• No results found

Het Snouck van Loosenpark te Enkhuizen: villapark voor arbeiders?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het Snouck van Loosenpark te Enkhuizen: villapark voor arbeiders?"

Copied!
64
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Het Snouck van Loosenpark te Enkhuizen: villapark voor arbeiders?

Masterscriptie

Docent: Dr. Gerrit Vermeer Deeltijd Kunstgeschiedenis UVA 30 oktober 2015

(2)

1. Voorgeschiedenis Snouck van Loosen p. 4-9 2. De architect C.B. Posthumus Meyjes sr. p. 9-16

3. De bouwgeschiedenis p. 16 3.1 De aanbesteding p. 16-17 3.2 Bouwbedrijf p. 17-18 3.3. De Bouwplaats p. 18-19 3.4 Bouwconstructie p. 20-21 3.5 Complexomschrijving p. 22-23 3.6 Stilistische beschrijving p. 24-47 4. Gebruiksfunctie p. 47-48 5. Verbouwingen/renovaties p. 48-51 6. Literatuuronderzoek p. 52-53 7. Vergelijkend onderzoek p. 53-58

8. Verschillen en overeenkomsten Snouck van Loosen/Agneta p. 58-59

9. Conclusie p. 59-63

Bijlagen p. 1-38

(3)

Het Snouck van Loosenpark in Enkhuizen staat bekend als een van de eerste sociale woningbouwprojecten van Nederland.1 In het park, dat in 1897 werd geopend, staan vijftig arbeiderswoningen en een opzichterswoning. Over de woningen en de architect Christiaan Posthumus Meyjes senior bestaan nog nauwelijks publicaties.2 Er zijn evenmin veel primaire bronnen overgeleverd. In het Snouck van Loosenhuis bevindt zich een beperkt aantal tekeningen (zie bijlage 2 met een compleet overzicht). Het NAI heeft slechts twee albums met tekeningen en teksten, die bovendien niet als een apart archief zijn bewaard doordat zijn zoon deze later heeft verzameld en van commentaar voorzien ‘ Zij, die deze twee albums zien, zullen zich met verwondering afvragen, waar de grote en zeer zware portefeuille nu wel gebleven is, waarin ieder architect de eigenhandig gemaakte schetsen, tekeningen, aquarellen, perspectieven e.d. opgeborgen heeft. Wegens ernstig ruimtegebrek ben ik (helaas) enige jaren geleden nl. gedwongen geweest, mijn vaders grote portefeuille plus diverse oude boeken en brochures op te ruimen’.3 De stukken zijn daarom als een door junior gedocumenteerde verzameling bijeengenomen en bij het archief van junior beschreven in deze inventaris. Het archiefmateriaal van Posthumus Meyjes senior heeft een geringe omvang, doordat de zoon veel vernietigd zou hebben.4 Hij heeft wel documentatie over zijn vader verzameld.5 Het nog aanwezige archiefmateriaal bleef bij toeval bewaard.

Tenslotte schijnen er nog twee klappers met tekeningen te zijn bij Vestia, voornamelijk van de verbouwingen. Het is echter onduidelijk waar deze zich bevinden, hoogstwaarschijnlijk in Hoofddorp bij een vestiging. Een aantal verzoeken tot inzage leverden niets op. Ook in het Westfries archief te Hoorn bevindt zich weinig tot niets over het Snouck van Loosenpark. De beeldbank bezit een dertien tal foto’s van tekeningen. Tenslotte bevindt er zich in het

1 Zie b.v. Wikipedia, Snouck van Looosenpark. Dorothee Voet heeft het over een in meerdere opzichten unieke plaats in de 19de eeuwse woningbouw voor arbeiders.

2 In het archief van het NAI bevindt zich een totaal overzicht van het belangrijkste werk van Posthumus Meyjes. Zie bijlage 1 met een opsomming van zijn belangrijkste werk.

3 C.B. Posthumus Meyjes junior, in de introductie op het overzicht dat hij samenstelde van het leven en de werken van zijn vader. Nai, Posx, 1974.

4 In het Snouck van Loosenhuis bevindt zich eveneens een deel van het archief, voornamelijk (originele) tekeningen, zie bijlage 2 voor de inhoud.

(4)

digitaal archief van de Vereniging Oud Enkhuizen een grote hoeveelheid foto’s, het bestek en een aantal artikelen en boeken.

Doel van deze scriptie is onderzoek te doen naar de bouw-, verbouwings- en gebruiksgeschiedenis van de woningen, een onderzoek naar alle relevante gegevens en het analyseren en interpreteren van die gegevens met als doel een zo compleet mogelijke documentatie van dit project te verzamelen, om bouw-verbouwings- en gebruiksgeschiedenis van het complex vast te leggen.6 Dat het complex belangrijke cultuurhistorische waarden vertegenwoordigt, blijkt uit de aanwijzing als rijksmonument. Deze waarde zal in dit werkstuk nader worden bepaald. Daarnaast hoop ik meer te weten te komen over de architect Christiaan Posthumus Meyjes senior, om de woningen te kunnen plaatsen in zijn oeuvre. Ik zal ook een nader onderzoek doen naar de opdrachtgever(s).7 Uitgangspunt in het onderzoek zal in eerste instantie het bouwwerk als zodanig zijn, in dit geval de eenenvijftig woningen, waarbij gekeken wordt naar materiaalgebruik en constructie. Maar de beschrijving van het gebouw alleen vertelt niet het hele verhaal. Ik kijk ook naar de functionele eisen in die tijd die weer leidden tot een bepaalde typologie, plaats en type, situering en structuur, er wordt ook gekeken naar de cultuurhistorische context, de architect en bouwstijl, bouw type en stedenbouwkundige aspecten met als uiteindelijke resultaat een contextuele waarde stelling waarbij de volgende vraag wordt beantwoord.8 Wat is de cultuurhistorische waarde, wat is het belang van het complex woningen als uitdrukking van de culturele en sociaaleconomische ontwikkeling in die tijd?

1. Voorgeschiedenis: Snouck van Loosen

Het park Snouck van Loosen heeft zijn ontstaan te danken aan een vermogen dat was bijeengebracht binnen de familie Van Loosen en aanverwanten. Als in 1585 de stad Antwerpen wordt ingenomen door Parma voor de Spaanse koning Philips II, kunnen de protestantse bewoners kiezen: of ze werden katholiek of ze 6 Zie richtlijnen voor bouwhistorisch onderzoek waarin een vijftal mogelijke doelen worden opgesomd.

7 En dan met name naar de beheerders van het fonds, waaruit de bouw is gefinancierd.

8 Zie Inleiding in de bouwhistorie, p. 64, waarin een onderscheid wordt gemaakt in tijd, plaats, vorm, functie en betekenis.

(5)

dienden de stad binnen twee jaar te verlaten. Jan van Loosen koos voor dat laatste en hij vertrok naar de Noordelijke Nederlanden, waar hij in Enkhuizen terecht kwam. Enkhuizen had sinds mei 1572 de Spaanse heerschappij van zich afgeworpen. Dat was zeker niet zonder slag of stoot verlopen: vijf maal eerder was geprobeerd ‘de sleutel van de Zuiderzee’ aan de prins te overhandigen. Uiteindelijk wisten de Enkhuizers zich zelf te bevrijden van de Spanjaarden en kozen zij als eerste stad in Holland voor de prins. In 1579 trouwde Jan van Loosen met Sijbrich Hendriksdochter. Jan van Loosen hield zich bezig met handel, scheepvaart en haringvisserij. In 1602 werd hij bij de oprichting van de VOC bewindhebber van de kamer Enkhuizen.De VOC bestond uit zes kamers in Amsterdam, Middelburg, Delft, Rotterdam, Hoorn en Enkhuizen. Het bedrijf werd geleid door bewindhebbers, met daarboven een centraal bestuur, de heren Zeventien genaamd.9 In 1793 trouwt Cornelia Petronella van Loosen met Samuel Snouck uit Leiden. Hij is luitenant ter zee, lid van de tweede kamer der Staten Generaal en ridder in de orde van de Nederlandse Leeuw. Het geslacht zet zich voort tot het jaar 1885 en de tussenliggende geslachten weten een immens bezit aan geld, boerderijen, huizen, landerijen en waardepapieren op te bouwen.

De bouw van het Snouck van Loosenpark is betaald door het Snouck van Loosenfonds, beheerder van de erfenis van Margaretha Maria Snouck van Loosen (23 juli 1807 - 30 oktober 1885), de laatst levende van zes (kinderloze) dochters van Cornelia Petronella van Loosen en Samuel Snouck.10 Margaretha Maria is vooral bekend geworden vanwege haar nalatenschap.11 Ze was de jongste van de zes dochters van het echtpaar Snouck van Loosen. Het gezin Snouck van Loosen woonde in het kapitale pand Dijk 50 in Enkhuizen. Van Margaretha’s vijf zussen zou er één jong overlijden (in 1811) en zouden er twee in het huwelijk treden (1828, 1835). Na de dood van haar vader in 1839 en haar moeder in 1846 bleef Margaretha in het huis aan de Dijk wonen met haar twee

9

Van de 17 leden van de Heren XVII dienden er 8 uit Amsterdam te zijn, 4 uit Zeeland, 1 uit Delft, 1 uit Rotterdam, 1 uit Hoorn, 1 uit Enkhuizen. De verdeling was vrij los gebaseerd op het kapitaal dat door de verschillende kamers was ingebracht bij de oprichting van de VOC. Het 17e lid werd bij toerbeurt afgevaardigd door Zeeland of één van de 4 kleine kamers. Op deze wijze werd voorkomen dat Amsterdam de absolute meerderheid zou krijgen.

10 Zie bijlage 4 voor de stichtingsakte van dat fonds 11 Zie bijlage 3 voor het testament.

(6)

ongetrouwde zusters, Anthonia Meynoutje (1795-1875) en Arnoldina Ursula (1803-1876). Voor zover bekend hielden de zusters zich vooral bezig met allerlei liefdadige en godsvruchtige werken in Enkhuizen. Zo stichtten ze aan de

Breedstraat 47 in 1862 een ‘inrichting tot het geven van godsdienstonderwijs, aldus de formulering in Margaretha’s testament. Dit kerkje had tot doel

kerkdiensten en een kinderkerk aan te bieden voor hen die geen stoelen-of collectegeld konden betalen. De voorganger was iemand met een godsdienstige roeping, die de benodigde studie niet kon betalen.12 Vanaf dat moment werd de relatie met het protestants kerkbestuur problematisch, men liep inkomsten mis en er werden kerkdiensten gehouden door godsdienstonderwijzers, waar het geen vat op had.13 Eveneens in 1862 werd aan de Westerstraat een naaischool opgericht. In 1876 stierf Margaretha’s laatst overgebleven zuster, Arnoldina Ursula. Aangezien ook haar getrouwde zusters kinderloos waren overleden, was zij nu de laatste Snouck van Loosen en kwam het aanzienlijke familievermogen in zijn geheel bij haar terecht. Margaretha Maria Snouck van Loosen stierf eind oktober 1885, op achtenzeventigjarige leeftijd.14 In haar testament was onder andere ook vermeld dat zij de wil had tot het bouwen en onderhouden van arbeiderswoningen: ‘Zoo de inkomsten van het fonds het toelaten en het stedelijk Bestuur van Enkhuizen, daartoe gronden wil afstaan, zal men kunnen overgaan tot het bouwen van arbeiderswoningen. Elke woning van behoorlijke grootte en ruimte, met drie dubbele slaapplaatsen en voldoende regenwaterbak. Deze woningen voor lage prijzen te verhuren aan gezinnen die door duurzame arbeidzaamheid en goed gedrag, boven anderen uitmunten. Omtrent het besteden der rente van dit fonds, verzoek ik de Heeren G. Wendelaar en W. Lakenman, voor hunne opvolgers zoodanige bepalingen te maken, als volgens hun oordeel noodig en nuttig zijn kunnen’, staat in het testament van Margaretha Maria.15 In 1893 deed het Snouck van Loosenfonds een verzoek aan de gemeenteraad van Enkhuizen voor de aanschaf van twee en een halve hectare grond voor de bouw van eenenvijftig arbeiderswoningen. We

12 W. Van Leeuwen, Snouck van Loosen.. (en wat nog meer?), gepubliceerd in Steevast, 1980.

13 P.M. Rooker, Gister is Voorbij, artikel uit het digitale archief van de Vereniging Oud Enkhuizen. Originele publicatie: P.M. Rooker, Gister is Voorbij, 1978, p. 29.

14 Vries, E.C. en H.G. de. Enkhuizer Wetenswaardigheden, waarin met name raadsnotulen, de Enkhuizer Courant en het archief van notaris J. Pan worden gebruikt bij de beschrijving van de geschiedenis van het Snouck van Loosenpark.

(7)

kunnen alleen maar gissen naar de werkelijke intenties om deze woningen te bouwen. Er bestond namelijk in die tijd geen industriële bedrijvigheid van enige betekenis in Enkhuizen. De complete bedrijvigheid bestond uit een scheepswerf, twee schuitenmakerijen, een houtzaagmolen, een lijnbaan, twee zeilmakerijen, een mout- en korenmolen, een gasfabriek, een sigarenfabriek, een

borstelfabriek en een lakstokerij en vier ansjoviszouterijen. Geen enkele van deze bedrijven had meer dan tien arbeiders in dienst. Gemeenteverslagen uit 1892 beschouwen dat jaar als een nieuw dieptepunt van industriële

bedrijvigheid. Het stuk grond dat de stichting op het oog had, betrof de gedempte Nieuwe Haven (zie afb.16 ).16 Toen in de 19de eeuw verschillende binnenhavens overbodig bleken te zijn, werd tot demping hiervan besloten. De heren W. Lakenman (tevens raadslid) en G. Wendelaar, beheerders van het fonds waren van mening dat er toch behoefte bestond aan goede, betaalbare

huurwoningen. Met tien tegen één stemmen ging de raad akkoord met de verkoop van het stuk grond van twee en halve hectare. Bij haar dood liet Margaretha Maria Snouck van Loosen een vermogen na van ruim acht miljoen gulden in waardepapieren en onroerende goederen. Bij gesloten testament, een geheel eigenhandig geschreven testament, legateerde zij tegen de twee miljoen aan individuele personen (enkele familieleden,

vrienden, personeel) en instellingen, waaronder de naaischool en het schooltje voor godsdienstonderwijs. Geld en goederen kwamen terecht bij armen van zo ongeveer elke religieuze afkomst. Wat er na aftrek van de legaten en de kosten van de afwikkeling van het testament overbleef, was bestemd voor een op te richten fonds ‘tot weldadige doeleinden’. Dat fonds, zo bepaalde het testament, moest beheerd worden door twee commissionairs in effecten, Wander

Lakenman uit Enkhuizen en Gerrit Wendelaar uit Amsterdam. Deze heren waren bovendien, samen met mr. D. van Akerlaken, toenmalig lid van de eerste Kamer, aangewezen als de executeurs van het testament. De uitvoering van het testament ging niet zonder slag of stoot, wat blijkt uit de volgende tekst: ‘Ter laatste instantie is thans uitspraak gedaan in zake de erflating Snouck van Loosen, die over ettelijke millioenen loopt, ten gunste van de Heeren Lakenman en Wendelaar. De aanzienlijke Snouck van Loosen-stichting hier ter stede, deftig en prachtvol ingericht, blijft dus, en zal binnenkort door de rechthebbenden betrokken worden. Een groot deel van het kapitaal blijft hier; naar men ons

16 Voor dat deze grond bouwrijp was, moesten eerst sloten worden gedempt en het terrein worden opgehoogd op kosten van het Fonds.

(8)

verzekert zal ook een gedeelte worden besteed voor den aanbouw van vijftig werkmanswoningen. Vele familieleden, die zich in deze quaestie arm hebben gepleit, ontvingen niets’.17 Gelet op de hoogte van de erfenis hoefde het ook geen verrassing te zijn dat het testament van Margaretha Snouck van Loosen aangevochten werd, onder meer door de familie Snouck. Dat had ook te maken met de wijze waarop de beheerders de bereddering van de nagelaten boedel aanpakten. Zij gedroegen zich als erfgenamen, terwijl ze volgens het testament slechts als executeurs en beheerders van het op te richten fonds optraden. De Hoge Raad kwam er, zoals gezegd in 1893 aan te pas om het testament nog eens te bevestigen.18 Er vonden ook andere onverkwikkelijke gebeurtenissen plaats rond de afwikkeling, zoals de nogal overhaaste verkoop in 1886 van de hele inboedel van Margaretha’s huis.19 Een deel van het pand diende namelijk plaats te maken voor nieuwbouw voor de Snouck van Loosenstichting. In 1890 kwam het Snouck van Loosenfonds tot stand, dat volgens de stichtingsakte recht had op de resterende circa zes miljoen gulden uit de nalatenschap.20 Eveneens volgens wens van Margaretha Snouck van Loosen ‘verrees in 1890-'92 aan de achterzijde een bejaardentehuis (H.J. Schimmelstraat 3) voor acht dames uit de fatsoenlijke stand’, dat als bejaardenhuis tot 1998 dienst zou blijven doen. Dit tweelaagse gebouw met souterrain is ontworpen in

neorenaissance-stijl door C.B. Posthumus Meyjes. Uit dezelfde tijd stammen op de binnenplaats het tuinhuis in chaletstijl en het prieel met cementrustiek (firma F.J. Moerkoert). Verder ontwierp Posthumus Meyjes ook het in

neorenaissance-stijl uitgevoerde koetshuis annex stal en twee dienstwoningen (Dijk 50; 1890).

De ‘inrichting’ voor godsdienstonderwijs bestond waarschijnlijk niet lang meer en de naaischool werd in 1929 een Vrouwen Arbeidsschool. Een blijvende bijdrage van het Fonds aan de stad Enkhuizen is het Snouck van Loosenpark. Ook dit is de realisatie van een wens van Margaretha Snouck van Loosen, namelijk dat het Fonds arbeiderswoningen ‘van behoorlijke grootte’ zou bouwen.21 In 1895 werd de eerste steen gelegd voor de een en vijftig in een 17 De Standaard te Enkhuizen d.d. 10-05-1893

18 De Standaard te Enkhuizen d.d. 10-05-1893

19 Op het internet circuleren artikelen over mogelijk wanbeleid van de fondsbeheerders 20 Zie bijlage 3

(9)

park gesitueerde woningen. Bij de officiële opening in 1897 klonk een ‘Snouck van Loosenpark-mars’. Op 9 augustus 1896 meldt de Enkhuizer Courant dat voor rekening van het Snouck van Loosenfonds in de nieuwe Rietdijk een huis en erve van J.C. de Groot is aangekocht om aldaar een ziekenhuis te doen verrijzen. Deze De Groot was de hoofdopzichter zowel bij de bouw van de Snouck van Loosen-stichting, het tehuis voor alleenstaande vrouwen als van het park. In 1900 kwam het ziekenhuis, gefinancierd door het Snouck van Loosenfonds, gereed. De Groot vervulde ook bij de bouw hiervan de rol van hoofdopzichter. Het is de vraag of dit beantwoordde aan de wensen van de erflaatster, die in haar testament had laten vastleggen dat het Fonds nimmer gebruikt mocht worden voor ‘stedelijke uitgaven, gebouwen of inrichtingen’.22 Het zou kunnen dat men hiermee doelde op speculatie of belegging in onroerend goed. Daarnaast leek er sprake van belangenverstrengeling, gevoed door het feit dat het bouwen van een ziekenhuis een initiatief betrof van de echtgenote van Wander Lakenman, toen nog beheerder van het Fonds. En ook hier werd Posthumus Meyjes uitgenodigd als architect.

In de jaren 1904-1905 maakte de Amsterdamse commissionair in effecten, Willem Gerrit Wendelaar, ook voor zichzelf gebruik van de diensten van C.B. Posthumus Meyjes, zijn achterneef. Door hem liet hij zijn buitenplaats Stameren bouwen (zie afb.1). Het stuk grond dat daarvoor werd aangekocht lag tegen de oostflank van de Heuvelrug. Tegelijk met het landhuis werd in dezelfde stijl het koetshuis gebouwd dat zichtbaar is vanaf de Amersfoortseweg. De combinatie van de witgepleisterde muren met donkergroene gevelbetimmeringen, een ruim dak overstek, steekkappen en dakkapellen van verschillend formaat geeft het huis een chaletachtig aanzien. De situering en indeling van de vertrekken in dit landhuis is kenmerkend voor de werkwijze van Posthumus Meyjes. De kamers waar men het meest verbleef waren naar het oosten en het zuiden gericht, zoals de salon met de serre. Op het noorden lagen de vertrekken met een werkfunctie, zoals de eetkamer, de studeerkamer, de keuken met provisiekamer en de bijkeuken. De scheiding tussen bewoners en personeel was gewaarborgd door twee afzonderlijke trappenhuizen. De combinatie van een centrale hal met grote schouwen en aangrenzend een monumentaal trappenhuis paste de architect ook in andere villa’s en landhuizen toe.

(10)

afb. 1 Villa Stameren

Het Snouck van Loosen Fonds verarmde intussen in de loop van de

twintigste eeuw, enerzijds door de oplopende inflatie (het bedrag vastgezet voor het leven tegen 2,5%), anderzijds door steeds maar stijgende kosten van

onderhoud, en in 1960 werd het ziekenhuis verkocht. In 1977 deed het Fonds het Snouck van Loosenpark voor drie miljoen gulden over aan de gemeente Enkhuizen. Het opzichtershuis bleef buiten deze transactie, doordat het niet als sociale woningbouw kon gelden. Het Park, dat in 1981 de status van

rijksmonument kreeg, werd zoals reeds eerder vermeld, in 1983-1984 geheel gerenoveerd. De woningen in het Park kwamen later in bezit van een

woningbouwcorporatie. In de jaren negentig van de twintigste eeuw beheerden Wander van Leeuwen, aangetrouwde familie van Lakenman, en nog steeds een Wendelaar (derde generatie) het Stichting Snouck van Loosenfonds. De door Margaretha Snouck van Loosen gewenste ‘weldadige doeleinden’ waren ondertussen door het geslonken fonds niet meer realiseerbaar. In 1999 verenigden de Erven van Loosen zich om te komen tot redding en eerherstel van het fonds Snouck van Loosen en om de bedoelingen van de oorspronkelijke erflaatster weer inhoud te geven.23 Volgens hen was het Fonds verworden tot ‘een waardeloos beleggingsfonds’. Zo bleef er van de bedoeling van Margaretha Maria van Loosen niets meer over. Een poging om van haar voormalige

woonhuis een stadsmuseum te maken, mislukte in 2005 vanwege gebrek aan 23 Zo worden de beheerders nalatigheid en wanbeheer verweten

(11)

gemeentelijke middelen. Feit blijft dat haar naam, of ten minste die van haar familie, nog zeer aanwezig is in Enkhuizen: het Park, het Fonds en haar huis aan de Dijk zijn alle getooid met de naam Snouck van Loosen. En nog steeds is er een Stichting Snouck van Loosen Inrichting voor Godsdienstonderwijs en draagt het ondertussen herbestemde ziekenhuis nog deze naam. Het is duidelijk dat het testament de opvattingen van Margaretha en waarschijnlijk ook van haar twee zussen weerspiegelt. Van de lokale bestuurders en kerkbesturen, die wars waren van een sociale aanpak, verwachtten ze weinig. Als leden van de hogere stand zijn ze het als hun plicht gaan zien verder verval van Enkhuizen te

voorkomen. Na het uitsterven van de familie Snouck van Loosen moest het familiekapitaal worden ingezet om sociale voorzieningen tot stand te brengen en betaalbaar te houden. Daartoe werd Het Snouck van Loosen Fonds

opgericht. Het testament kwam op het juiste moment. Het jaar 1885 vormde voor Enkhuizen het dieptepunt van een al lang lopende crisis. Het Snouck van Loosen Fonds stimuleerde met zijn activiteiten de lokale economie en prikkelde andere investeerders. Na 1895 kwam ook de lokale overheid in actie:

woningverbetering, het aanleggen van nutsvoorzieningen en een betere

gezondsheidszorg. Of de bouw van het toentertijd imposante Snouck van Loosen ziekenhuis (1900) conform de wil van Margaretha Maria was is de vraag. Het werd een stedelijke inrichting waarop ook de lokale overheid invloed kreeg. De beheerders van het fonds W. Lakenman en G. Wendelaars volgden bij dit project ook eigen ambities. Het testament kwam op het juiste moment. Het jaar 1885 vormde voor Enkhuizen het dieptepunt van een al lang lopende crisis. Het Snouck van Loosen Fonds stimuleerde met zijn activiteiten de lokale economie en prikkelde andere investeerders. Na 1895 kwam ook de lokale overheid in actie: woningverbetering, het aanleggen van nutsvoorzieningen en een betere gezondsheidszorg. Of de bouw van het toentertijd imposante Snouck van Loosen ziekenhuis (1900) conform de wil van Margaretha Maria was is de vraag. Het werd een stedelijke inrichting waarop ook de lokale overheid invloed kreeg. De beheerders van het fonds W. Lakenman en G. Wendelaars volgden bij dit project ook eigen ambities. De bouw van het ziekenhuis en de andere Snouck van

Loosen voorzieningen gaven de inwoners van Enkhuizen het gevoel dat er betere tijden waren aangebroken. De naam Snouck van Loosen werd een begrip in Enkhuizen. Margaretha Maria werd na haar ‘stille leven’ een geroemde vrouw.

(12)

2. De Architect C.B. Posthumus Meyjes sr.

Architect Christiaan Bernard Posthumus Meyjes senior werd geboren in Eemnes-Buiten op 11 juni 1858 als zoon van een Nederlands hervormde dominee.24 Na de lagere en technische school volgde Posthumus Meyjes een opleiding aan de Polytechnische School te Delft, waar hij studeerde onder professor Eugen Gugel (1832-1905).25 Vooral het contact met hem zorgde ervoor dat hij in aanraking kwam met de architectuur van de neorenaissance. Andere leermeesters waren A.N. Godefroy (1822-1899) en W.A. Froger (1812-1883). De loopbaan van Posthumus Meyjes valt grofweg uiteen in drie periodes, waarin hij zich van diverse stijlen bediende. Direct na zijn studie in 1880 tot aan 1887 was Posthumus Meyjes in dienst bij de Hollandsche IJzeren Spoorweg Maatschappij, waar hij werkte onder D.A.N. Margadant. Het oudste bekende werk van Posthumus Meyjes betreft een ontwerp voor een verenigingsgebouw voor de planten- en vogeltuin in Arnhem, 'Phoenix' genaamd, dat hij samen met T.J. Bremmer ontwierp.26 Het ontwerp kwam echter niet tot uitvoering. Men koos voor dat van B.J. Ouendag. In deze periode ontwierp hij in 1883 het hoofdkantoor van de Spoorweg Maatschappij aan de Droogbak (afb.2) te Amsterdam, een jaar later gevolgd door het spoorwegstation van Delft, de eerste uitgevoerd in een ‘mengsel van internationaal eclecticisme en Hollandse neorenaissance vormen’27 en het station in Delft in ‘een vrije uitbundige neorenaissancestijl.’ Tijdens de tweede periode van ongeveer 1887 tot 1919 vestigde Posthumus Meyjes zich als zelfstandige architect in Amsterdam. Hij is dan onder andere werkzaam als huisarchitect van de Nederlandse Hervormde gemeente in Amsterdam, waardoor hij de zorg krijgt over zeventien kerken en bijbehorende gebouwen. Deze functie vervulde hij met tal van medewerkers, waaronder A. Redert (supervisie kerken), J.W. Strebe (algemeen hoofdopzichter), R. Jellema en J.J. Bolderhey, waardoor het bureau in 1909 negen personen telde. Het eerste belangrijke werk als zelfstandig architect in deze periode is het Diaconie Weeshuis (1889) aan de Amstel in Amsterdam. 24 dit overzicht is deels gebaseerd op de inleiding van D.C. Posthumus Meyjes, 'C.B. Posthumus Meyjes als bouwmeester van Protestantse kerken', Leiden 1986.

25 De eerste hoogleraar aan de TU Bouwkunde auteur van Geschiedenis van de bouwstijlen. 26 Zie voor een niet volledige opsomming van zijn werk bijlage 1

(13)

Afb. 2

Het meest bijzondere werk in deze periode

is de bebouwing die in de plaats kwam van de Nieuwezijds Kapel op een krap perceel tussen het Rokin en de Kalverstraat. De middeleeuwse kapel werd in 1908 wegens bouwvalligheid gesloopt en vervangen door een kapel met centrale aanleg en koepel, die aan drie zijden werd ingesloten door winkels en woningen. Het nog bestaande complex is ‘uitgevoerd in een eclectische trant, met vormen ontleend aan de

(14)

toenmalige werken van H.P. Berlage- en aan de rondbogenstijl’.28 Voor de hervormde gemeente bouwde Posthumus Meyjes senior nog drie kerken, waarvan een in Utrecht, namelijk de Nieuwe Kerk uit 1910 aan de Bollenhofstraat, de eerste kerk in Utrecht die meteen als Hervormde kerk verrees. Daarnaast in Amsterdam de Prinsessekerk aan de Schaepmanstraat uit 191829 en de Oranjekerk uit 1900 aan de Van Ostadestraat/Van der Helsstraat.30 Zijn kerken waren weinig vernieuwend, eerder degelijk en sober, zonder decoratie, nooit erg groot maar wel met veel zitplaatsen. Allemaal hadden ze gaanderijen en dakruiters. Ook was hij betrokken bij verschillende restauraties en verbouwingen. Zo voorzag hij de Nieuwe Kerk te Amsterdam, die hij al sinds 1894 onder zijn hoede had als architect van de Hervormde kerk, in 1912 van een ‘controversiële, gotische westgevel die meer in overeenstemming moest zijn met het overwegend laatgotische karakter van de kerk’.31 In deze periode bouwt hij ook het Snouck van Loosenpark en in een sobere neorenaissance stijl het ziekenhuis in Enkhuizen dat in eerste instantie slechts ruimte bood aan zestien patiënten. Hoewel hij in deze tijd trouw bleef aan de neorenaissance32, hanteerde hij afhankelijk van de opdrachtgever en het gebouwtype ook een op ‘Berlage geïnspireerde trant en een moderne rondbogenstijl, alsook een sober, monumentaal classicisme teruggaand op zeventiende en achttiende-eeuwse voorbeelden’.33 Met name zijn werk uit het laatste kwart van de negentiende eeuw vertoonde een ‘hang naar een meer exotische, pittoreske architectuur’.34 Deze valt vooral af te lezen in de door hem ook toegepaste chaletstijl. Deze borduurde voort op Zwitserse voorbeelden van houtbouw in vakwerkconstructie met geveldelen in schijnvakwerk met metselwerkinvulling en ver overstekende daken met houtsnijwerk versierd. Veelal kenmerken zijn gebouwen in deze stijl zich door toevoegingen als erkers, houten balkons en torentjes. In Nederland

28 Zie zoeken.nai.nl/CS/persoon/2519. In de architectuurhistorische literatuur staat het eclecticisme bekend als een bouwpraktijk die verschillende motieven uit het verleden heropneemt en deze gebruikt voor de creatie van een nieuw ontwerp. Het Amsterdamse Rijksmuseum is een voorbeeld van die ontwerppraktijk.

29 Gesloopt in het najaar van 1982

30 Tussen 1998 en 2000 gerestaureerd en herbestemming gekregen 31 Zoeken.nai.nl/CS/person/2519

32 Vincent van Rossem spreekt van een neorenaissance met een uitheems accent in De stad Gebouwd. 33 Zoeken.nai.nl/CS/person/2519

(15)

zien we vooral toepassingen van dergelijke stijlelementen in neorenaissance ontwerpen. Deze chaletstijl gebruikte hij bijvoorbeeld voor de huishoudschool in het Vondelpark uit 1895 (zie afb.3 ).35 Posthumus Meyjes ontwierp recht tegenover een van de hoofdingangen van het park een ten opzichte van de rooilijn terugliggend, vrijstaand pand met een souterrain en drie verdiepingen en een houten kapverdieping onder een schilddak. Een hardstenen trap onder een lessenaar dak leidt naar de ingang op de hoofdverdieping, die nog eens extra nadruk krijgt door een houten balkon over de gehele breedte van de eerste verdieping met in de midden travee een eveneens houten loggia onder een overstekende daklijst. Boven de vensters van de eerste verdieping bevinden zich twee gevelstenen waarin gebeiteld staat: 'Amsterdamsche Huishoudschool'. Het pand wordt door Bureau Monumenten en Archeologie gewaardeerd vanwege de ‘karakteristieke combinatie van vakwerk en chaletstijl en het feit dat het deel uitmaakt van de beeldbepalende, open bebouwing langs het Zandpad’.36 Van Rossem merkt terecht op dat bij de ‘keuze voor bepaalde stijlvormen, ook de aard van de opdracht een belangrijke rol speelde’.37 Zo is de Oranjekerk in de van der Helststraat uit 1899 duidelijk een rationalistisch ontwerp, met een minimale toepassing van historiserende detaillering. De arbeiderswoningen in de Willemsstraat 65-67 (zie afb.4 )38 zijn ‘zelfs voor honderd procent zakelijk’.39 De Christelijke school aan het Wognummerplantsoen 2-4 te Amsterdam (1925) in kubistisch-expressionistische stijl zou ook door hem ontworpen zijn.40 In 1898 kreeg Posthumus Meyjes opdracht van W. Spakler41 om vier arbeiderswoningen te ontwerpen voor de 35 Is thans een Stayoke

36 Arcam Architectuurgids. 37 Vincent van Rossem, zie noot 32

38 Monument vanwege cultuurhistorisch belang. 39 Vincent van Rossum, zie noot 32

40 Ronald Stenfert e.a. Monumenten in Noord-Holland

41

Woningmaatschappij Oud-Amsterdam N.V., ook wel bekend als Bouwmaatschappij Oud-Amsterdam, was een filantropische bouwmaatschappij, die op 25 oktober 1898 werd opgericht in Amsterdam door Johanna ter Meulen en suikerraffinadeur W. Spakler, met als doel betaalbare arbeiderswoningen te bouwen om zo een einde te maken aan de schrijnende leefomstandigheden van arbeiders in de Amsterdamsevolksbuurten,.

(16)

Egelantiersstraat 110. Voor de Willemsstraat 65-67 liet Spakler hem een klein complex met 23 arbeiderswoningen tekenen. Opmerkelijk is dat de architect deze woningen zo krap ontwierp, met per pand twee woningen per bouwlaag gescheiden door een lichtplaats, dat ze meteen na oplevering al werden bekritiseerd als veel te klein. In 1905 begon de bouw van het door Posthumus Meyjes ontworpen Catharinahofje aan de Overtoom in Amsterdam. Het staat op de toenmalige grens tussen Amsterdam en het later geannexeerde Nieuwe Amstel, wat te zien is aan de opvallende sprong in de rooilijn. Posthumus Meyjes liet de voorgevel mee verspringen, waardoor de gevelwand aan beide zijden aansluit op het hofje. Vanwege de Nederlands Hervormde achtergrond van de opdrachtgevers, werd het hofje in een zeer sobere neorenaissancestijl met topgeveltjes ontworpen.

afb. 3 Vondelpark

afb. 4 Willemsstraat 65-67

In 1916 vestigde Posthumus Meyjes zich te Huis ter Heide bij Zeist. Zijn grote werk uit deze periode betreft zijn prijsvraagontwerp voor een uitbreiding van de Nederlandsche Bank aan de Oude Turfmarkt te Amsterdam. Posthumus Meyjes kwam met een monumentaal plan in een neobarokke stijl met een dubbele entreepartij. De bouw op deze plaats ging uiteindelijk niet door. Vanaf deze tijd waren Posthumus Meyjes' werkzaamheden niet echt scheppend meer. Hij

(17)

aanvaardde in Zeist nog wel de functie als voorzitter van de welstandscommissie en adviseerde bij restauraties, onder andere bij die van de Oude of Sint-Nicolaaskerk in Amsterdam in 1920. In 1919 werd Christiaan Bernard Posthumus Meyjes junior (1893-1974), zijn zoon, compagnon en kreeg het bureau de naam Bureau Posthumus Meyjes en zoon. Posthumus Meyjes overleed op 27 oktober 1927 nadat een werkbezoek aan de Utrechtse Domkerk met een beklimming van de domtoren hem fataal werd. Posthumus Meyjes was een typische vertegenwoordiger van de laatnegentiende-eeuwse architecten die hun eigen richting probeerden te vinden in een sterk veranderde maatschappij en architectuurdiscussie. Ondanks zijn hoge productiviteit, bleven zijn werken altijd in de schaduw staan van de ‘grootten’ uit zijn tijd zoals H.P. Berlage en K. de Bazel. In zijn stijlgebruik behoorde hij zeker niet tot de vernieuwers. De ‘classicistische en, meer specifiek, renaissancistische architectuurtaal bleven gedurende zijn loopbaan het uitgangspunt vormen, met enkele uitstapjes naar de Berlage- en zakelijke rondbogenstijl’.42 Door zijn vaste aanstelling bij de Nederlandse hervormde kerk in Amsterdam, gecombineerd met een trouwe kring van opdrachtgevers, hoefde Posthumus Meyjes ook geen stelling te nemen ten aanzien van de eigentijdse ontwikkelingen in de architectuur. Desalniettemin gebruikte hij zijn bekendheid en deelname aan tal van invloedrijke publieke organen en commissies om zijn stem te laten horen. Zo was hij medewerker van het weekblad de Amsterdammer, van 1883 tot 1887 hoofdredacteur van de Opmerker, in 1885 secretaris van Architectura et Amicitia, voorzitter van de Maatschappij tot Bevordering der Bouwkunst afdeling Amsterdam in Amsterdam in 1893. Tevens redacteur van het

Bouwkundig Weekblad, redacteur in 1893, voorzitter van de Honorarium

Commissie Maatschappij tot Bevordering der Bouwkunst in 1908. In 1898 werd hij als blijk van eer benoemd tot Officier de l'Instruction Public tijdens de Wereldtentoonstelling van Parijs in 1889. Ook politiek gezien was hij erg actief. Zo was hij lid van de Christelijke Historische Unie, kwam hij in 1906 in de Amsterdamse gemeenteraad en bracht hij het tot lid van de provinciale staten Noord-Holland. Als gemeenteraadslid maakte hij zich hard voor het behoud van de monumentale binnenstad. Zo verzette hij zich sterk tegen het plan om de Reguliersgracht te dempen. In 1907 richtte hij de Raad van Arbitrage voor de Bouwbedrijven in Nederland op en tenslotte in 1918 was hij lid van de 42 Zoeken.nai.nl/CS/person/2519

(18)

Rijksmonumentencommissie, samen met onder andere De Bazel en Berlage. In een memoriam kwam hij naar voren als ‘een man van onkreukbare eerlijkheid, volhardend, betrokken, weloverwogen, toegewijd en het geschonken vertrouwen waard’.43 En tenslotte blijkt zijn sociale betrokkenheid in zijn aandacht voor de leefomstandigheden in de steden niet alleen uit zijn gebouwen in het algemeen. Hij was tevens voorzitter van de Commissie over de Gasthuizen en lid van het Burgerlijk Armenbestuur Amsterdam.

3. De bouwgeschiedenis

3.1 De aanbesteding

Het grondwerk van het Snoeck Van Loosenpark begon op 16 maart 1894. Een jaar later, op 19 april 1895, vond de aanbesteding plaats van de gebouwen. (zie afb. 5) Met de laagste aanbieding kwam de Nederlandse Aannemingsmaatschappij uit Gouda. Deze bedroeg fl. 310.000,- De opdracht behelsde ‘Het bouwen van twee stuks enkele arbeiderswoningen, waarvan een links en een rechts, het type A.; van acht blokken ieder van twee woningen, waarvan zes met gelijke funderingen (type B1) en twee met diepere funderingen (type B2), van drie blokken, ieder van vier woningen, met verschillende funderingen (type C), van twee blokken, ieder van vier woningen, met verschillende funderingen, het type D; van een blok van acht woningen, het type E. En het bouwen van een blok van vier woningen, het type F’. 44 Tevens moeten er regenbakken, putten, riolen voor de woningen en het park worden gemaakt. Daarnaast moeten er bijvoorbeeld een gemetselde balustrade op het brugje in het park komen, een afsluithek langs de stationsweg en een bestraat trottoir langs die zelfde stationsweg. Tenslotte vermeldt het bestek [?] het bouwen van een vrijstaande opzichterswoning, tevens werkplaats en kantoor. Het bestek noemt ook uitdrukkelijk eenheidsprijzen in par. 211. In die bewuste lijst staan aangegeven de prijzen van de materialen per resp. m2 of m3, kg of de werkzaamheden per uur. Tot op de kleinste details is alles geregeld, zo blijkt uit dat bestek dat de sjouwer of aardwerker zelfs 0,17 en de timmerman of ander ambachtsman zelfs 0,19 cent per uur krijgt.

43 B.J. Ouendag. In memoriam in het Bouwkundig weekblad, november 1922 44 Het bestek, p.2

(19)

3.2 Bouwbedrijf

De Nederlandse aannemingsmaatschappij te Gouda diende rekening te houden met voor die tijd een aantal bijzondere voorwaarden. Zo gold als aanvullende eis de aanwezigheid van goed drinkwater, voldoende 'reine privaten' en een verbandkist op de bouwplaats. Tevens was iedere bouwvakker verzekerd tegen ongevallen. In het bestek staat dat ‘ iedereen die zich op het werk bevindt gedurende de gehele duur van het werk dient verzekerd te zijn’45 en de betaling van 14-16 cent per uur was hoog voor die tijd. Er gold zelfs een minimumloon. Opvallend was tevens de bepaling dat ‘ingeval het ongeluk tijdelijke onbekwaamheid tot werken tot gevolg heeft, de werkman de som van f 1,= voor elke dag dat werken hem onmogelijk is, wordt uitbetaald’.46 De opzichter of onderbaas kreeg zelfs f 3,- per dag. Op 19 mei 1895 start het heiwerk en de eerstesteenlegging vindt plaats op 18 juni van dat jaar, door de dochter van de beheerder van het Snouck van Loosenfonds, Theodora Lakenman. Zes jaar voor het voor de volkswoningbouw zo belangrijke jaar 1901 vanwege de invoering van de Woningwet op 1 januari het jaar er op werd het Snouck van Loosenpark gesticht en twee jaar daarna vond de opening plaats. Als hoofdopzichter trad, zoals reeds eerder vermeld J.C. de Groot op.

45 Par. 206 van het bestek, p. 97. 46 Par. 206 van het bestek, p. 97.

(20)

Afb. 5

3.3 Bouwplaats

Het terrein dat de gemeente na drie jaar afstond,47 was twee en halve hectare groot en lag gunstig vlakbij het station aan de zeezijde van de stad (zie afb. 6, 24, 25 en 26). Om de grond bouwrijp te maken, moesten er door de lage

ligging, eerst sloten worden gedempt en moest het terrein een flinke ophoging, ondergaan op kosten van het fonds. Het benodigde zand kwam uit de Zuiderzee. In het zogenaamde Krabbersgat voor de stad. Men sloeg daarbij twee vliegen in een klap: er door het uitbaggeren van het zogenaamde blauw zand48 werd het vaarwater in het Krabbersgat verruimd. In totaal ging dat om 40.000 m3 zand. Tijdens de 16de eeuw werden verscheidene havens aangelegd, waarvan er nog 47 De gemeente wilde aanvankelijk helemaal niet meewerken aan de realisatie van het park. In de

raadsvergadering van 17 juli 1893 worden drie bezwaarschriften ingediend, die door de raad niet ontvankelijk worden verklaard. Deze bezwaren hadden alle te maken met bereikbaarheid van hun bezittingen van de indieners.

(21)

een aantal zijn. In de periode 1593-1600 werd ter plaatse van het plangebied, de Oude Buys Haven aangelegd tijdens de grote stadsuitbreiding van Enkhuizen (Afb.26, nr.7). Een “Buis” was een vissersschip. De havens in Enkhuizen lagen doorgaans vol met haringschepen. De havens van Enkhuizen en de vaargeulen die Enkhuizen met de Noordzee verbonden, verzandden en slibden echter geleidelijk aan dicht onder invloed van de getijdenbewegingen van de zee. Het uitdiepen daarvan vanaf 1591 bracht hoge kosten met zich mee die de

financiële draagkracht van de stad al gauw te boven gingen. Eind 17e eeuw werd de stad daardoor steeds slechter bereikbaar voor grote handelsschepen. De handel concentreerde zich hierdoor steeds meer op Amsterdam. Aan het einde van de 19e eeuw neemt de bedrijvigheid in de stad weer toe, door toenemende landbouwproductie, verbetering van de toegankelijkheid van de havenmond en vanwege de betere bereikbaarheid door aanleg van de

spoorwegverbinding Zaandam-Enkhuizen (1885) en de daarop aansluitende veerdiensten op Stavoren en Urk. Op korte afstand van het oude centrum wordt het station aangelegd door de Nieuwe Buyshaven te dempen. Aan de noordzijde werden de Vissershaven en de Krabbershaven gedempt en veranderd in

plantsoenen (1885) en aan de zuidzijde kwam ter plaatse van de gedempte Oude Buishaven en een gedeelte van de Nieuwe Haven het Snouck van Loosenpark tot stand (1895-'97). Het resterende deel van de Nieuwe Haven vergrootte men tot Buitenhaven (1887).

(22)

Afb. 6 Enkhuizen rond 1900

3.4 Bouwconstructie

Voor alle woningen en andere werken waren paalfunderingen nodig. Proefboringen hadden uitgewezen dat de ondergrond, zelfs op zeer grote diepte slap was, niet zo verwonderlijk als men bedenkt dat hier vroeger een zeehaven was. De funderingen bestaan uit paalfunderingen met kespen, schuifhouten49 en vloeren en een gemetselde fundering. De fundering (zie afb. 7) bestond dus uit paarsgewijs gelagen houten palen waarop een houten kesp rustte. De palenparen werden onderling weer verbonden met langshout en op dat langshout zat weer een schuifhout om het metselwerk op zijn plaats te houden.

Voor de houten fundering werden grenen heimasten van 13 meter en van 10 49 Houten balkje op het langshout bij een Amsterdamse of Rotterdamse houten paalfundering. Bedoeld om het metselwerk op zijn plaats te houden

(23)

meter50 gebruikt, de kespen dienden van Amerikaans grenenhout te zijn en de schuifribben van dennenhout. In de aanbesteding wordt vervolgens ingegaan op resp. de metselwerkfundering, opgaande muren, lucht en rookkanalen (voor die tijd modern), de bekapping51, de buitenbetimmering, dakvensters, kozijnen, deuren en ramen en binnenbetimmering en tenslotte stukadoorswerk en glas-en verfwerk. In dit algemglas-ene eerste gedeelte wordt zeer gedetailleerd per onderdeel beschreven wat er dient te worden gebruikt, resp. gedaan. Vervolgens werd per woningtype specifiek nog iets gedetailleerder ingegaan op alle benodigde bouwmaterialen en afmetingen.

50 Alleen voor de opzichterswoning. Opvallend trouwens dat alleen al voor alle waterbakken 397 heimasten van 9 meter zijn gebruikt.

(24)
(25)

3.5 Complexomschrijving

‘In 1895-1897 naar een ontwerp van C.B. Posthumus Meyjes (zie afb. 23 voor een tekening van de architect zelf) en Hein Copijn op de plek van een speciaal daarvoor gedempte haven tot stand gekomen tuindorp52, genaamd Snouck Van Loosenpark naar de erflaatster M.M. Snouck van Loosen en gesitueerd op een langgerekt, aan de zuidwestzijde eenmaal gebogen, rechthoekig terrein omsloten door Kuipersdijk, Parklaan, Snouckstraat en Stationsweg’, aldus het monumentenregister.53 ( zie afb. 8) De aanleg van het park, dat een oppervlakte beslaat van ruim twee hectare, kwam voor rekening van de beheerders van het Snouck van Loosenfonds en werd ontwikkeld en begeleid volgens de ontwerpen van landschapsarchitect Hein Copijn sr. (1842-1925) en architect Posthumus Meyjes sr. Het achterste gedeelte van het park vertoont de kenmerken van de Engelse landschapsstijl, het voorste gedeelte van een Franse formele of geometrische tuin. Hierin staan in totaal vijftig arbeiderswoningen en een kantoorgebouw met woning voor de opzichter tussen een rijke aanplant van bomen en heesters en kleurige bloemperken.54 Het geometrische gedeelte bestaat uit een symmetrisch geheel met een rond plantsoen. De symmetrische opzet van de huizenblokken in dit gedeelte past helemaal bij de strakke opzet van dit parkgedeelte. Het gedeelte met de Engelse landschapstuin kenmerkt zich door slingerende paden en een langgerekte vijverpartij. ‘De vijver van afwisselende breedte doorsnijdt in mooie bogen het park over de hele lengte’.55 Het strakke en symmetrische gedeelte van het park eindigt voorbij een

52

Het monumentenregister.Het is natuurlijk de vraag of hier sprake is van een tuindorp. Tuindorpen kenmerken zich door lage eengezinswoningen met een voor- en een achtertuin en een omgeving met veel groen. Het is vaak een variant op het tuinstadmodel, maar dan bescheidener uitgevoerd als onderdeel van een grote(re) stad in plaats van een opzichzelfstaande nieuwe gemeenschap. De term verwijst naar stadswijken met een typisch dorps karakter. Veel tuindorpen zijn gebouwd vanaf de jaren twintig van de twintigste eeuw, om een tegenwicht te bieden aan de verpauperde arbeiderswoningen van grote steden. Soms werden zij opgezet door sociaal voelende ondernemers, andere tuindorpen zijn gebouwd door woningcorporaties of gemeenten. 53 Monumentenregister p. 1. In grote lijnen wordt hier het monumentenregister van de rijksdienst voor het cultureel erfgoed gevolgd, Stationsweg moet Spoorstraat zijn.

54 In het monumentenregister staat in eerste instantie ‘voornamelijk Engels’, terwijl even verderop het stuk aan de oostzijde geometrisch (franse tuinen) wordt genoemd. Dat zou wellicht een reden kunnen zijn voor het feit dat bij de restauratie [meer door systematische verwaarlozing] het geometrische gedeelte van het park is verdwenen.

(26)

cirkelvormig pad. Oorspronkelijk liep er in deze cirkel nog een tweede pad loodrecht op het doorgaande pad. Deze noord-zuid as kwam aan de noordkant uit op een 17de-eeuws pakhuis, ‘West Indië’. Dit pakhuis verdween in de jaren zeventig, terwijl het noord-zuid pad al in de jaren vijftig verdween.

afb. 8 plattegrond Snouck van Loosenpark

(27)

3.6 Stilistische beschrijving

Het complex bestaat uit een opzichterswoning, met uitzicht op zowel het park als op de haven, en vijftig eengezinswoningen met zes typen, verdeeld over zeventien blokken in een sobere, eclectisch-renaissancistische stijl56, en met individuele tuintjes met padenstelsel, waterpartij, brug, hekwerken, watervogelhuis, lantaarns en vlaggenmast.57 De voor die tijd zeer ruim opgezette woningen staan zo midden in het groen. De variatie in woningtypen valt samen met het aantal woningen per blok. Type A betreft de enkele woningen. Dit waren oorspronkelijk ambtswoningen voor de tuinman en de schilder ( zie afb.9 en 22). In totaal bevat het park acht blokken van elk twee woningen van het type B. Vier van deze blokken staan in stervorm gegroepeerd (zie afb. 10. en 11). Er staan drie blokken van vier woningen van het type C. (afb. 12 en 13) en twee blokken van type D (beide kruiswoningen, afb.14, 15 en 21) en tenslotte een blok van acht woningen van het type E (zie afb.16, 17,18 en 21) en een blok van vier woningen van het type F (zie afb.19, 20 en 21). Opvallend is de fout in het artikel dat hij schreef in 1897, waarin hij het type F omschrijft als een blok van zes woningen, terwijl het er maar vier werden.58 Alle huizen in dit tuindorp zijn onderkelderd59 en hebben boven de begane grondlaag een hoge kapverdieping, overstekende daken en een geveltop.

De symmetrisch opgezette woningblokken zijn opgetrokken in rode baksteen op een in donkergrijze baksteen uitgevoerde plint, bekroond met een witte smalle hardstenen lijst en met gebruik van gele siersteen voor band-, ruit- en blokmotieven, onder een samenstel van met rode kruispannen gedekte zadel-, wolf60- en schilddaken, alle met overstek, voorzien van gootlijsten op klossen en

56 Zie ook noot 30.

57 Hier is wel sprake van ‘deels geometrisch’.

58 Het Snouck van Loosenpark te Enkhuizen. C.B. Posthumus Meyjes in Bouwkundig Tijdschrift 1897, p.90-92 59 de huizen hebben een gewelfde fundering

(28)

geprofileerde boeiboorden.61 Verder zijn de dakkapellen rijk gedetailleerd en hebben de schoorstenen een gele band en muizetandlijst, met op de hoeken een bol- en puntvormige of gestileerde pijnappelvormige bekroning van zink die het geheel voltooien.62 Opvallend waren de haaks geplaatste daken met op de hoekkepers, zinken dakruiters, overstekende dakranden met houten consoles.63 Alle daken hebben een dakschild aan de korte zijde van het dak. Alle panden hebben een horizontale gele bakstenen banden, die zowel zijn toegepast ter hoogte van de bovendorpel van de ramen op de begane grond, als op de onder-en bovonder-endorpel van de ramonder-en op de eerste etage. Deze bandonder-en loponder-en over het hele pand en de raambogen hebben gele stut en sluitstenen, met daarin een decoratief gemetseld vlechtbandmotief. Van alle huizen zijn alle vier de gevels behandeld als voorgevels. Er zit een duidelijke lijn in de opbouw van de bakstenen gevels en de versiering. Een gevel is opgebouwd uit rode baksteen met gele bakstenen banden die doorlopend zijn aangebracht over alle vier de gevels. Deze banden worden alleen maar onderbroken bij de aansluiting aan de boven- en/of onderdorpels van de ramen en deuren.64 Opvallend is het uitgespaarde gele vierkant op alle gevels, meestal in de nok van de gevel. Ondanks deze steeds terugkerende decoratieve elementen, ontstaat er geen gevoel van herhaling. De verschillende plattegronden en de verschillende woningtypen in uiteenlopende blokken zorgen daarvoor. De situering van de huizen en paden ten opzichte van elkaar, maakt dat de woningen steeds weer vanuit een ander gezichtspunt worden benaderd

61 Kan zowel een dakrand afwerking of een afwerking van een dakgoot zijn.

62 Een muizetandlijst is een geliefde versiering in de renaissance-baksteenarchitectuur

63 Kaponderdeel dat zich bevindt op de snijlijn van twee dakvlakken, die elkaar onder een uitspringende hoek snijden.

(29)
(30)
(31)

Afb. 11

De voortuinen van grind met gele IJsselstenen als toegangspad zijn nog steeds oorspronkelijk.65 De ingangen zijn alle voorzien van een lage stoep, afgedekt door een hardstenen plaat, en voorzien van paneeldeuren met vier smalle, door ijzeren siersmeedwerk afgeschermde glasruiten en een hardstenen drempel. Alle vensters hebben afwisselend schuif- en draairamen en enkelvoudige stenen onderdorpels. De meeste vensters worden bekroond door een boognis met siermetselwerk in ruit- en blokverband, waarboven een strek met drie in gele steen uitgevoerde blokmotieven. Afwisselend in de bovenlichten of in de ongedeelde vensters is door middel van dunne houten profielen een eigentijdse onderverdeling aangebracht met vierkanten bij de hoeken en smalle banen rondom een groot rechthoekig middenveld. De houten dakkapellen zijn voorzien van vierruits vensters waarboven gesneden, staand beschot, en worden afgesloten door met roodkleurige leien gedekte wolfsdaken met overstek en bol-en puntvormige zinkbol-en bekroning. De onlangs in 1983 bijgeplaatste,

65 IJzerhoudende klei gaf de ijsselsteen na het bakken een rode kleur en kalkhoudende klei meer een gele kleur, de bekende gele ijsselsteentjes of geeltjes.

(32)

blokvormige houten bergingen vallen buiten de bescherming, evenals de stenen garage bij de opzichterswoning.

Het complex kent meerdere ingangen: er is er een aan de Kuipersdijk, de Snouckstraat en aan de Spoorstraat. De Spoorstraat is evenals de Parkweg aangelegd ten behoeve van het station. De entree bij de dijk biedt een mooie doorkijk naar het park met de variatie aan woningtypen. Het park is hier toegankelijk via het drieledig, poortvormige monumentale toegangshek (zie afb.27), bestaande uit in neo-Lodewijk XIV-trant uitgevoerde hardstenen pijlers en in siersmeedwerk uitgevoerde bogen, waarbij in de grote middenboog boven de hoofdingang van het park de naam ’Snouck van Loosenpark’ in uitgespaarde letters. De boog is bovendien nog voorzien van een vergulde spruitvormige bekroning. De lage pijlers aan de zijden worden bekroond door gebeeldhouwde mutsen, terwijl de hoge middenpijlers aan de straatzijde beide zijn voorzien van een gebeeldhouwd cartouche met gekleurd familiewapenschild in reliëf en vergulde inscriptie, respectievelijk ter herinnering aan de eerste steenlegging in 1895 en aan de opening van het park in 1897. De middenpijlers worden voorts bekroond door kruisvormig geplaatste voluten met smeedijzeren gaslantaarns. Deze hoofdingang mocht volgens Posthumus Meyjes ‘een uitzondering maken op de eis van strenge eenvoud, daar hieraan als gedachtenis en eerbetoon aan de familie Snouck van Loosen een enigszins monumentaal karakter werd gegeven’.66

De opzichters woning staat in de zuidoosthoek van het park, gebouwd als vrijstaand woonhuis op een onregelmatige kruisvormige plattegrond met in- en uitspringende partijen, waarbij de middenpartij met een bouwlaag is verhoogd en linksachter een gebogen erkerpartij is aangebracht. In de kap zijn eenvoudige driehoekige dakvensters toegepast. De ingang bevindt zich rechts van het middenrisaliet en heeft een vijf treden tellende stoep en een geknikt afdak met gesneden schoorwerk67 en rode leien. De erker aan de achterkant betreft een latere toevoeging. Voor het overige heeft de zich door een grotere omvang en rijkere detaillering van de andere woningen onderscheidende opzichters woning dezelfde kenmerken zoals deze hiervoor zijn beschreven. In het bijzonder het gebruik van chaletstijlkenmerken, zoals het houtwerk in de luifel boven de deur en in de dakranden, zorgt voor onderscheid. Zuidelijk van het monumentale toegangshek ligt een dubbelwoning, type B (zie afb.8) 66 Het Snouck van Loosenpark te Enkhuizen. C.B. Posthumus Meyjes in Bouwkundig Tijdschrift 1897, p.90-92 67 balkenconstructie

(33)

gebouwd op een rechthoekige plattegrond met inwaartse sprongen nabij de hoeken aan de straatzijde. De linker woning heeft zijn toegang aan de straatkant. Opvallend zijn bij deze woningen de twee zware schoorstenen met de gele bakstenen rand en de gele druppelrand, een ‘krans van schuin gemetselde bakstenen waarvan nog slechts de punten uitsteken’.68 Voorts kenmerkend voor de dubbelwoningen zijn de haaks geplaatste daken met op de hoekkepers (hoeken in de daken waar twee dakbalken samenkomen) de zinken dakruitertjes. Voor- en achtergevel verschillen duidelijk: de voorkant heeft een sterk uitkragende overkapping, die aan de achterkant ontbreekt. Voor het overige heeft het dezelfde kenmerken als de andere woningen.

Afb. 27

(34)

Afb. 12

Noordelijk van het monumentale toegangshek ligt een reeks van vier telkens gespiegelde woningen (type F) op een rechthoekige plattegrond.69 Type F kent een vergelijkbare indeling als type E. Deze huizen zijn niet individueel vormgegeven en hebben elk een uitbouw aan de achterzijde, waarvan de twee middelste zijn gekoppeld onder een aangekapt lessenaardak.70 Oostzuidoostelijk staat aan de buitenring van het cirkelvormig plantsoen in het Snouck van Loosenpark een vrijstaande woning, type A op een T-vormige, met aan de voorkant een kamer en suite71 aangrenzend slaapvertrekken en aan de achterzijde de keuken en Oostnoordoostelijk aan die zelfde buiten ring staat eveneens een vrijstaande woning type A op een T- plattegrond met dezelfde kenmerken als de overige woningen. Noordoostelijk aan de buitenring van het cirkelvormig plantsoen in het Snouck van Loosenpark staat een dubbelwoning, type B, op een rechthoekige plattegrond met aan drie zijden licht risalerende 69 Zie de Aanbesteding

70 Dak dat als een lessenaar helt.

(35)

middenpartijen. In vier richtingen binnen het cirkelvormig plantsoen in het park staat een dubbelwoning van het type B op rechthoekige plattegrond met aan drie zijden licht risalerende middenpartijen en voor het overige dezelfde kenmerken als bij de andere woningen. Noordwestelijk aan de buitenring van het cirkelvormig plantsoen in het Snouck van Loosenpark ligt eveneens een dubbelwoning type B op een rechthoekige plattegrond met aan drie zijden licht risalerende middenpartijen en voor het overige dezelfde kenmerken als bij de andere woningen. Centraal noordelijk in het Snouck van Loosenpark ligt een reeks van acht, telkens gespiegelde, woningen, type E. Dit type E heeft een rechthoekige plattegrond met een voorkamer, vervolgens daarachter de woonkamer en tenslotte een keuken als uitbouw. De slaapplaatsen bevinden zich naast de woonkamer en op de bovenverdieping waar zich tevens nog twee zolderkamers bevinden

Alle woningen hebben een uitbouw aan de achterzijde, waarbij de vier woningen in het midden ten opzichte van de twee woningen aan beide zijden naar voren zijn gerooid en de twee middelste daarvan een gekoppelde uitbouw hebben, terwijl de twee uiterste woningen elk aan de lange zijde zijn voorzien van een licht middenrisaliet. De vier middelste woningen springen naar voren en hebben twee hoge puntgevels, terwijl deze middengevel weer geflankeerd wordt door twee terugliggende gevels, waarachter zich steeds twee woningen bevinden. Op deze manier vermeed Posthumus Meyjes een strakke gevelwand. Voor het overige hebben de woningen dezelfde kenmerken als de overige woningen.

(36)

Afb. 13

Westelijk in het Snouck van Loosenpark staat nog een dubbelwoning met type B) en zuidwestelijk in het park staat een blok van vier woningen, type C op een rechthoekige plattegrond met risalerende middenpartijen aan de korte zijden en teruggerooide middenpartijen aan de lange zijden. Type C kent de meest uitgesproken architectonische vormgeving van alle woningen in het park, vanwege de vele gevel- en dak verspringingen en dakkapellen. Beide types hebben voor het overige dezelfde kenmerken als de andere woningen. Zuidwestelijk en zuidoostelijk aan de slingerende vijverpartij in het Snouck van Loosenpark staan dan nog twee rijen van vier woningen, respectievelijk type D en C. Beide types C en D kennen een streng geometrische vorm. In de uiterste noordwesthoek van het Snouck van Loosenpark ligt dan nog een reeks van vier woningen (type C) op rechthoekige plattegrond met aan de lange zijden een tweemaal licht risalerende middenpartij. Noordelijk aan de vijverpartij tenslotte ligt een reeks van vier woningen (type D) op rechthoekige plattegrond, echter door het licht naar voren plaatsen van een kamer en het direct daarachter plaatsen van de keuken, heeft dit type een afwijkende indeling. Het type heeft

(37)

risalerende middenpartijen aan de korte zijden en teruggerooide middenpartijen aan de lange zijden.

(38)

Afb. 15

Naast de woningen bouwde Posthumus Meijes een gemetselde boogbrug over de slingerende waterpartij, met aan beide zijden drie behakte72 stenen ter versiering van de rondboog. Ook zien we gebogen brugleuningen, uitgevoerd op een hardstenen plint met gemetselde pijlers waartussen sierlijk gesmede hekwerkjes en waarboven een gemetselde band met tandlijsten, een geliefd motief in de baksteenarchitectuur, uitgevoerd in gele siersteen, het geheel afgesloten door een hardstenen lijst. De zuidelijke brugleuning heeft in het

midden ook een hoge gietijzeren lantaarn.

Aan het eind van de zuidoostwaarts uitzwenkende waterpartij achter de opzichterswoning staat een watervogelhuis, een eendenkooi geheel in stijl van de huizen, opgetrokken op een enigszins geknikte plattegrond, met bakstenen voet, de bovenbouw is in houten vakwerk met kruisvormen uitgevoerd, heeft 72 Wanneer men het heeft over het behakken van steen, wordt doorgaans het toebrengen van een

regelmatige vorm bedoeld. Een bewerking waarbij het oppervlak van een gehouwen steen wordt behakt, is frijnen.

(39)

vierruitsvensters onder samenstel van met rode pannen gedekte zadel- en wolfsdaken met overstek en met eenzelfde dakkapel als bij de woonhuizen in het midden van de lange noordwestzijde.

De hoog opgaande vlaggenmast, direct na de brug die het symmetrische gedeelte en het Engels landschapsstijl gedeelte verbindt, staat op een vierkante in neo-Lodewijk XIV-trant in hout uitgevoerde, zich verjongende sokkel met rondom drie roodgekleurde halve bol-decoraties, en met in de top een vergulde windwijzer met de uitgespaarde letters S v L, ter herinnering aan de stichtster van het Snouck van Loosenpark. Posthumus Meyjes ontwierp ook deze vlaggenmast. Aan de Stationsstraat zien we een vlaggenmast, en een vrijstaand hek, bestaande uit twee hardstenen pijlers in neo-Lodewijk XIV-trant met gebeeldhouwde muts met hekpijlers, en een vrijstaand hek, bestaande uit twee ver uiteengezette hardstenen pijlers in neo-Lodewijk XIV-trant met gebeeldhouwde muts. De detaillering zien we terug in de poort, de balustrade van de brug en bij de windvaan van de vlaggenmast. Het monumentenregister roemt tenslotte het complex als volgt: ‘het geheel van woningen, parkaanleg en bijbehorende onderdelen is als vroege realisatie van de tuindorp gedachte in Nederland van algemeen belang uit stedenbouwkundig, architectuur- en sociaalhistorisch oogpunt, alsook uit oogpunt van ontwikkeling van de volkshuisvesting. 73

(40)
(41)
(42)
(43)
(44)
(45)
(46)
(47)
(48)
(49)
(50)
(51)

Afb. 26

4. Gebruiksfunctie:

Voor de woningen meldden zich ongeveer 90 personen aan. Welke criteria bij de selectie golden, is niet precies duidelijk. Voor zover valt na te gaan betrof het in ieder geval ijverige en oppassende lieden. Zo werd Pieter Lub (1873), getrouwd met Geertje Witlam, door de heer Wander van Leeuwen, de grootvader van de huidige beheerder van het Snouck van Loosenhuis, de heer Wander van Leeuwen jr, persoonlijk uitgenodigd om in dat park te komen wonen. Pieter Lub was een visser. Hij en zijn vrouw woonden op nr. 41, verhuisden rond 1940 naar 42. Pieter Lub stierf op 97 jarige leeftijd op nummer 5.

Achtenveertig ingezeten van Enkhuizen kregen uiteindelijk de mededeling dat zij tegen een huurprijs van f 1,50 per week een woning konden betrekken. De

(52)

schilder en de timmerman kregen elk een type A woning. Op 5 juli 1897 konden de huizen betrokken worden en op 17de van die zelfde maand diende de verhuizing te hebben plaatsgevonden. Het park ging vanaf 19 juli open voor het publiek. Het hele park kreeg een straatgasleiding met palen en lantaarns voor de avondverlichting en de woningen een muntgasmeter voor licht- en kookgas. Alle woningen bevatten een ruime huis-of woonkamer, waarin volgens Enkhuizer gebruik twee dubbele bedsteden zaten, verder een kleine voorkamer, een keuken, een privaat, een entree en gang, een waterdichte kelder en een beschoten zolder, dus een schuin dak waar je tegen dakhout aankeek en niet direct tegen de pannen. Op deze zolder was met een monier-wand74 een vertrek met bedstede gemaakt. In alle kamers zaten een of meer kasten en in de bedsteden stonden plaatijzeren ledikanten. De bedsteden stonden door een luchtkoker in verbinding net de buitenlucht. Deze was afgedekt met een ventilatiekap. Iedere woning beschikte achter over een bleekveldje en aan de voorzijde over een tuintje, gescheiden van de weg met hekjes en hagen. In Enkhuizen kon alleen regenwater als drink- en waswater dienen. Het grondwater was te zilt. Daarom werd bij iedere woning een waterkelder gemaakt die 10.000 liter water kon bevatten. Afvoer van fecaliën geschiedde volgens het tonnenstelsel, terwijl het menagewater (gebruikte water voor het huishouden) in de waterpartijen van het park werd afgevoerd75. Deze stonden via duikers in verbinding met het Zuiderzee- en boezemwater, zodat bij eb en vloed een geregelde doorspoeling, vervuiling voorkwam. Bij de verkoop van het terrein aan de stichting stelde de gemeente als eis dat alle door het park aan te leggen wegen, voor het publiek zouden moeten worden opengesteld. Het opzichtershuis heeft een souterrain waarin voorheen de werkplaatsen voor de timmerman en de schilder van het park zaten. Op de bel-etage bevond zich ook het kantoor van de opzichter.

5. Verbouwingen/renovaties

Heel lang was de renteopbrengst van het kapitaal van het Snouck van Loosenfonds, belegd in 2,5% staatsobligaties, voldoende om het onderhoud te bekostigen. Maar de inflatie en de toenemende kosten van het onderhoud 74 Monier levert nog steeds een uitgebreid assortiment daksysteemcomponenten.

(53)

sloegen een gat in de begroting dat zelfs de huurverhogingen konden niet meer konden dichten. Vanaf de jaren 60 van de twintigste eeuw ontbrak het al aan voldoende geld voor het onderhoud en midden jaren zeventig zat er voor het stichtingsbestuur niets anders op dan het park te verkopen. In eerste instantie wilde het de woningen aan de verhuurders verkopen. De gemeente vreesde echter dat op deze manier het unieke monumentale karakter van de wijk verloren zou gaan en wilde daarom het park als een onverdeeld eigendom handhaven. Bovendien was het aandeel goedkope huurwoningen in Enkhuizen al te klein. Geld van het Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke ordening stelde de gemeente uiteindelijk in staat in 1977 voor twee miljoen gulden de woningen te kopen en voor een miljoen het park. Bij een aantal woningen bleek al bij een voorinspectie voor de renovatie in meer of mindere mate scheurvorming aanwezig in gevels, binnenwanden, bouwmuren en kelderwanden. Voldoende aanleiding om te onderzoeken of er sprake was van funderingsgebreken. De scheurvorming werd vervolgens geïnventariseerd, alsmede de waterpassing van de bouwblokken. Daardoor kon de deformatie, de horizontale en/of verticale verplaatsing van de bouwblokken gemeten worden. Daarnaast werd gebruik gemaakt van de heistaten uit het bestek en een staat van de grondboringen tot 16 meter beneden het maaiveld, waardoor informatie over respectievelijk de fundering en de bodemgesteldheid werd verkregen. Uit de waterpassing bleek dat zes woningen gelijkmatig waren scheefgezakt en acht op onregelmatige wijze waren scheefgezakt en gescheurd. De bodem aldaar bestaat tot een diepte van 12,50 meter onder NAP voornamelijk uit slappe kleilagen en tussen 12,50 en 16 meter beneden NAP bevindt zich een eerste zandpakket, dat voldoende draagkracht bezit. Door grondaanvullingen en onderdruk in de eerste zandlaag is er een terreinzetting veroorzaakt van ca. een meter, waardoor zgn. negatieve kleef optrad. De om de paal liggende grond oefent een neerwaartse wrijvingskracht uit langs het, tussen de paalkop en de paalvoet liggende deel van de paal. Deze wrijvingskracht kan in verschillende lagen van de grond verschillende waarden aannemen. De totale schachtwrijving is dan de som van deze verschillende wrijvingskrachten langs de paalschacht. Deze totale (naar boven gerichte) schachtwrijving wordt positieve kleef genoemd. De schachtwrijving langs de paal kan ook neerwaarts gericht zijn. Wanneer de bovenliggende grondlagen gaan zetten, zal de grond aan de paal gaan hangen. Dit is erg ongunstig: niet alleen is er dus een extra belasting op de paal, ook de bestaande schachtwrijving wordt aangevreten. Dit is de

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Hieronder wordt een beeld geschetst van de huidige stand van de kennis, ingedeeld naar de omvang van het schaduwonderwijs in Nederland, de motieven van ouders

Met een ter post aangetekende zending van 16 juni 2017 wordt verzoekende partij uitgenodigd voor een hoorzitting betreffende een verlenging van de preventieve schorsing..

We found HIV-positive lung cancer patients were younger, significantly more likely to have a poor ECOG performance status of ≥3 at presentation and significantly less likely to

We willen een serieuze gesprekspartner worden voor zuivelondernemingen om zo de problematiek onder de aandacht te brengen en oplossingen aan te dragen.. We willen meer waardering

Deze middelen worden ingezet voor het integreren van de sociale pijler (onder andere wonen – welzijn – zorg) in het beleid voor stedelijke vernieuwing en voor

Een nadere analyse waarin naast de in de vorige regressieanalyse genoemde controlevariabelen ook alle individuele campagne-elementen zijn meegenomen, laat zien dat

Dergelijke inbedding (a) onderstreept de relevantie van integriteit in het dagelijkse werk, (b) draagt bij aan verdere normalisering van het gesprek over integriteit, (c) kan

Maar omdat ook in dit debat de angst voor veranderingen door de conservatieven stevig is gevoed, dreigt alles te verworden tot ’ too little, too late’. Het waren niet voor niets