• No results found

De invloed van afwijzing op de gevoeligheid voor sociale signalen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De invloed van afwijzing op de gevoeligheid voor sociale signalen"

Copied!
34
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Masterthese

De invloed van afwijzing op de

gevoeligheid voor sociale signalen

Elise Veerman

10643435

9 januari 2014

Sociale Psychologie

(2)

Inhoud

Dankwoord

2

Abstract

3

Inleiding

4

Methode

10

Steekproefkarakteristieken

10

Design

10

Materiaal

11

Procedure

14

Resultaten

16

Manipulatiechecks

16

Toetsing van de hypothesen

18

Responsdimensie

20

Exploratieve vragenlijsten

21

Discussie

23

Literatuur

27

Bijlage 1: informed consent

30

(3)

Dankwoord

Met het afronden van deze masterthese heb ik een groot deel van mijn studietijd afgesloten. Hierna wordt de deur geopend om tijdens en na mijn stage werkervaring op te doen op het gebied van de sociale psychologie. Ik realiseer me dat ik zonder de hulp van een aantal mensen nooit op dit punt was gekomen. Daarom wil ik graag van deze gelegenheid gebruik maken om een aantal mensen in het bijzonder te bedanken.

- Mijn begeleider Marc Heerdink wil ik bedanken voor het aandragen van een interessant en leerzaam onderwerp voor deze these, maar vooral voor de geduldige en zeer prettige begeleiding.

- Mijn ouders Ruud en Josephine Veerman, mijn broer Paul Veerman en mijn vriendje

Arnaud Verbeek. Dank jullie wel voor het vertrouwen dat jullie in mij hebben gehad en de onvoorwaardelijke steun die jullie me altijd geven. Zonder jullie bemoedigende woorden, betrokkenheid en aanwezigheid was het nooit gelukt.

- Goede vriend Jan-Maarten Schot voor het redden van al mijn bestanden toen ik thee over mijn laptop gooide en geen back-up had gemaakt.

- Alle proefpersonen die hebben deelgenomen aan het onderzoek. Zonder hen was dit onderzoek nooit rondgekomen.

Het uitwerken van deze these heeft ongeveer vier maanden in beslag genomen. Het was voor mij soms stressvol en vermoeiend, maar vooral erg leerzaam.

(4)

Abstract

Inclusie in sociale groepen speelt een cruciale rol in het sociale leven. Elk mens heeft de behoefte om verbonden te zijn met anderen en positieve sociale relaties te hebben. Om te peilen in hoeverre mensen geaccepteerd worden door groepsleden gebruiken zij emotionele expressies van anderen als signalen van afwijzing en acceptatie. In het huidige onderzoek is onderzocht of afgewezen mensen gevoeliger zijn voor sociale signalen van afwijzing en acceptatie. De mate van afwijzing werd gemanipuleerd om vervolgens impliciete associaties te meten tussen sociale signalen en ‘afwijzing’ of ‘acceptatie’. Er werd gevonden dat boosheid en blijdschap signalen zijn voor afwijzing en acceptatie. Daarnaast bleek dat afgewezen mensen boosheid niet sterker associëren met afwijzing dan andere emoties, vergeleken met geaccepteerde mensen, en dat afgewezen mensen blijdschap niet sterker associëren met acceptatie dan andere emoties, vergeleken met geaccepteerde mensen. Afwijzing maakt mensen dus niet gevoeliger voor sociale signalen van afwijzing en acceptatie.

(5)

Inleiding

Verbondenheid met andere mensen is een fundamentele behoefte die bijdraagt aan bijna elk mens. Wanneer niemand reageert op je vragen, niemand omkijkt wanneer je de kamer binnenloopt en iedereen je compleet negeert, zou een soort machteloze wanhoop in je naar boven komen. Van nature zijn mensen namelijk sociale wezens die onderling afhankelijk zijn. Inclusie in sociale groepen speelt een cruciale rol in het sociale leven. Baumeister en Leary (1995) stellen dat elk mens een behoefte heeft om verbonden te zijn met anderen en om positieve sociale relaties te hebben. Dit verlangen, de need-to-belong, heeft diepe wortels in de evolutionaire geschiedenis en oefent een krachtige invloed uit op menselijke psychologische processen (Baumeister & Leary, 1995).

Hoewel men graag geaccepteerd wil worden, krijgen veel mensen te maken met afwijzing. Denk maar aan het pesten van kinderen op scholen, ontslagen worden, en het buitensluiten van mensen met een bepaalde afkomst of geloofsovertuiging. De mens lijkt te blijven zoeken naar nieuwe manieren om mensen uit bepaalde groepen te houden die niet voldoen aan de eisen van die groepen. Baumeister en Leary (1995) stellen dat mensen bij wie de need-to-belong niet bevredigd wordt, hetzij als gevolg van een gebrek aan mogelijkheden, hetzij als een gevolg van afwijzing, in een staat van ellende verkeren die onmiddellijk effect heeft op de gedachten, de emoties en het gedrag van die mensen.

Afwijzing en ostracisme zijn situaties waarbij de need-to-belong van het individu niet bevredigd wordt. Ostracisme houdt in dat iemand buitengesloten en/of genegeerd wordt. Dit kan voor het buitengesloten individu destructieve gevolgen hebben (Williams, 2007). Veel onderzoek op het gebied van afwijzing en sociale buitensluiting kijkt naar de gevoelens en het gedrag dat mensen vertonen na afwijzing. Ostracisme kan agressie en gevoelens van verdriet en boosheid verhogen (Williams, 2007). Het missen van voldoende positieve sociale relaties is herhaaldelijk in verband gebracht met een laag gevoel van verbondenheid, controle, eigenwaarde en zingeving (Zadro, Williams & Richardson, 2004). Ander onderzoek heeft aangetoond dat buitensluiting juist zorgt voor het zoeken naar

(6)

affiliatie (Maner, DeWall, Schaller & Baumeister, 2007). Weer ander onderzoek van Bastian en Haslam (2010) liet zien dat mensen zich na sociale buitensluiting onmenselijk voelen.

Het huidige onderzoek tracht antwoord te geven op de vraag of mensen na afwijzing gevoeliger zijn voor sociale signalen van afwijzing en acceptatie. Hierbij wordt gekeken of afgewezen mensen boosheid sterker associëren met afwijzing dan andere emoties, vergeleken met geaccepteerde mensen, en of afgewezen mensen blijdschap sterker associëren met acceptatie dan andere emoties, vergeleken met geaccepteerde mensen. Verwachtingen hierover kunnen worden afgeleid uit het Social Monitoring System (SMS). Dit systeem bewaakt, controleert en reguleert het niveau van sociale inclusie van een individu (Gardner, Pickett & Brewer, 2000; Pickett, Gardner & Knowles, 2004). Het SMS beoordeelt of iemands need-to-belong wordt bevredigd, en zo niet, dan richt het de aandacht op sociale signalen die nuttig zijn om opnieuw geaccepteerd te worden. Het systeem zorgt ervoor dat mensen na afgewezen te zijn beter zijn in het onderscheiden van signalen van afwijzing en acceptatie. Het SMS wordt geactiveerd wanneer iemand een hoge need-to-belong heeft, namelijk wanneer iemands huidige niveau van sociale inclusie lager is dan iemands gewenste niveau van sociale inclusie. De need-to-belong werkt als vele andere motieven, in de zin dat wanneer het wordt tegengewerkt, mensen op zoek gaan naar nieuwe manieren om deze behoefte te bevredigen (Maner et al., 2007). Het doel van het SMS is om het individu op zo’n manier af te stemmen, dat het zijn omgeving beter kan controleren. Informatie verwerking van het individu wordt hiermee op een doelgerichte manier begeleid. Op deze manier bemoedigt dit systeem bepaald gedrag dat sociale mogelijkheden biedt (Pickett et al., 2004).

Het individu kan door middel van het SMS de omgeving navigeren op een manier die een grotere sociale inclusie produceert door het mogelijk maken van acceptatie en het voorkomen van verdere afwijzing. Dit gebeurt door een belangrijk aspect van het SMS, namelijk dat het SMS zowel positieve als negatieve sociale signalen verwerkt. Het SMS zorgt ervoor dat het individu op zowel signalen van afwijzing als signalen van acceptatie focust en speelt daarom een belangrijke rol in de regulering van de need-to-belong. Omdat het SMS focust op zowel positieve als negatieve signalen, kan het individu leren waar in zijn omgeving de

(7)

onzekerheden zitten wat betreft afwijzing en acceptatie. Daarom wordt het SMS beschouwd als een adaptief mechanisme voor het voldoen aan de need-to-belong (Pickett et al., 2004).

Het huidige onderzoek is van belang omdat het een combinatie geeft tussen het SMS en emotionele gezichtsuitdrukkingen. In de meeste dagelijkse interacties kunnen signalen van sociale acceptatie en afwijzing op subtiele wijze worden uitgedrukt door middel van bijvoorbeeld gezichtsuitdrukkingen en vocale tonen. Het SMS helpt individuen bij het detecteren van zulke signalen, waardoor zij op dat moment beter zijn in het ontwijken van verdere afwijzing en terugwinnen van inclusie door gedrag te vertonen dat accepterende reacties voortbrengt (Pickett et al., 2004). De uitkomst van dit onderzoek kan dus belangrijk zijn voor de theorie van het SMS. Eerder is het SMS onderzocht met emoties, maar dit ging om gezichtherkenningstaken waarbij een gezichtsuitdrukking één seconde werd aangeboden. Omdat in het dagelijks leven sociale signalen heel kort en subtiel geuit kunnen worden, wordt in het huidige onderzoek gebruik gemaakt van een veel kortere aanbiedingstijd van gezichtsuitdrukkingen. De uitkomst van dit onderzoek kan daarom belangrijk zijn voor de theorie van het SMS omdat het kan laten zien dat het SMS zelfs bij de meest subtiele gezichtsuitdrukkingen werkt.

Om succesvolle relaties te verkrijgen en onderhouden, is het dus belangrijk dat mensen gevoelig zijn voor de gedachten en gevoelens van anderen. Deze gedachten en gevoelens komen tot uiting in hun emotionele expressies. De sociaal-functionele benadering van emoties stelt dat emotionele expressies een belangrijke rol spelen bij het reguleren van het sociale leven (Keltner & Haidt, 1999). Theoretici hebben betoogd dat emotionele expressies individuen helpen te ontdekken wat de emoties, overtuigingen, bedoelingen en intenties zijn van anderen en dat emoties invloed kunnen uitoefenen op de cognities, attitudes, emoties en/of gedrag van anderen (Keltner & Haidth, 1999; Van Kleef, Van Doorn, Heerdink, Koning, 2011). Emotionele expressies hebben dus als sociale functie dat zij mensen informeren over evaluaties van anderen, en zij communiceren sociale motieven en gedragsintenties (Keltner & Haidt, 1999; Van Kleef, 2009). Hierdoor kunnen emoties helpen bij het coördineren van sociale interacties en hebben zij een communicatieve functie (Keltner & Haidt, 1999; Van Kleef, 2009).

(8)

De emoties van anderen kunnen hierdoor ook gebruikt worden als sociale signalen van afwijzing en acceptatie, men kan emotionele expressies gebruiken om te peilen in hoeverre men geaccepteerd wordt door anderen (Heerdink, Van Kleef, Homan & Fischer, in press). Voor het behouden van sociale relaties zijn mensen erg afhankelijk van elkaar op groepsniveau en is het dus belangrijk dat mensen gevoelig zijn voor bepaalde sociale signalen op de juiste momenten. Dit dient als primaire strategie om te overleven en hierdoor wordt ook het individuele eigenbelang verminderd (Caporael & Brewer, 1995). Het huidige onderzoek focust op sociale signalen van afwijzing en acceptatie, omdat dit een belangrijke rol speelt in het sociale leven.

Emoties zijn nauw verbonden met situaties waarin afwijzing en acceptatie voorkomen. De focus van dit onderzoek ligt op emoties die erg belangrijk zijn voor iemands positie in een groep: boosheid en blijdschap. De expressie van boosheid wordt geassocieerd met signalen van afwijzing. Boosheid wordt vaak gezien als een signaal dat er een probleem is in een relatie tussen twee of meer mensen en is vaak een reactie op een ander persoon die in de ogen van de boze persoon iets verkeerd heeft gedaan (Averill, 1983). Wanneer boosheid geuit wordt, is dit vaak met de bedoeling om het onacceptabele gedrag te veranderen van de persoon naar wie de boosheid wordt geuit. Daarnaast is boosheid een emotie die als doel kan hebben om de (sociale) afstand tussen twee of meerdere personen te laten toenemen. Boosheid confronteert de andere persoon met het feit dat de persoon die boosheid uit het gedrag van de observeerder anders wil zien en controle hier over probeert uit te oefenen (Fischer & Manstead, 2008). Ook wordt boosheid vaak gekoppeld aan agressie en asociaal gedrag (Averill, 1983).

De expressie van blijdschap daarentegen, wordt geassocieerd met signalen van acceptatie. Blijdschap wordt vaak gezien als een expressie die relaties verbetert tussen mensen. De glimlach van een ander is namelijk een direct signaal van een affiliatieve mogelijkheid (Adams, Ambady, Macrae & Kleck, 2006; Heerdink et al., in press). Blijdschap verbetert de sociale band tussen mensen en de expressie van blijdschap wordt doorgaans geassocieerd met acceptatie op sociaal niveau (Fischer & Manstead, 2008).

In het huidige onderzoek zal naast boosheid en blijdschap ook de reactie op angstige en neutrale expressies gemeten worden. Verwacht wordt dat boosheid en

(9)

blijdschap sterkere signalen zijn van afwijzing en acceptatie vergeleken met angst en neutraliteit. Gezichtsuitdrukkingen van angst kunnen ook affiliatie verhogen, maar dit komt doordat deze emotie medeleven oproept en het communiceert hulp nodig te hebben en niet zozeer de communicatie van de acceptatie van de andere persoon (Greenberg & Johnson, 1990).

In dit onderzoek worden proefpersonen door middel van een Cyberball taak (online overgooien van een bal met twee andere deelnemers; Williams & Jarvis, 2006) in één van de drie condities geplaatst: ostracisme (deze mensen krijgen de bal niet meer nadat ze twee keer de bal hebben gekregen), normaal-inclusie (deze mensen krijgen even vaak de bal als andere en worden dus “normaal geaccepteerd”) of overinclusie (verhoogde acceptatie, deze mensen krijgen vaker de bal dan de andere deelnemers). Om te testen of afwijzing inderdaad invloed heeft op de gevoeligheid voor sociale signalen van afwijzing en acceptatie zal voor dit onderzoek een experiment worden uitgevoerd met behulp van de Affect Misattribution Paradigm (AMP). Dit paradigma meet impliciete associaties die gemaakt worden tussen primes en Chinese tekens (Payne, Cheng, Govorun & Stewart, 2005).

Op grond van de theorie van het SMS, de sociale functies van emoties en eerdere onderzoeken van Heerdink et al. (in press) en Pickett et al. (2004) wordt verwacht dat (a) boze gezichtsuitdrukkingen sterker worden geassocieerd met afwijzing dan andere gezichtsuitdrukkingen en dat (b) blije gezichtsuitdrukkingen sterker worden geassocieerd met acceptatie dan andere gezichtsuitdrukkingen. Daarnaast wordt verwacht dat (c) boze gezichtsuitdrukkingen sterker geassocieerd worden met afwijzing bij afgewezen proefpersonen, vergeleken met geaccepteerde proefpersonen. Ten slotte wordt verwacht dat (d) blije gezichtsuitdrukkingen sterker geassocieerd worden met acceptatie bij afgewezen proefpersonen, vergeleken met geaccepteerde proefpersonen. Het SMS treed namelijk bij afgewezen proefpersonen in werking, omdat hun need-to-belong op dat moment verhoogd is door afwijzing. Deze personen hebben niet voldoende acceptatie verkregen door de andere groepsleden tijdens het online bal overgooien. Hierdoor zullen zij dus meer gefocust zijn op sociale signalen voor het verkrijgen van acceptatie en het vermijden van afwijzing, vergeleken met mensen die geaccepteerd zijn. Wanneer afgewezen proefpersonen sterkere associaties maken

(10)

met gezichtsuitdrukkingen en tekens van afwijzing en acceptatie, kan dus gesteld worden dat afwijzing mensen inderdaad gevoeliger maakt voor sociale signalen van afwijzing en acceptatie.

(11)

Methode

Steekproefkarakteristieken

Aan het onderzoek hebben 178 mensen deelgenomen. Van de dataset werden uitschieters verwijderd. De uitschieters zijn bepaald met behulp van de ‘outliers’ en ‘percentiles’ functie in SPSS. Met een formule (bovenste grens = Q3 + (2.2 * (Q3 – Q1)); onderste grens = Q1 – (2.2 * (Q3 – Q1))) kon vervolgens een bovengrens en ondergrens worden berekend, alle proefpersonen met scores buiten deze grenzen waren uitschieters. Na het verwijderen van de uitschieters en proefpersonen die het doel van het onderzoek wisten, bleven 158 proefpersonen over waarvan 38 mannen en 120 vrouwen, met een gemiddelde leeftijd van 19.90 (SD =2.27). De proefpersonen waren studenten van de Universiteit van Amsterdam. De proefpersonen zijn geworven door middel van het aanspreken van eerstejaars psychologie studenten en ze vervolgens een mail te sturen waarin stond hoe ze zich konden aanmelden voor het onderzoek, namelijk via de website www.lab.uva.nl. Daarnaast is er tijdens de pauze van een college van eerstejaars psychologie studenten kort verteld waar het onderzoek over gaat en hoe de studenten zich konden aanmelden. Ook hebben er een aantal posters in de hal van het L-gebouw gehangen. De proefpersonen deden naast het huidige onderzoek mee aan twee andere onderzoeken, voor hun deelname kregen zij een financiële vergoeding van 10 euro of één proefpersoonpunt. De proefpersoonpunten werden gegeven aan eerstejaars psychologie studenten, die als proefpersoon dienen deel te nemen aan psychologische experimenten. Per uur deelname krijgen zij één proefpersoonpunt.

Design

In het onderzoek werd gekeken of afgewezen mensen gevoeliger zijn voor sociale signalen van afwijzing en acceptatie. De hypothesen werden getest middels een 2(Respons dimensie: afwijzing-acceptatie of negatief-positief) x 3(Acceptatielevel: overinclusie, normaal-inclusie of ostracisme) x 4(Gezichtsuitdrukking: blijdschap, neutraal, boosheid en angst) design. Hierbij waren respons dimensie en

(12)

acceptatielevel factoren tussen proefpersonen, en was gezichtsuitdrukking een factor binnen proefpersonen. Proefpersonen werden counterbalanced toegewezen aan de verschillende condities.

Materiaal

Cyberball

Het acceptatielevel van de proefpersonen werd gemanipuleerd met de Cyberball taak, een taak waarbij de proefpersonen zogenaamd online een bal overgooiden met twee anderen. In feite waren er geen andere deelnemers waarmee overgegooid werd, maar werd dit gecontroleerd door de computer om ostracisme te manipuleren. Verschillende onderzoeken hebben laten zien dat deze taak (cyberostracisme) ervoor zorgt dat mensen zich afgewezen voelen, slecht voelen, en een laag gevoel van verbondenheid hebben (Williams, Cheung & Choi, 2000; Williams & Jarvis, 2006). Om een zo groot mogelijk effect te krijgen, werd in dit onderzoek een vergelijking gemaakt tussen overinclusie (mensen die significant meer de bal kregen dan de andere deelnemers) en ostracisme (mensen die na twee keer de bal te hebben gekregen, de bal niet meer kregen). Om eerdere resultaten van Heerdink et al. (in press) te repliceren en om te vermijden dat de resultaten beïnvloed werden door het feit dat de participanten überhaupt eerst de Cyberball taak doen, werd ook nog de normaal-inclusie conditie toegevoegd (mensen kregen even vaak de bal als anderen). Gebleken is dat na twee of drie minuten ostracisme al effect heeft op het gevoel van verbondenheid van de participanten, daarom heeft de Cyberball taak in het huidige onderzoek bij iedere proefpersoon ongeveer 3 minuten geduurd (Williams & Nida, 2011).

Affect Misattribution Paradigm (AMP)

Het AMP meet impliciete associaties en levert een betrouwbare en valide meting van attitudes en gedragsintenties (Payne et al., 2005). Het AMP is een taak waarbij telkens een affect-geladen prime gevolgd wordt door een neutrale target. Hiermee kan onderzocht worden hoe de prime de reacties van de proefpersonen beïnvloedt. Uit onderzoek blijkt namelijk dat mensen tijdens deze taak misattributies maken

(13)

en geloven dat hun gedrag of beoordeling beïnvloed wordt door de target, terwijl deze juist beïnvloed wordt door de prime (Payne et al., 2005). In het huidige onderzoek waren de affect-geladen primes foto’s van gezichtsuitdrukkingen en de neutrale targets waren Chinese tekens. In de instructies werd benadrukt dat er geen goede antwoorden zijn en dat de foto’s van gezichtsuitdrukkingen die vlak voor de Chinese tekens in beeld komen bedoeld zijn voor een anderen conditie en dus genegeerd moesten worden. Vervolgens was de taak van de proefpersonen om in een aantal trials de betekenis van Chinese tekens te beoordelen. Zij moesten op één van de twee toetsen op het toetsenbord drukken (C of M) om aan te geven welke van de twee het beste het Chinese teken vertegenwoordigt. Ook de betekenis van de toetsen werd gecounterbalanced onder de proefpersonen: acceptatie links (C) en afwijzing rechts (M), of positief links (C) en negatief rechts (M), en beide andersom. Om de hypothesen te testen, werd onderzocht hoe de primes van gezichtsuitdrukkingen invloed hebben op de beoordelingen van de Chinese tekens.

De responsdimensie negatief-positief werd toegevoegd als exploratieve meting. Hiermee kon gekeken worden naar de associaties tussen boosheid, afwijzing en negatief, en de associaties tussen blijdschap, acceptatie en positief. Een vraag die hierbij gesteld wordt is bijvoorbeeld of men boosheid associeert met afwijzing omdat het negatief gevonden wordt, of dat men boosheid negatief vindt omdat het met afwijzing geassocieerd wordt.

Elke proefpersoon heeft 20 trials gedaan in elke gezichtsuitdrukking conditie (80 trials in totaal). Elke trial begon met een random geselecteerde gezichtsuitdrukking die 50 milliseconden gepresenteerd werd. Daarna volgde gelijk een random geselecteerd Chinees teken. Na 150 milliseconden volgde een masker bestaande uit ruis, dat gepresenteerd bleef totdat een respons gegeven werd. De proefpersonen moesten vervolgens op de C of M toets drukken om aan te geven of ze denken dat het Chinese teken te maken heeft met afwijzing/negatief of acceptatie/positief.

De afbeeldingen van gezichtsuitdrukkingen die gebruikt zijn voor de AMP zijn afkomstig uit de Amsterdam Dynamic Facial Expression Set (ADFES; van der Schalk, Hawk, Fischer & Doosje, 2011). Er zijn vijf mannen en vijf vrouwen geselecteerd,

(14)

die elk vier verschillende gezichtsuitdrukkingen poseren (boosheid, blijdschap, neutraal en angst). De validiteit studies hebben laten zien dat blijdschap (M = 5.88 op een 7-punst schaal waarbij 1 = negatief en 7 = positief) positiever beoordeeld wordt dan boosheid (M = 2.45) en angst (M = 2.37) (Van der Schalk et al., 2011).

Exclusievragenlijst

Als manipulatiecheck werd het gevoel van buitensluiting gemeten door middel van een 8-item exclusievragenlijst waarin gemeten werd in hoeverre de persoon zichzelf afgewezen voelde tijdens het experiment. Hierbij moest de proefpersoon antwoord geven door middel van een 7-puntsschaal, lopend van 1 (helemaal niet) tot 7 (heel erg). Een voorbeeldvraag is: “ik had het gevoel dat ik geaccepteerd werd” (Heerdink, Van Kleef, Homan & Fischer, 2013; aangevuld met vier nieuwe items).

Gevoel van verbondenheid

Een tweede manipulatiecheck werd gedaan door het meten van het gevoel van verbondenheid tijdens de Cyberball. De proefpersoon gaf antwoord op de vraag: “hoeveel verbondenheid heb je in het algemeen gevoeld met de andere mensen in de bal overgooi groep?”. De participant kon antwoord geven op een 7-puntsschaal, lopend van 1 (helemaal niet) tot 7 (heel erg) (Williams, Cheung & Choi, 2000).

Self-esteem

Als exploratieve meting werd het gevoel van zelfwaarde gemeten. De proefpersoon moest antwoord geven op de vraag: “op dit moment heb ik veel zelfvertrouwen”, waarbij geantwoord kon worden op een 7-punstschaal, lopend van 1 (niet van toepassing) tot 7 (zeer van toepassing). Uit onderzoek blijkt namelijk dat wanneer iemand wordt afgewezen, dit iemands zelfwaarde verlaagd, en dat wanneer deze laag is, dit het individu signaleert dat er veranderingen moeten komen om weer geaccepteerd te worden (Williams, 2007). Deze meting is in het onderzoek opgenomen om te kijken of zelfvertrouwen ook na de AMP nog beïnvloed wordt

(15)

door afwijzing en of de invloed van afwijzing op zelfvertrouwen ook verschilt tussen de normaalinclusie en overinclusie conditie. Met de data kan dus gekeken worden of afwijzing niet alleen een negatieve invloed heeft op zelfvertrouwen, maar of overinclusie ook juist een extra positieve invloed heeft op zelfvertrouwen.

Rejection Sensitivity

Als tweede exploratieve meting werd de individuele gevoeligheid voor afwijzing (rejection sensitivity) gemeten met behulp van de Rejection Sensitivity Questionnaire. Deze vragenlijst bestaat uit 18 stellingen die de gevoeligheid voor afwijzing meten (voorbeeld: “je vraagt je vriend/vriendin om bij je in te trekken) waarbij op een 7-punstsschaal per stelling moest worden aangegeven “hoe bezorgd of angstig zou je zijn over hoe de persoon zou reageren?” (schaal loopt van 1 (helemaal niet bezorgd) tot 7 (heel bezorgd)) en “hoe groot is de kans dat de persoon instemt met je verzoek?” (schaal loopt van 1 (heel klein) tot 7 (heel groot)) (Downey & Feldman, 1996). Met de data van het experiment kan gekeken worden naar of de gevoeligheid voor afwijzing extra invloed heeft op de gevoeligheid voor sociale signalen of dat deze mensen juist een tegenovergesteld resultaat geven dan anderen. Mensen met een hoge gevoeligheid voor afwijzing verwachten afwijzing sneller dan anderen, en ervaren het ook wanneer het niet gebeurt. Vaak reageren zij vijandig op de afwijzing (Williams, 2007).

Procedure

De proefpersonen deden mee aan een experimentele sessie in het lab van sociale psychologie van de Universiteit van Amsterdam. Het experiment werd op de computer uitgevoerd. De proefpersoon werd na het ondertekenen van de informed consent (Bijlage 1) door de proefleider begeleid naar één van de computerhokjes in het lab, waarna na een korte uitleg de proefleider het hokje weer verliet. De proefpersonen deden naast het experiment voor het huidige onderzoek, eerst nog twee experimenten van andere onderzoekers.

(16)

Voor het huidige onderzoek begonnen de proefpersonen met de Cyberball taak (Williams & Jarvis, 2006) waarmee de mate van afwijzing gemanipuleerd werd. Vervolgens deden zij de AMP, waarmee de impliciete attitudes over de gezichtsuitdrukkingen gemeten konden worden (Payne et al, 2005). Na de AMP werden de vragenlijsten afgenomen (exclusie vragenlijst, gevoel van verbondenheid, self-esteem en rejection sensitivity questionnaire).

Vervolgens werd de proefpersonen gevraagd waar ze dachten dat het onderzoek over ging en werd gevraagd om als laatste de demografische vragen in te vullen. Ten slotte werden de proefpersonen bedankt en werd bij de debriefing (Bijlage 2) uitgelegd dat zij willekeurig toegewezen werden aan de conditie ‘ostracisme’, ‘normaal-inclusie’ of ‘overinclusie’ en werd benadrukt dat zij het Cyberball spel speelden met twee computer-gegenereerde deelnemers, dus niet met echte personen. Hierna kon de proefpersoon het hokje verlaten en een beloning in ontvangst nemen.

(17)

Resultaten

Manipulatiechecks

Exclusie vragenlijst

Als manipulatiecheck werd door middel van een éénweg ANOVA gekeken naar het verschil tussen acceptatielevels op de score voor exclusie. De onafhankelijke variabele was ‘acceptatielevel’ en de afhankelijke variabele was de gemiddelde score op de exclusie vragenlijst. Voor deze score zijn een aantal items omgescoord waarna voor elke vraag een hoge score een hoger gevoel van buitensluiting betekende. Vervolgens is voor elke proefpersoon het gemiddelde berekend. Hoe hoger de gemiddelde score, hoe meer buitensluiting er bij de proefpersonen tijdens de Cyberball dus naar eigen zeggen ervaren werd. De betrouwbaarheid van de exclusie vragenlijst is gemeten met de Cronbach’s alpha, deze heeft een waarde van .96.

Er is een hoofdeffect gevonden voor acceptatielevel, F(2, 153) = 139.05, p = .000, η2 = .65. Bonferroni post hoc toetsen zijn uitgevoerd om te kijken welke groepen van elkaar verschillen. Proefpersonen uit de ostracisme conditie (M = 5.60, SD = .15) voelden zich significant meer buitengesloten dan proefpersonen uit de normaalinclusie conditie (M = 2.96, SD = .14), p = .000. Proefpersonen uit de ostracisme conditie voelden zich ook significant meer buitengesloten dan proefpersonen uit de overinclusie conditie (M = 2.21, SD = .15), p = .000. Proefpersonen uit de normaalinclusie conditie voelden zich meer buitengesloten dan proefpersonen uit de overinclusie conditie, p = .001. Uit de analyse blijkt dus dat de manipulatie van acceptatielevel gewerkt heeft. In Figuur 1 zijn deze resultaten te zien.

(18)

Figuur 1. Invloed van acceptatielevel op de gemiddelde scores van exclusie.

Gevoel van verbondenheid

Als tweede manipulatiecheck werd gevraagd “hoeveel verbondenheid heb je in het algemeen gevoeld met de andere mensen in de bal overgooi groep?”. Hier geldt hoe hoger de score, hoe minder verbondenheid de proefpersoon naar eigen zeggen gevoeld heeft met de andere deelnemers van het online bal overgooien.

Er is een significant verschil voor acceptatielevel, F(2, 155) = 55.91, p = .000, η2 = .42. Proefpersonen uit de ostracisme conditie (M = 6.14, SD = .22) voelden zich significant minder verbonden dan proefpersonen uit de normaalinclusie conditie (M = 3.62, SD = .20), p = .000. Proefpersonen uit de ostracisme conditie voelden zich ook significant minder verbonden dan proefpersonen uit de overinclusie conditie (M =3.20, SD = .21), p = .000. Proefpersonen uit de normaalinclusie conditie voelden zich niet significant minder verbonden dan proefpersonen uit de overinclusie conditie, p = .435.

(19)

Toetsing van de hypothesen

De data van het experiment werden met een aantal ANOVA’s geanalyseerd. De analyses zijn uitgevoerd met als onafhankelijke variabele hoe vaak er gemiddeld op afwijzing is gedrukt. Een getal hoger dan 0.50 houdt dan in dat er gemiddeld meer op afwijzing werd gedrukt na het zien van een emotie en een lager getal houdt in dat er gemiddeld meer op acceptatie werd gedrukt.

Hypothese A, “boze gezichtsuitdrukkingen worden sterker geassocieerd met afwijzing dan andere gezichtsuitdrukkingen” en hypothese B, “blije gezichten worden sterker met acceptatie geassocieerd vergeleken met andere gezichtsuitdrukkingen”, werden getest door middel van een herhaalde metingen ANOVA. Voor deze analyse werden alleen de proefpersonen uit de afwijzing-acceptatie responsdimensie gebruikt (76 proefpersonen waarvan 13 mannen en 63 vrouwen, met een gemiddelde leeftijd van 19.90 (SD = 2.2)). Hierbij was ‘acceptatielevel’ de factor tussen proefpersonen met drie levels: ostracisme, normaalinclusie en overinclusie. Er zijn vier factoren binnen proefpersonen gebruikt: de gemiddelde scores op boosheid, blijdschap, angst en neutraliteit. Een Bonferroni post hoc toets is uitgevoerd om te kijken welke gezichtsuitdrukkingen van elkaar verschillen. Door schending van de sfericiteits assumptie is telkens gekeken naar de waarde van de Greenhouse-Geisser correctie.

De resultaten laten zien dat er een hoofdeffect is voor emotie, F(1.74, 127) = 23.63, p = .000, η2 = .25. Post hoc toetsen laten de verschillen tussen gezichtsuitdrukkingen zien. Boze gezichten (M = 0.57, SD = 0.02) worden significant sterker met afwijzing geassocieerd dan blije gezichten (M = 0.35, SD = 0.02), (p = .000). Boze gezichten worden echter niet sterker geassocieerd met afwijzing vergeleken met angstige gezichten (M = 0.56, SD = 0.02), (p = 1.00). Boze gezichten worden sterker geassocieerd met afwijzing vergeleken met neutrale gezichten (M = 0.51, SD = 0.02), (p = .008). Hiermee kan hypothese A voor een gedeelte worden aangenomen: boze gezichtsuitdrukkingen worden sterker geassocieerd met afwijzing dan blije en neutrale gezichtsuitdrukkingen, maar niet vergeleken met angstige gezichtsuitdrukkingen.

Uit de resultaten blijkt dat blije gezichten (M = 0.35, SD = 0.02) sterker geassocieerd worden met acceptatie vergeleken met boze gezichten (M = 0.57, SD

(20)

= 0.02), (p = .000). Blije gezichten worden vaker geassocieerd met acceptatie vergeleken met angstige gezichten (M = 0.56, SD = 0.02), (p = .000). Blije gezichten worden vaker geassocieerd met acceptatie vergeleken met neutrale gezichten (M = 0.51, SD = 0.02), (p = .000). Hiermee kan hypothese B worden aangenomen: blije gezichtsuitdrukkingen worden sterker geassocieerd met acceptatie dan boze, angstige en neutrale gezichtsuitdrukkingen.

Er is geen significant hoofdeffect gevonden voor acceptatielevel, F(2, 73) = .05, p = .949, η2 = .00. Acceptatielevel heeft dus geen invloed op de reacties op emotie. Daarnaast is er geen significant interactie-effect gevonden tussen emotie en acceptatielevel, F(3.48, 127) = .866, p = .474.

In Figuur 2 zijn de bovenstaande resultaten weergegeven.

Figuur 2. Hoe vaak er gemiddeld met afwijzing is gereageerd na elke emotie per acceptatielevel.

(21)

Voor hypothese C, “boze gezichtsuitdrukkingen worden sterker geassocieerd met afwijzing bij afgewezen proefpersonen, vergeleken met geaccepteerde proefpersonen”, en hypothese D, “blije gezichtsuitdrukkingen worden sterker geassocieerd met acceptatie bij afgewezen proefpersonen, vergeleken met geaccepteerde proefpersonen”, is het verschil berekend tussen hoe vaak er gemiddeld met afwijzing gereageerd is op boosheid en blijdschap, en het verschil tussen hoe vaak er gemiddeld met afwijzing gereageerd is op angst en neutraal. Met deze scores zijn twee éénweg ANOVA’s uitgevoerd om de invloed van acceptatielevel op de gevoeligheid voor sociale signalen te vergelijken.

Met de eerste ANOVA werd getest of het verschil tussen de gemiddelde reacties op boosheid en blijdschap verschilt door invloed van acceptatielevel. De onafhankelijke variabele was hier dus ‘acceptatielevel’ met drie levels: ostracisme, normaalinclusie en overinclusie. De afhankelijke variabele was het verschil tussen hoe vaak er gemiddeld met afwijzing gereageerd is op boosheid en blijdschap. Uit de ANOVA blijkt dat er geen significant verschil is tussen de groepen van acceptatielevel en dat acceptatielevel dus geen invloed heeft op hoe vaak er gemiddeld met afwijzing wordt gereageerd op boosheid en blijdschap, F(2,73) = .095, p = .909, η2 = .00. Hiermee wordt hypothese C verworpen.

Met de tweede ANOVA werd getest of het verschil tussen de gemiddelde reacties op angst en neutraal verschilt door invloed van acceptatielevel. Hier was de onafhankelijke variabele ‘acceptatielevel’ en de afhankelijke variabele het verschil tussen de gemiddelde reacties op angst en neutraal. Ook hier is geen significant resultaat gevonden wat betekent dat acceptatielevel dus geen invloed heeft op hoe vaak er gemiddeld met afwijzing wordt gereageerd op angst en neutraliteit, F(2, 73) = 1.04, p = .360, η2 = .03. Hiermee wordt hypothese D verworpen.

Met bovenstaande resultaten kan dus gezegd worden dat acceptatielevel geen invloed heeft op de gemiddelde reacties op de emoties.

Responsdimensie

Als exploratieve meting werd de conditie ‘negatief-positief’ als responsdimensie toegevoegd. Responsdimensie is nu een factor met twee levels:

(22)

afwijzing-acceptatie en negatief-positief. Voor deze analyse is dus de hele dataset gebruikt. Ook bij deze analyse is uit gegaan van hoe vaak er gemiddeld op afwijzing gedrukt werd. De responsdimensie ‘negatief’ werd gekoppeld aan afwijzing, en ‘positief werd gekoppeld aan acceptatie. Voor het analyseren van de data is een herhaalde metingen ANOVA gebruikt. Hierbij was ‘acceptatielevel’ de onafhankelijke variabele, een factor tussen proefpersonen met drie levels: ostracisme, normaalinclusie en overinclusie. Er zijn vier factoren binnen proefpersonen gebruikt: de gemiddelde scores op boosheid, blijdschap, angst en neutraliteit. Een Bonferroni post hoc toets is uitgevoerd om te kijken welke gezichtsuitdrukkingen van elkaar verschillen. Ook hier is gekeken naar de waarde van de Greenhouse-Geisser correctie. Met de extra factor ‘responsdimensie’ is ook hier een hoofdeffect gevonden voor emotie, F(1.79, 272.69) = 43.50, p = .000, η2 = .22. Post hoc toetsen laten zien dat de resultaten niet verschillen van de resultaten die gevonden zijn zonder het meenemen van responsdimensie als extra factor, die in het eerste deel van de resultatensectie gerapporteerd zijn.

Er is geen significant interactie-effect gevonden tussen emotie en responsdimensie, F(1.79, 272.69) = .45, p = .620, η2 = .00. Daarnaast is er geen significant interactie-effect gevonden tussen emotie, responsdimensie en acceptatielevel, F(3.59, 272.69) = .97, p = .417, η2 = .01.

Er is geen significant hoofdeffect gevonden voor responsdimensie, F(1, 152) = .06, p = .799, η2 = .00. Ook is er geen significant interactie-effect gevonden

tussen responsdimensie en acceptatielevel, F(2, 152) = 1.52, p = .223, η2 = .02. Het maakt dus geen verschil of de proefpersonen positief-negatief of acceptatie-afwijzing als responsdimensie hadden, de reacties zijn namelijk hetzelfde.

Exploratieve vragenlijsten

Rejection Sensitivity

Een herhaalde metingen ANOVA met zowel ‘acceptatielevel’ als ‘rejection sensitivity’ als factoren binnen proefpersonen is uitgevoerd om te onderzoeken of de gevoeligheid voor afwijzing invloed heeft op de gevoeligheid voor sociale

(23)

signalen. Voor de rejection sensitivity zijn de gemiddelde scores op de vragenlijst berekend, waarmee met een median split de proefpersonen ofwel de score ‘hoog’ ofwel de score ‘laag’ kregen. Ook hier zijn vier factoren binnen proefpersonen gebruikt: hoe vaak er gemiddeld gereageerd is met afwijzing na het zien van boosheid, blijdschap, angst en neutraliteit. Er is geen hoofdeffect gevonden voor de scores op rejection sensitivity, F(1, 152) = .581, p = .447, η2 = .00. Voor de volgende waarden is de Greenhouse-Geisser correctie gebruikt. Er is geen interactie-effect gevonden tussen emotie en rejection sensitivity, F(1.83, 278.51) = 1.07, p = .340, η2 = .01. Ten slotte is er geen interactie-effect gevonden tussen emotie, acceptatielevel en rejection sensitivity, F(3.67, 278.51) = 2.49, p = .050, η2 = .03.

Met deze resultaten kan dus gezegd worden dat de gevoeligheid voor afwijzing niet extra invloed heeft op de gevoeligheid voor sociale signalen bij afgewezen of geaccepteerde mensen.

Self-esteem

Een éénweg ANOVA is uitgevoerd met als onafhankelijke variabele acceptatielevel en als afhankelijke variabele een score op de stelling “op dit moment heb ik veel zelfvertrouwen”. Hier geldt hoe hoger de score, hoe minder zelfvertrouwen de proefpersoon naar eigen zeggen heeft.

Er is geen significant verschil gevonden voor acceptatielevel, F(2, 155) = .67, p = .515, η2 = .01. De mate waarin iemand afgewezen was had dus geen invloed op

(24)

Discussie

In dit onderzoek is onderzocht of afwijzing mensen gevoeliger maakt voor sociale signalen van afwijzing en acceptatie. Allereerst werd verwacht dat boosheid sterker geassocieerd wordt met afwijzing vergeleken met andere emoties. Uit de resultaten blijkt dat boosheid inderdaad sterker geassocieerd wordt met afwijzing vergeleken met blijdschap en neutraliteit. Boosheid wordt echter niet sterker geassocieerd met afwijzing vergeleken met angst. Daarnaast werd verwacht dat blijdschap sterker geassocieerd wordt met acceptatie vergeleken met andere emoties. Uit de resultaten blijkt dat blijdschap inderdaad sterker geassocieerd wordt met acceptatie vergeleken met boosheid, angst en neutraliteit.

Daarnaast werd verwacht dat afgewezen mensen boosheid sterker associëren met afwijzing vergeleken met geaccepteerde mensen, en dat afgewezen mensen blijdschap sterker associeren met acceptatie vergeleken met geaccepteerde mensen. Hiermee zou afwijzing dus invloed hebben op de gevoeligheid voor sociale signalen van afwijzing en acceptatie. Uit de resultaten blijkt echter dat dit niet het geval is en dat de mate van afwijzing dus geen invloed heeft op de gevoeligheid voor sociale signalen van afwijzing en acceptatie. De associatie van boosheid met afwijzing en van blijdschap met acceptatie blijft voor afgewezen en geaccepteerde mensen dus dezelfde sterkte.

Over het algemeen kan met deze bevindingen gesteld worden dat gezichtsuitdrukkingen van boosheid en blijdschap geïnterpreteerd worden als signalen van afwijzing en acceptatie. Het zien van boosheid in anderen is dus een signaal van afwijzing en het zien van blijdschap in anderen is een signaal van acceptatie. Emotionele expressies hebben hiermee een sociale functie en spelen een grote rol bij het reguleren van sociaal gedrag (Keltnet & Haidt, 1999; Van Kleef, et al., 2011). Signalen van afwijzing en acceptatie kunnen namelijk gedrag motiveren dat er op gericht is om afwijzing te voorkomen en acceptatie mogelijk te maken. Dat deze effecten al na 50 ms tot stand komen, laat zien hoe belangrijk en fundamenteel deze emotionele expressies zijn als regelaars van het sociale leven.

(25)

Echter, boosheid wordt niet sterker geassocieerd met afwijzing vergeleken met angst. Dit resultaat is opvallend. Uit onderzoek van Heerdink et al. (in press) blijkt namelijk dat boosheid ook vergeleken met angst een sterker signaal is van afwijzing, wat onderzocht is in een experiment dat nagenoeg hetzelfde is als het experiment dat gebruikt is in het huidige onderzoek. Voor de theorie van emoties als sociale signalen kan dit betekenen dat zowel boosheid als angst een signaal van afwijzing kan zijn, en dat het dus mogelijk gaat om de valentie van een emotie (negativiteit), waardoor een negatieve emotie dus geassocieerd wordt met afwijzing. Deze verklaring lijkt echter niet plausibel, Heerdink et al. (in press) stellen namelijk dat hun bevindingen niet veroorzaakt zijn door de valentie van de stimuli of de valentie van responsdimensie. De effecten kunnen beter verklaard worden in termen van specifieke sociale signalen van emotionele expressies, wat consistent is met de sociaal functionele benadering van emoties.

Uit de resultaten blijkt dat afwijzing geen invloed heeft op de gevoeligheid voor sociale signalen van afwijzing en acceptatie. De manipulatiechecks waren echter over het algemeen wel zoals verwacht. Afgewezen mensen voelden zich meer buitengesloten van de groep dan geaccepteerde mensen. Hiermee kan dus gezegd worden dat de manipulatie van afwijzing gewerkt heeft, en dat de afgewezen mensen een verhoogde need-to-belong hadden omdat zij niet voldoende geaccepteerd werden door andere groepsleden. Toch stroken de resultaten van de AMP niet met de verwachtingen: vergeleken met geaccepteerde mensen maken afgewezen mensen na het zien van boosheid niet sterkere associaties met afwijzing en na het zien van blijdschap niet sterkere associaties met acceptatie.

Deze bevindingen hebben implicaties voor de theorie van het SMS. Uit de theorie van het SMS blijkt dat bij een hoge need-to-belong de aandacht gericht wordt op sociale signalen die nuttig zijn voor heracceptatie (Pickett et al., 2004). Het huidige onderzoek verschilt van eerder onderzoek met het SMS in dat de emoties veel korter worden aangeboden. In het dagelijks leven kunnen sociale signalen ook op korte, subtiele wijze tot uiting komen, maar uit dit onderzoek blijkt dat het SMS mogelijk niet werkt bij gezichtsexpressies die zo kort te zien zijn. Ook kan het zo zijn dat de gezichtsuitdrukkingen na afwijzing wel degelijk sneller en accurater gedetecteerd worden, maar dat juist de associaties van boosheid met afwijzing en blijdschap met acceptatie niet sterker worden. Eerder is

(26)

het SMS namelijk onderzocht met gezichtherkenningstaken, waarbij de proefpersonen moesten aangeven welke emotie te zien was (Pickett et al., 2004). Afgewezen mensen waren in eerder onderzoek sneller en accurater in het benoemen van emoties, maar uit huidig onderzoek blijkt dat het SMS mogelijk niet op zo’n manier dat het de associatie met afwijzing en acceptatie versterkt bij het zien van zulke subtiele sociale signalen.

De exploratieve meting van responsdimensie negatief-positief geeft geen verschil in resultaten in vergelijking met de responsdimensie afwijzing-acceptatie. Uit de resultaten blijkt dat boosheid negatief gevonden wordt, en blijdschap positief gevonden wordt. Voor boosheid kan dus gezegd worden dat het geassocieerd wordt met afwijzing omdat het negatief is, of dat afwijzing negatief is omdat het geassocieerd wordt met boosheid. Voor blijdschap kan gezegd worden dat het geassocieerd wordt met acceptatie omdat het positief is, of dat acceptatie positief is omdat het geassocieerd wordt met blijdschap. Omdat hier geen verschillen in gevonden zijn en responsdimensie geen invloed heeft op reacties op de gezichtsuitdrukkingen, kan dus de vraag gesteld worden of het bij het zien van emoties na afwijzing wel gaat om de sociale signalen zoals die consistent zijn met de sociaal-functionele benadering van emoties, of dat de reacties van de proefpersonen voortkomen uit de valentie van de gezichtsuitdrukkingen. Er is namelijk geen verschil tussen de de resultaten voor negatief-positief zijn namelijk hetzelfde als de resultaten voor afwijzing-acceptatie.

De exploratieve meting met de Rejection Sensitivity Questionnaire heeft geen verschillen opgeleverd, wat betekent dat mensen die hoog scoorden op de vragenlijst niet extra invloed van de gevoeligheid voor afwijzing op de gevoeligheid voor sociale signalen hebben gehad. Dit is echter moeilijk te zeggen omdat er al geen verschil is gevonden tussen afgewezen en geaccepteerde mensen en hun reacties op sociale signalen van afwijzing en acceptatie. Daarnaast is kan er mogelijk geen goede vergelijking worden gemaakt tussen mensen die hoog en mensen die laag scoorden op de vragenlijst. Wanneer namelijk gekeken wordt naar de gemiddelde scores op de vragenlijst is te zien dat deze tussen de 1,4 en 4,6 liggen op een schaal die loopt van 1 tot 7. Voor deze vragenlijst gold hoe hoger de score, hoe hoger de gevoeligheid voor afwijzing. Dit betekent dat bijna alle proefpersonen gemiddeld een score hadden die valt in de onderste helft van de

(27)

schaal. Dit maakt het moeilijk om een onderscheid te maken tussen mensen die gevoelig zijn voor afwijzing en mensen die ongevoelig zijn voor afwijzing. Vervolg onderzoek dat zich hier op richt zou van tevoren proefpersonen moeten werven waarvan de scores verspreid zijn over de schaal van de Rejections Sensitivity Questionnaire. Hiermee kan een duidelijk onderscheid en vergelijking worden gemaakt tussen die twee groepen.

Met de tweede exploratieve meting werd onderzocht in hoeverre afwijzing invloed heeft op zelfvertrouwen. Hieruit bleek dat de mate van afwijzing geen invloed heeft op de mate van zelfvertrouwen. Dit is opvallend omdat eerder onderzoek heeft aangetoond dat afwijzing het zelfvertrouwen verlaagt (Zadro et al., 2004; Williams, 2007). Omdat in dit onderzoek zelfvertrouwen alleen na het experiment gemeten werd met een vragenlijst, is moeilijk te zeggen of de mate van zelfvertrouwen verlaagt is bij afgewezen mensen en/of verhoogd is bij geaccepteerde mensen. Daarom zou vervolg onderzoek dat zich ook richt op zelfvertrouwen en de invloed van afwijzing een voor- en nameting van zelfvertrouwen kunnen uitvoeren. Vervolgens kan een vergelijking worden gemaakt tussen afgewezen en geaccepteerde mensen. Op zo’n manier kan gecorrigeerd worden voor individuele verschillen in de mate van zelfvertrouwen.

Met het huidige onderzoek kan gesteld worden dat het SMS mogelijk meer context nodig heeft om sociale signalen sterker als afwijzing en acceptatie te zien. Om te onderzoeken wanneer het SMS geactiveerd wordt, zou in vervolg onderzoek een vergelijking gemaakt kunnen worden tussen verschillende aanbiedingstijden van gezichtsuitdrukkingen.

Concluderend kan met de resultaten van dit onderzoek gezegd worden dat gezichtsuitdrukkingen van boosheid en blijdschap geïnterpreteerd worden als signalen van afwijzing en acceptatie: boosheid signaleert afwijzing en blijdschap signaleert acceptatie. Ten slotte is met dit onderzoek gebleken dat afwijzing mensen niet gevoeliger voor maakt voor deze associaties. Uit dit onderzoek blijkt dat afwijzing geen invloed heeft op de gevoeligheid voor sociale signalen van afwijzing en acceptatie.

(28)

Literatuur

Adams, R. B., Jr., Ambady, N., Macrae, C. N., & Kleck, R. E. (2006). Emotional expressions forecast approach-avoidance behavior. Motivation and Emotion, 30, 179−188.

Averill, J.R. (1983). Studies on anger and aggression: Implications for theories of emotion. American Psychologist, 38(11), 1145-1160. doi: 10.1037/0003-066X.38.11.1145

Baumeister, R.F. & Leary, M.R. (1995). The need to belong: Desire for interpersonal attachments as a fundamental human motivation. Psychological Bulletin, 117(3), 497-529. doi: 10.1037/0033-2909.117.3.497 Bastian, B. & Haslam, N. (2010). Excluded from humanity: The dehumanizing

effects of social ostracism. Journal of Experimantal Social Psychology, 46(1), 107-113. doi: 10.1016/j.jesp.2009.06.022

Caporael, L.R. & Brewer, M.B. (1995). Hierarchical evolutionary theory: There is an alternative, and it's not creationism. Psychological Inquiry: An international journal for the advancements of psychological theory, 6(1), 31-34. doi: 10. 1207/s15327965pli0601_2

Downey, G. & Feldman, S.I. (1996). Implications of Rejection Sensitivity for Intimate Relationships. Journal of Personality and Social Psychology, 70, 1327-1343.

Fischer, A.H. & Manstead, A.S.R. (2008). Social functions of emotion. In M. Lewis, J.M. Haviland-Jones & L.F. Barrett (Eds.), Handbook of emotions (3rd ed., pp. 456-468). New York, NY, USA: The Guilford Press.

Gardner, W.L., Pickett, C.L. & Brewer, M.B. (2000). Social exclusion and selective memory: How the need to belong influences memory for social events. Personality and Social Psychology Bulletin, 26, 486-496.

Greenberg, L.S. & Johnson, S.M. (1990). Emotional change processes in couples’ therapy. In E.A. Blechman (Ed.), Emotions and the family: For better or for worse (pp. 137-153). Hillsdale, NJ: Erlbaum.

(29)

Heerdink, M.W., Van Kleef, G.A., Homan, A.C. & Fischer, A.H. (2013). On the social influence of emotions in groups: interpersonal effects of anger and happiness on conformity versus deviance. Journal of Personality and Social Psychology, 105(2), 262-284. doi: 10.1037/a0033362

Heerdink, M.W., Van Kleef, G.A., Homan, A.C. & Fischer, A.H. (in press). Emotional expressions as social signals of rejection and acceptance: Evidence from the Affect Misattribution Paradigm.

Keltner, D. & Haidt, J. (1999). Social functions of emotions at four levels of analysis. Cognition & Emotion, 13(5), 505-521. doi: 10.1080/026999399379168

Maner, J.K., DeWall, C.N., Schaller, M. & Baumeister, R.F. (2007). Does social exclusion motivate interpersonal reconnection? Resolving the “Porcupine Problem”. Journal of Personality and Social sychology, 92(1), 42-55. doi: 10.10370022-3514.92.1.42

Payne, B.K., Cheng, C.M., Govorun, O. & Stewart, B.D. (2005). An inkblot for attitudes: Affect misattribution as implicit measurement. Journal of Personality and Social Psychology, 89(3), 277-293. doi: 10.1037/0022-3514.89.2.277

Pickett, C.L., Gardner, W.L. & Knowles, M. (2004). Getting a cue: The need to belong and enhanced sensitivity to social cues. Personality and Social Psychology Bulletin, 30(9), 1095-1107. doi: 10.1177/0146167203262085 Van der Schalk, J., Hawk, S.T., Fischer, A.H. & Doosje, B. (2011). Moving faces,

looking places: Validation of the Amsterdam Dynamic Facial Expression Set (ADFES). Emotion, 11(4), 907-920. doi: 10.1037/a0023853

Van Kleef, G.A. (2009). How emotions regulate social life: The Emotions As Social Information (EASI) model. Current Directions in Psychological Science, 18(3), 184-188. doi: 10.1111/j.1467-8721.2009.01633.x

Van Kleef, G.A., Van Doorn, E.A., Heerdink, M.W. & Koning, L.F. (2011). Emotion is for influence. European Review of Social Psychology, 22(1), 114-163. doi: 10.1080/10463283.2011.627192

(30)

Williams, K. D. (2007). Ostracism. Annual Review of Psychology, 58, 425-452.

Williams, K. D., Cheung, C. K. T., & Choi, W. (2000). Cyberostracism: Effects of being ignored over the Internet. Journal of Personality and Social Psychology, 79, 748−762. doi: 10.1037//0022-3514.79.5.748

Williams, K. D., & Jarvis, B. (2006). Cyberball: A program for use in research on interpersonal ostracism and acceptance. Behavior Research Methods, 38, 174−180.

Williams, K.D. & Nida, S.A. (2011). Ostracism: Consequences and coping. Current

Directions in Psychological Science, 20(2), 71-75. doi:

10.1177/096321411402480

Zadro, L., Williams K.D. & Richardson, R. (2004). How low can you go? Ostracism by a computer is sufficient to lower self-reported levels of belonging, control, self-esteem, and meaningful existence. Journal of Experimental Social Psychology, 40, 560-567. doi: 10.1016/j.jesp.2003.11.006

(31)

Bijlage 1: informed consent

Voorafgaand aan het experiment kregen de proefpersonen de volgende informed consent:

INFORMATIE BROCHURE VOOR DEELNEMERS

Beste deelnemer,

Voordat het onderzoek begint, is het belangrijk dat u op de hoogte bent van de procedure die in dit onderzoek wordt gevolgd. Lees daarom onderstaande tekst zorgvuldig door en aarzel niet om opheldering te vragen over deze tekst, mocht deze niet duidelijk zijn. De onderzoeksleider zal eventuele vragen graag beantwoorden.

DOEL VAN HET ONDERZOEK

Het doel van het onderzoek is na te gaan of mentale visualisatie van invloed is op het afleiden van de betekenis van Chinese tekens. Hiertoe zult u eerst een taak doen waarin we u vragen een situatie te visualiseren, en vervolgens zult u een taak doen waarin het de bedoeling is de betekenis van Chinese tekens te raden.

GANG VAN ZAKEN TIJDENS HET ONDERZOEK

In de eerste taak zult u via internet een computerspel spelen tegen andere deelnemers. Het is de bedoeling dat u de situatie en de andere spelers hierbij probeert te visualiseren. Vervolgens wordt u gevraagd om de betekenis van een 80-tal Chinese tekens te raden. Het hele onderzoek duurt ongeveer een kwartier en u ontvangt een kwart proefpersoonpunt.

VERTROUWELIJKHEID VAN GEGEVENS

Alle onderzoeksgegevens blijven volstrekt vertrouwelijk en worden anoniem verwerkt. De onderzoeksgegevens worden niet ter beschikking gesteld aan derden zonder uw uitdrukkelijke toestemming en alleen in anonieme gecodeerde vorm. De sleutel voor deze gegevens is in het bezit van de onderzoekers en zal niet uit handen worden gegeven.

VRIJWILLIGHEID

Als u nu besluit af te zien van deelname aan dit experiment, zal dit op geen enkele wijze gevolgen voor u hebben. Als u tijdens het onderzoek zelf besluit uw medewerking te staken, zal dat eveneens op geen enkele wijze gevolg voor u hebben. Tevens kunt u 24 uur na dit onderzoek alsnog uw toestemming om gebruik te maken van uw gegevens intrekken. U kunt uw medewerking dus te allen tijde

(32)

staken zonder opgave van redenen. Mocht u uw medewerking staken, of achteraf, zij het binnen 24 uur, uw toestemming intrekken, dan zullen uw gegevens worden verwijderd uit onze bestanden en vernietigd.

VERZEKERING

Omdat dit onderzoek geen risico’s voor uw gezondheid of veiligheid met zich meebrengt, gelden de voorwaarden van de reguliere aansprakelijkheidsverzekering van de UvA.

NADERE INLICHTINGEN

Mocht u vragen hebben over dit onderzoek, vooraf of achteraf, dan kunt u zich wenden tot de verantwoordelijke onderzoeker, Drs. M. W. Heerdink, tel. 020-5256878, email: m.w.heerdink@uva.nl, adres: Weesperplein 4, 1018 AX Amsterdam, kamer 4.18. Voor eventuele klachten over dit onderzoek kunt u zich wenden tot het lid van de Commissie Ethiek, Dr. M. Rotteveel, tel. 020-5256713, email: m.rotteveel@uva.nl, adres: Weesperplein 4, 1018 XA Amsterdam. Dit onderzoek staat geregistreerd onder nummer 2014-SP-3852.

TOESTEMMINGSVERKLARING

Dit formulier hoort bij de schriftelijke informatie die u heeft ontvangen over het onderzoek waar u aan deelneemt. Met ondertekening van dit formulier verklaart u dat u de deelnemersinformatie heeft gelezen en begrepen. Verder geeft u met de ondertekening te kennen dat u akkoord gaat met de gang van zaken zoals deze staat beschreven in de informatiebrochure.

Als u nog verdere informatie over het onderzoek zou willen krijgen kunt u zich wenden tot de

verantwoordelijke onderzoeker, Drs. M. W. Heerdink, tel. 020-5256878, email: m.w.heerdink@uva.nl, adres: Weesperplein 4, 1018 AX Amsterdam, kamer 4.18. Voor eventuele klachten over dit onderzoek kunt u zich wenden tot het lid van de Commissie Ethiek, Dr. M. Rotteveel, tel. 020-5256713, email: m.rotteveel@uva.nl, adres: Weesperplein 4, 1018 XA Amsterdam.

(33)

“Ik heb de informatie gelezen en begrepen en geef toestemming voor deelname aan het onderzoek en gebruik van de daarmee verkregen gegevens. Ik behoud daarbij het recht om zonder opgaaf van reden deze instemming weer in te trekken. Tevens behoud ik het recht op ieder door mij gewenst moment te stoppen met het experiment.”

Aldus in tweevoud getekend:

Datum:

………... ………

naam proefpersoon handtekening

[ONDERZOEKER]

“Ik heb toelichting verstrekt op het onderzoek. Ik verklaar mij bereid nog opkomende vragen over het onderzoek naar vermogen te beantwoorden.”

Datum:

………... ………

(34)

Bijlage 2: debriefing

Na het experiment kregen de proefpersonen de volgende debriefing:

Je bent aan het einde gekomen van het experiment!

Voorafgaand aan het experiment is het daadwerkelijke doel van het onderzoek niet kenbaar gemaakt. Dit hebben we niet gedaan omdat dit de resultaten zou kunnen beïnvloeden.

Voor de Cyberball (of overgooi-) taak werd uitgelegd dat je met twee andere deelnemers een virtuele bal zou overgooien. Deze deelnemers waren echter geen bestaande personen maar werden in feite bestuurd door de computer.

Je werd willekeurig toegewezen aan één van de volgende drie condities:

1. uitsluiting (mensen die na twee keer de bal te hebben gekregen, de bal niet meer krijgen),

2. normaal-inclusie (mensen krijgen even vaak de bal als anderen) 3. of overinclusie (mensen krijgen meer de bal dan anderen).

Het doel van dit onderzoek was om te testen of afwijzing (de uitsluitingsconditie) mensen gevoeliger maakt voor sociale signalen van afwijzing en acceptatie.

Dit laatste werd gemeten met de tweede taak, waarin je Chinese tekens

beoordeelde. Deze tekens werden voorafgegaan door verschillende

gezichtsuitdrukkingen.

Er wordt gekeken naar het verschil in de beoordelingen van die tekens als gevolg van de gezichtsuitdrukkingen, en de conditie in het overgooi-spel.

Mocht je nog vragen en/of opmerkingen hebben, laat dit dan weten aan de proefleider!

Hartelijk dank voor je deelname!

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

[36] de test-hertest betrouwbaarheid van onder andere de gemiddelde snelheid en het NMU tijdens een reiktaak door gezonde proefpersonen waarbij gebruik gemaakt wordt van

Het Commissariaat stelt vast dat verzoeker geen eigen en rechtstreeks belang heeft dat hem voldoende onderscheidt van willekeurige andere personen (waaronder begrepen leden van

Naar aanleiding van het verzoek om handhaving van SHM is het Commissariaat een onderzoek gestart naar mogelijke overtreding van de artikelen 2.88b, eerste lid, 2.94, eerste lid,

De gemeenteraden van Culemborg, Vijfheerenlanden en West-Betuwe hebben het Commissariaat geadviseerd dat SPO-BCVW voldoet aan de eisen die de Mediawet 2008 stelt voor aanwijzing

Om in dit geval een overtreding van het verbod op sluikreclame als bedoeld in artikel 2.88b, derde lid, onder a, van de Mediawet te kunnen vaststellen, moet redelijkerwijs

Een aanvraag kan ingevolge artikel 4:5 lid 1 Awb buiten behandeling worden gelaten indien, voorzover hier van belang, de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wet-

Paus Franciscus zei voornemens te zijn niet alleen het gebruik van kernwapens, maar ook het bezit ervan – en daarmee dus ook de nucleaire afschrikking – af te wijzen?. Bij

Daarop volgend, weigering bouwvergunning op grond van artikel 44, sub c van de Woningwet 1991 (strijd met het bestemmingsplan), voor het in bovengenoemde aanvraag