• No results found

DNA-onderzoek met een eventuele meewerkplicht : bezien in het licht van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens - het recht op privacy

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "DNA-onderzoek met een eventuele meewerkplicht : bezien in het licht van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens - het recht op privacy"

Copied!
33
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

L.V. van Dijk

Universiteit van Amsterdam

Masterscriptie Strafrecht

Juni 2015

DNA-onderzoek met een

eventuele meewerkplicht

bezien in het licht van artikel 8 van het Europees Verdrag

voor de Rechten van de Mens - het recht op privacy

(2)

DNA-onderzoek met een eventuele meewerkplicht bezien in het licht van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens

Auteur: L.V. van Dijk Juni 2015

Scriptiebegeleidster: Mw. mr. S.C. Peeters Scriptiebegeleider: Mr. A van den Herik

(3)

Inhoudsopgave

Inleiding ... 3

Hoofdstuk 2 De huidige wettelijke regeling omtrent DNA-onderzoek en de eventuele meewerkplicht ... 4

2.1 Inleiding ... 4

2.2 DNA-onderzoek in de zin van het Wetboek van Strafvordering ... 4

2.2.1 DNA-onderzoek ... 4

2.2.2 Regulier DNA-onderzoek ... 5

2.2.3 Grootschalig DNA-onderzoek ... 5

2.2.4 Gedwongen DNA-onderzoek bij verdachten ... 5

2.2.6 DNA-verwantschapsonderzoek ... 6

2.2.7 Het gat waar de meewerkplicht in springt ... 8

2.3 Grootschalig DNA-onderzoek ... 8

2.3.1 Grootschalig DNA-onderzoek ... 8

2.3.2 Besluit DNA-onderzoek in strafzaken ... 9

2.3.3 Notitie over grootschalige DNA-onderzoeken ... 9

2.3.4. Het invoeren van een meewerkplicht bij het grootschalig DNA-onderzoek ... 10

2.4 Conclusie ... 11

Hoofdstuk 3 Artikel 8 EVRM en de toepassing daarvan ... 12

3.1 Inleiding ... 12

3.2 Het recht op privacy ... 12

3.2.1 Het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens ... 12

3.2.2 Artikel 8 lid 1 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens ... 13

3.2.3 Mogelijke raakvlakken; het grootschalig DNA-onderzoek en het recht op privacy 13 3.3 Inbreuk op het recht op privacy ... 14

3.3.1. Eigen analyse ... 14

3.3.2 Jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens ... 15

3.4 Conclusie ... 16

Hoofdstuk 4 Artikel 8 lid 2 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de toepassing daarvan ... 18

4.1 Inleiding ... 18

4.2 Voorzien bij wet ... 18

4.2.1 Algemeen ... 18

4.2.2 Het begrip 'law' ... 18

4.2.3 De kwaliteitscriteria ... 19

4.2.4 Toetsing van de regeling betreffende grootschalig DNA-onderzoek aan het vereiste 'voorzien bij wet' ... 20

4.3 Noodzakelijk in een democratische samenleving ... 22

4.3.1 Algemeen ... 22

4.3.2 De voordelen en nadelen van het grootschalig DNA-onderzoek ... 23

4.3.3 Grootschalig DNA-onderzoek met eventuele meewerkplicht: een 'pressing social need'?... 24 4.3.4 Proportionaliteitsbeginsel ... 26 4.3.5 Legitiem doel ... 27 4.4 Conclusie ... 28 Eindconclusie ... 29 Literatuurlijst ... 30

(4)

Inleiding

Het gebruik van DNA-onderzoek als middel om strafbare feiten te kunnen opsporen en vervolgen is sinds 1 september 1994 wettelijk mogelijk.1 In 1999 werd in Nederland voor het eerst een grootschalig DNA-onderzoek uitgevoerd. Dit gebeurde om een Utrechtse

serieverkrachter op te sporen die al sinds 1995 actief was.2 Aan honderdtwintig personen, geselecteerd aan de hand van een opgesteld daderprofiel, werd gevraagd om mee te werken aan een vergelijkend DNA-onderzoek. Met een vergelijkend DNA-onderzoek wordt het vergelijken van het DNA-profiel uit het celmateriaal van de persoon, met het DNA-profiel van het spoor van het misdrijf bedoeld.Het DNA-onderzoek leverde geen positief resultaat op.3 In 2004 is volgens de statistieken van het Wetenschappelijk Onderzoeks- en

Documentatiecentrum in zo'n dertien zaken gebruik gemaakt van een dergelijk onderzoek.4 Tot op heden is dit opsporingsinstrument meerdere malen ingezet en heeft de wettelijke regeling door de tijd heen een aantal wijzigingen en toevoegingen ondervonden.

In 2011 kwam tijdens de correspondentieover de wijziging van het Wetboek van Strafvordering en de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden in verband met de introductie van DNA-verwantschapsonderzoek en DNA-onderzoek naar uiterlijk waarneembare

persoonskenmerken van het onbekende slachtoffer, uitdrukkelijk de positie van de weigeraar naar voren. Tijdens het debat kwam de vraag naar voren of het mogelijk is burgers te

verplichten mee te werken aan een grootschalig DNA-onderzoek.

Onderzocht zal worden of het invoeren van een meewerkplicht bij DNA-onderzoek juridisch houdbaar is in het licht van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens - oftewel het recht op privacy.

Om de hoofdvraag te beantwoorden is het eerst van belang te onderzoeken welke mogelijkheden vandaag de dag bestaan met betrekking tot DNA-onderzoek. Dit zal gedaan worden aan de hand van de artikelen in het Wetboek van Strafvordering. Het bespreken van deze mogelijkheden kan laten zien waar het gat ontstaat, dat eventueel opgevuld kan worden door een meewerkplicht. Dat wil zeggen dat na bespreking van de verschillende soorten DNA-onderzoek en zijn mogelijkheden, een lacune zichtbaar wordt doordat een dader

simpelweg kan weigeren mee te werken aan een dergelijk onderzoek. Een meewerkplicht kan deze lacune opvullen door de burger te verplichten mee te werken aan een DNA-onderzoek. Na de vergaring van informatie over de diverse DNA-onderzoeken en de vereisten

hieromtrent, zal geconcludeerd worden aan welke van de besproken DNA-onderzoeken een meewerkplicht het beste toegevoegd kan worden.

Het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens bevat minimumvereisten waar de Nederlandse wetgeving aan moet voldoen. Daarom is het van groot belang dat het invoeren van een meewerkplicht geen schending van het Verdrag oplevert. Eerst zal worden

onderzocht of de mogelijkheid bestaat dat het toevoegen van een meewerkplicht aan DNA-onderzoek een inbreuk betekent op het recht op privéleven in de zin van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Indien vastgesteld wordt dat dit het geval is, betekent dit nog niet dat ook sprake is van een schending van het recht op privacy. Een inbreuk kan namelijk gerechtvaardigd worden indien aan de voorwaarden uit de

beperkingsclausule van artikel 8 lid 2 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens wordt voldaan.

1

Wet van 8 november 1993 tot aanvulling van het Wetboek van Strafvordering met voorzieningen ten behoeve van DNA-onderzoek in strafzaken (Stb. 1993, 596).

2 C.J. de Poot & E.W. Kruisbergen, Kringen rond de dader, WODC 2006, p. 33. 3 Kamerstukken Tweede Kamer, vergaderjaar 2000-2001, 27 400 VI, nr. 49, p. 4. 4

(5)

In het laatste hoofdstuk zal worden getoetst of DNA-onderzoek met een eventuele meewerkplicht aan deze voorwaarden voldoet.

Hoofdstuk 2 De huidige wettelijke regeling omtrent

DNA-onderzoek en de eventuele meewerkplicht

2.1 Inleiding

We hebben in Nederland een grote verscheidenheid aan DNA-onderzoeken die plaats kunnen vinden in de zin van het Wetboek van Strafvordering. Om vast te kunnen stellen welke mogelijkheden er nu zijn met betrekking tot DNA-onderzoek is het van belang het Wetboek van Strafvordering uit te pluizen. Op deze manier kunnen de diverse soorten DNA-onderzoek onder de loep worden genomen met zijn overeenkomsten en verschillen en kan bepaald worden in welk gat een eventuele meewerkplicht kan springen.

Het grootschalig DNA-onderzoek is zeer summier beschreven in artikel 151a van het Wetboek van Strafvordering. Daarom wordt op deze specifieke vorm van DNA-onderzoek dieper ingegaan door naast het Wetboek van Strafvordering ook naar het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken en de Notitie over grootschalige DNA-DNA-onderzoeken te kijken.

Aan de hand van de gedetailleerde beschrijving van de diverse soorten

DNA-onderzoek zal bepaald worden aan welk DNA-onderzoek een meewerkplicht het beste kan worden toegevoegd.

2.2 DNA-onderzoek in de zin van het Wetboek van Strafvordering

2.2.1 DNA-onderzoek

In de artikelen 151a t/m da van het Wetboek van Strafvordering staan diverse soorten DNA-onderzoek beschreven. Er bestaat variatie tussen de vereisten die bestaan om een dergelijk onderzoek plaats te kunnen laten vinden. Denk dan bijvoorbeeld aan het feit dat een DNA-onderzoek bij een verdachte of bij een niet-verdachte derde vrijwillig of onder dwang kan plaatsvinden.

De algemene definitie van DNA-onderzoek is te vinden in artikel 138a van het Wetboek van Strafvordering. Onder DNA-onderzoek wordt het onderzoek van celmateriaal verstaan. Dit onderzoek kan diverse doelen hebben:

- het vergelijken van DNA-profielen

- het vaststellen van uiterlijk waarneembare persoonskenmerken van de onbekende verdachte - het vaststellen van uiterlijk waarneembare persoonskenmerken van het onbekende

slachtoffer

- of het vaststellen van verwantschap

Het bespreken van de diverse soorten DNA-onderzoek vernoemd in het Wetboek van Strafvordering dient twee doelen: constateren welke mogelijkheden tot DNA-onderzoek vandaag de dag bestaan en vaststellen in welk gat een eventuele meewerkplicht zou kunnen springen. Een meewerkplicht kan niet relevant zijn voor het vaststellen van uiterlijk

waarneembare persoonskenmerken van de onbekende verdachte of slachtoffer. Niet voor niets wordt gesproken over een onbekende verdachte/slachtoffer, als er geen persoon is om

celmateriaal bij af te nemen kan moeilijk een meewerkplicht opgelegd worden. Dit is de reden dat de artikelen in het Wetboek van Strafvordering die dit thema behelzen niet besproken

(6)

zullen worden.

Een meewerkplicht kan daarentegen juist wel relevant zijn wanneer een DNA-onderzoek plaatsvindt dat tot doel het vergelijken van DNA-profielen heeft. Wil men ten behoeve van een strafrechtelijk opsporingsonderzoek DNA-profielen vergelijken dan moeten deze door de personen in kwestie afgestaan worden, ofwel vrijwillig ofwel door middel van een eventuele meewerkplicht.

Het laatste DNA-onderzoek genoemd in artikel 138a van het Wetboek van

Strafvordering is het vaststellen van verwantschap. Deze vorm van DNA-onderzoek zal niet besproken worden ten dienste van het tweede doel van dit hoofdstuk: het vaststellen in welk gat een eventuele meewerkplicht zou kunnen springen. Het DNA-verwantschapsonderzoek wordt besproken om een beeld te krijgen van de mogelijkheden tot DNA-onderzoek die hedendaags bestaan. DNA-verwantschapsonderzoek kan plaatsvinden gedurende een vergelijkend DNA-onderzoek.

2.2.2 Regulier DNA-onderzoek

Artikel 151a van het Wetboek van Strafvordering begint met het reguliere DNA-onderzoek. Het doel van een dergelijk onderzoek is het vergelijken van DNA-profielen in een

opsporingsonderzoek. Voordat een regulier DNA-onderzoek van start kan gaan is een bevel van de officier van justitie nodig. Hij kan dit bevel ambtshalve geven, maar ook op verzoek van de verdachte of zijn raadsman. Een vereiste is dan wel dat het DNA-onderzoek in het belang van het opsporingsonderzoek moet zijn. Of dit het geval is kan bepaald worden aan de hand van de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit.5 Als aan de bovenstaande vereisten voldaan is, kan het DNA-onderzoek van start gaan en zullen DNA-profielen worden

vergeleken.

De officier van justitie kan zowel aan een verdachte als aan een derde verzoeken om celmateriaal af te staan. Celmateriaal kan slechts van de verdachte worden afgenomen nadat zijn vingerafdrukken zijn genomen en zijn identiteit op de voorgeschreven wijze is

vastgesteld. Het afgeven van celmateriaal moet vrijwillig gebeuren. Deze vrijwilligheid blijkt uit een schriftelijke toestemming gegeven door de betreffende verdachte of de derde. Het DNA-profiel van verdachte of derde kan vervolgens vergeleken worden met bijvoorbeeld een DNA-profiel dat op de plaats van het misdrijf is aangetroffen en van de vermoedelijke dader is.6

2.2.3 Grootschalig DNA-onderzoek

Dat het uitvoeren van een grootschalig DNA-onderzoek een mogelijkheid is ingevolge het Wetboek van Strafvordering, staat eveneens kort omschreven in artikel 151a. Schriftelijke machtiging van de rechter-commissaris op vordering van de officier van justitie is de eerste stap die genomen moet worden wil een grootschalig DNA-onderzoek plaatsvinden. Een DNA-onderzoek kan pas grootschalig worden genoemd wanneer aan een bepaalde ondergrens is voldaan. Het moet gaan om een groep van vijftien derden of meer. Bij deze kring van niet-verdachte personen kan alleen celmateriaal worden afgenomen indien zij schriftelijk

toestemming hebben gegeven.

2.2.4 Gedwongen DNA-onderzoek bij verdachten

Artikel 151b van het Wetboek van Strafvordering laat zien dat een DNA-onderzoek onder bepaalde omstandigheden gedwongen kan plaatsvinden. Het belangrijkste vereiste is dat

5 C.C.M. van Deudekom, ‘Een nieuwe loot aan de DNA-stam: strafvorderlijk DNA-verwantschapsonderzoek’,

AA november 2012, p. 855.

6

(7)

sprake moet zijn van een verdachte die schriftelijke toestemming weigert. Een persoon wordt als verdachte aangemerkt vóórdat de vervolging is aangevangen. Er dient een redelijk

vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit te bestaan.7

Net als regulier DNA-onderzoek moet gedwongen DNA-onderzoek in het belang van het opsporingsonderzoek zijn en is een bevel van de officier van justitie nodig.

Artikel 151b van het Wetboek van Strafvordering noemt vervolgens dat de betreffende persoon verdacht moet worden van een misdrijf waarvoor een bevel tot voorlopige hechtenis kan worden gegeven. Hierbij kan gedacht worden aan misdrijven als mishandeling, witwassen en invoer van bepaalde wapens.8 Tevens moeten ernstige bezwaren bestaan tegen de

verdachte. Dit betekent dat een vaag vermoeden dat een persoon bij een misdrijf betrokken is zeker niet als voldoende bestempeld kan worden.

Een andere voorwaarde waaraan voldaan moet worden wil een gedwongen DNA-onderzoek plaatsvinden is dat de verdachte in de gelegenheid gesteld moet zijn te worden gehoord. Tijdens een dergelijk verhoor mag hij zich laten bijstaan door zijn raadsman.9

De verzameling van celmateriaal vindt in beginsel plaats door afname van

wangslijmvlies door een verpleegkundige of arts. Hier bestaan twee uitzonderingen op; de afname van wangslijmvlies is onwenselijk om bijzondere geneeskundige redenen of vanwege verzet van de verdachte. In een dergelijk geval wordt er bloed of worden er haarwortels afgenomen, zo nodig met behulp van de sterke arm.10

Indien zich volgens het oordeel van de officier van justitie zwaarwegende redenen voordoen om het DNA-onderzoek aan ander celmateriaal te laten plaatsvinden dan blijft het bevel achterwege of stopt de verdere tenuitvoerlegging. Hetzelfde gebeurt wanneer de verdachte toch schriftelijk toestemt in de afname van celmateriaal. In geval van zwaarwegende redenen kan het DNA-onderzoek worden verricht aan celmateriaal op voorwerpen die van de verdachte in beslag genomen zijn. Of aan celmateriaal dat op andere wijze verkregen is.11

2.2.6 DNA-verwantschapsonderzoek

In 2012 werd de optie tot DNA-verwantschapsonderzoek aan het Wetboek van Strafvordering toegevoegd. Het betreft een uitbreiding van de bevoegdheden van de overheid om de dader van een ernstig strafbaar feit op te kunnen sporen. Voorheen werd slechts gekeken of het door een persoon afgestane celmateriaal overeen kwam met het daderspoor. Vanaf 1 april 2012 kan ook onderzocht worden of wellicht van een andere connectie tussen de twee sporen gesproken zou kunnen worden. In een nieuw artikel 151da van het Wetboek van Strafvordering werd een mogelijkheid gecreëerd om te onderzoeken of de persoon die het celmateriaal afstaat, verwant is aan degene die het daderspoor heeft achtergelaten.12 De mogelijkheid tot

DNA-verwantschapsonderzoek kan gezien worden als een uitbreiding van de eerder genoemde DNA-onderzoeken. Eén van de voorgaande DNA-onderzoeken kan leiden tot het vaststellen van verwantschap of er kan tijdens het onderzoek actief op zoek worden gegaan naar

verwantschap.13

Artikel 151da van het Wetboek van Strafvordering vertelt ons dat ook het starten van een DNA-verwantschapsonderzoek moet voldoen aan de tot dusver gemeenschappelijke regel dat het in belang moet zijn van het opsporingsonderzoek. Er kan sprake zijn van een passief

7 Wetboek van Strafvordering, artikel 27. 8 Wetboek van Strafvordering, artikel 67 lid 1. 9

Wetboek van Strafvordering, artikel 151b lid 2.

10 Wetboek van Strafvordering, artikel 151b lid 3. 11 Wetboek van Strafvordering, artikel 151b lid 4.

12 Wetswijziging Eerste Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 168, A. 13

(8)

verwantschapsonderzoek, waarbij de deskundige een spontane ontdekking doet en een mogelijke verwantschap signaleert. Een andere optie is een actief

DNA-verwantschapsonderzoek, waarbij bewust en gericht gezocht wordt naar een mogelijke verwantschap.14

Passief DNA-verwantschapsonderzoek

Bij passief verwantschapsonderzoek wordt niet bewust gezocht naar verwantschapsrelaties maar worden ze bij toeval ontdekt. De Memorie van Toelichting die bij het wetsvoorstel betreffende het DNA-verwantschapsonderzoek hoort geeft hier een voorbeeld van in de trant van het grootschalig DNA-onderzoek. Stel een derde werkt vrijwillig mee aan een

grootschalig onderzoek en zijn profiel komt niet volledig overeen met het DNA-profiel van het daderspoor, maar wel voor een groot aantal DNA-kenmerken. Dan kan dit erop wijzen dat het daderspoor van een eerstegraads familielid van de derde is.15 Passief DNA-onderzoek is slechts toegestaan indien sprake is van een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten.16

Actief DNA-verwantschapsonderzoek

Een actief DNA-verwantschapsonderzoek kan plaatsvinden nadat bevel wordt gegeven na schriftelijke machtiging door de rechter-commissaris op vordering van de officier van justitie. De rechter-commissaris en de officier van justitie dienen te beoordelen of toepassing van het onderzoek voor de opsporing aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en effectiviteit voldoet.17

De actieve variant kan slechts worden verricht in geval van verdenking van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaar of meer is gesteld of indien sprake is van een van de andere ernstige gewelds-en zedenmisdrijven genoemd in artikel 151 da lid 3 van het Wetboek van Strafvordering.

Vrijwilligheid

Voor het gebruik van celmateriaal van verdachten en veroordeelden is geen toestemming nodig, het celmateriaal dat is afgenomen ten behoeve van het bepalen en verwerken van een DNA-profiel mag worden gebruikt voor het vaststellen van verwantschap.18

Het afnemen van celmateriaal bij een derde, een persoon die niet wordt verdacht van een misdrijf, is echter vrijwillig en kan slechts met zijn schriftelijke toestemming gebeuren.19 Ook hier geeft de Memorie van Toelichting een voorbeeld. Celmateriaal van een derde die behoort tot de kring van personen geselecteerd voor een grootschalig DNA-onderzoek kan worden afgenomen en gebruikt ten behoeve van DNA-verwantschapsonderzoek. Voorwaarde voor die afname en dat gebruik is dat de derde daarvoor zijn schriftelijke toestemming heeft verleend.20

Indien een derde besluit om geen toestemming te geven voor afname en gebruik van zijn DNA in een grootschalig DNA-onderzoek, kan deze toestemming worden omzeild door een familielid voor het afnemen van celmateriaal te vragen. Geeft dit familielid wel

14 Drs. A.J. Meulenbroek k, dr. K. Slooten, mr. D.J.C. Aben, drs. C. van Kooten & dr. A.J. Kal,

DNA-verwantschapsonderzoek in de strafrechtpraktijk, Expertise en recht 2012-2, p. 1.

15 Kamerstukken Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 32 168, nr. 3, p. 7.

16 C.C.M. van Deudekom, ‘Een nieuwe loot aan de DNA-stam: strafvorderlijk DNA-verwantschapsonderzoek’,

AA november 2012, p. 855.

17

C.C.M. van Deudekom, ‘Een nieuwe loot aan de DNA-stam: strafvorderlijk DNA-verwantschapsonderzoek’,

AA november 2012, p. 854.

18 Wetboek van Strafvordering, artikel 195g lid 2. 19 Wetboek van Strafvordering, artikel 151da lid 2. 20

(9)

toestemming en blijkt zijn DNA-profiel op veel punten te matchen met het daderspoor, dan bestaat een kans dat op deze manier toch bewezen kan worden dat de derde de dader is van een bepaald misdrijf.21

2.2.7 Het gat waar de meewerkplicht in springt

Na omschrijving van de mogelijkheden die er nu zijn met betrekking tot DNA-onderzoek in de zin van het Wetboek van Strafvordering is ten eerste duidelijk geworden dat er al een meewerkplicht bestaat. Deze meewerkplicht bestaat echter alleen daar waar het om een verdachte gaat die schriftelijke toestemming weigert te geven voor het afstaan van celmateriaal. De persoon moet verdacht worden van een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegestaan. Tevens moet sprake zijn van ernstige bezwaren tegen de verdachte. Voor niet-verdachte derden bestaat tot op heden nog geen meewerkplicht.

Zowel een regulier als een grootschalig DNA-onderzoek kan bij een niet-verdachte derde plaatsvinden. Een stringente voorwaarde hiervoor is dat de derde schriftelijk

toestemming geeft voor de afname van celmateriaal. Met andere woorden, de keuze of een derde deelneemt aan een DNA-onderzoek is vrijwillig.

In het Wetboek van Strafvordering ontstaat een gat daar waar een niet-verdachte derde de dader is en simpelweg kan weigeren om mee te werken aan een DNA-onderzoek. Dit gat ontstaat zowel bij regulier als bij grootschalig DNA-onderzoek.

Bij de bespreking van het DNA-verwantschapsonderzoek is naar voren gekomen dat een omweg genomen kan worden om er bij weigering toch achter te kunnen komen of de betreffende derde de dader is. Indien een familielid van de derde wel vrijwillig zijn celmateriaal af staat kan dit worden vergeleken met het daderspoor. Deze omweg kan het ontstane gat enigszins opvullen, maar niet helemaal.

Om te kunnen bepalen wanneer een meewerkplicht het minste ingrijpend zal zijn in het licht van het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens, moet bekeken worden of deze het beste aan een regulier of aan een grootschalig DNA-onderzoek kan worden

toegevoegd. Om antwoord te kunnen geven op deze vraag dient grondiger onderzoek te worden gedaan naar het grootschalig DNA-onderzoek en de voorwaarden waaronder deze kan plaatsvinden. Er bestaat meerdere regelgeving dan alleen het Wetboek van Strafvordering, welke erg summier is in haar bewoordingen over het grootschalig DNA-onderzoek.

2.3 Grootschalig DNA-onderzoek

2.3.1 Grootschalig DNA-onderzoek

Van een 'grootschalig' DNA-onderzoek kan gesproken worden, indien in het belang van een specifiek opsporingsonderzoek aan vijftien personen of meer gevraagd wordt vrijwillig hun celmateriaal af te staan. Tegen deze personen bestaat geen verdenking van een ernstig

misdrijf.22 Er bestaat slechts een vermoeden dat de betreffende burgers tot een bepaalde kring van personen behoren, waarbinnen de dader van een ernstig misdrijf gezocht moet worden.23 Het afstaan van DNA door deze kring van personen,heeft als doel het DNA-profiel uit dat celmateriaal te kunnen vergelijken met het DNA-profiel van het spoor van het misdrijf.24

Deze kring van personen wordt door de politie zorgvuldig geselecteerd op basis van gegevens uit het opsporingsonderzoek en kan op verschillende manieren bepaald worden.25

21

Kamerstukken Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 32 168, nr. 3, p. 11.

22 Wetboek van Strafvordering, artikel 151a lid 1.

23 C.J. de Poot en E.W. Kruisbergen, Kringen rond de dader, WODC 2006, p. 5. 24 Kamerstukken Tweede Kamer, vergaderjaar 2010-2011, 32 168, nr. 15, p. 1. 25

(10)

Wanneer de kring van personen misdrijfgeleid bij de politie in beeld komt, gebeurt dit aan de hand van een feitelijk kenmerk van de dader. Komt de kring van personen verdachtegeleid bij de politie in beeld. dan gebeurt dit aan de hand van een scenario over de dader.26

Naast artikel 151a van het Wetboek van Strafvordering kunnen ook in het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken en de Notitie over grootschalige DNA-onderzoeken regels betreffende het grootschalig DNA-onderzoek worden gevonden.

2.3.2 Besluit DNA-onderzoek in strafzaken

In het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken worden verdere regels gegeven omtrent het afnemen van DNA.27 Artikel 2 lid 3 van het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken vangt aan met de wijze waarop celmateriaal kan worden afgenomen. Het vergaren van het celmateriaal kan gebeuren door middel van het afnemen van wangslijmvlies, bloed of haarwortels. Bij grootschalig DNA-onderzoek wordt doorgaans gebruik gemaakt van het afnemen van wangslijmvlies.28 Lid 4 beschrijft dat de afname gebeurt door van de binnenzijde van iedere wang met een wattenstaafje twee monsters te nemen.

Een ander aspect dat in het Besluit naar voren komt is dat volgens artikel 13 lid 2 onder a en lid 4 van het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken het DNA-profiel van de niet-verdachte burger die deelneemt aan een grootschalig onderzoek, niet wordt opgeslagen in de landelijke DNA-databank, noch vergeleken wordt met dadersporen uit andere strafzaken. Het celmateriaal, het DNA-profiel wat hieruit is verkregen, de gegevens, en het afschrift van het verslag worden terstond vernietigd indien er geen sprake is van een match met het daderspoor. Uit het voorgaande blijkt dat het bij grootschalige DNA-onderzoeken altijd gaat om het

oplossen van één specifieke strafzaak. Het is dus niet het geval dat het DNA-profiel van een niet-verdachte derde die meewerkt aan een grootschalig DNA-onderzoek willekeurig met allerlei dadersporen uit andere strafzaken kan worden vergeleken.

Verdere richtlijnen omtrent het grootschalig DNA-onderzoek worden gegeven in de Notitie over grootschalige DNA-onderzoeken.

2.3.3 Notitie over grootschalige DNA-onderzoeken

Voorwaarden waaronder een grootschalig DNA-onderzoek kan plaatsvinden

De Notitie over grootschalige DNA-onderzoeken vormt een belangrijk stuk dat inzage biedt in de richtlijnen omtrent deze opsporingsmethode. Er worden een aantalvoorwaarden genoemd waaronder een grootschalig DNA-onderzoek kan plaatsvinden bij een groep niet-verdachte personen. Aan de volgende voorwaarden moet voldaan zijn alvorens een

grootschalig DNA-onderzoek uitgevoerd kan worden:

1. Er moet sprake zijn van een zeer ernstig misdrijf dat grote maatschappelijke onrust veroorzaakt. Bij deze voorwaarde valt te denken aan moord.29

2. Er is geen verdachte en er zijn geen aanwijzingen meer die met redelijke inzet van middelen een voldoende kans bieden om te leiden tot opheldering van het delict. 3. Het grootschalig DNA-onderzoek moet redelijkerwijs kunnen bijdragen aan de

opheldering van het delict:

- Het moet aannemelijk zijn dat het aangetroffen spoor ook daadwerkelijk een spoor is dat achtergelaten is door de dader, dan wel dat het onderzoek van dit spoor een substantiële bijdrage zal leveren aan het oplossen van het misdrijf.

26 C.J. de Poot en E.W. Kruisbergen, Kringen rond de dader, WODC 2006, p. 60. 27

Besluit van 27 augustus 2001, houdende nadere regels over het onderzoek in strafzaken (Besluit DNA-onderzoek in strafzaken).

28 P.H.P.H.M.C. van Kempen & M.G.J.M. van der Staak, Een meewerkverplichting bij grootschalig

DNA-onderzoek in strafzaken?, WODC 2013, p. 16.

29

(11)

- Er moeten door feiten onderbouwde aanwijzingen zijn dat het spoor afkomstig is van een persoon die zich binnen de kring van geselecteerde personen bevindt. Denk bijvoorbeeld aan de zaak Marianne Vaatstra waarin duidelijk was dat

slachtoffer en dader elkaar kenden. De kring van personen beperkte zich aldaar tot alle mannen uit een klein dorp.30

- Voorts dient het DNA-profiel van het aangetroffen materiaal voldoende onderscheidende kenmerken te bevatten.

4. Ten slotte dient de kring van de te onderzoeken personen niet groter te zijn dan in het belang van de waarheidsvinding noodzakelijk is.31

Weigeraars

In de Notitie wordt kort ingegaan op de vraag hoe omgegaan moet worden met weigeraars. Dit is een belangrijk aspect aangezien het gat waar de meewerkplicht in springt, ontstaat rondom de weigeraar. Indien een derde geen toestemming geeft om zijn celmateriaal af te staan is dit niet voldoende grond om deze persoon aan te merken als een verdachte. Dit betekent niet dat geen enkele gevolgtrekking kan worden gegeven aan het feit dat een derde weigert. De Notitie laat stapsgewijs zien wat er gebeurt wanneer een niet-verdachte derde weigert om mee te werken aan een grootschalig DNA-onderzoek.

Omdat het meewerken aan een DNA-onderzoek door een derde vrijwillig moet zijn, komt al snel de gedachte op dat de dader gewoonweg zal weigeren om zijn celmateriaal af te staan. Het enkele feit dat een opgeroepen burger niet meewerkt, maakt hem geen verdachte.32 Weigeren kan echter wel leiden tot nader onderzoek naar de desbetreffende persoon. De gegevens die uit dit nadere onderzoek voortkomen, kunnen eventueel in samenhang met het reeds gedane onderzoek leiden tot een voldoende ernstige verdenking, om zo deze persoon toch als verdachte aan te kunnen merken. Indien een persoon aangemerkt kan worden als verdachte, kan bij hem of haar ingevolge artikel 151b van het Wetboek van Strafvordering een gedwongen DNA-onderzoek plaatsvinden.33 De andere vereisten die in dit artikel genoemd worden om het DNA-onderzoek onder dwang te laten plaatsvinden, zijn dat het moet gaan om een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis toegestaan is en dat er ernstige bezwaren tegen de verdachte bestaan. Aan de eerste voorwaarde zal bij een grootschalig DNA-onderzoek altijd voldaan zijn, aangezien het om een zeer ernstig misdrijf dat grote maatschappelijke onrust veroorzaakt moet gaan.

2.3.4. Het invoeren van een meewerkplicht bij het grootschalig DNA-onderzoek

Zoals in de voorgaande paragrafen is gebleken, vindt het meewerken door een grote groep niet-verdachten aan een grootschalig DNA-onderzoek volgens het huidige recht vrijwillig plaats. Alhoewel enige vraagtekens bij het begrip vrijwillig kunnen worden geplaatst in verband met de sociale druk die van de directe omgeving op de verdachte uit kan gaan, is dit een belangrijke voorwaarde van de wettelijke regeling omtrent het grootschalig DNA-onderzoek.34 Dat het meewerken aan een grootschalig DNA-onderzoek vrijwillig is brengt met zich mee dat er ook geweigerd kan worden.

De mogelijkheid bestaat dat de dader weet, dat indien hij of zij de vervolging wil tegengaan, het niet verstandig is om celmateriaal af te staan om de autoriteiten zo bewijs te kunnen laten vergaren. De dader kan dan ook eenvoudigweg weigeren. Uit deze weigering

30 T. Broeders, ‘What’s in a name…? – DNA-verwantschapsonderzoek in de zaak Vaatstra en andere zaken’,

Expertise en Recht 2013, p. 1.

31 Kamerstukken Tweede Kamer, vergaderjaar 2000-2001, 27 400 VI, nr. 49, p. 7. 32 Kamerstukken Tweede Kamer, vergaderjaar 2000-2001, 27 400 VI, nr. 49, p. 8. 33 Idem.

34

(12)

ontstaat geen redelijk vermoeden van schuld, waardoor de betreffende persoon als verdachte aangemerkt kan worden. Immers zijn er ook personen die uit principe zullen weigeren, omdat zij het meewerken aan een DNA-onderzoek bijvoorbeeld als een inbreuk op hun privacy zullen ervaren.

Het instellen van een meewerkplicht heeft als resultaat dat één ieder van de geselecteerde kring van derden verplicht mee moet werken aan het grootschalig DNA-onderzoek. Zij mogen dus niet weigeren. Dit vergroot de kans dat het DNA van de dader in het bezit komt van de autoriteiten. De opgeleverde match tussen het DNA-profiel van

verdachte en het daderspoor kan dan als bewijs dienen om de verdachte te kunnen vervolgen. Het opsporen van daders van strafbare feiten wordt zo vergemakkelijkt.

Het voordeel van het instellen van een meewerkplicht bij het grootschalig DNA-onderzoek tegenover regulier DNA-DNA-onderzoek is dat de eerste meer waarborgen omvat. Uit de Notitie over grootschalige DNA-onderzoeken is gebleken dat een dergelijk onderzoek alleen gestart kan worden indien het om een zeer ernstig misdrijf gaat dat grote maatschappelijke onrust veroorzaakt. Daarnaast moet het om een doodgelopen opsporingsonderzoek gaan en moet een grootschalig DNA-onderzoek daadwerkelijk effect kunnen sorteren.

2.4 Conclusie

Aan het begin van dit hoofdstuk is gebleken dat diverse soorten DNA-onderzoek beschreven worden in het Wetboek van Strafvordering. Alleen verdachten kunnen onder omstandigheden gedwongen worden om mee te werken aan een DNA-onderzoek volgens artikel 151b van het Wetboek van Strafvordering. Indien de overheid wil dat niet-verdachte derden meewerken aan een DNA-onderzoek is hier schriftelijke toestemming van de betreffende persoon voor nodig. Wanneer een niet-verdachte derde weigert om celmateriaal af te staan ten behoeve van een DNA-onderzoek onstaat een gat waar een meewerkplicht in zou kunnen springen. De twee onderzoeken waar eventueel een meewerkplicht aan toegevoegd zou kunnen worden zijn het reguliere DNA-onderzoek en het grootschalig DNA-onderzoek.

Na de regelingen betreft regulier en grootschalig DNA-onderzoek uitvoerig te hebben besproken is tot de conclusie gekomen dat een meewerkplicht het beste aan een grootschalig DNA-onderzoek toegevoegd kan worden. Uit artikel 151b van het Wetboek van

Strafvordering is gebleken dat hoge eisen worden gesteld voor het afnemen van DNA bij verdachten onder dwang. Het moet om een misdrijf gaan waarbij voorlopige hechtenis is toegestaan en er moeten ernstige bezwaren tegen de verdachte bestaan. Het voordeel van het instellen van een meewerkplicht bij het grootschalig DNA-onderzoek tegenover regulier DNA-onderzoek is dat de eerste net als artikel 151b van het Wetboek van Strafvordering vele waarborgen omvat. Een meewerkplicht kan op deze manier alleen van toepassing zijn indien het om een zwaar misdrijf gaat die ernstige maatschappelijke onrust veroorzaakt. Ditzelfde feit betekent dat voor een meewerkplicht bij grootschalig DNA-onderzoek meer urgentie bestaat dan bij regulier DNA-onderzoek.

Indien een meewerkplicht aan het grootschalig DNA-onderzoek toegevoegd wordt dient deze te voldoen aan de minimumvereisten van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.

(13)

Hoofdstuk 3 Artikel 8 EVRM en de toepassing daarvan

3.1 Inleiding

Grootschalig DNA-onderzoek met een eventuele meewerkplicht dient te voldoen aan de minimumvereisten van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Eén van de mensenrechten uit dit Verdrag is het recht op privacy. In dit hoofdstuk zal worden onderzocht of het grootschalig DNA-onderzoek met een eventuele meewerkplicht een inbreuk oplevert op artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.

Eerst wordt de invloed van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en het Europees Hof voor de Rechten van de Mens op het Nederlandse recht besproken. Daarna vindt een omschrijving van het recht op privacy plaats. Het grootschalig DNA-onderzoek en het recht op privacy kunnen elkaar op bepaalde vlakken raken. Zowel het aspect van de lichamelijke integriteit als de vergaring en het gebruik van persoonlijke informatie worden uitvoerig verkend.

Naar aanleiding van de vergaarde informatie worden een paar opmerkingen gemaakt over een eventuele inbreuk op het recht op privacy. Daarna worden enige uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens aangehaald die handelen over het afnemen van celmateriaal en het recht op privéleven. Hieruit dient duidelijk te worden wanneer het Hof oordeelt dat gesproken kan worden van een inbreuk op het recht op privacy en of in het geval van een grootschalig DNA-onderzoek met meewerkplicht sprake is van een dergelijke

inbreuk.

3.2 Het recht op privacy

3.2.1 Het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens

Het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens is van grote invloed op het nationale recht. De Nederlandse rechterlijke macht moet alle wetgeving direct aan het Verdrag toetsen ingevolge artikel 94 van de Grondwet. Deze directe werking brengt met zich mee dat de Nederlandse burger bij de rechter tegen beslissingen van de overheid ook bepalingen uit het Verdrag kan inroepen. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens is een orgaan van de Raad van Europa waar individuen, groepen, organisaties en landen een klacht kunnen

indienen tegen een lidstaat, door een beroep te doen op het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.35 Het Hof heeft in toenemende mate verplichtingen opgelegd aan de

Nederlandse rechters tot conforme toepassing van het nationale recht aan het Verdrag. Het belangrijkste in de beoordeling van het Hof is dat altijd een minimum van

grondrechtenbescherming wordt gegarandeerd.36

Het recht op privacy is één van die rechten met directe werking uit het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens. Privacy, ook wel gezien als het recht om met rust gelaten te worden, is geen absoluut recht. Dit betekent dat indien een inbreuk op dit mensenrecht vastgesteld wordt, deze onder bepaalde omstandigheden gerechtvaardigd kan worden. Kan deze inbreuk niet gerechtvaardigd worden, dan is sprake van een schending van

35 Website Europa Nu > zoeken naar: ‘Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM)’.

36 Prof. mr. J.H. Gerards & mr. dr. J.W.A. Fleuren, Implementatie van het EVRM en de rechtspraak van het

(14)

artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Er moet goed voor ogen gehouden worden dat een inbreuk en een schending dus niet hetzelfde zijn. Een eerste stap is vaststellen of een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer bestaat indien een meewerkplicht aan het grootschalig DNA-onderzoek wordt toegevoegd.

3.2.2 Artikel 8 lid 1 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens

Een ieder heeft recht op respect voor zijn privéleven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.Het recht op privéleven, opgenomen in artikel 8 lid 1 van het

Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, kan gezien worden als een koepelbegrip waaronder verschillende dimensies van het recht op privacy samengebracht worden.37 De kern van privacy ziet op de bescherming van de woning, de vertrouwelijke communicatie, het intieme leven en het lichaam.38 Ook in publieke ruimtes hebben we recht op een bepaalde mate van privacy.39

Een belangrijk aspect van het recht op eerbiediging van het privéleven van een

individu is het recht op lichamelijke integriteit.40 Dit recht kan in geding komen als ingevolge de Nederlandse wet een ingreep aan het lichaam van een persoon dient plaats te vinden.Naast het recht op lichamelijke integriteit is een ander aspect van het recht op privacy relevant voor dit onderzoek. Het betreft de verzameling en het gebruik van persoonlijke informatie.41 Wanneer de overheid persoonlijke informatie van de burger verzameld en gebruikt kan dit onder bepaalde omstandigheden een inbreuk op het privéleven van de burger betekenen.

Grootschalig DNA-onderzoek met een eventuele meewerkplicht kan mogelijk leiden tot inbreuken op de persoonlijke levenssfeer. Om een antwoord te kunnen geven op de vraag of, en zo ja, in hoeverre, en op welke punten, de invoering van een meewerkplicht bij een grootschalig DNA-onderzoek strijdig is met het recht op privacy, moet eerst in kaart worden gebracht wat de mogelijke raakvlakken zijn.

3.2.3 Mogelijke raakvlakken; het grootschalig DNA-onderzoek en het recht op privacy Lichamelijke integriteit

Wanneer tijdens grootschalig DNA-onderzoek, ongeacht of dit vrijwillig of onder dwang is, celmateriaal wordt vergaard dient een handeling aan het lichaam van een persoon plaats te vinden. Het vergaren van celmateriaal zou een inbreuk kunnen betekenen op de lichamelijke integriteit. Dit fundamentele recht op lichamelijke onschendbaarheid is interessant met het oog op de handeling die plaats moet vinden om gedurende een grootschalig DNA-onderzoek celmateriaal te vergaren van een niet-verdachte derde. Iedereen heeft in beginsel het recht zelf te bepalen wat er met zijn of haar lichaam gebeurt. Voordat de beoordeling plaats kan vinden of sprake is van een inbreuk op de lichamelijke integriteit, moet vastgesteld worden hoe het celmateriaal vergaard wordt.

In artikel 2 lid 3 van het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken staat dat het afnemen van celmateriaal kan plaatsvinden door middel van het afnemen van wangslijmvlies, bloed of haarwortels. Bij grootschalig DNA-onderzoek wordt doorgaans gebruik gemaakt van het afnemen van wangslijmvlies. Dit gebeurt op vrijwillige basis. Lid 4 beschrijft dat het

celmateriaal wordt vergaard door van de binnenzijde van iedere wang twee monsters te nemen met een wattenstaafje.

37 Prof. mr. J.M.A. Berkvens & prof. mr. J.E.J. Prins, Privacyregulering in theorie en praktijk, Kluwer 2007, p.8. 38 Prof. mr. J.M.A. Berkvens & prof. mr. J.E.J. Prins, Privacyregulering in theorie en praktijk, Kluwer 2007, p.7. 39

Prof. mr. J.M.A. Berkvens & prof. mr. J.E.J. Prins, Privacyregulering in theorie en praktijk, Kluwer 2007, p.8.

40 P.W.C. Akkermans, C.J. Bax & L.F.M. Verhey, Grondrechten. Grondrechten en grondrechtsbescherming in

Nederland, Vierde druk, Kluwer 2005, p. 110.

41 EHRM 4 december 2008, S. and Marper v. the United Kingdom, Appl. 30562/04; EHRM 4 december 2008, S.

(15)

De verzameling en het gebruik van persoonlijke gegevens.

Een ander raakvlak tussen het grootschalig DNA-onderzoek en het recht op privacy betreft de verzameling en het gebruik van persoonlijke gegevens. Wanneer bij een burger celmateriaal wordt afgenomen, krijgt de overheid zeer persoonlijke informatie van de betreffende burger in handen. Voordat de beoordeling plaats kan vinden of sprake is van een inbreuk op de privacy in het licht van verzameling en gebruik van persoonlijke gegevens, moet vastgesteld worden hoe door de overheid met het celmateriaal wordt omgegaan.

Volgens artikel 13 lid 2 onder a en lid 4 van het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken wordt het DNA-profiel van de niet-verdachte burger die deelneemt aan een grootschalig onderzoek niet opgeslagen in de landelijke DNA-databank en ook niet vergeleken met dadersporen uit andere strafzaken indien deze niet overeenkomt met het DNA-spoor betreffende hetzelfde strafbare feit. Het celmateriaal, het DNA-profiel wat hieruit is

verkregen, de gegevens en het afschrift van het verslag worden terstond vernietigd indien er geen sprake is van een match met het daderspoor. Artikel 14 lid 4 van het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken geeft aan dat wanneer het DNA-profiel van de derde overeenkomt met het daderspoor het DNA-profiel wèl wordt vastgelegd in de DNA-databank.

3.3 Inbreuk op het recht op privacy

3.3.1. Eigen analyse

Vrijwillig afstaan van celmateriaal

De vraag is of sprake is van een inbreuk op de lichamelijke integriteit gedurende het afnemen van celmateriaal bij de burger. Het strijken met een wattenstaafje langs de binnenzijde van iedere wang kan in mijn ogen, met Van Kempen en Van der Staak, niet bestempeld worden als een 'zware' inbreuk op de lichamelijke integriteit indien dit vrijwillig gebeurd.42 Er wordt geen schade aan het lichaam toegebracht en een persoon ondervindt geen pijn gedurende de procedure. Dat geen sprake is van een 'zware' inbreuk betekent echter niet dat deze

wangslijmvliesprocedure in zijn geheel geen inbreuk oplevert. Er vindt immers hoe gering ook, wel een indringing in de persoonlijke levenssfeer plaats door de handeling aan het lichaam van de derde.

Celmateriaal afstaan onder dwang

Het ligt anders in het geval de burger weigert medewerking te verlenen en van vrijwilligheid dus geen sprake is. De meewerkplicht heeft dan tot gevolg dat bij weigeraars gebruik zal moeten worden gemaakt van fysieke dwang gedurende de wangslijmvliesprocedure. Hierdoor kan de ernst van de inbreuk groter worden. Denk hierbij aan het vasthouden van een persoon en het openhouden van de mond om zo met het wattenstaafje langs de binnenzijde van de wang te kunnen strijken. Mocht het afnemen van het wangslijmvlies onder fysieke dwang ook niet lukken, dan zou er overgegaan kunnen worden tot het afnemen van bloed.43 Ook dit constitueert een zwaardere inbreuk op het fundamenteel recht op lichamelijke

onschendbaarheid.44 Voor het afnemen van bloed moet immers een naald in het lichaam van de betreffende persoon aangebracht worden.

42 P.H.P.H.M.C. van Kempen & M.G.J.M. van der Staak, Een meewerkverplichting bij grootschalig

DNA-onderzoek in strafzaken?, WODC 2013, p. 151.

43 Wetboek van Strafvordering, artikel 151b lid 3. 44

(16)

Verzameling en gebruik van persoonlijke gegevens.

Gebleken is dat het door de niet-verdachte burger afgestane celmateriaal niet opgeslagen wordt in de landelijke DNA-databank. Het DNA-profiel en overige gegevens worden terstond vernietigd indien er geen match is. Echter kan het celmateriaal informatie verschaffen van zeer persoonlijke aard en komt het in handen van meerdere mensen. Dit kan door burgers ervaren worden als een enorme inbreuk op hun privacy. Uit een DNA-profiel kunnen uiterlijk waarneembare persoonskenmerken gehaald worden zoals het geslacht, ras en kleur van de ogen van betrokkene.45

3.3.2 Jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens De lichamelijke integriteit

Op 20 januari 2009 kwam de zaak W. tegen Nederland voor bij het Europees Hof voor de

Rechten van de Mens. Bij verzoeker W. is in 2007 wangslijmvlies afgenomen door middel van een wattenstaafje. Het celmateriaal werd vergaard door van de binnenzijde van iedere wang twee monsters te nemen.

De verzoeker voerde onder meer aan dat zijn recht op privéleven verzekerd onder artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens was geschonden. Het afnemen van celmateriaal zou een inbreuk op zijn lichamelijke integriteit betekenen. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens overwoog als volgt:

‘The Court has previously found that both the obtaining of cellular material by way oftaking a mouth swab and the retention of that material as well as the determination of a DNA profile constitutes an interference with the right to respect for private life (see Van der Velden v. the Netherlands (dec.), no. 29514/05, 7 December 2006). Such interference will be in breach of Article 8 of the Convention unless it can be justified under paragraph 2 of Article 8 as being “in accordance with the law”, as pursuing one or more of the legitimate aims listed therein, and as being “necessary in a democratic society” in order to achieve the aim or aims concerned.’46

Hier staat in duidelijke woorden weergegeven dat het afnemen van celmateriaal door middel van de wangslijmvliesprocedure naar oordeel van het Europees Hof voor de Rechten van de mens een inbreuk op het recht op privéleven inhoudt. Meer specifiek een inbreuk op het recht op lichamelijke integriteit. Als een lichte ingreep zoals het op vrijwillige basis afnemen van wangslijmvlies een inbreuk op het recht op privacy betekent dan veroorzaken zwaardere ingrepen aan het lichaam zoals het afnemen van wangslijmvlies onder dwang of het afnemen van bloed ook een inbreuk.

Verzameling en gebruik van persoonlijke gegevens

Hiervoor is gebleken dat een web van regels bestaat omtrent het vergaren, onderzoeken en bewaren van celmateriaal van niet-verdachte derden gedurende grootschalig DNA-onderzoek. Middels het afgestane DNA-materiaal kan de overheid inzicht krijgen in allerlei persoonlijke informatie over de burger. Denk aan persoonskenmerken als geslacht, ras en oogkleur.47 Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens heeft zich in twee arresten uitgesproken over de kwestie omtrent het omgaan met gegevens betreffende DNA-onderzoek en het recht op privacy.

45

V. Toom & A. M’charek, ‘Van individuele verdachte naar verdachte families en populaties. Het wegen van nieuwe forensische DNA-technieken’, NJB 21 januari 2011, p.4.

46 EHRM 20 januari 2009, W. v. the Netherlands, Appl. 20689/08, p. 7.

47 V. Toom & A. M’charek, ‘Van individuele verdachte naar verdachte families en populaties. Het wegen van

(17)

Ook hier citeer ik de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in W. tegen Nederland:

‘The Court has previously found that both the obtaining of cellular material by way oftaking a mouth swab and the retention of that material as well as the determination of aDNA profile constitutes an interference with the right to respect for private life.'48

In deze uitspraak wordt niet alleen vastgesteld dat het vergaren van celmateriaal door middel van het afnemen van wangslijmvlies inbreuk maakt op het recht op privéleven. Tevens wordt vermeld dat het bewaren van het betreffende celmateriaal, evenals het vaststellen van een DNA-profiel een inbreuk op het recht op respect voor het privéleven in de zin van artikel 8 Europees Verdrag van de Rechten van de Mens oplevert.

In de uitspraak S. en Marper tegen het Verenigd Koninkrijk wordt dieper op deze materie ingegaan. Het Europees Hof voor de Rechten van de mens benoemt waarom het bewaren van celmateriaal, evenals het vaststellen van een DNA-profiel een zware inbreuk op het recht op privacy ingevolge artikel 8 lid 1 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de mens oplevert. In deze zaak is bij de verzoekers celmateriaal afgenomen. Het DNA-materiaal en DNA-profielen werden opgeslagen in een databank. De verzoekers maken zich zorgen over mogelijk toekomstig gebruik van celmateriaal. In het celmateriaal ligt privé informatie besloten dat vergaard kan worden door de autoriteiten. Het Hof erkent deze zorgen als legitiem en geeft tevens aan dat dit niet het enige element is waar naar gekeken moet worden bij het beoordelen van de onderhavige kwestie. Aan de sterke persoonlijke aard van het celmateriaal voegt het Hof toe dat celmateriaal veel gevoelige informatie bevat over een individu, inclusief informatie over de gezondheid van de persoon. Gegeven de aard en de hoeveelheid persoonlijke informatie besloten in celmateriaal, moet het in bewaring hebben van het materiaal op zich al gezien worden als een inbreuk op het recht van het privéleven van individuen. Dat maar een kleine hoeveelheid van de informatie uit het celmateriaal gehaald wordt of gebruikt wordt doet hier volgens het Hof niet aan af.49Ook het feit dat DNA-profielen minder informatie geven over het individu dan het celmateriaal neemt niet weg dat de profielen alsnog een substantiële hoeveelheid aan unieke persoonlijke data bevatten.50

Na het geven van deze argumenten concludeert het Europees Hof voor de Rechten van de Mens dan ook dat het behoud van zowel celmateriaal als DNA-profielen een inbreuk oplevert op het recht op privéleven, binnen de betekenis van artikel 8 lid 1 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.51

3.4 Conclusie

De voornaamste conclusie die uit dit hoofdstuk getrokken kan worden is dat een grootschalig DNA-onderzoek waarschijnlijk een inbreuk betekent op artikel 8 lid 1 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, ongeacht of dit onderzoek vrijwillig of onder dwang plaatsvindt.

Het recht op lichamelijke integriteit ligt besloten in ons recht op een privéleven. Bij grootschalige DNA-onderzoeken wordt in beginsel gebruik gemaakt van de

wangslijmvliesprocedure. Het strijken met een wattenstaafje langs de binnenzijde van de wang van een niet-verdachte derde die vrijwillig meewerkt wordt na eigen analyse niet gezien

48 EHRM 20 januari 2009, W. v. the Netherlands, Appl. 20689/08, p. 7.

49 EHRM 4 december 2008, S. and Marper v. the United Kingdom, Appl. 30562/04, par. 70-73, NJ 2010/410. 50 EHRM 4 december 2008, S. and Marper v. the United Kingdom, Appl. 30562/04, par. 74-76, NJ 2010/410. 51

(18)

als een aanzienlijke inbreuk op het recht op lichamelijke integriteit. Doch kan wellicht wel gesproken worden van een geringe inbreuk. Geconcludeerd wordt dat de inbreuk zwaarder kan worden indien een meewerkplicht wordt ingevoerd en de afname van het celmateriaal met de sterke arm moet gebeuren. Ook wordt er op gewezen dat de andere optie, namelijk het afnemen van bloed, tevens een zwaardere inbreuk zal betekenen dan slechts het afnemen van wangslijmvlies.

De aanname dat de wangslijmvliesprocedure een inbreuk oplevert op de lichamelijke integriteit wordt bevestigd door de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in W. tegen Nederland. Hier wordt specifiek uitgesproken dat het afnemen van celmateriaal door middel van de wangslijmvliesprocedure een inbreuk betekent op artikel 8 lid 1 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.

Daarnaast is gebleken dat het door de niet-verdachte burger afgestane celmateriaal niet opgeslagen wordt in de landelijke DNA-databank. Het DNA-profiel en overige gegevens worden terstond vernietigd indien er geen match is. Echter kan het celmateriaal informatie verschaffen van zeer persoonlijke aard en komt het in handen van meerdere mensen. Dit kan door burgers ervaren worden als een enorme inbreuk op hun privacy.

Afgesloten wordt met twee uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Voor de tweede keer W. tegen Nederland waarin wordt aangegeven dat de inname van celmateriaal een inbreuk oplevert van het recht op privéleven volgens artikel 8 lid 1 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. In het arrest S. en Marper tegen het Verenigd Koninkrijk wijdt het Hof hier verder over uit en worden enkele specificaties

gegeven. In het kort kan worden gezegd dat celmateriaal en DNA-profielen zoveel informatie bevatten van hoogst persoonlijke aard, dat ongeacht hoeveel informatie hier daadwerkelijk uit ontrokken wordt, dit een inbreuk oplevert.

Het recht op privéleven is niet absoluut. Onder bepaalde voorwaarden kan een inbreuk op dit recht gerechtvaardigd worden.

(19)

Hoofdstuk 4 Artikel 8 lid 2 van het Europees Verdrag voor de

Rechten van de Mens en de toepassing daarvan

4.1 Inleiding

Artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens bevat het recht op privéleven. Dit mensenrecht is niet absoluut. Wanneer een inbreuk op het eerste lid van het artikel wordt gemaakt, kan deze inbreuk onder omstandigheden gerechtvaardigd worden. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden voor deze rechtvaardiging staan opgesomd in het tweede lid. De inmenging moet zijn voorzien bij wet, noodzakelijk zijn in een democratische samenleving en een legitiem doel dienen. In de Straatsburgse rechtspraak is de reikwijdte van deze voorwaarden verder bepaald. In dit hoofdstuk wordt onderzocht of de eventuele inbreuk die het instellen van een meewerkplicht bij grootschalige DNA-onderzoeken met zich

meebrengt, gerechtvaardigd kan worden in de zin van artikel 8 lid 2 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.

De voorwaarden worden achtereenvolgens besproken. Eerst zal worden onderzocht wat iedere voorwaarde inhoudt aan de hand van literatuur en jurisprudentie van het Hof. Ten slotte wordt getoetst of het opsporingsinstrument grootschalig DNA-onderzoek, met een eventueel in te stellen meewerkplicht, voldoet aan het vereiste genoemd in artikel 8 lid 2 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.

4.2 Voorzien bij wet

4.2.1 Algemeen

De voorwaarde 'voorzien bij wet' houdt in dat de inbreuk die op het recht op privacy ontstaat door grootschalig DNA-onderzoek met een eventuele meewerkplicht, een basis dient te hebben in het nationale recht. Dit is een manifestatie van het legaliteitsbeginsel.52

Om te kunnen vaststellen of de regeling omtrent grootschalig DNA-onderzoek voldoet aan het vereiste 'voorzien bij wet', ook indien een eventuele meewerkplicht ingevoerd zal worden, moet eerst onderzocht worden wat in dit geval de precieze definitie van het woord ‘wet’ is. Aan de hand van de jurisprudentie van het Hof wordt geprobeerd om op deze vraag antwoord te geven. Onder het vereiste 'voorzien bij wet' vallen tevens twee kwaliteitscriteria die besproken zullen worden, namelijk het vereiste van toegankelijkheid en het vereiste van voorzienbaarheid.

Gedurende de toetsing aan de voorwaarde 'voorzien bij wet' moet een onderscheid gemaakt worden tussen het grootschalig DNA-onderzoek waaromtrent al wetgeving bestaat en de eventuele meewerkplicht waar geen wetgeving voor is.

4.2.2 Het begrip 'law'

Voor de rechtvaardiging van een inbreuk op het recht op privéleven van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens moet voldaan worden aan de voorwaarde dat de inbreuk een basis dient te hebben in de wet. Het Hof gebruikt hier in jurisprudentie het woord ‘law’ voor en omschrijft in uitspraken hoe dit begrip gedefinieerd kan worden.

52 André Nollkaemper, Kern van het internationaal publiekrecht, Vierde druk, Boom Juridische uitgevers 2009,

(20)

Het wetsbegrip wordt ruim uitgelegd en moet niet alleen in zijn formele, maar ook in zijn materiële betekenis worden begrepen.53Het Hof heeft in jurisprudentie bepaald dat aan het begrip ‘law’ in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, dezelfde uitleg moet worden gegeven als daaraan op andere plaatsen in het Verdrag wordt gegeven.54 In het arrest Sunday Times v. The United Kingdom waarin artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens centraal staat, maakt het Hof uit dat onder het woord 'law' zowel geschreven als ongeschreven recht valt.55 Ditzelfde geldt dan dus voor artikel 8 van het Verdrag, het recht op privacy. Blijkens de uitspraak Silver and others v. The United Kingdom kan tevens lagere regelgeving onder het begrip ‘law’ begrepen worden.56

4.2.3 De kwaliteitscriteria

Indien is vastgesteld dat de inbreuk een basis heeft in het nationale recht is dit nog niet voldoende om aan het vereiste 'voorzien bij wet' te kunnen voldoen. De wet waarin het onderdeel is opgenomen dat inbreuk maakt op het recht op privacy moet tevens aan bepaalde kwaliteitscriteria voldoen: de beginselen van kenbaarheid en voorzienbaarheid.57 Deze kwaliteitscriteria zijn geformuleerd in de jurisprudentie van het Hof en dienen de rechtszekerheid.

Het beginsel van kenbaarheid houdt in dat de wet toegankelijk moet zijn. Dat wil zeggen dat de burger zich een beeld moet kunnen vormen van de normen die in een bepaald geval van toepassing zijn.58 Aan dit vereiste van toegankelijkheid kan worden voldaan door openbare bekendmaking van de wet, bijvoorbeeld door publicatie in het Staatsblad.59

Het beginsel van voorzienbaarheid houdt in, dat de persoon in kwestie moet kunnen voorzien welke consequenties de regel voor hem of haar heeft.60 Een regel is voorzienbaar wanneer deze is geformuleerd met voldoende precisie, zodat de burger zijn of haar gedrag hierop af kan stemmen. Desnoods met behulp van het inwinnen van deskundig advies.61 Het is van belang dat in de wet voldoende duidelijk bepaald wordt wat de reikwijdte van de bevoegdheid van de autoriteiten is. Uiteindelijk moeten al deze eisen gezamenlijk adequate bescherming tegen willekeurige inbreuken door autoriteiten bieden.62

Het Hof geeft in Silver and others v. The United Kingdom aan dat alhoewel de richtlijnen waar het in deze uitspraak om gaat zelf geen formele wetskrachthebben, zij wel mee kunnen worden genomen in de beoordeling of aan het vereiste van voorzienbaarheid is voldaan bij de toepassing van de regelgeving.63

53 Prof. mr. Overkleeft-Verburg, ‘Art. 10 Grw’ Het grondrecht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer,

in: A.K. Koekkoek (red.), De Grondwet, Een systematisch en artikelsgewijs commentaar, derde druk, Deventer 2000, p. 155-178.

54 EHRM 22 november 1995, C.R. v. the United Kingdom, Appl.20190/92, par. 33; EHRM 22 november 1995,

S.W. v. the United Kingdom, Appl. 20166/92, par. 35.

55

EHRM 26 april 1979, The Sunday Times v. the United Kingdom, Appl. 6538/74, par. 47.

56 P.H.P.H.M.C. van Kempen & M.G.J.M. van der Staak, Een meewerkverplichting bij grootschalig

DNA-onderzoek in strafzaken?, WODC 2013, p. 151.

57 Prof. mr. Overkleeft-Verburg, ‘Art. 10 Grw’ Het grondrecht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer,

in: A.K. Koekkoek (red.), De Grondwet, Een systematisch en artikelsgewijs commentaar, derde druk, Deventer 2000, p. 155-178.

58 EHRM 26 april 1979, The Sunday Times v. the United Kingdom, Appl. 6538/74, par. 49.

59 P.H.P.H.M.C. van Kempen & M.G.J.M. van der Staak, Een meewerkverplichting bij grootschalig

DNA-onderzoek in strafzaken?, WODC 2013, p. 152.

60 EHRM 25 maart 1998, Kopp v. Switzerland, Appl. 23224/94, par. 55. 61 EHRM 27 april 2004, Doerga v. the Netherlands, Appl. 50210/99, par. 50.

62 EHRM 12 januari 2010, Gillan and Quinton v. the United Kingdom, Appl. 4158/05, par. 77. 63

(21)

4.2.4 Toetsing van de regeling betreffende grootschalig DNA-onderzoek aan het vereiste 'voorzien bij wet'

In het voorgaande is duidelijk geworden welke interpretatie het Hof aan het vereiste ‘voorzien bij wet’ geeft. Aan de hand van deze informatie zal getoetst worden of onze huidige

wetgeving betreffende grootschalig DNA-onderzoek ook aan dit legaliteitsvereiste voldoet. Inmiddels is vastgesteld dat onderzocht moet worden of met de regelgeving

betreffende grootschalig DNA-onderzoek van een basis in het nationale recht kan worden gesproken. In hoofdstuk 2 is gebleken dat de regels omtrent grootschalig DNA-onderzoek kunnen worden gevonden in artikel 151a van het Wetboek van Strafvordering, het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken en in de Notitie over grootschalige DNA-onderzoeken. Ten eerste zal onderzocht worden of deze drie rechtsbronnen ingevolge de jurisprudentie van het Hof onder het begrip 'law' geschaard kunnen worden.

Artikel 151a Wetboek van Strafvordering is een geschreven wet in formele zin, vastgesteld door regering en Staten-Generaal.64 En kan aldus onder het begrip 'law' geschaard worden. Het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken is een Algemene Maatregel van Bestuur en is te kwalificeren als lagere regelgeving. Gebleken is dat ook lagere regelgeving onder het begrip 'law' kan vallen.Ditzelfde kan echter niet gezegd worden voor de Notitie over grootschalige DNA-onderzoeken.In deze Notitie zijn de voorwaarden gegeven waaraan voldaan moet worden, wil een grootschalig DNA-onderzoek ingezet worden. Er kan dus met recht worden gezegd dat de Notitie een belangrijk deel van de regelgeving omtrent

grootschalige DNA-onderzoeken omvat. Eerder is genoemd dat het Hof in het arrest Silver and others v. The United Kingdom heeft uitgemaakt dat de richtlijnen in de desbetreffende uitspraak geen formele rechtskracht hebben, maar wel kunnen worden meegenomen in de beoordeling of aan het vereiste van voorzienbaarheid is voldaan bij de toepassing van de regelgeving. De Notitie bezit geen formele rechtskracht, maar kan dus wel worden

meegenomen in de beoordeling of aan het vereiste 'voorzien bij wet' is voldaan. De Notitie kan dan bekeken worden in samenhang met artikel 151a van het Wetboek van Strafvordering en het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken.65

Het eerste kwaliteitscriterium waaraan voldaan moet worden, is aan het vereiste van toegankelijkheid. Zowel de formele wet als het Besluit en de Notitie zijn openbaar

bekendgemaakt en daarmee is voldaan aan dit criterium.

Aan het tweede kwaliteitscriterium worden hogere eisen gesteld door het Hof. Ingevolge het vereiste van voorzienbaarheid moet de burger kunnen voorzien welke consequenties de regel voor hem of haar heeft. Dit houdt in dat zowel de norm als de

reikwijdte van de bevoegdheden van de overheid voldoende precies moeten zijn aangegeven. In Hoofdstuk 1 is gebleken dat, wanneer men art. 151a Wetboek van Strafvordering, het besluit en de notitie in samenhang met elkaar bekijkt, de regelgeving omtrent grootschalig DNA-onderzoek zeer uitgebreid is omschreven. De consequenties zijn duidelijk weergegeven en ook de reikwijdte van bevoegdheden is gedetailleerd omschreven. Een reële kans bestaat dat het Europees Hof voor de Rechten van de Mens zal oordelen dat de regeling betreffende het grootschalig DNA-onderzoek voldoet aan het vereiste 'voorzien bij wet'.

4.2.5 Eventuele meewerkplicht en het vereiste 'voorzien bij wet'

De vraag die nu resteert is hoe een eventuele meewerkplicht bij grootschalig DNA-onderzoek moet worden vormgegeven, wil voldaan worden aan het legaliteitsvereiste ‘voorzien bij wet’. Het is niet mogelijk om exact aan te geven hoe de meewerkplicht er uit moet komen te zien. Alle eisen moeten immers gezamenlijk adequate bescherming bieden. Slechts een indicatie

64 Grondwet, artikel 81.

65 P.H.P.H.M.C. van Kempen & M.G.J.M. van der Staak, Een meewerkverplichting bij grootschalig

(22)

kan worden gegeven of het Hof een eventuele meewerkplicht zal accepteren in het licht van het vereiste ‘voorzien bij wet’.

Ten eerste moet de meewerkplicht een basis hebben in het nationale recht. Er is beredeneerd dat de huidige regelgeving omtrent grootschalig DNA-onderzoek, een voldoende basis heeft in het nationale recht. De meewerkplicht kan worden opgenomen in het Wetboek van Strafvordering, zodat een basis in een formele wet ontstaat. Verdere richtlijnen en de regelgeving hieromtrent zouden kunnen worden opgenomen in de Notitie en het Besluit, zodat de drie rechtsbronnen in samenhang kunnen worden bekeken. De rechtsregels omtrent de meewerkplicht moeten openbaar bekend worden gemaakt.

Een eventuele meewerkplicht moet ook voldoen aan het vereiste van

voorzienbaarheid. Wil hieraan zijn voldaan, dan is het van belang dat de norm en de reikwijdte van de bevoegdheden van de overheid voldoende duidelijk zijn omschreven. Er moet onderzocht worden, welke mate van precisie hiervoor vereist is. Het Hof zegt het volgende in de uitspraak Gillan and Quinton v. The United Kingdom:

‘The level of precision required of domestic legislation – which cannot in any case provide for every eventuality – depends to a considerable degree on the content of the instrument in question, the field it is designed to cover and the number and status of those to whom it is addressed.'66

In het arrest Uzun/Germany geeft het Hof hierop een aanvulling:

‘What is required by way of safeguard will depend, to some extent at least, on the nature and extent of the interference in question.’67

De mate van precisie die vereist wordt voor de nationale wetgeving is aldus blijkens het arrest Gillan and Quinton in belangrijke mate afhankelijk van de inhoud van het

opsporingsinstrument waar het om gaat, en in welk veld dit instrument wordt ingezet.

Daarnaast zijn het aantal normadressaten en hun status van belang. Deze onderwerpen worden achtereenvolgens besproken in het licht van het grootschalig DNA-onderzoek met een

meewerkplicht:

- De inhoud van het opsporingsinstrument: Het opsporingsinstrument waar het om gaat is het grootschalig DNA-onderzoek. In hoofdstuk 3 is vastgesteld dat het verplicht meewerken door een burger aan een grootschalig DNA-onderzoek een aanzienlijke inbreuk van het recht op privacy met zich meebrengt. De lichamelijke integriteit van de persoon wordt aangetast door het afnemen van DNA. Ook de vergaring en bewaring van deze persoonlijke informatie tast het recht op privacy aan. Grootschalig DNA-onderzoek kan gekwalificeerd worden als een intens opsporingsinstrument dat ver doordringt in de privélevens van de personen die hierdoor geraakt kunnen worden.

- Het veld waar het instrument wordt ingezet: Het instrument wordt ingezet in het strafrecht, om zo strafbare feiten te voorkomen en daders van strafbare feiten te kunnen vervolgen. - Het aantal normadressaten en hun status: De normadressaten van een meewerkplicht bij grootschalige DNA-onderzoeken zijn niet-verdachte burgers, en het kan hier om grote aantallen gaan. Of een burger moet meewerken, kan op diverse manieren bepaald worden.

66 EHRM 12 januari 2010, Gillan and Quinton v. the United Kingdom, Appl. 4158/05, par. 77, NJ 2010/325;

P.H.P.H.M.C. van Kempen & M.G.J.M. van der Staak, Een meewerkverplichting bij grootschalig DNA-onderzoek in strafzaken?, WODC 2013, p.153.

67 EHRM 2 september 2010, Uzun v. Germany, Appl. 35623/05, par. 63-74; P.H.P.H.M.C. van Kempen &

M.G.J.M. van der Staak, Een meewerkverplichting bij grootschalig DNA-onderzoek in strafzaken?, WODC 2013, p. 153.

(23)

Een burger kan bijvoorbeeld worden opgeroepen om verplicht mee te werken aan een grootschalig DNA-onderzoek, puur omdat hij in een bepaalde omgeving woont.

Uit deze bespreking volgt dat het grootschalig DNA-onderzoek een intens

opsporingsinstrument is en het Hof waarschijnlijk een grote mate van precisie zal vereisen bij de omschrijving van de meewerkplicht wil voldaan worden aan het vereiste van

voorzienbaarheid.

Van Kempen en Van der Staak hebben in hun rapport enige aanbevelingen gegeven, die ervoor kunnen zorgen dat een meewerkplicht eerder geaccepteerd zal worden door het Hof. In de wet moet zo precies mogelijk bepaald worden op grond van welke kenmerken de kring van personen die mee moeten werken aan een grootschalig DNA-onderzoek, kan worden geselecteerd. De wet zou bijvoorbeeld kunnen bepalen dat de keuze voor kenmerken als geslacht, leeftijd, omgeving of ras een basis dient te hebben in het onderzoeksdossier. Verder wordt in het rapport aanbevolen om het geval waarin de meewerkplicht ingezet kan worden, te beperken tot bepaalde misdrijven. Denk hierbij aan een formele beperking, bijvoorbeeld een gevangenisstraf van minstens 15 jaar. 68 Echter kan hiermee volgens van Kempen en van der Staak nog niet worden volstaan. Er moet materieel toezicht zijn op de toepassing van de bevoegdheid, met als doel willekeur te voorkomen. Daarom wordt

voorgesteld om gebruikmaking van de meewerkplicht binnen concreet opsporingsonderzoek aan een afzonderlijke toestemming van de rechter-commissaris te binden.69

De voorwaarde dat een inbreuk bij de wet voorzien moet zijn, is een voorwaarde waaraan voldaan kan worden indien de meewerkplicht bij grootschalige DNA-onderzoeken op de juiste manier wordt vormgegeven.De meewerkplicht dient een basis te hebben in het nationale recht, openbaar bekend zijn gemaakt, en daarbij moet de norm nauwkeurig en duidelijk genoeg worden omschreven. Indien een eventuele meewerkplicht ingevoerd wordt, moet door de overheid goed onderzocht worden hoe het beste aan dit vereiste kan worden voldaan. Dit zou gedaan kunnen worden aan de hand van bovenstaande aanbevelingen uit het rapport van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum.

4.3 Noodzakelijk in een democratische samenleving

4.3.1 Algemeen

De inmenging die ontstaat door het invoeren van een meewerkplicht bij grootschalig DNA-onderzoek, moet noodzakelijk zijn in een democratische samenleving. Dit is één van de voorwaarden genoemd in artikel 8 lid 2 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens waaraan voldaan moet worden wil een inmenging gerechtvaardigd zijn. Ten eerste zal in het algemeen bekeken worden wat de voordelen en nadelen van grootschalig DNA-onderzoek zijn.

Het Hof gebruikt in jurisprudentie bepaalde termen bij de beoordeling of sprake is van een noodzakelijkheid in een democratische samenleving. Om vast te stellen of aan dit

noodzakelijkheidsvereiste voldaan wordt, kijkt het Hof eerst of sprake is van een 'pressing social need', oftewel of gesproken kan worden van een dringende maatschappelijke behoefte om een grootschalig DNA-onderzoek met een eventuele meewerkplicht in te stellen.70 Pas als sprake is van een pressing social need kan de inmenging als noodzakelijk bestempeld worden.

68

P.H.P.H.M.C. van Kempen & M.G.J.M. van der Staak, Een meewerkverplichting bij grootschalig DNA-onderzoek in strafzaken?, WODC 2013, p. 154.

69 P.H.P.H.M.C. van Kempen & M.G.J.M. van der Staak, Een meewerkverplichting bij grootschalig

DNA-onderzoek in strafzaken?, WODC 2013, p. 154-155.

70

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

• Die kunnen bepalen wat een ‘fundamenteel recht’ in de praktijk precies betekent / Die kunnen politieke uitspraken doen op allerlei gebieden 1. Vraag Antwoord

Dit proefschrift gaat over discriminatie op grond van leeftijd bij de arbeid en het beroep in Europees recht in het licht van twee van de werkgelegenheidsdoelstellin‐ gen

1.5 MEEWERKVERPLICHTINGEN IN SOCIAALWETENSCHAPPELIJK PERSPECTIEF Ter beantwoording van de vraag naar de houdbaarheid van een meewerkver- plichting voor burgers in het

50 Het gaat niet uitsluitend om de vraag of de prijs die gehanteerd wordt onder kostprijsniveau ligt, maar ook om de vraag of de ‘onderneming met een machtspositie redelijkerwijs

De kassières beklagen zich bij het Hof over schending van twee grondrechten: het recht op privacy dat geschonden zou zijn met het plaatsen van geheime camera’s (art. 8 EVRM) en

Het EHRM vindt met 15 tegen 2 stemmen, en in afwij- king van de Kamer, geen schending van het recht op leven in zijn materiële aspect, maar doet dat unaniem wel voor wat betreft

Maakt het Hof gebruik van de comparatieve methode, en dan vooral in de gevallen waarin het de aan- of afwezigheid van een consensus gebruikt om de betekenis en omvang van

Een ieder die is gearresteerd of gedetineerd, overeenkomstig lid 1.c van dit artikel, moet onverwijld voor een rechter worden geleid of voor een andere magistraat die door de