J. (2006). Meditation states and traits: EEG, ERP, and neuroimaging studies. Psychological bulletin, 132(2), 180.

Carson, S. H., & Langer, E. J. (2006). Mindfulness and self-acceptance. Journal of Rational-Emotive & Cognitive-Behavior Therapy, 24, 29-43.

Carlson, L. E., Ursuliak, Z., Goodey, E., Angen, M., & Speca, M. (2001). The effects of a mindfulness meditation-based stress reduction program on mood and symptoms of stress in cancer outpatients: 6-month follow-up. Supportive

Care in Cancer, 9(2), 112-123.

Davidson, R. J., Kabat-Zinn, J., Schumacher, J., Rosenkranz, M., Muller, D., Santorelli, S. F., & Sheridan, J. F. (2003). Alterations in brain and immune function produced by mindfulness meditation. Psychosomatic

Medicine, 65(4), 564-570.

De Dreu, C. K. W., Baas, M., & Nijstad, B. A. (2008). Hedonic tone and activation in the mood-creativity link: Towards a dual pathway to creativity model.

Journal of Personality and Social Psychology, 94, 739-756.

(41)

De Dreu, C. K., Nijstad, B. A., Baas, M., Wolsink, I., & Roskes, M. (2012). Working memory benefits creative insight, musical improvisation, and original ideation through maintained task-focused attention. Personality and Social Psychology Bulletin, 38(5), 656-669.

Dekeyser, M., Dewulf, D., Leysen, S., & Leijssen, M. (2006). Kentucky Inventory of Mindfulness Skills: Dutch form. Personality and Individual Differences,

44(5), 1235-1245.

Diehl, M., & Stroebe, W. (1991). Productivity loss in idea-generating groups: Tracking down the blocking effect. Journal of Personality and Social

Psychology, 61(3), 392-403.

Dimidjian, S., & Linehan, M. M. (2003). Defining an agenda for future research on the clinical application of mindfulness practice. Clinical Psychology: Science

and Practice, 10(2), 166-171.

Drwal, R. L. (1973). The influence of psychological stress upon creative thinking. Polish Psychological Bulletin, 4(2), 125-129.

Esch, T., & Stefano, G. B. (2004). The neurobiology of pleasure, reward processes, addiction and their health implications. Neuroendocrinology Letters, 25(4), 235-251.

Eysenck, M. W. (1992). Anxiety: The cognitive perspective. Hove: Erlbaum.

Eysenck, H. J. (1995). Genius: The natural history of creativity (Vol. 12). Cambridge University Press.

Fritz, C., & Sonnentag, S. (2006). Recovery, well-being, and performance-related outcomes: the role of workload and vacation experiences. Journal of Applied

Psychology, 91(4), 936.

(42)

Grossman, P., Niemann, L., Schmidt, S., & Walach, H. (2004). Mindfulness-based stress reduction and health benefits: A meta-analysis. Journal of

Psychosomatic Research, 57(1), 35-43.

Janssen, O. (2001). Fairness perceptions as a moderator in the curvilinear relationships between job demands, and job performance and job satisfaction. The Academy of Management Journal, 44, 1039-1050.

Kabat-Zinn, J. (1994). Wherever you go, there you are: Mindfulness meditation in everyday life. New York: Hyperion.

Kegan, R. (1982). The evolving self: Problem and process in human development. Camebridge, MA: Harvard University Press.

Kivimäki, M., Leino-Arjas, P., Kaila-Kangas, L., Lukkonen, R., Vahtera, J.,

Elovainio, M., Härmä, M., & Kirjonen, J. (2006). Is incomplete recovery from work a risk marker of cardiovascular death? Prospective evidence from

industrial employees. Psychosomatic Medicine, 68, 402–407.

Lazarus, R. S. (1966). Psychological stress and the coping process. New York: McGraw-Hill

Lazarus, R. S., & Folkman, S. (1984). Stress. Appraisal and Coping, New York: Springer.

Lutz, A., Slagter, H. A., Dunne, J. D., & Davidson, R. J. (2008). Attention regulation and monitoring in meditation. Trends in Cognitive Sciences, 12(4), 163-169. Lyubomirsky, S., King, L., & Diener, E. (2005). The benefits of frequent positive

affect: does happiness lead to success? Psychological Bulletin,131(6), 803-855.

Manley M. E., Vietta, E. W. (1980). Anxiety, creativity, and dance performance. Dance Research Journal, 12, 11-12.

(43)

Meijman, T. E., & Mulder, G. (1998). Psychological aspects of workload. In P. J. D. Drenth, & H. Thierry (Eds.), Handbook of work and organizational

psychology: Work psychology, (Vol. 2, pp. 5-33). Hove, U.K.: Psychology

Press.

Nijstad, B. A., De Dreu, C. K., Rietzschel, E. F., & Baas, M. (2010). The dual pathway to creativity model: Creative ideation as a function of flexibility and persistence. European Review of Social Psychology, 21(1), 34-77.

Parkinson, B., & Totterdell, P. (1999). Classifying affect-regulation strategies.

Cognition & Emotion, 13(3), 277-303.

Ponce, A. N., Lorber, W., Paul, J. J., Esterlis, I., Barzvi, A., Allen, G. J., & Pescatello, L. S. (2008). Comparisons of varying dosages of relaxation in a corporate setting: Effects on stress reduction. International Journal of Stress

Management, 15, 396–407.

Safran, J. D., & Segal, Z. V. (1990). Interpersonal process in cognitive therapy. New York: Basic Books.

Schmidt, N. B., & Zvolensky, M. J. (2007). Anxiety sensitivity and CO2 challenge reactivity as unique and interactive prospective predictors of anxiety pathology. Depression and Anxiety, 24, 527–536.

Sedlmeier, P., Eberth, J., Schwarz, M., Zimmermann, D., Haarig, F., Jaeger, S., & Kunze, S. (2012). The psychological effects of meditation: A meta-analysis.

Psychological bulletin, 138(6), 1139.

Sekida, K. (1975). Zen training: Methods and philosophy. Boston: Shambhala Publications.

Selye, H. (1976). Stress of life (rev. ed.). New York; McGraw-Hill.

Selye, H. (1982). History and present status of the stress concept. In L. Goldberger &

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

OR approaches typically involve the creation of a model of the design problem and then support the development of a design solution by calculating the performance of specific

region, which is the most representative region for the detection of the P600.The tests compared the mean voltage values of grammatical and ungrammatical sentences in both

For comparing these studies, we use different criteria, such as classification methods, experimental setups, position and orientation independence, real-time feedback,

When looking in more detail at the HPO characteristics, several characteristics can be noticed that have a direct relation with performance management: “The organisation is

organizational commitment and job performance. Effective leadership is able to prevent this from happening, and this study examined the valuable role of supportive leader behavior in

For each reference person and variant in the benefit phase, all annual pension benefits and real replacement ratios are calculated for 10,000 different economic scenarios..

De koppeling van de hoogte of verschuldigdheid van rente aan de omzet leidt naar mijn mening niet tot een winstafhankelijke rente omdat er, zoals hierboven uiteengezet, niet voldoende

Opmerkelijk in het voorstel is dat contracten voor bepaalde tijd slechts voor een jaar kunnen worden af- gesloten; een arbeidsovereenkomst die langer dan een jaar heeft geduurd