• No results found

Narcisme en zelfwaardering gerelateerd aan externaliserende gedragsproblemen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Narcisme en zelfwaardering gerelateerd aan externaliserende gedragsproblemen"

Copied!
26
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Scriptie

Narcisme en zelfwaardering gerelateerd aan externaliserende gedragsproblemen

Majda el Morabet Universiteit van Amsterdam

Student: Majda el Morabet (11296399)

Werkgroep: ‘Gezonde zelfwaardering of narcisme’

Docentbegeleider: Eddie Brummelman

Aantal woorden: 5425

(2)

Inhoudsopgave

Abstract 3

Narcisme en zelfwaardering gerelateerd aan externaliserende gedragsproblemen 4

Narcisme, zelfwaardering en agressie 8

Narcisme, zelfwaardering en delinquentie 14

Discussie 15

(3)

Abstract

The past decades science has been theorising on two opposing theories about narcissism, self-esteem and externalising behavior problems. Being the low self-esteem theory and the ego threat theory. In the 90's it was presumed that narcissism was equal to extreme high levels of self-esteem. However, in present time it became apparent that even though both variables seem to go hand in hand, they are not one and the same. This study therefore sought to investigate how narcissism as well as self-esteem stands in relation to externalizing behavioral problems such as aggression and delinquency. Hypothetized is that there is a positive correlation between these variables. The results indicate that the hypothesis is partially true. All variables are proven to correlate positively, with the exception of self-esteem and deliquency. In conclusion it can be stated that a high level of self-self-esteem appears to be fundamental in the discussion regarding narcissism and possible aggression resulting from a threatened ego. However, in contrast, a low level of self-esteem appeared to be fundamental in the discussion on narcissism and (future) deliquency.

(4)

Narcisme en zelfwaardering gerelateerd aan externaliserende gedragsproblemen Het verschijnsel narcisme is diepgeworteld in de Griekse mythologie over Narcissus (Fry, 2008). Narcissus is een jonge man die vanwege zijn schoonheid door iedereen

geadoreerd werd. Zo ook door nimf Echo. Hij beantwoordt haar liefde echter niet. Als wraak voor de afwijzing, kreeg hij een vloek over zich uitgesproken, waardoor hij op slag verliefd werd op zijn eigen spiegelbeeld. Hij was in de veronderstelling dat hij verliefd was op een geest in het water, die onbereikbaar bleek. Zijn onbeantwoorde liefde (van zichzelf, voor zichzelf) leidde ertoe dat hij vergat te eten en drinken. Hierdoor takelde hij af en verloor hij zowel zijn schoonheid als levenskracht. Uiteindelijk stierf hij. Het enige dat van hem overbleef was een bloem, de Narcis.

Mythen zijn manieren om de wereld te begrijpen en te conceptualiseren. Het verhaal over Narcissus illustreert narcisme als een persoonlijkheidstrek die staat voor een overdreven mate van zelfliefde (Thomaes, Stegge, Bushman, Olthof, & Denissen, 2008). In de literatuur wordt narcisme, in minder extreme vorm, omschreven als een persoonlijkheidstrek waarop mensen in de algemene populatie variëren (Morf & Rhodewalt, 2001). In andere woorden: narcisme kan zich manifesteren zonder dat er sprake is van pathologie. Mensen met versterkte narcistische trekken voelen zich superieur ten opzichte van een ander, fantaseren over

persoonlijk succes en gaan ervan uit dat alleen zij een speciale behandeling verdienen

(Brummelman et al., 2015a). Hoewel zij zich superieur opstellen tegenover de ander, gaat dit persoonlijkheidskenmerk ook samen met gevoelens van kwetsbaarheid en zijn zij

geoccupeerd met de mening van anderen (Morf & Rhodewalt, 2001).

Narcisme wordt gezien als één van de drie ‘donkere’ persoonlijkheidskenmerken die een mens kan hebben, naast machiavellisme en psychopathie (Giammarco & Vernon, 2014; Paulhus & Williams, 2002). Een ernstige mate van narcisme wordt gezien als een

(5)

Disorders (DSM) als een narcistische persoonlijkheidsstoornis (NPD) gedefinieerd (American Psychiatric Association, 1994). Mensen met NPD hebben een overdreven gevoel van

eigenbelang, arrogantie en uniekheid. Daarnaast denken zij recht te hebben op zaken die hen niet toebehoren, oftewel er is sprake van een onredelijk aanspraakrecht die op niets

fundamenteels is gebaseerd. Tot slot hunkeren zij naar bewondering en exploiteren zij mensen voor hun eigen gewin.

Vroeger werd in zowel de psychologie als in de maatschappij narcisme gezien als een extreme vorm van hoge zelfwaardering (Baumeister, Smart, & Boden, 1996; Brummelman, Thomaes, & Sedikides, 2016). Nu weten we echter dat, hoewel narcisme en zelfwaardering overeenkomsten hebben, narcisme geen extreme vorm van zelfwaardering is (Brown & Zeigler-Hill, 2004). Zelfwaardering wordt in de literatuur gebruikt om te verwijzen naar de mate van tevredenheid over het zelf, door middel van de gedachten en gevoelens die een persoon over zichzelf heeft (Güldner, 2017; Harter, 1999). Het is dan ook een menselijke eigenschap om over zichzelf te reflecteren en daarop te evalueren. Een gezonde

zelfwaardering is de basis voor een gezond psychosociaal functioneren en welbevinden (Güldner, Stegge, Smits, & Thomaes, 2010). Narcisme verschilt van zelfwaardering in onder andere zijn ontwikkeling, fenotype en consequenties (Brummelman et al., 2016).

Een overeenkomst tussen narcisme en zelfwaardering is dat beide zich ontwikkelen rond het zevende levensjaar van een kind (Brummelman & Thomaes, 2010; Thomaes,

Bushman, Orobio de Castro, & Stegge, 2009; Thomaes et al., 2008). Kinderen realiseren zich op deze leeftijd dat ze zelfstandige individuen zijn en dat ze invloed hebben op het eigen handelen (Orobio de castro, Brendgen, Van Boxtel, Vitaro, & Schaepers, 2007). Op deze leeftijd bezitten de kinderen cognitieve capaciteiten om globale zelfevaluaties te vormen, wat ten grondslag ligt aan zowel zelfwaardering als narcisme (Harter, 2012). Ook kunnen

(6)

ander, waardoor narcistische zelfpercepties mogelijk worden. Zo kunnen zij denken dat ze beter en specialer zijn dan een leeftijdgenootje. Narcisme in de kindertijd is ook te vergelijken met narcisme dat zich verder manifesteert in de adolescentie. Immers, de centrale narcistische kenmerken als gevoelens van superioriteit, dominantie, arrogantie en een gebrek aan empathie komen zeker zo veel voor bij kinderen als bij volwassenen (Thomaes & Stegge, 2007).

Het is belangrijk om voor ogen te houden wat nu precies het onderscheid is tussen narcisme en zelfwaardering. Hoewel beiden zich ontwikkelen rond het zevende levensjaar van een kind, is de ontwikkeling in de adolescentie en volwassenheid juist tegenovergesteld (Brummelman et al., 2016). Narcisme ondervindt namelijk een piek in de adolescentie en neemt af naarmate de volwassenheid komt. Zelfwaardering ondervindt daarentegen juist een dieptepunt in de adolescentie en klimt langzaam omhoog gedurende de volwassenheid. Ook het fenotype van beide begrippen hebben naast hun overeenkomst (namelijk positieve

zelfevaluaties van het zelf) ook verschillen die het onderscheid tussen de twee verduidelijken. Zo voelen narcisten zich superieur en zijn zij niet tevreden met zichzelf, terwijl mensen met een hoge zelfwaardering wel tevreden met zichzelf zijn zonder zich superieur te hoeven voelen. Verder hebben mensen met een hoge zelfwaardering de behoefte aan het aangaan van diepe intieme connecties met derden en willen liever goed met derden kunnen opschieten. Narcisten hebben dit helemaal niet en willen juist domineren en derden overtreffen met hun sociale status.

In de psychologie is men er dan nu ook van overtuigd dat veel narcisten geen hoge zelfwaardering hebben en mensen met een hoge zelfwaardering geen narcisten zijn. Naast deze discussie is er ook een andere discussie gaande omtrent externaliserende

gedragsproblemen en waar deze zijn oorsprong in vindt. Onder externaliserende

gedragsproblemen worden gedragingen verstaan zoals de uiting van agressie, geweld en delinquent gedrag (Lau & Marsee, 2013). Volgens Bushman en Baumeister (1998) vertonen

(7)

mensen met narcisme namelijk externaliserende gedragsproblemen doordat ze in hun ego worden bedreigd. Donellan, Trezniewski, Robins, Moffit, & Caspi (2005) stellen echter dat zowel narcisten als mensen met een lage zelfwaardering externaliserende gedragsproblemen vertonen.

Externaliserende gedragsproblemen zijn voor een groot gedeelte nadelig voor de mensen om de narcist heen (Junger, 2003). Denk hierbij aan de familie, vrienden en de samenleving. Middels dit literatuuronderzoek wordt er een mogelijkheid geboden tot het clusteren van relevante wetenschappelijke onderzoeken die gedaan zijn naar narcisme,

zelfwaardering en externaliserende problemen. Zijn die externaliserende gedragsproblemen te wijten aan narcisme, aan zelfwaardering, of aan allebei? Als deze relatie dieper wordt

onderzocht kunnen eventuele oorzaken en gevolgen aan het licht komen. Ook kan er gewerkt worden aan het remmen van de externaliserende gedragsproblemen die hieruit voortkomen. De maatschappij kan dan ook beter anticiperen op mensen met een specifieke problematische persoonlijkheid die leidt tot externaliserende gedragsproblemen. Als laatste biedt dit

onderzoek mogelijkheden voor de klinische praktijk tot het (her)inrichten van interventies. In dit literatuuronderzoek staat de volgende onderzoeksvraag centraal: “Hoe hangen narcisme en zelfwaardering samen met externaliserende gedragsproblemen?” De deelvragen die deze onderzoeksvraag trachten te beantwoorden zijn: “In hoeverre is er een verband tussen narcisme, zelfwaardering en agressief gedrag? In hoeverre is er een verband tussen narcisme, zelfwaardering en delinquentie? Op basis van de tot nu toe verkende theorie over volwassenen wordt er in dit literatuuroverzicht een positieve samenhang tussen narcisme, zelfwaardering en externaliserende gedragsproblemen verwacht bij zowel volwassenen als adolescenten en kinderen.

(8)

Narcisme, zelfwaardering en agressie

Het vraagstuk in hoeverre agressie gerelateerd is aan narcisme en zelfwaardering is al vanaf de jaren ’90 voor menig onderzoeker een interessant onderzoeksonderwerp gebleken. Een destijds populaire theorie was dat een lage zelfwaardering, die gerelateerd zou zijn aan narcisme, een hoge mate van agressie zou veroorzaken (Horney, 1950). Deze theorie is, op basis van veel onderzoeken hiernaar, herzien en onbewezen geacht. Op basis van de toentertijd ontwikkelde rivaliserende theorie van Baumeister et al. (1996), over de donkere kant van een hoge zelfwaardering en dreiging van het ego, hebben diverse onderzoeken zich verder georiënteerd op dit onderwerp. Het idee dat narcisme en agressie gerelateerd zouden zijn en zelfwaardering niet, is in de praktijk geen onrealistische bewering gebleken toen Bushman en Baumeister (1998) dit verband in hun onderzoek naar de dreiging van het ego van narcisten hebben vastgesteld.

De theorie van Baumeister et al. (1996) gaat ervan uit dat narcisme (wat voor hen gelijk zou staan aan een hoge zelfwaardering) gerelateerd zou zijn aan agressie en geweld. Narcisten schatten zichzelf immers positief in en bestempelen zichzelf als geweldig. Als zij hierop kritiek van een derde ontvangen, zou er een discrepantie tussen hoe zij zichzelf zien en hoe derden hen zien kunnen ontstaan. Deze discrepantie zorgt voor een bedreiging van hun ego. Omdat narcisten hun ego graag in stand willen houden, ontkennen ze de kritiek en zinnen ze op wraak. Dreiging van het ego zou dan zo kunnen leiden tot boosheid, agressie en soms zelfs tot geweld.

Om deze theorie te ondersteunen hebben Baumeister et al. (1996) onderzoek gedaan naar dreiging van het ego. Dit hebben zij gedaan door in hun onderzoek zowel directe als verplaatste agressie te onderzoeken onder narcisten. Directe agressie is gericht op de persoon waarvoor de agressie bedoeld is. Verplaatste agressie is agressie jegens een derde persoon, die geen aanleiding heeft gegeven voor de agressie. Door middel van dit onderzoek hebben

(9)

Baumeister et al. (1996) hun theorie kracht kunnen bijzetten. Uit hun onderzoek bleek

namelijk dat agressieve uitlatingen het meest voorkwamen bij narcisten met een bedreigd ego en niet bij personen met een lage zelfwaardering. De agressieve uitlating zou voor de narcist een middel zijn om te voorkomen dat het ego gekrenkt wordt.

Bushman en Baumeister (1998) hebben getracht bovenstaande theorie verder te

bewijzen door een experimenteel onderzoek naar het verband tussen narcisme, zelfwaardering en agressie uit te voeren. In dit experimenteel onderzoek, bestaande uit twee studies, is

gebleken dat zelfwaardering irrelevant is als voorspeller voor agressieve uitlatingen. Narcisme is wel een relevante voorspeller gebleken in het veroorzaken van agressiviteit. In beide studies werd er een meting, door middel van vragenlijsten, van zowel zelfwaardering als narcisme verricht. Daarnaast vonden er twee experimenten plaats. Gedurende de experimenten moesten participanten een verslag schrijven over abortus. Hierop kregen zij dan positieve of negatieve feedback. Hierbij werd er gemeten welke personen agressiever reageerden op feedback. De mate van agressie werd gemeten doordat de participanten harde geluiden konden afspelen die de ander als vervelend zou ervaren. Hoewel beide studies vergelijkbare experimenten

uitvoerde, zijn er ook belangrijke verschillen.

In de eerste studie werden participanten in hun ego bedreigd door middel van feedback. Naar aanleiding hiervan konden zij ervoor kiezen om wel of niet agressief te

reageren. Zij konden hun agressie direct uiten jegens de positieve of negatieve feedbackgever. In de eerste studie bleek dat narcisten agressiever reageren dan overige participanten jegens personen die hen feedback hadden gegeven. Zij speelden dus vaker en langer de harde geluiden af. Het maakte hierbij niet uit of er positieve of negatieve feedback werd gegeven. De enige vorm van evaluatie bleek een dreiging voor het ego van de narcist te zijn en veroorzaakte dus agressie. De mate van zelfwaardering (hoog of laag) bleek geen effect te

(10)

hebben op de mate van agressie, ook niet in geval van dreiging van het ego. Narcisme bleek in de eerste studie dan ook een voorspeller te zijn voor agressie in het algemeen.

In de tweede studie wilden Bushman en Baumeister (1998) de resultaten van de eerste studie repliceren. De participanten konden hun agressie nu zowel direct als verplaatst uiten. Dat betekent dat ze ook agressie konden tonen jegens een onschuldige derde die geen

feedback had gegeven. Ook in deze studie bleek zelfwaardering geen voorspeller te zijn voor agressie. Narcisme bleek wel relevant te zijn, maar niet als voorspeller voor agressie an sich. Narcisten vertoonde namelijk gelijke mate van agressie als de overige participanten in geval van positieve feedback. Dit was ook het geval bij negatieve feedback gecombineerd met verplaatste agressie. De algehele conclusie die Bushman en Baumeister (1998) konden

trekken was dan ook: narcisme alleen is niet voldoende voor agressieve uitlatingen, belangrijk is dat er sprake is van dreiging van het ego en dat de agressie direct jegens de negatieve feedbackgever geuit kan worden.

In ander onderzoek van Donellan et al. (2005) wordt de rivaliserende theorie van Baumeister et al. (1996) juist tegengesproken. Zij vonden namelijk wel ondersteunend bewijs voor de traditionele theorie over lage zelfwaardering als voorspeller voor agressie. In hun driedelige onderzoek met een totaal van 4265 participanten naar zelfwaardering en externaliserende problemen, vonden zij resultaten die verklaren dat zowel narcisme als zelfwaardering onafhankelijke voorspellers zijn voor agressie. Beide voorspellers leiden volgens hen tot een hogere mate van agressie, waarbij zelfwaardering negatief gecorreleerd was met agressie. Een lage zelfwaardering leidde dus ook tot meer agressie. In de eerste studie hebben zij de mate van zelfwaardering onderzocht door delinquente jongeren op te delen in agressie en niet-agressieve deelgroepen. In de tweede studie hebben zij elfjarigen geobserveerd totdat zij de dertienjarige leeftijd hadden bereikt. Deze groep hebben zij ook opgedeeld in agressieve en niet-agressieve deelgroepen. In beide studies vonden Donnellan et

(11)

al. (2005) een negatieve correlatie met agressie en stabiele effecten voor zelfwaardering. Oftewel een lage zelfwaardering leidt tot toename in agressie. Om de theorie van Baumeister, Smart en Boden (1996) te toetsen, hebben Donellan et al. (2005) ook een studie verricht naar narcisme, zelfwaardering en agressie. Daaruit bleek dat narcisten agressiever waren dan niet-narcisten. Ook werd weer aangetoond dat een lage zelfwaardering gecorreleerd is met agressie. De conclusie was dat zowel een lage zelfwaardering als narcisme onafhankelijk zouden bijdragen aan een verhoogde mate van agressie.

Doordat Donnellan et al. (2005) in drie verschillende studies hebben gekeken naar zelfwaardering en agressie hebben zij hardnekkig bewijs gevonden tegen de theorie van Baumeister et al. (1996). Dit heeft geresulteerd in een tegenreactie van Baumeister et al. (2009). Om de theorie van Baumeister et al. (1996) en bevindingen van het voorgaande onderzoek van Bushman en Baumeister (1998) kracht bij te zetten en tegelijkertijd

tegenbewijs te vinden voor het onderzoek van Donellan et al (2005), hebben Bushman et al. (2009) het eerdere onderzoek uit 1998 kritisch herzien. Zij hebben door middel van drie diverse studies onderzocht of agressie het meest plaats vond onder narcisten, danwel onder mensen met een hoge zelfwaardering. Ook wilde zij uitsluiten dat een lage zelfwaardering gerelateerd is aan agressie.

In de eerste studie hebben Baumeister et al. (2009) de resultaten van het eerdere onderzoek van Bushman en Baumeister uit 1998 opnieuw geanalyseerd. In de tweede studie hebben zij met de nieuwe analyse een gedeelte van het experimentele onderzoek van

Bushman en Baumeister (1998) gerepliceerd. Dit onderzoek hebben zij uitgevoerd onder 132 participanten. In de derde studie hebben Bushman et al. (2009), vanwege de kritische noot van Donnellan et al. (2005), een natuurlijke situatie gecreëerd voor het experiment. De natuurlijke situatie betrof een klas met 114 Nederlandse studenten, waarbij de respondenten in de klas een peerfeedbackopdracht kregen. De studenten moesten het essay van een medestudent

(12)

beoordelen. Hierbij werd de dreiging van het ego niet op kunstmatige wijze geïnduceerd of gemanipuleerd. De persoon op wie er middels peerfeedback agressie geuit kon worden was dan ook een medestudent. Gebleken is dat de studenten die hoog scoorden op narcisme en zelfwaardering, agressiever waren tegenover de feedbackgever als de gegeven feedback negatief was. Er bleek niet uit dat lage zelfwaardering gerelateerd is aan agressie. Deze bevindingen zijn consistent met de bevindingen van Bushman en Baumeister (1998). In dit onderzoek bleek echter ook een interessant effect, namelijk dat lage zelfwaardering juist een verlagend effect had op de agressieve uitlatingen van narcisten. Narcisten waren dus vooral agressief als ze tevens een hoge zelfwaardering hadden.

Aanvullend op het bovenstaande is het onderzoek van Ang en Yusof (2005) naar de relatie tussen narcisme, zelfwaardering en agressie. Dit onderzoek vond plaats onder

Aziatische kinderen en adolescenten variërend in de leeftijdscategorie van 10 tot 17 jaar. Dit onderzoek betrof in totaal 370 deelnemers. In deze vergelijkingsstudie werden de

participanten opgedeeld in agressieve en niet-agressieve deelgroepen. Narcisme en

zelfwaardering werden in beide groepen aan de hand van vragenlijsten gemeten, en op basis daarvan werd er een vergelijking gemaakt tussen de twee deelgroepen. Ook hier werd er verwacht dat de groep van agressieve kinderen significant hoger zou scoren op narcisme en niet op zelfwaardering. De resultaten van het onderzoek bleken consistent met deze

hypotheses. Narcisme en agressie bleken gerelateerd. Narcisme en zelfwaardering lieten geen samenhang zien. Ook zelfwaardering liet geen samenhang zien met agressie.

In de studie van Golmaryami en Barry (2010) is onderzocht hoe zelfwaardering en narcisme in verhouding staat tot agressie bij 43 risico-adolescenten in residentiële

instellingen. De risico-adolescenten bevonden zich in de leeftijdscategorie van 16 tot 18 jaar. Het onderzoek vond plaats aan de hand van twee onderzoeksmethoden, namelijk

(13)

elk individu over drie andere peers die dichtbij hem/haar stonden. De onderzoekers hebben gebruik gemaakt van peer-nominated rapportages omdat volgens Crick en Grotpeter (1995) peer-nominated rapportages informatie bieden die anderszins moeilijk te verkrijgen zou zijn omdat ze alleen binnen het peernetwerk bekend zijn en niet altijd in zelfrapportages worden aangegeven. In dit onderzoek is aangetoond dat beide onderzoeksmethoden een positieve correlatie hebben met narcisme. Een interactie tussen zelfwaardering en narcisme voorspelde zelfs peer-nominated agressie. Dit was voornamelijk het geval bij hoge zelfwaardering en narcisme. Narcisten waren dus agressiever dan niet-narcisten, met name als zij een hoge zelfwaardering hadden.

Twenge en Campbell (2003) tonen met hun onderzoek onder 92 studenten aan dat er ook een ander element van belang is voor het veroorzaken van agressie. Zij vonden namelijk dat sociale afwijzing bij narcisten een significante voorspeller is voor zowel directe als verplaatste agressie indien er dreiging van het ego plaatsvindt. Met andere woorden, als narcisten zich sociaal afgewezen voelen zijn zij agressiever tegenover de negatieve feedbackgever, dan wanneer zij zich sociaal geaccepteerd voelen. Dit laat zien dat er een verband is gevonden tussen zowel narcisme als zelfwaardering en beide varianten van agressie in geval van een bedreigd ego. Dit is in tegenstelling tot eerder genoemde

onderzoeken. Narcisten lieten hierin geen significante toename zien van verplaatste agressie in geval van een dreiging van het ego (Bushman & Baumeister, 1998).

Niet een lage maar een hoge zelfwaardering lijkt fundamenteel in de discussie over narcisme en de eventuele agressie die uit een bedreigd ego voortvloeit (Bushman &

Baumeister, 1998). De theorie van Bushman en Baumeister (1998) is in vrijwel elk onderzoek gerepliceerd en aangetoond: een dreiging van het ego is essentieel voor agressieve uitlatingen van narcisten, voornamelijk onder narcisten met een hoge zelfwaardering. Alles bij elkaar

(14)

genomen lijkt een hoge mate van narcisme en zelfwaardering dus significant gerelateerd te zijn aan een sterke toename in agressie, indien er dreiging van het ego optreedt.

Narcisme, zelfwaardering en delinquentie

Uit voorgaande studies blijkt dat narcisme en een lage zelfwaardering niet gerelateerd zijn. Wel is aangetoond dat narcisme, een hoge zelfwaardering en agressie gerelateerd zijn. Er bestaat daarom in de huidige literatuur een sterk vermoeden dat de meeste agressieve

individuen een narcistisch karakter hebben en een hoge mate van zelfwaardering hebben. Of narcisme gerelateerd is aan (toekomstige) delinquentie is een logische vervolgstap om

middels literatuur uit te zoeken. In het eerder genoemde onderzoek van Donellan et al. (2005) naar zelfwaardering, narcisme en externaliserende gedragsproblemen zijn nog meer

interessante bevindingen gedaan. In de eerste en tweede studie toonden zij namelijk aan dat een lage zelfwaardering gerelateerd zou zijn aan agressie. Zij vonden echter ook dat een lage zelfwaardering latere delinquentie zou voorspellen. In de derde studie vonden ze dat zowel zelfwaardering als narcisme twee onafhankelijke voorspellers zijn voor latere delinquentie. Een hoge mate van narcisme en zelfwaardering leidden dus tot externaliserende problemen bij jongadolescenten.

Ook Barry, Grafeman, Adler en Pickard (2007) hebben een onderzoek gedaan naar de relatie tussen narcisme, zelfwaardering en delinquentie. In hun onderzoeksgroep hebben zij 349 jongadolescenten van 16 tot 18 jaar betrokken die al een delinquentierisico hadden. Zij werden bestempeld als risico delinquenten omdat zij meededen aan een interventie voor schoolverlaters. Het onderzoek werd verricht door middel van het afnemen van vragenlijsten. Hieruit bleek dat narcisme significant gecorreleerd is met delinquentie. Zelfwaardering was niet gecorreleerd met delinquentie. Een lage zelfwaardering bleek wel gerelateerd te zijn aan delinquentie, als er werd gecontroleerd voor narcisme. Met andere woorden: narcisten, met

(15)

name die met een lage zelfwaardering, zijn vaker delinquent dan narcisten (met een hoge zelfwaardering) en niet-narcisten.

Ongeveer hetzelfde werd gevonden in een ander onderzoek van Barry, Frick, Adler en Grafeman (2007) naar narcisme en delinquentie. In dit onderzoek zijn 98 kinderen en

adolescenten, variërend in leeftijd van 9 tot 15 jaar, gedurende drie jaar gevolgd in hun ontwikkeling. Dit onderzoek is verricht door middel van zelfrapportage vragenlijsten die specifiek voor kinderen ingericht zijn. Bij alle drie de follow-ups van één, twee en drie jaar bleek dat narcisme een significante voorspeller is voor delinquentie. Narcisme is dus een voorspeller voor delinquentie op latere leeftijd. Zelfwaardering is in dit onderzoek niet meegenomen.

Concluderend kan worden gesteld dat de onderzoeken vergelijkbare resultaten hebben gevonden. Immers is in alle genoemde studies gevonden dat narcisme gerelateerd is aan delinquentie (Barry et al., 2007; Donellan et al., 2005). In de studies waarbij zelfwaardering als onafhankelijke voorspeller is meegenomen, is hetzelfde gebleken. Volgens Donellan et al. (2005) is zelfwaardering negatief gecorreleerd met delinquentie. Daarmee is aangetoond dat een lage zelfwaardering ook een belangrijke voorspeller is voor latere delinquentie. Volgens Barry et al. (2007) kan gesteld worden dat narcisten met een lage zelfwaardering vaker delinquent zijn. Onderzoekers vermoeden dus dat niet alleen narcisme een voorspeller is voor latere delinquentie, maar dat een lage zelfwaardering dat ook is.

Discussie

In dit literatuuronderzoek is getracht te onderzoeken in hoeverre er een verband bestaat tussen narcisme, zelfwaardering en externaliserende gedragsproblemen zoals agressie en delinquentie. Gebleken is dat een groot gedeelte van de onderzochte literatuur is gebaseerd op de theorie van Bushman en Baumeister (1998) en het onderzoek van Baumeister et al. (1996) naar de dreiging van het ego van een narcist. Gebleken is dat narcisme, een hoge

(16)

zelfwaardering en agressie positief gerelateerd zijn (Baumeister et al., 2009; Bushman & Baumeister, 1998; Golmaryami & Barry, 2010). Ook is vastgesteld dat een lage

zelfwaardering irrelevant is als het aankomt op agressie onder narcisten. Dit geldt niet voor latere delinquentie (Donellan et al., 2005). Juist een lage zelfwaardering, narcisme en delinquentie zijn gerelateerd. Kort gezegd kan er worden gesteld dat narcisten met een hoge zelfwaardering agressiever zijn dan niet-narcisten en narcisten met een lage zelfwaardering vaker delinquent zijn dan niet-narcisten.

Hoewel het grootste gedeelte van de onderzoeken die hierna komen hetzelfde

veronderstellen, is er ook een aantal tegenstrijdige resultaten in de onderzoeken zelf gebleken. Zo stelde de eerste studie van Bushman en Baumeister (1998) dat narcisten hoger scoren op agressie, als er dreiging van het ego plaatsvindt door het ontvangen van feedback. Terwijl de tweede studie dit effect enkel vond voor negatieve evaluaties. Oftewel narcisten die negatieve feedback ontvingen waren agressief. Evenmin bleek uit dit onderzoek een relatie met

zelfwaardering. Dit in tegenstelling tot Bushman et al. (2009), die dit onderzoek opnieuw hadden geanalyseerd en toen wel een relatie vonden tussen narcisme, hoge zelfwaardering en agressie.

Het is opvallend dat hetzelfde onderzoek door dezelfde wetenschappers in hetzelfde tijdsperk een ander resultaat laten zien. Dit is echter wel te verklaren doordat de onderzoekers in 2009 het onderzoek uit 1998 op een andere manier hebben geanalyseerd. Ze hebben

namelijk in het nieuwe onderzoek gekeken naar de interacties tussen narcisme en zelfwaardering in de voorspelling van agressie. In het oude onderzoek hebben zij niet gecontroleerd op deze interactie. Ook een lage zelfwaardering bleek zelfs relevant, namelijk voor het reduceren van agressieve uitingen van narcisten. Hoewel een paar van deze

resultaten enigszins opmerkelijk zijn te noemen, is er wel een rode draad te vinden in de discussie omtrent narcisme, zelfwaardering en agressie. De mate van zelfwaardering is minder

(17)

belangrijk op het moment dat er sprake is van narcisme en agressie (Ang en Yusof, 2005). Narcisme lijkt namelijk de grootste voorspeller te zijn voor agressie als narcisten een dreiging van het ego ervaren (Bushman & Baumeister, 1998). Een hoge zelfwaardering veroorzaakt echter een versterkt effect. Mensen met narcisme en een hoge zelfwaardering tonen de hoogste agressieve uitlatingen. Hiermee wordt de theorie omtrent narcisme, lage zelfwaardering en agressie omver geworpen.

Hoewel er helaas niet veel literatuur beschikbaar is omtrent narcisme, zelfwaardering en delinquentie, lijken zij wel gerelateerd te zijn. De onderzoeken die gevonden zijn tonen steeds hetzelfde resultaat. Narcisme is positief gerelateerd aan delinquentie. Opmerkelijk is dat in deze onderzoeken naar voren komt dat een lage zelfwaardering relevant is voor delinquentie maar niet voor agressie. Een lage zelfwaardering zou namelijk wel delinquentie voorspellen, maar niet correleren met agressie (Barry et al., 2007; Donellan et al., 2005). Dit is een vreemd resultaat dat nader onderzocht dient te worden. De resultaten suggereren namelijk dat een lage zelfwaardering gerelateerd is aan delinquentie als er is gecontroleerd voor narcisme. Dit is bijzonder aangezien een lage zelfwaardering niet significant wordt opgemerkt in de onderzoeken naar agressie, maar wel in de onderzoeken naar delinquentie. Het zou zo kunnen zijn dat delinquenten geen agressieve delicten hebben gepleegd en dat zij voor andere (dus niet-agressieve) soort delicten worden gekenmerkt als delinquent.

Ook zou het kunnen dat een lage zelfwaardering niet gevonden wordt als er enkel onderzoek wordt gedaan naar grandioos narcisme. In de genoemde onderzoeken wordt narcisme namelijk alleen gemeten aan de hand van het instrument Narcissistic Personality Inventory (NPI). Dit instrument meet echter alleen grandioos narcisme en geen kwetsbaar narcisme, dit zijn twee verschillende typen narcisme. Grandioos narcisme wordt vaak

geassocieerd met arrogant, dominerend en verwaand gedrag (Pincus, Cain, & Wright, 2014). Daarbij hebben de grandioze narcisten een hoge mate van zelfwaardering, een verlangen om

(18)

hun zelfingenomen zelfwaardering in stand te houden en hebben zij een sterke behoefte aan bewondering van derden (Rohmann, Neumann, Herner, & Bierhoff, 2012). Naast het grandioos narcisme bestaat ook het kwetsbaar narcisme. Deze groep voelt zich juist

hulpeloos, hebben een lage zelfwaardering, vertonen sociaal vermijdend gedrag en ervaren gevoelens van schaamte (Pincus et al., 2014). Zij zijn te herkennen aan hun instabiliteit tussen zowel superieure als minderwaardige gevoelens en hebben een fragiel zelfvertrouwen

(Rohmann, et al., 2012). De verschillen tussen deze twee typen narcisme kunnen dan ook verklaren waarom hoge zelfwaardering wel correleert en lage zelfwaardering niet.

Nu gebleken is dat narcisten meer risicovol en agressief gedrag vertonen dan niet-narcisten en dit in de praktijk leidt tot meer externaliserende gedragsproblemen. Daarom hebben onderzoekers zich gebogen over het vraagstuk of er een manier is om agressie bij narcisten te remmen (Crysel, Crosier, & Webster, 2013; Thomaes, Bushman, Stegge, & Olthof, 2008). In het onderzoek van Konrath, Bushman en Campbell (2006) hebben zij

getracht dit te onderzoeken door eenheidsrelatie te introduceren. Deze eenheidsrelatie was een gedeelde geboortedag of eenzelfde vingerafdruk. Ook in dit onderzoek moesten participanten een essay schrijven. Tijdens het schrijven van de essay werd kenbaar gemaakt dat er een overeenkomst is tussen de participant en (fictieve) partner. De twee studies werden uitgevoerd in experimentele condities met een controlegroep. In de experimentele groepen werden de participanten op de hoogte gesteld van de eenheidsrelatie met hun partner. In de controlegroep werd er niets verteld over de eenheidsrelaties. Het essay dat geschreven werd door de

participanten werd ook hier beoordeeld door een fictieve partner die ofwel negatieve feedback gaf of juist positieve feedback. Met andere woorden er ontstond wel of geen dreiging van het ego. Ook hier kon de participant kiezen voor het afspelen van luide geluiden aan de

(19)

In de controlegroep bleek dat narcisten agressief waren tegenover hun partner, niet per se tegenover de onschuldige derde. In de experimentele condities waar er sprake was van eenheidsrelaties bleek dat narcisten gematigd waren in hun agressieve uitingen tegenover hun fictieve partner. Dus ook als er sprake was van dreiging van het ego. Interessant hierin is dus dat zelfs narcisten gematigd zijn in hun agressie uitingen, ook bij het dreiging van het ego, als blijkt dat zij bijzondere overeenkomsten hebben met hun partner. Het toevoegen van een eenheidsrelatie lijkt dus agressieve uitingen van narcisten te verminderen. Dit lijkt een remmend effect te hebben op agressieve uitingen van narcisten. Het lijkt daarom goed mogelijk om hiermee interventies te ontwikkelen.

Onderzoekers Barry, Chaplin en Grafeman (2006) hebben ook getracht een manier te vinden om agressie onder narcisten te remmen. Zij vonden in hun onderzoek, net zoals de voorgaande onderzoeken, ook de bevindingen naar de relatie tussen narcisme en agressie na het ontvangen van negatieve feedback. Zij realiseerden zich echter dat in voorgaande

onderzoeken er veelal gebruik werd gemaakt van normatieve negatieve feedback (Bushman & Baumeister, 1988). Het ontvangen van negatieve feedback kan namelijk in drie onderdelen worden gesplitst: negatief ipsatief, negatief geïdealiseerd en negatief normatief. Negatief ipsatieve feedback is een zelf verwezenlijkende vorm van feedback, ofwel het is gebaseerd op prestaties uit het verleden. Een voorbeeld hiervan is: “Je hebt het echt veel slechter gemaakt dan de vorige keer dat je dit hebt gedaan”. Negatief geïdealiseerde feedback is feedback die gebaseerd is op datgene wat het individu, in dit geval de participant, zou willen zijn. Hiervan is het volgende een voorbeeld: “Je hebt je doel nog helemaal niet bereikt”. Als laatste bestaat ook de veelal in vroegere experimenten gebruikte feedback vorm, namelijk de negatief normatieve feedback. Dit is feedback die wordt gegeven in vergelijking met anderen. Een voorbeeld hiervan is: “In vergelijking met anderen heb je het erg slecht gedaan.”

(20)

Door onderscheid te maken in het soort negatieve feedback dat participanten ontvangen, hebben Barry et al. (2006) een vernieuwend element toegevoegd aan het doorgaans gebruikte experimentsoort. Het experiment hebben zij uitgevoerd onder 120 studenten. Gebleken is dat negatief ipsatieve feedback geen significante toename in agressie liet zien. Negatief geïdealiseerde feedback en negatief normatieve feedback lieten wel een significante toename zien in agressie onder de narcistische participanten. Dit onderzoek suggereert hiermee dat de manier waarop negatieve feedback wordt gegeven de mate van agressie kan beïnvloeden. Narcisten hoeven dus niet agressief te worden omdat ze

geëvalueerd worden, maar omdat ze op een verkeerde manier feedback ontvangen. Ook dit resultaat biedt mogelijkheden tot het inzetten van interventies op maat voor narcisten.

Ook is het verschil in de soorten agressie bij narcisten duidelijk. Narcisten zijn bij het ontvangen van negatieve feedback namelijk significant meer direct agressief tegen de

desbetreffende feedbackgever. Zij verplaatsen de agressie niet significant meer naar een onschuldige derde. Het toevoegen van een eenheidsrelatie lijkt de agressieve uitingen van narcisten te matigen, ook in situaties waarbij directe agressie mogelijk is (Ang & Yusof, 2005). Naast deze resultaten is ook een belangrijke bevinding gedaan door Barry et al. (2006). Zij ontdekten dat het soort negatieve feedback dat de narcist ontvangt van belang is voor de (mate van) uiting van de agressie. Feedback die negatief geïdealiseerd en negatief normatief is geformuleerd lijkt namelijk meer kwaad te doen bij narcisten dan negatieve ipsatieve

feedback

In de meeste onderzoeken is er bewijs gevonden voor directe agressieve uitingen van narcisten. Interessant is dat Twenge en Campbell (2003) in hun onderzoek hebben kunnen aantonen dat verplaatste agressie echter ook voorkomt als narcisten sociale afwijzing ervaren. Dit terwijl andere onderzoeken een aantal keer precies het tegenovergestelde hebben

(21)

relevant is voor de mate van agressieve uitingen. Als de negatieve feedback namelijk niet op de persoon is gericht, zoals in menig onderzoek wel is gedaan, maar in plaats daarvan is gebaseerd op prestaties in het verleden laten narcisten juist geen toename in agressie zien. Deze twee onderzoeken laten opmerkelijke resultaten zien bij kleine aanpassingen van de inmiddels talloze gerepliceerde experimenten van Bushman en Baumeister (1998) naar narcisme en agressie. Hoewel dreiging van het ego van narcisten in veel onderzoeken bewezen is geacht, zorgen Konrath et al. (2006) voor een oplossing als blijkt dat het toevoegen van een eenheidsrelatie ervoor zorgt dat de agressie van narcisten geremd kan worden.

Een aanbeveling is dat er goed onderzoek moet worden verricht onder kinderen. Kinderen worden namelijk te weinig meegenomen in grote onderzoeken. Veel onderzoeken hebben namelijk betrekking op jongadolescenten en volwassenen. Dit terwijl bewezen is dat narcisme en zelfwaardering zich in de kindertijd al ontwikkelt en dat narcisme in de kindertijd ook op dezelfde wijze manifesteert als in de adolescentie. Dit in tegenstelling tot

zelfwaardering (Brummelman et al., 2016; Thomaes et al., 2008; Thomaes & Stegge, 2007). Samenvattend kan gesteld worden dat de genoemde resultaten over alle doelgroepen heen mooie aanknopingspunten bieden die ervoor zorgen dat toekomstig onderzoek zich verder kan verdiepen in het voorkomen van agressie en delinquentie onder narcisten. Met name voor het (door)ontwikkelen van interventies. Er zijn immers narcisten die hoog scoren op agressie. Hoe hun agressie verminderd kan worden is een interessant (bewerkbaar) concept in de praktijk gebleken. Het toevoegen of juist weghalen van bepaalde elementen kan interessante resultaten bewerkstelligen. Voor vervolgonderzoek is het aangeraden om meer te focussen op kwetsbaar narcisme en een lage zelfwaardering. Deze twee variabelen worden namelijk tot nu toe in onderzoeken als het ware achterwege gelaten, terwijl er soms toch boeiende en

(22)

Referenties

Ang, R. P., & Yusof, N. (2005). The relationship between aggression, narcissism, and selfesteem in Asian children and adolescents. Current Psychology, 24, 113-122. https://doi.org/10.1007/s12144-005-1010-0

American Psychiatric Association (1994). Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (4th ed.). Washington DC: Author.

Barry, C. T., Chaplin, W. F., & Grafeman, S. J. (2006). Aggression following performance feedback: The influences of narcissism, feedback valence, and comparative standard. Personality and Individual Differences, 41, 177-187.

https://doi.org/10.1016/j.paid.2006.01.008

Barry, C. T., Frick, P. J., Adler, K. K., & Grafeman, S. J. (2007). The Predictive Utility of Narcissism among Childrenand Adolescents: Evidence for a Distinction between Adaptive and Maladaptive Narcissism. Journal of Child and Family Studies, 16(4), 508-521. https://doi.org/10.1007/s10826-006-9102-5

Barry, C. T., Grafeman, S. J., Adler, K. K., & Pickard, J. D. (2007). The relations among narcissism, self-esteem, and delinquency in a sample of at-risk adolescents. Journal of Adolescence, 30(6), 933-942. https://doi.org/10.1016/j.adolescence.2006.12.003 Baumeister, R., Smart, L., & Boden, J. (1996). Relation of threatened egotism to violence and

aggression: The dark side of high self-esteem. Psychological Review, 103, 5-33. Bushman, B. J., & Baumeister, R. F. (1998). Threatened egotism, narcissism, self-esteem, and

direct and displaced aggression: Does self-love or self-hate lead to violence? Journal of Personality and Social Psychology, 75, 219-229.

Bushman, B. J., Baumeister, R. F., Thomaes, S., Ryu, E., Begeer, S., & West, S. G. (2009). Looking again, and harder, for a link between low self‐esteem and aggression. Journal of personality, 77(2), 427-446. https://doi.org/10.1111/j.1467-6494.2008.00553.x

(23)

Brown, R. P., & Zeigler-Hill, V. (2004). Narcissism and the non-equivalence of self-esteem measures: A matter of dominance? Journal of Research in Personality, 38, 585 592. https://doi.org/10.1016/j.jrp.2003.11.002

Brummelman, E., & Thomaes, S. C. (2010). Opvoeding en de ontwikkeling van grandioos en kwetsbaar narcisme: Een overzicht. Kind en adolescent, 31(3), 116-130.

https://doi.org/10.1007/BF03089712

Brummelman, E., Thomaes, S., Nelemans, S. A., Orobio de Castro, B., Overbeek, G., & Bushman, B. J. (2015a). Origins of narcissism in children. Proceedings of the National Academy of Sciences of the United States of America, 112, 3659-3662. Retrieved from https://www.jstor.org/stable/26462134

Brummelman, E., Thomaes, S., & Sedikides, C. (2016). Separating narcissism from self-esteem. Current Directions in Psychological Science, 25(1), 8-13.

https://doi.org/10.1177/0963721415619737

Crick, N. R., & Grotpeter, J. K. (1995). Relational aggression, gender, and social-psychological adjustment. Child development, 710-722. Retrieved from https://www.jstor.org/stable/1131945

Crysel, L. C., Crosier, B. S., & Webster, G. D. (2013). The dark triad and risk behaviour. Personality and Individual Differences, 54(1) 35-40.

https://doi.org/10.1016/j.paid.2012.07.029

De Castro, B. O., Brendgen, M., Van Boxtel, H., Vitaro, F., & Schaepers, L. (2007). “Accept me, or else…”: Disputed overestimation of social competence predicts increases in proactive aggression. Journal of Abnormal Child Psychology, 35(2), 165-178. https://doi.org/10.1007/s10802-006-9063-6

(24)

Donnellan, M. B., Trzesniewski, K. H., Robins, R. W., Moffitt, T. E., & Caspi, A. (2005). Low self-esteem is related to aggression, antisocial behavior, and delinquency. Psychological Science, 16, 328 – 335. doi:10.1111/j.0956-7976.2005.01535.x Fry, M. (2008). Mythos. London: Penguin.

Giammarco, E. A., & Vernon, P. A. (2014). Vengeance and the Dark Triad: The role of empathy and perspective taking in trait forgivingness. Personality and Individual Differences, 67, 23-29. https://doi.org/10.1016/j.paid.2014.02.010

Golmaryami, F. N., & Barry, C. T. (2010). The associations of self-reported and peer-reported relational aggression with narcissism and self-esteem among adolescents in a

residential setting. Journal of Clinical Child and Adolescent Psychology, 39, 128-133. https://doi.org/10.1080/15374410903401203

Güldner, M. G. (2017). Gezonde en kwetsbare positieve zelfwaardering bij kinderen: Kenmerken, functie en regulatie. Huizen: Drukkerij Bout.

Güldner, M. G., Stegge, H., Smits, M. S., & Thomaes, S. C. (2010). De kwetsbaarheid van de narcistische zelfwaardering bij kinderen. Kind en adolescent, 31(1), 4-15.

https://doi.org/10.1007/BF03089695

Harter, S. (1999). The construction of the self. New York: Guilford Press.

Harter, S. (2012). Construction of the self: Developmental and sociocultural foundations. New York, NY: Guilford Press.

Horney, K. (1950). Neurosis and human growth. New York: Norton.

Junger, M. (2003). Psychosociale problemen bij adolescenten. Assen: Uitgeverij Van Gorcum.

Konrath, S., Bushman, B. J., & Campbell, W. K. (2006). Attenuating the link between threatened egotism and aggression. Psychological Science, 17(11), 995-1001. Retrieved from https://www.jstor.org/stable/40064493

(25)

Lau, K. S. L., & Marsee, M. A. (2013). Exploring narcissism, psychopathy, and

Machiavellianism in youth: Examination of associations with antisocial behavior and aggression. Journal of Child and Family Studies, 22, 355-367. doi:10.1007/s10826- 012-9586-0

Morf, C. C., & Rhodewalt, F. (2001). Unravelling the paradoxes of narcissism: A dynamic self-regulaory processing model. Psychological Inquiry, 12, 177-196.

https://www.jstor.org/stable/1449470

Paulhus, D. L., & Williams, K. M. (2002). The dark triad of personality: Narcissism, Machiavellianism, and psychopathy. Journal of research in personality, 36(6), 556-563. https://doi.org/10.1016/S0092-6566(02)00505-6

Pincus, A. L., Cain, N. M., & Wright, A. G. (2014). Narcissistic grandiosity and narcissistic vulnerability in psychotherapy. Personality Disorders: Theory, Research, and Treatment, 5(4), 439. doi:10.1037/per0000031

Rohmann, E., Neumann, E., Herner, M. J., & Bierhoff, H. W. (2012). Grandiose and vulnerable narcissism. European Psychologist, 17(2), 279-290. doi:10.1027/1016-9040/a000100

Thomaes, S., Bushman, B. J., De Castro, B. O., & Stegge, H. (2009). What makes narcissists bloom? A framework for research on the etiology and development of narcissism. Development and Psychopathology, 21(4), 1233-1247.

https://doi.org/10.1017/S0954579409990137

Thomaes, S., Bushman, B. J., Stegge, H., & Olthof, T. (2008). Trumping shame by blasts of noise: Narcissism, self‐esteem, shame, and aggression in young adolescents. Child development, 79(6), 1792-1801. Retrieved from https://www.jstor.org/stable/27563593

(26)

Thomaes, S., & Stegge, G. T. M. (2007). Hoe narcisten tot bloei komen: Over gezonde en ongezonde zelfgevoelens bij kinderen en adolescenten. Kinder- en

jeugdpsychotherapie 34(2), 24-37.

Thomaes, S., Stegge, H., Bushman, B. J., Olthof, T., & Denissen, J. (2008). Development and validation of the Childhood Narcissism Scale. Journal of personality assessment, 90(4), 382-391. https://doi.org/10.1080/00223890802108162

Twenge, J. M., & Campbell, W. K. (2003). "Isn't it fun to get the respect that we're going to deserve?" Narcissism, social rejection, and aggression. Personality and Social Psychology Bulletin, 29, 261-272. https://doi.org/10.1177%2F0146167202239051

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Via a two-step thermal treatment in argon, one is able to produce SiC fibers that have sufficient mechanical strength to be used in a single fiber membrane module.. Although

In order to reduce the risks associated with climate change, a continuous cycle of policy measures, observations, further studies and societal changes is required.. The reason

He has 22 years’ lecturing and research experience in a wide range of domains, such as con- sumer psychology, social psychology, career development, industrial psychological

NP – complete, binary linear programming, convex function, convex quadratic programming problem, interior point algorithm and polynomial

To gain a firmer understanding of the empirical case of maritime emission regulations and to deepen scientific knowledge on the coordination problems in the context of

Simonetta Vezzoso, The Incentives Balance Test in the EU Microsoft Case: a Pro innovation ‘Economics-based’ Approach’ (2006) European Competition Law Review, 27(1), 382, 393

Mo- tivated by these findings, we present a novel regression al- gorithm (Correlated-Spaces Regression, CSR), inspired by Canonical Correlation Analysis (CCA) which learns

In order to study this topic, qualitative research has been carried out, for which ten entrepreneurs who had started businesses have been interviewed regarding