• No results found

Het verband tussen kindermishandeling en jeugddelinquentie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het verband tussen kindermishandeling en jeugddelinquentie"

Copied!
24
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Het Verband tussen Kindermishandeling en Jeugddelinquentie Definitieve Versie Scriptie

Universiteit van Amsterdam

Naam: Romy Bökenkamp (11321768)

Bachelorscriptie Pedagogische Wetenschappen Cursusjaar 2018/2019

Docent: Mandy Meeuwsen. Datum: 11/02/2019

(2)

Inhoudsopgave

Abstract 3

Verband tussen Kindermishandeling & Jeugddelinquentie 4 Verband tussen Fysieke Kindermishandeling & Jeugddelinquentie. 6 Verband tussen Verwaarlozing & Jeugddelinquentie 12

Discussie 17

(3)

Abstract

In dit literatuuroverzicht wordt antwoord gegeven op de vraag in hoeverre er een relatie is tussen slachtofferschap van kindermishandeling in de vroege kindertijd en delinquent gedrag bij adolescenten. Er is specifiek gekeken naar enerzijds de relatie tussen fysieke

kindermishandeling en delinquent gedrag en anderzijds naar de relatie tussen verwaarlozing en delinquent gedrag. Een positieve samenhang is gevonden voor zowel de relatie tussen fysieke kindermishandeling en delinquent gedrag als de relatie tussen verwaarlozing en delinquent gedrag. Factoren zoals gehechtheid aan de ouders, geslacht van het kind en levensomstandigheden van het kind kunnen deze relatie beïnvloeden. Een kanttekening van huidige literatuurstudie is dat de conclusies voornamelijk gebaseerd zijn op retroperspectief onderzoek. Verder onderzoek is nodig, zodat interventies of preventieprogramma’s

ontwikkeld kunnen worden om in te spelen op zowel het probleem van kindermishandeling als op het probleem van jeugdcriminaliteit.

Keywords: fysiek mishandeling, verwaarlozing, jeugdcriminaliteit, delinquent gedrag, arrestatie

(4)

Het verband tussen Kindermishandeling en Jeugddelinquentie

Slachtofferschap van kindermishandeling is een veelvoorkomend probleem. Volgens het Nederlands Jeugd Instituut waren er in 2010 ongeveer 119.000 kinderen in Nederland van 0 tot 18 jaar die blootgesteld waren aan een vorm van kindermishandeling.

("Kindermishandeling | NJi", z.d.). Deze aantallen zijn slechts een topje van de ijsberg (Fallon et al., 2010). Er zijn nog meer gevallen die onopgemerkt blijven, niet worden gemeld of niet geregistreerd worden (Radford et al., 2011). Het probleem van kindermishandeling is dus vele malen groter dan dat er gerapporteerd wordt.

Onder kindermishandeling wordt elke vorm van voor een minderjarige bedreigende of gewelddadige interactie van fysieke, psychische of seksuele aard, die de ouders of andere personen ten opzichte van wie de minderjarige in een relatie van afhankelijkheid of van onvrijheid staat, actief of passief opdringen, waardoor ernstige schade wordt berokkend of dreigt te worden berokkend aan de minderjarige in de vorm van fysiek of psychisch letsel verstaan ("Kindermishandeling | NJi", z.d.). Er zijn verschillende vormen van

kindermishandeling. Fysieke mishandeling en verwaarlozing zijn de vormen van kindermishandeling die het meest voorkomen (Moody, Cannings-John, Hood, Kemp & Robling, 2018). Onder fysieke kindermishandeling wordt opzettelijk gebruik van fysieke kracht of werktuigen verstaan tegen een kind die lichamelijk letsel tot gevolg heeft of kan hebben. Daarnaast wordt onder verwaarlozing het niet voldoen aan fysieke, emotionele, medische en tandheelkundige behoeften van een kind, het nalaten van een adequate

opvoeding, hygiëne of onderdak te bieden en het niet garanderen van de veiligheid van een kind verstaan (Gilbert et al., 2009).

Kindermishandeling kent vele gevolgen voor het slachtoffer. Het kan het academisch presteren nadelig beïnvloeden, verder kan het zowel de geestelijke als de lichamelijke

(5)

gezondheid beïnvloeden van de kinderen die mishandeld zijn. Kinderen die misbruikt of verwaarloosd zijn, lopen een verhoogd risico om gewelddadig te worden, agressief gedrag te vertonen of delicten te begaan (Gilbert et al., 2009). Uit eerder onderzoek blijkt eveneens dat als een jongere in de vroege kindertijd te maken heeft gehad met (meerdere vormen van) mishandeling de kans groot is dat die jongere op latere leeftijd delinquent gedrag gaat vertonen (Garbarino & Plantz, 1986; Fagan, Hansen, & Jang, 1983; Widom, 1989; Crooks, Scott, Wolfe, Chiodo & Killip, 2007).

Delinquent of crimineel gedrag is een verzamelterm voor verschillende soorten gedrag die volgens de wet strafbaar zijn en die daarom tot een boete of straf kunnen leiden. Er kan pas gesproken worden van delinquent gedrag als een jongere twaalf jaar of ouder is (Van der Laan & Blom, 2011). Strafbare feiten of delicten zijn te verdelen in vier typen, namelijk vernieling, vermogensdelicten, geweldsdelicten en overige delicten. Binnen deze vier typen wordt er ook onderscheid gemaakt tussen overtredingen en misdrijven. Overtredingen zijn vooral lichte vormen van wetsovertredend gedrag, zoals vuurwerk afsteken. Daarentegen zijn misdrijven zwaardere strafbare feiten, zoals verkrachting, inbraak of mishandeling.

Delinquent gedrag kent een piek tijdens de adolescentie (Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum, 2009).

Voor de samenleving kan zowel kindermishandeling als jeugddelinquentie hoge kosten opleveren (Gilbert et al., 2009). Er wordt namelijk een beroep gedaan op zowel de

hulpverlening als op het strafrecht. Vanwege de negatieve gevolgen voor zowel het kind als voor de maatschappij is het belangrijk dat er meer inzicht komt in de relatie tussen

slachtofferschap van kindermishandeling en jeugddelinquentie om zo deze negatieve

gevolgen te voorkomen. Inzicht in het mogelijke verband kan aanknopingspunten bieden om eveneens kindermishandeling als jeugddelinquentie te voorkomen. Middels dit

(6)

te bieden om preventief in te grijpen om kindermishandeling te voorkomen. Tevens is het van belang om het verhoogde risico dat slachtoffers van kindermishandeling lopen op

delinquentie te voorkomen. Er zijn namelijk indicaties dat dit kan zorgen voor een criminele loopbaan dat voortduurt tot in de volwassenheid (Ireland, Rivera, & Hoffmann, 2009).

Middels dit literatuuroverzicht wordt getracht het inzicht te vergroten in het verband tussen kindermishandeling en jeugddelinquentie en een antwoord te vinden op de vraag: “In hoeverre is er een relatie tussen slachtofferschap van kindermishandeling in de vroege kindertijd en delinquent gedrag bij jongeren tussen de 12 en 23 jaar?”. Waarbij er specifiek gekeken wordt naar de relatie tussen slachtofferschap van fysieke kindermishandeling en jeugddelinquentie en naar de relatie tussen slachtofferschap van verwaarlozing en

jeugddelinquentie. In dit literatuuroverzicht wordt er gekeken naar de leeftijd 12-23 jaar, omdat deze jongeren in Nederland gestraft kunnen worden volgens het jeugdstrafrecht en het adolescentenstrafrecht (‘straffen en maatregelen voor jongeren, z.d.; ‘Adolescentenstrafrecht’, z.d.). Huidig literatuuroverzicht tracht bij te dragen aan aanknopingspunten voor

vervolgonderzoek naar de specifieke vormen van kindermishandeling en de relatie met delinquentie.

Het Verband tussen Fysieke Kindermishandeling & Jeugddelinquentie Zoals eerdergenoemd, zal allereerst het verband tussen fysieke kindermishandeling en jeugddelinquentie besproken worden. De vraag die daarbij gesteld wordt is: “In hoeverre is er een relatie tussen slachtofferschap van fysieke kindermishandeling in de vroege kindertijd en delinquent gedrag bij jongeren tussen de 12 en 23 jaar?”. Aan de hand van een aantal

artikelen wordt getracht antwoord te geven op deze vraag. Het is van belang om meer inzicht te krijgen in dit verband, omdat fysieke kindermishandeling een vorm van

kindermishandeling is die vaak voorkomt (Moody et al., 2018). Daarnaast kent

(7)

Uit eerder onderzoek naar dit verband is gebleken dat fysieke mishandeling tijdens de vroege kindertijd het risico verhoogt op delinquent gedrag tijdens de adolescentie (Lansford et al., 2007). Binnen de prospectieve longitudinale studie van Lansford en collega’s (2007) is onderzocht of er een relatie was tussen fysieke kindermishandeling in de vroege kindertijd en gewelddadig delinquent gedrag in de adolescentie en/of volwassenheid. Het onderzoek werd uitgevoerd bij Europees Amerikaanse kinderen en bij Afro-Amerikaanse kinderen, zij werden gevolgd vanaf de leeftijden 5 tot 21 jaar (N= 574). Fysiek mishandeling in de vroege

kindertijd werd gemeten door middel van diepte-interviews met de moeders van de kinderen in de zomer voordat de kinderen naar de kleuterschool gingen. Gewelddadige delinquentie werd gemeten door zelfrapportage en door officiële proces-verbalen. Onder gewelddadige delinquentie werd in dit onderzoek verstaan dat er bijvoorbeeld bedreiging met een wapen was geweest of sprake van verkrachting. Op 18-jarige leeftijd werd aan de adolescenten gevraagd hoe vaak zij iets hadden gestolen in die twaalf maanden. Verder bestond de 21-jarige beoordeling uit het bevragen van de jongvolwassene of zij ooit gearresteerd waren geweest of beschuldigd zijn geweest van een misdrijf. Tot slot hebben de adolescenten 126 items beantwoord uit de Youth Adult Self Report. Uit de resultaten kwam naar voren dat adolescenten die in de eerste vijf levensjaren fysiek mishandeld waren een verhoogd risico liepen om gewelddadige of geweldloze delicten te plegen tijdens de adolescentie. De adolescenten zelf rapporteerden dit echter niet.

Onderzoek naar de vraag welke dimensies van kindermishandeling een vergroot risico hebben op jeugddelinquentie, heeft gevonden dat fysieke kindermishandeling een van de sterkste relaties heeft met jeugddelinquentie (Van Wert, Mishna, Trocmé & Fallon, 2017). Bovendien zou er sprake zijn van een wederzijdse relatie tussen kindermishandeling en jeugddelinquentie. Het onderzoek van Van Wert en collega’s (2017) had als doel om de relatie te begrijpen tussen kindermishandeling en delinquent gedrag van jongeren, waarbij er

(8)

naar verschillende dimensies van mishandeling werd gekeken. De data werd gebruikt van de studie van Ontario. De studie van Ontario heeft als doel om de incidentie van de gemelde kindermishandeling en de kenmerken van die kinderen te onderzoeken. In het onderzoek van Van Wert en collega’s (2017) werden alleen de onderbouwde mishandelingsonderzoeken meegenomen, waarin zowel jongens als meisjes van nul tot vijftien jaar werden meegenomen (N = 1837). Werknemers die deelgenomen hebben aan de studie van Ontario documenteerden delinquent gedrag als adolescent was aangeklaagd, opgesloten was geweest of alternatieve maatregelen had gekregen van de Canadese federale jeugdcriminaliteitswet. Van de verschillende vormen van kindermishandeling, fysiek misbruik en verwaarlozing, werd informatie verzameld over de ernst, frequentie en chroniciteit. Deze studie toont aan dat een minderheid van de mishandelde kinderen crimineel gedrag vertonen. Daarbij is gevonden dat fysieke mishandeling een van de sterkste relaties heeft met delinquent gedrag tijdens de adolescentie. Ten tweede verschilt de groep mishandelde kinderen die delinquent gedrag lieten zien van andere mishandelde kinderen. Zij hebben namelijk meer mentale

gezondheidsproblematiek, ontwikkelingsproblemen en vaker verschillende

mishandelingservaringen doorstaan. Met name jongeren die aangesloten zijn bij het

kinderwelzijnsstelsel lopen een vergroot risico om criminele gedragingen te gaan vertonen in vergelijking met de algemene bevolking. Bovendien kwam ook uit dit onderzoek dat kinderen die agressief en crimineel gedrag vertonen een verhoogd risico liepen om slachtoffer te

worden van kindermishandeling. Uit dit onderzoek kan daarom met enige voorzichtigheid worden gesteld dat er een wederzijdse relatie bestaat tussen kindermishandeling en

jeugddelinquentie.

Een andere studie die een relatie vond tussen fysieke kindermishandeling en delinquentie bij zowel adolescenten als volwassenen is de studie van Allwood en Widom (2013). Binnen het onderzoek van Allwood en Widom (2013) is gekeken of de relatie tussen fysieke

(9)

kindermishandeling en arrestatie van zowel adolescenten als volwassenen beïnvloed wordt door drie specifieke ontwikkelingsgebieden, namelijk werk, afstuderen en het huwelijk. Deze studie is gebaseerd op een prospectieve cohortdesignstudie. Kinderen die mishandeld waren voor hun elfde levensjaar werden meegenomen in dit onderzoek en zij werden vervolgens op ongeveer 29-jarige leeftijd geïnterviewd (N =1169) De identificatie van lichamelijk misbruik en verwaarlozing tijdens de vroege kindertijd waren gebaseerd op onderbouwde zaken uit een gebied in de Midwest in de jaren 1967 tot en met 1971. Lichamelijke gevallen van

mishandeling omvatten kneuzingen, wonden, snijwonden en/of botbreuken. De

arrestinformatie is gebaseerd op officiële criminaliteit geschiedenissen. Uit dit onderzoek is gebleken dat zowel kinderen die fysiek mishandeld zijn, als kinderen die verwaarloosd zijn, een significant een groter risico liepen om gearresteerd te worden als jeugdige of als

volwassene in vergelijking met de niet-mishandelde vergelijkingsgroep. Verder is gebleken dat die kinderen ook minder waarschijnlijk hun middelbare school halen, getrouwd zijn en werk hebben dan als je kijkt naar de vergelijkingsgroep. Huwelijk, werk en het afstuderen van school kunnen de relatie tussen kindermismishandeling/verwaarlozing en de arrestatie van volwassenen mediëren. Het succesvol behalen van deze drie specifieke

ontwikkelingsgebieden hing samen met een afname van de arrestatie van volwassenen. Tot slot is er uit het onderzoek gebleken dat een arrestatie in de jeugd en/of blootstelling aan enige vorm van kindermishandeling in de jeugd het risico op arrestatie in de volwassenheid

vergroot. Een voorzichtige aanname die hieruit getrokken kan worden is dat volwassenen die delinquent gedrag vertonen ook in de adolescentie delinquent gedrag hebben vertoond.

Salzinger, Rosario & Feldman (2007) kwamen tot de conclusie dat de relatie tussen vroege fysieke kindermishandeling en delinquentie tijdens de adolescentie gemedieerd wordt door de gehechtheid aan de ouders. Verder bleek een gewelddadige relatie met peers een moderator te zijn in de relatie tussen fysieke kindermishandeling en delinquentie. Het

(10)

onderzoek werd uitgevoerd bij 100 lichamelijk mishandelde stedelijke schoolkinderen en bij 100 niet-mishandelde kinderen, in de leeftijd van negen tot twaalf jaar. Het vervolgonderzoek vond plaats om een vergelijking te maken tussen de uitkomsten tijdens de preadolescentie en de uitkomsten tijdens de adolescentie. De follow-up vond plaats op een gemiddelde leeftijd van 10,5 jaar en later op een gemiddelde leeftijd van 16,5 jaar. De lichamelijk mishandelde kinderen werden geselecteerd uit een register voor kindermishandeling uit New York. De uitkomst van gewelddadige delinquentie werd beoordeeld aan de hand van een aantal items uit de Self Report of Delinquency (SRD) in de leeftijd van elf tot zeventien jaar. Uit deze studie is naar voren gekomen dat persoonlijke relaties een belangrijke rol kunnen spelen in het verband tussen vroege fysieke kindermishandeling en delinquentie tijdens de adolescentie. Gehechtheid aan de ouders of een vijandige relatie met de ouders lijken de relatie tussen fysieke kindermishandeling en delinquentie te mediëren. De resultaten wat betreft de peerrelaties zijn echter verschillend. Er is gebleken dat lage niveaus van delinquent gedrag van goede vrienden significant het risico op jeugddelinquentie doet verminderen na een verleden van fysieke mishandeling (Salzinger et al., 2007).

Onderzoek dat deels in lijn is met de resultaten die gevonden zijn in het onderzoek van Salzinger en collega’s (2007) heeft gevonden dat er geen relatie is tussen fysieke

kindermishandeling en delinquent gedrag tijdens de adolescentie (Platt, 2016). Deze studie heeft onderzocht of fysieke kindermishandeling voorspellend is voor delinquentie bij populatie kinderen die een hoog risico liepen op toekomstige mishandeling. Daarnaast was een doel van deze studie onderzoeken of een ernstigere vormen van kindermishandeling meer voorspellend was voor delinquent gedrag rond de leeftijd van 12 jaar. Er werd gebruikt gemaakt van een dataset van longitudinale studies naar kindermisbruik-en verwaarlozing (LONGSCAN), waaruit kinderen van 4 tot 18 jaar oud werden geselecteerd (N = 254). De LONGSCAN is een combinatie van vijf studies uit de Verenigde Staten met betrekking tot

(11)

kindermishandeling. De kinderen afkomstig uit deze steekproef waren allemaal mishandeld voor hun vijfde levensjaar. Gegevens werden verzameld door interviews met de jongeren, hun zorgverleners en hun leraren. Dit werd gedaan op de leeftijden vier, zes, acht, twaalf en veertien jaar. Gegevens over kindermishandeling werden verzameld op basis van telefonische interviews, maar ook op basis van de Child Protective Services (CPS). De jongere zelf kregen op de leeftijd van twaalf jaar het Youth Self Report (YSR) toegediend. De resultaten van het onderzoek lieten geen voorspellende relatie zien tussen fysieke kindermishandeling in de vroege kindertijd en delinquent gedrag. Er bleek wel uit het onderzoek van Platt (2016) dat blootstelling aan ernstigere vormen van kindermishandeling geassocieerd was met een hoger risico op delinquent gedrag. Met name jongens die zijn blootgesteld aan fysieke

kindermishandeling lopen een vergroot risico om delinquent gedrag te vertonen.

Er is echter ook onderzoek dat helemaal geen verband vond tussen slachtofferschap van fysieke kindermishandeling in de vroege kindertijd en gewelddadige delinquentie tijdens de adolescentie (Yun, Ball, & Lim, 2011). Zo onderzochten Yun en collega’s (2011) wat de effecten van kindermishandeling zijn op latere betrokkenheid bij gewelddadige delinquentie. Er werd daarvoor een nationale steekproef van adolescenten gebruikt (N= 4882). Daarnaast werd er gekeken of geslacht, de sociaaleconomische status (SES) en de religie eventueel deze relatie modereren. Bij dit onderzoek werd er onderscheid gemaakt in type mishandeling. Er werd zowel gekeken naar fysieke mishandeling als verwaarlozing. De effecten van minder ernstige mishandelingen werden onderzocht. Gewelddadige delinquentie werd gemeten aan de hand van zeven items die in verband stonden met zelfgeraporteerde gewelddadige

handelingen. Er werd aan hen gevraagd hoe vaak zij in de afgelopen twaalf maanden voor het interview zich schuldig hadden gemaakt aan de volgende daden: bedreiging met een mes of pistool of iemand daadwerkelijk iets aan hebben gedaan. Fysieke kindermishandeling werd retroperspectief gemeten, aan de hand van het bevragen van de kinderen over hoe vaak hun

(12)

ouders of verzorgers hen geslagen of getrapt hadden. Uit dit onderzoek is gebleken dat fysieke mishandeling geen relatie heeft met gewelddadige delinquentie. Daarnaast is ook gebleken dat er geen sprake is van modererende effecten van SES, geslacht of religie.

Een eerste verklaring voor de tegenstrijdige resultaten wat betreft de relatie tussen fysieke kindermishandeling en jeugddelinquentie kan gevonden worden in het feit dat sommige studies alleen minder ernstigere vormen van fysieke kindermishandeling hebben

meegenomen. Onderzoek van Platt (2016) gaf al aan dat ernstigere vormen van mishandeling geassocieerd zijn met een groter risico op delinquent gedrag. Ten tweede zijn er twee studies die hebben aangetoond dat er andere belangrijke variabelen van invloed kunnen zijn op de relatie tussen fysieke kindermishandeling en jeugddelinquentie. Bijvoorbeeld een veilige gehechtheidsrelatie met de ouders of een goede relatie met de leeftijdgenoten. Dit kan er op duiden dat de relatie tussen fysieke kindermishandeling en jeugddelinquentie verloopt via een derde variabele.

Toch kan uit de besproken literatuur voorzichtig geconcludeerd worden dat als

adolescenten in hun vroege kinderjaren fysiek mishandeld zijn zij een vergroot risico lopen om op latere leeftijd delinquent gedrag te gaan vertonen (Lansford et al., 2007). Zo lopen jeugdigen die fysieke mishandeld zijn een vergroot risico om zowel gearresteerd te worden als jeugdigen, maar ook als volwassenen (Allwood & Widom, 2013). Maar er moet wel rekening gehouden worden met mediërende variabelen die de relatie beïnvloeden, zoals een veilige hechtingsrelatie met de ouder/verzorger.

Naast fysieke kindermishandeling is ook verwaarlozing een vorm van kindermishandeling die vaak voorkomt (Moody et al., 2018). In de volgende paragraaf zal het verband tussen verwaarlozing en jeugddelinquentie nader toegelicht worden.

(13)

Op basis van eerdere literatuur zijn er eerste aanwijzingen dat slachtofferschap van verwaarlozing het risico op delinquent gedrag aanzienlijk verhoogd. Verwaarlozing is een vorm van kindermishandeling die net als fysieke mishandeling ook vaak voorkomt (Moody et al., 2018). Het is daarom van belang dat er meer inzicht wordt gecreëerd in de relatie tussen verwaarlozing en delinquent gedrag om zo eventueel preventief te kunnen ingrijpen. De vraag die daarbij gesteld wordt is: “In hoeverre is er een relatie tussen slachtofferschap van

verwaarlozing in de vroege kindertijd en delinquent gedrag bij jongeren tussen de 12 en 23 jaar?”. Aan de hand van verschillende artikelen wordt er geprobeerd antwoord te geven op deze vraag.

Binnen het onderzoek van Kazemian, Widom en Farrington (2011) is gekeken naar wat het verband is tussen verwaarlozing in de kindertijd en jeugdcriminaliteit. Hierbij is gekeken naar individuele, sociale en gezinskenmerken van kinderen die verwaarloosd waren. Het was een prospectieve longitudinale studie, die gegevens gebruikte uit de Cambridge Study. In totaal werden 411 arbeidsmannen uit London gevolgd gedurende 40 jaar lang. Op acht verschillende leeftijden werden er met deze mannen interviews afgenomen. Informatie over delinquentie werd verkregen middels zelfgeraporteerde misdrijven en door officiële gegevens van veroordelingen. Voor delinquentie is gekeken naar de leeftijden 14 en 16 jaar. Om te kijken of er sprake was van verwaarlozing werd er een vragenlijst geconstrueerd die bestond uit tien items. Deze vragenlijst werd afgenomen op de leeftijden acht en tien jaar oud. Kazemian en collega’s (2011) vonden bij de groep mannen die verwaarloosd waren vele nadelige factoren in de kindertijd. Jongens die verwaarloosd waren in de kindertijd

vertoonden meer probleemgedrag en hadden beperkte cognitieve vaardigheden. Vanwege de nadelige factoren uit hun kindertijd liepen zij een verhoogd risico op delinquentie. Daarnaast is ook gebleken uit het onderzoek dat verschillende risicofactoren binnen het gezin een verhoogd risico vormen voor blootstelling aan verwaarlozing. Zo blijkt er dat kinderen die tot

(14)

de verwaarloosde groep behoren vaak uit gezinnen komen met een onvoldoende inkomen, een slechte huisvestiging hebben of ondersteuning krijgen van sociale instanties. Verder is de kans om veroordeeld te worden voor adolescenten 4,35 keer groter op het moment dat zij in hun kindertijd verwaarloosd waren in vergelijking met een groep kinderen die niet in de kindertijd zijn blootgesteld aan verwaarlozing (Kazemian et al., 2011).

Ander onderzoek van Tapia, Alarid en Clare (2018) vond dat verwaarlozing met name door de vader het risico vergroot op jeugddelinquentie. Tapid en collega’s (2018)

onderzochten wat de relatie was tussen de opvoedingsstijl van de ouders en delinquent gedrag bij kinderen te onderzoeken. Daarnaast werd er ook gekeken of het geslacht invloed uitoefent op deze relatie. Er is voor dit onderzoek gebruik gemaakt van de National Longitudinal Study of Youth (NLSY97), die een steekproef bevatte van bijna 9.000 Amerikaanse jongeren tussen de twaalf en zestien jaar. De afhankelijke variabele, jeugddelinquentie, werd gemeten door middel van een zelfrapportage-vragenlijst die ingevuld werd door de jongeren. De

opvoedingsstijl van de ouders werd gemeten door een combinatie van twee zelfrapportages. Er werd aan de jongeren gevraagd om hun ouders te beoordelen op de mate van responsiviteit en de mate van permissiviteit. Eén van de vier opvoedingsstijlen is een verwaarlozende opvoedingsstijl. Een verwaarlozende opvoedingsstijl kenmerkt zich door geen toezicht door de ouders en niet sensitief/responsief reageren op de behoeften van een kind. Deze definitie van een verwaarlozende opvoedingsstijl komt grotendeels overeen met de definitie die Gilbert en collega’s (2009) hanteren voor het definiëren van verwaarlozing als vorm van

mishandeling. Uit het onderzoek is gebleken dat een verwaarlozende opvoedingsstijl door de ouders de sterkste associatie heeft met jeugddelinquentie. Er is gebleken dat vooral de opvoedingsstijl die gehanteerd wordt door vaders invloed heeft op delinquent gedrag bij kinderen. Dit kan eventueel verklaard worden doordat vaders een sterke invloed hebben op de sociale, emotionele en cognitieve ontwikkeling van hun kinderen (Pruett, Cowan, Cowan, &

(15)

Pruett, 2000). Concluderend kan worden gesteld dat een verwaarlozende opvoedingsstijl van de vader het risico vergroot op latere delinquentie bij de kinderen (Tapia et al., 2018).

In aanvulling op voorgaande studies, waarin geen onderscheid gemaakt is tussen specifieke vormen van verwaarlozing, onderzochten Logan-Greene en Jones (2015) wat de relatie is tussen twee vormen van chronische verwaarlozing en jeugddelinquentie. Er is specifiek gekeken naar het gebrek aan supervisie door de ouders en het falen om te voorzien in de behoeften van het kind. Er is gebruikt gemaakt van een longitudinale steekproef van jeugdigen. In totaal omvatten dit onderzoek 815 jongeren die op veertienjarige leeftijd al een melding hadden van delinquent gedrag. Het ging om jongeren die slachtoffer waren geweest van mishandeling, maar ook om jongeren die beschuldigd werden van mishandeling en tot slot werd er ook gebruik gemaakt van een vergelijkingsgroep. Chronische mishandeling werd in dit onderzoek geoperationaliseerd door alle beschuldigingen van mishandeling van de afgelopen twee jaar op te tellen, in de leeftijd van nul tot twaalf jaar. Er is verder gebruik gemaakt van items uit de Child Behavior Checklist. Om delinquentie te meten is er een schaal van dertien items gebruikt. Een voorbeeld van zo’n item was of jij vaak rondhangt met

leeftijdgenoten die vaak in de problemen zitten. De resultaten gaven aan dat gebrek aan supervisie als vorm van verwaarlozing minder voorkomt dan falen om te voorzien in de behoeften van het kind door de ouders. Eveneens is er meestal geen sprake van chronische mishandeling, maar vooral mishandeling in één tijdsperiode. Verder is gebleken uit het onderzoek dat chronische verwaarlozing samenhangt met latere agressie en delinquentie bij adolescenten. Het chronische falen in het voorzien in de behoefte van de kinderen was een significante voorspeller voor latere delinquentie, gebrek aan supervisie daarentegen niet. Bovendien bleek dat vooral jongens delinquent gedrag vertoonden, na een verleden van verwaarlozing. Tot slot is er een indicatie gevonden dat sociale problemen zowel voor jongens als voor meisjes de relatie tussen verwaarlozing en jeugddelinquentie beïnvloedt.

(16)

Resultaten deels in lijn met de resultaten van de bovengenoemde onderzoeken gaven aan dat verwaarlozing in de kindertijd samenhing met gewelddadige delinquentie in de

adolescentie (Yun et al., 2011). De studie van Yun en collega’s (2011) onderzocht de relatie tussen verschillende vormen van kindermishandeling en delinquent gedrag tijdens de

adolescentie. Verwaarlozing werd retroperspectief gemeten, aan de hand van het bevragen van de kinderen hoe vaak zij alleen thuis waren gelaten of hoe vaak zij niet in hun behoeften waren voorzien. De gevonden resultaten kunnen duiden op een indicatie dat er daadwerkelijk een verband is tussen verwaarlozing in de kindertijd en gewelddadige delinquentie tijdens de adolescentie.

Bovendien is gebleken dat een aanhoudende vorm van verwaarlozing in de kindertijd de kans vergroot dat jeugdige delinquenten recidiveren. Ryan, Williams & Courtney (2013) hebben onderzocht of verwaarlozing door de ouders geassocieerd is met recidive voor

gematigde en hoog-risico jeugdige delinquenten in de staat Washington (Ryan et al., 2013). In totaal werden er van ruim 19.000 kinderen risicobeoordelingen bekeken die kwamen uit kinderwelzijn dossiers en dossiers uit de jeugdrechtspraak. Er werd zowel gekeken naar jeugdige delinquenten met een verleden van verwaarlozing op het moment van de arrestatie, als naar jeugdige delinquenten die een aanhoudende vorm van verwaarlozing hadden op het moment van arrestatie. Met een aanhoudende vorm van verwaarlozing werd bedoeld dat jongeren op het moment dat zij gearresteerd werden nog steeds blootgesteld werden aan verwaarlozing. Officiële gegevens van de kinderbescherming werden gebruikt om informatie hierover te verzamelen. Tot slot werd er ook gekeken naar jeugdige delinquenten zonder een geschiedenis van verwaarlozing op het moment van de arrestatie. Er is gebleken dat jongeren met een aanhoudende en voortdurende vorm van verwaarlozing het grootste risico liepen op recidive, dus op herhaaldelijk vertonen van delinquent gedrag (Ryan et al., 2013). Daarnaast liepen zij een vergroot risico op een volgende aanhouding in vergelijking met zowel jongeren

(17)

zonder een geschiedenis van verwaarlozing als met een verleden van verwaarlozing. Bovendien is gebleken dat jongeren die een geschiedenis hebben van verwaarlozing geen groter risico liepen op recidive in vergelijking met jeugdige delinquenten zonder geschiedenis van verwaarlozing. Verder liepen jongens een groter risico op een volgende aanhouding dan meisjes. Tot slot is uit de resultaten naar voren gekomen dat als mishandeling voortduurt tot in de adolescentie het risico op delinquentie toeneemt. Verwaarlozing door de ouders tijdens de adolescentie kan dus een verhoogd risico vormen bij de ontwikkeling van delinquentie, maar ook op het herhaaldelijk vertonen van delinquent gedrag bij risicovolle adolescenten die al eerder betrokken zijn geweest bij het jeugdstrafrechtsysteem.

Al met al kan er met enige voorzichtigheid worden gesteld dat slachtofferschap van verwaarlozing in de kindertijd het risico op delinquentie vergroot. De meeste studies tonen een verband aan tussen verwaarlozing en delinquent gedrag. De voorzichtigheid zit erin, dat in de meeste studies geen onderscheid is gemaakt in verschillende vormen van verwaarlozing. Het onderzoek van Logan-Greene en collega’s toonden aan dat falen om te voorzien in de behoeften van het kind door de ouders met name samenhing met later delinquent gedrag. Deze resultaten werden echter niet gevonden voor een gebrek aan supervisie door de ouders. Dit duidt erop dat niet alle vormen van verwaarlozing samenhangen met delinquent gedrag, en daarom is er voorzichtigheid geboden met het interpreteren van de resultaten.

Discussie

In dit literatuuroverzicht is getracht antwoord te geven op de vraag in hoeverre er een relatie is tussen slachtofferschap van kindermishandeling in de vroege kindertijd en

delinquent gedrag tijdens de adolescentieperiode. Er is specifiek gekeken naar de relatie tussen fysieke kindermishandeling en delinquent gedrag en naar de relatie tussen

verwaarlozing en delinquent gedrag. Uit de besproken onderzoeken kan voorzichtig geconcludeerd worden dat slachtofferschap van kindermishandeling gerelateerd is aan

(18)

delinquent gedrag. Hoewel de besproken onderzoeken geen consistente resultaten laten zien, kan er geconcludeerd worden dat er waarschijnlijk wel een samenhang bestaat tussen een slachtofferschap van fysieke kindermishandeling en delinquent gedrag (Lansford et al., 2007; Salzinger et al., 2007; Allwood & Widom, 2013; Van Wert et al., 2017). Mogelijk speelt een veilige gehechtheidsrelatie met de ouders een mediërende rol in de gevonden samenhang (Salzinger et al., 2007). Uit onderzoek naar deze relatie is gebleken dat slachtofferschap van fysieke kindermishandeling een verhoogd risico vormt op arrestatie van adolescenten, maar ook op arrestatie van volwassenen (Allwood & Widom, 2013). Eveneens is er een positieve samenhang gevonden tussen verwaarlozing en delinquent gedrag. Slachtofferschap van verwaarlozing vergroot het risico op jeugddelinquentie (Kazemian et al., 2011; Logan-Greene & Jones, 2015). Met name de verwaarlozende opvoedingsstijl van de vaders vergroot het risico op delinquent gedrag (Tapia et al., 2018). Risicofactoren, zoals een onvoldoende inkomen van de ouders kunnen mogelijk deze relatie beïnvloeden (Kazemian et al., 2011).

De gevonden resultaten moeten met enige voorzichtigheid worden geïnterpreteerd. Een mogelijke verklaring voor de tegenstrijdige resultaten wat betreft de relatie tussen fysieke kindersmishandeling en delinquent gedrag kan zijn dat in sommige onderzoeken de ernst van de mishandeling niet is meegenomen. Ernstigere vormen van mishandeling kunnen een groter risico vormen op delinquent gedrag dan minder ernstige vormen van mishandeling (Platt, 2016). Op het moment dat in de onderzoeken ernstigere vormen van mishandeling worden meegenomen, zou het probleem omtrent kindermishandeling en de relatie met delinquentie nog veel groter kunnen zijn.

Naast de tegenstrijdige resultaten zijn er ook een aantal kanttekeningen te plaatsen bij de gevonden literatuur die mogelijk invloed hebben gehad op de gevonden resultaten. In dit huidige literatuuroverzicht is veel gebruik gemaakt van retroperspectief onderzoek om de relatie tussen slachtofferschap van kindermishandeling en jeugddelinquentie te onderzoeken.

(19)

Een nadeel van retroperspectief onderzoek kan zijn dat er vertekeningen zijn in de belevingen of herinneringen van een kind. Wellicht herinnert een kind zich niets meer van het slachtoffer zijn van kindermishandeling, waardoor er een vertekening in de resultaten plaatsvindt. Ook hierdoor kan het probleem nog groter zijn dan er daadwerkelijk uit de resultaten naar is gekomen.

Een tweede kanttekening is dat in sommige onderzoeken niet heel duidelijk onderscheid is gemaakt in de verschillende vormen van mishandeling. Deze onderzoeken hebben het meer over kindermishandeling in het algemeen en vervolgens in de resultatenparagraaf benoemen zij kort de resultaten wat betreft fysieke kindermishandeling en verwaarlozing. Dit betekent ook dat de resultaten met voorzichtigheid geïnterpreteerd moeten worden. Vervolgonderzoek zou nog specifieker moeten kijken naar de verschillende vormen van kindermishandeling.

Ten derde is er in een aantal onderzoeken gebruik gemaakt van ouderrapportages bij het operationaliseren van delinquent gedrag. Deze ouderrapportages zijn in het algemeen een onderschatting van de daadwerkelijke betrokkenheid van jongeren bij delinquent gedrag (Eaton et al., 2009). Dit zou kunnen betekenen dat het delinquentiepercentage ten gevolge van slachtofferschap van kindermishandeling vele malen groter is.

In dit literatuuroverzicht is dus getracht antwoord te geven op de vraag in hoeverre er een relatie is tussen slachtofferschap van kindermishandeling en jeugddelinquentie. Op basis van de besproken literatuur is er een indicatie dat er een verband is tussen kindermishandeling en jeugddelinquentie. Losstaand van de beperkingen van dit literatuuroverzicht is het ook belangrijk dat er gekeken wordt naar andere factoren die de relatie kunnen beïnvloeden. Er is gebleken uit onderzoek dat de gehechtheidsrelatie met de ouders, een beschermingsfactor kan zijn in de relatie tussen kindermishandeling en jeugddelinquentie (Salzinger et al., 2007). Maar ook de sociaaleconomische status van de ouders kan invloed uitoefenen op deze relatie. Er bleek dat vooral kinderen verwaarloosd werden op het moment dat zij in armoede leefden

(20)

(Kazemian et al., 2011). Dit doet vermoeden dat er misschien meerdere factoren onderzocht moeten worden in de relatie tussen kindermishandeling en jeugddelinquentie gedrag. Er moet dus zowel gekeken worden naar peerinvloeden als naar ouderfactoren. Peerinvloeden nemen toe naarmate jongeren ouder worden. Tot slot is ook het geslacht van het kind een belangrijke factor die onderzocht moet worden in de relatie, er is namelijk gebleken dat vooral jongens die mishandeld zijn, geneigd zijn om later delinquent gedrag te gaan vertonen (Logan Green & Jones, 2015). Als deze factoren meegenomen worden in onderzoek naar de relatie tussen kindermishandeling en jeugddelinquentie krijgt men een completer beeld van het verband. Zo kunnen er specifiekere aanknopingspunten geboden worden voor interventies- en

preventieprogramma’s, maar ook voor vervolgonderzoek.

Alhoewel er een aantal kanttekeningen te plaatsen zijn bij dit literatuuroverzicht is er wel meer inzicht verkregen in de relatie tussen slachtofferschap van kindermishandeling en jeugddelinquentie. Door dit inzicht kunnen er interventies- en preventieprogramma’s

ontwikkeld worden die inspelen op het probleem van kindermishandeling om vervolgens het risico op jeugddelinquentie te beperken of zelfs te voorkomen.

Referenties

Adolescentenstrafrecht (z.d.). Geraadpleegd van

https://www.rechtspraak.nl/Uw-Situatie/Onderwerpen/Rechtsgebieden/Strafrecht/Paginas/Adolescentenstrafrecht.aspx Allwood, M. A., & Widom, C. S. (2013). Child abuse and neglect, developmental role

attainment, and adult arrests. Journal of research in crime and delinquency, 50, 551-578. doi:10.1177/0022427812471177

Crooks, C. V., Scott, K. L., Wolfe, D. A., Chiodo, D., & Killip, S. (2007). Understanding the link between childhood maltreatment and violent delinquency: What do schools have to add? Child maltreatment, 12, 269-280. doi:10.1177/1077559507301843

(21)

Delinquentie (z.d.). Geraadpleegd van http://www.nji.nl/nl/Databank/Cijfers-over-Jeugd-en-Opvoeding/Cijfers-per-onderwerp/Cijfers-per-onderwerp-Delinquentie

Eaton, N. R., Krueger, R. F., Johnson, W., McGue, M., & Iacono, W. G. (2009). Parental monitoring, personality, and delinquency: Further support for a reconceptualization of monitoring. Journal of research in personality, 43, 49-59. doi

10.1016/j.chiabu.2015.04.003

Fagan, J., Hansen, K. V., & Jang, M. (1983). Profiles of chronically violent delinquents: Empirical test of an integrated theory. Evaluating Juvenile Justice. Beverly Hills, Californië.: Sage.

Fallon, B., Trocmé, N., Fluke, J., MacLaurin, B., Tonmyr, L., & Yuan, Y. Y. (2010). Methodological challenges in measuring child maltreatment. Child abuse & neglect, 34, 70-79. doi:10.1016/j.chiabu.2009.08.008

Garbarino, J., & Plantz, M. C. (1986). Child abuse and juvenile delinquency: What are the links? Troubled Youth, Troubled Families. New York: Aldine de Gruyter.

Gilbert, R., Widom, C. S., Browne, K., Fergusson, D., Webb, E., & Janson, S. (2009). Burden and consequences of child maltreatment in high-income countries. The Lancet, 373, 68-81. doi:10.1016/SO140-6736(08)61706-7.

Glick, B., & Gibbs, J. C. (2010). Aggression replacement training: A comprehensive intervention for aggressive youth. Research Press.

Ireland, T. O., Rivera, C. J., & Hoffmann, J. P. (2009). Developmental trajectories, stressful life events, and delinquency. In J. Savage (Ed.), The development of persistent criminality (pp. 90-114). London, UK: Oxford University Press.

Kazemian, L., Widom, C.S., & Farrington, D.P. (2011). A prospective examination of the relationship between childhood neglect and juvenile delinquency in the Cambridge

(22)

study in Delinquent Development. International Journal of Child, Youth and Family Studies, 65-82. doi:10.18357/ijcyfs21/220115427

Kindermishandeling | NJi. (z.d.). Geraadpleegd op 24 september 2018, van https://www.nji.nl/nl/Kennis/Dossier/Kindermishandeling.

Lansford, J. E., Miller-Johnson, S., Berlin, L. J., Dodge, K. A., Bates, J. E., & Pettit, G. S. (2007). Early physical abuse and later violent delinquency: A prospective longitudinal study. Child maltreatment, 12, 233-245. doi:10.1177/1077559507031841

Logan-Greene, P., & Jones, A. S. (2015). Chronic neglect and aggression/delinquency: A longitudinal examination. Child Abuse & Neglect, 45, 9-20. doi:

10.1016.j.chiabu.2015.04.003

Moody, G., Cannings-John, R., Hood, K., Kemp, A., & Robling, M. (2018). Establishing the international prevalence of self-reported child maltreatment: a systematic review by maltreatment type and gender. BMC public health, 18, 1164. doi:10.1186/s12889-018-6044-y.

Pruett, M. K., Cowan, C. P., Cowan, P. A., & Pruett, K. (2009). Fathers as resources in families involved in the child welfare system. Protecting Children, 24, 54-64.

Platt, S. B. (2016). Is physical abuse, neglect, or a combination of both more predictive of delinquent behavior in a high-risk population? Journal of Aggression, Maltreatment & Trauma, 25, 145-163. doi:10.1080/10926771.2015.1121190

Radford, L., Corral, S., Bradley, C., Fisher, H., Bassett, C., Howat, N., & Collishaw, S. (2011). Child abuse and neglect in the UK today.

Ryan, J. P., Williams, A. B., & Courtney, M. E. (2013). Adolescent neglect, juvenile delinquency and the risk of recidivism. Journal of youth and adolescence, 42, 454-465. doi:10.1007/s10964-013-9906-8

(23)

Salzinger, S., Rosario, M., & Feldman, R. S. (2007). Physical child abuse and adolescent violent delinquency: The mediating and moderating roles of personal

relationships. Child Maltreatment, 12, 208-219. doi:10.1177/1077559507301839
 Tapia, M., Alarid, L. F., & Clare, C. (2018). Parenting Styles and Juvenile Delinquency:

Exploring Gendered Relationships. Juvenile and Family Court Journal, 69, 21-36. doi:10.1111/jfcj.12110

Van der Laan, A., & Blom, M. (2011). 'Jeugdcriminaliteit in de periode 1996-2010: Ontwikkelingen in zelfgerapporteerde daders, door de politie aangehouden verdachten en strafrechtelijke daders op basis van de Monitor Jeugdcriminaliteit 2010'. Den Haag: Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC). Van Wert, M., Mishna, F., Trocme, N., & Fallon, B. (2017). Which maltreated children are at

greatest risk of aggressive and criminal behavior? An examination of maltreatment dimensions and cumulative risk. Child Abuse & Neglect, 69, 49-61. doi:

10.1016/j.chiabu.2017.04.013

Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum. (2009). Criminaliteit, leeftijd en etniciteit. Meppel: Boom Juridische Uitgevers.

Widom, C. S. (1989). Child abuse, neglect and violent criminal behavior. Criminology, 27, 251–271. doi:10.1111/j.1745-9125.1989.tb01032

Yun, I., Ball, J. D., & Lim, H. (2011). Disentangling the relationship between child maltreatment and violent delinquency: Using a nationally representative sample. Journal of interpersonal violence, 26, 88-110. doi:

(24)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

The modelling framework has two stochastic components: (i) a Poisson component, which models the observed (random) landslide count in each terrain subdivision for a given

We compared the performance of motion-energy features to the performance of an encoding model that uses features from a trained convolutional neural network in order to cover

These documents outlined a significant number of provisions that did not comply with the fundamental values commonly shared by EU Member States as well as legal

A truthmaker, by assumption, is a fact; in our framework, the (exact) truthmaking relation is relativized to possible worlds, namely every formula A is made true by a state s

A nationwide framework is needed because then there is one central institution where everything comes together and it acts as knowledge partner that secures the knowledge of

The findings in this paper are based on international data from European ERTMS implementations linked with national data obtained from semi-structured interviews with Dutch ERTMS

While the realisation of the need to promote women’s clean energy access is growing in the energy sector it still seems to take time for gender specialists to recognise that

Although formula-scoring method tests are not fre- quently used, except for progress tests in medicine, it gives students the opportunity to acknowledge that they do not know