• No results found

Opvoedgedrag als mediator tussen angst bij ouders en de emotieregulatie van kinderen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Opvoedgedrag als mediator tussen angst bij ouders en de emotieregulatie van kinderen"

Copied!
33
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Opvoedgedrag als mediator tussen angst bij ouders en de

emotieregulatie van kinderen

Masterscriptie Orthopedagogiek

Pedagogische en Onderwijskundige Wetenschappen Universiteit van Amsterdam

M.M. (Marloes) Jonker

Begeleiding: Dr. D. (Danielle) van der Giessen Tweede beoordelaar: Dr. E. (Eddie) Brummelman Amsterdam, 26 november 2015

(2)

Pagina 2

Opvoedgedrag als mediator tussen angst bij ouders en de

emotieregulatie van kinderen

Universiteit van Amsterdam

Masterscriptie Orthopedagogiek Marloes Jonker

10673539

marloes.jonker@student.uva.nl

Begeleiding: Dr. D. (Danielle) van der Giessen Tweede beoordelaar: Dr. E. (Eddie) Brummelman Amsterdam, 26 november 2015

(3)

Pagina 3 Inhoudsopgave Abstract 4 Samenvatting 5 Inleiding 6 Methode 13 Deelnemers 13 Materialen 14 Data-analyse 16 Resultaten 16 Discussie 21 Literatuurlijst 28

(4)

Pagina 4

Parenting Behaviour as a Mediator between Parental Social Anxiety and Children’s Emotion Regulation.

The capacity to regulate emotions is an important part of a child’s development. To

prevent problems with emotion regulation, the current study examined the mediating effect of overprotective and overcontrolled parenting behaviour on the association between parental social anxiety and children’s emotion regulation of negative affect. In addition, differences in associations between fathers and mothers were examined. For this longitudinal study 110 children were included. Parents’ social anxiety was assessed through the Social Phobia Scale. Parents completed the Comprehensive Parenting Behavior Questionnaire, to determine their parenting behaviour. Children’s emotion regulation was observed in the laboratory during a play-task with mother and father separately present. The System for Coding Interactions in Parent-Child Dyads was used to code the data. A significant correlation was found between mothers’ social anxiety and parental overcontrol. No association between parental social anxiety and children’s emotion regulation was observed. Both parental overprotection and overcontrol did not mediate the relation between parental social anxiety and children’s emotion regulation. This study indicates that children’s emotion regulation is not dependent on parental social anxiety, with parenting behaviour as mediator. Possibly associations will be found on children’s emotion regulation of withdrawal behaviour. This should be examined to obtain more knowledge.

(5)

Pagina 5

Opvoedgedrag als Mediator tussen Angst bij Ouders en de Emotieregulatie van Kinderen

Het vermogen emoties te reguleren is een belangrijk deel van de ontwikkeling. Om problemen in de emotieregulatie te voorkomen, deed huidige studie onderzoek naar het mediatie-effect van overbeschermend en overcontrolerend opvoedgedrag, tussen de sociale angst van ouders en de emotieregulatie van kinderen op negatief affect. Tevens werden de verschillen in verbanden tussen ouders onderzocht. In dit longitudinale onderzoek werden 110 kinderen geïncludeerd. De sociale angst van ouders werd gemeten met de Social Phobia Scale. Het opvoedgedrag van ouders werd vastgesteld door middel van de Comprehensive Parenting Behavior Questionnaire. De emotieregulatie van kinderen werd geobserveerd in een laboratorium tijdens een speltaak met vader en moeder afzonderlijk. De data werd gecodeerd door middel van System for coding interactions in parent-child dyads. Een significante correlatie werd gevonden tussen sociale angst van moeders en overcontrolerend opvoedgedrag. Tussen sociale angst van ouders en de emotieregulatie van kinderen werd geen associatie gevonden. Tevens was zowel overbeschermend als overcontrolerend opvoedgedrag geen mediator tussen de angst van ouders en de emotieregulatie van kinderen. De huidige studie toont dat emotieregulatie van kinderen niet afhankelijk is van angst van ouders.

Mogelijk worden associaties wel gevonden voor emotieregulatie op teruggetrokken gedrag. Er zal vervolgonderzoek gedaan moeten worden om meer kennis te verkrijgen.

(6)

Pagina 6

Opvoedgedrag als Mediator tussen Angst bij Ouders en de Emotieregulatie van Kinderen

Een belangrijk deel van de succesvolle ontwikkeling van kinderen is dat zij leren hoe zij hun emoties moet reguleren en hoe zij op een geschikte manier reageren op sociale situaties (Denham et al., 2003). Emotieregulatie wordt door Thompson (1994) gedefinieerd als “de extrinsieke en intrinsieke processen die verantwoordelijk zijn voor het monitoren, evalueren en modificeren van emotionele reacties, om een doel te bereiken.” Tussen de baby- en kleutertijd ontwikkelt deze vaardigheid zich in een hoog tempo. Wanneer kinderen tussen de 3 maanden en 2 jaar oud zijn, zijn de ouders de belangrijkste personen om hen te helpen bij het reguleren van hun emoties. Ouders zorgen er voor dat het kind zo min mogelijk in negatieve emotie opwekkende situaties terecht komt en wanneer dit wel gebeurt troosten zij hun kinderen wanneer zij verdrietig of boos zijn. In deze periode leren kinderen hun emoties onder controle te krijgen door social referencing. Naarmate de kinderen ouder worden,

vergroten zij hun woordenschat en communicatieve vaardigheden waardoor zij steeds beter in staat zijn taal te gebruiken bij het reguleren van hun emoties of hulp hierbij te vragen aan personen om hen heen (Zeman, Cassano, Perry, & Stegall, 2006).

Doordat het proces van regulatie op jonge leeftijd nog volop in ontwikkeling is, zijn er in deze periode grote verschillen te zien bij kinderen in hoe goed zij zichzelf kunnen reguleren (Carlson en Wang, 2007). Wanneer kinderen dusdanig moeite hebben met het op een goede manier reguleren van hun emoties waardoor zijzelf of anderen om hen heen er last van hebben, wordt er gesproken van een inadequate emotieregulatie (Cole, Michel, & O’Donnell-Teti, 1994). Een inadequate emotieregulatie bij een kind kan zorgen voor problemen bij het aangaan en onderhouden van relaties met leeftijdsgenoten, en soms ook voor problemen als dalende schoolresultaten en lichamelijke klachten (Zeman et al., 2006). Tevens is een inadequate emotieregulatie een risicofactor voor het ontwikkelen van psychopathologie (Carlson en Wang, 2007). Om die redenen is het van belang te kijken naar de mogelijke achterliggende factoren van een inadequate emotieregulatie (Carlson en Wang, 2007).

Doordat ouders bij jonge kinderen een grote rol spelen in de ontwikkeling van de emotieregulatie, zou de oorzaak van een inadequate emotieregulatie mogelijk bij de ouders kunnen liggen wanneer zij zelf niet goed in staat zijn hun emoties te reguleren. Het moeite hebben met het reguleren van emoties gaat vaak samen met angst. Het doel van dit

longitudinale onderzoek is daarom er achter te komen of er een verband bestaat tussen een inadequate emotieregulatie van kinderen en de sociale angst die hun ouders ervaren. Tevens zal worden onderzocht of dit eventuele verband verklaard kan worden opvoedgedrag dat de

(7)

Pagina 7

ouders hanteren. Tijdens deze studie zal voor de emotieregulatie specifiek gekeken worden naar het uiten van negatief affect dat tijdens de interactie met ouder wordt getoond. Frustratie, spanning, bekritiseren, minachting, beledigen, boosheid, irritatie, verdriet, nervositeit, angst en zelfs depressiviteit zijn allemaal emoties die deel uitmaken van negatief affect.

Emotieregulatie en Sociale angst van ouder

Een inadequate emotieregulatie kan verschillende oorzaken hebben. Een van de oorzaken wordt gezocht in het verband tussen sociale angst die ouders ervaren en de emotieregulatie van het kind. Kaitz en Maytal (2005) leggen in hun review het verband tussen de door ouders ervaren angst en de emotieregulatie van het kind uit door te beschrijven dat iedere angstvorm ook wel omschreven kan worden als een soort regulatiestoornis, die het op een goede manier reageren op bepaalde situaties, belemmerd. Een consequentie van angst is het overdreven reageren op bepaalde situaties. Wanneer ouders hun eigen emoties en gedrag moeilijk kunnen reguleren en daardoor overdreven reageren op situaties, is het niet mogelijk kinderen dit op de juiste manier aan te leren. De reden hiervoor is dat kinderen leren hun emoties te reguleren door het voorbeeld dat zij krijgen van hun ouders. Zonder een betrouwbaar rolmodel zijn de kinderen op zichzelf aangewezen waardoor zij alternatieve en vaak ineffectieve strategieën van emotieregulatie ontwikkelen. Angst van ouders kan op deze manier een inadequate

emotieregulatie bij kinderen veroorzaken. Daarbij blijkt dat in het specifieke geval van sociale angst, waar de huidige studie zich op focust, de persoon met sociale angst vaak moeite heeft met het begrijpen van eigen en andersmans emoties. Wanneer een ouder sociaal angstig is, kan een kind het op de juiste manier leren interpreteren van emoties niet van zijn ouders leren (Mennin, McLaughlin, & Flanagan, 2009). Ook is uit onderzoek waarbij zowel vragenlijsten als observaties zijn gebruik gebleken dat angst van ouders er vaak voor zorgt dat ouders in interactie met hun kind meer teruggetrokken zijn. Maar wanneer het kind negatief affect vertoont, reageert de ouder daar vaak wel op, mogelijk omdat deze situatie oncomfortabel is voor de ouder. Dit zorgt er echter voor dat het kind negatief affect vaker gaat gebruiken om aandacht te krijgen (Woodruff-Borden, Morrow, Bourland, & Cambron, 2002). Angst van een ouder kan voor kinderen dus grote gevolgen hebben voor het leren interpreteren van

andermans emoties, het reguleren van eigen emoties en het gedrag dat zij mogelijk zullen vertonen. Tot op heden worden er nog weinig directe verbanden tussen deze twee factoren in de literatuur beschreven. Dit maakt het van belang dat het verband tussen de angst van ouder en de emotieregulatie van het kind wordt onderzocht.

(8)

Pagina 8

Overbetrokken opvoedgedrag als mediator

Verwacht wordt dat het verband tussen de sociale angst van ouders en de inadequate emotieregulatie met kinderen door tussenliggende factoren verklaard kan worden. In deze studie wordt onderzocht of overbetrokken opvoedgedrag van ouders een mediator kan zijn bij dit verband. Overbetrokken opvoedgedrag van ouders zou veroorzaakt kunnen worden door een hoge mate van angst bij de ouders. Elke vorm van angst bij ouders heeft zijn weerslag op de opvoedvaardigheden. Er wordt een relatie gevonden tussen de sociale angst van ouders en verschillende vormen van negatief opvoedgedrag, waaronder overbetrokken gedrag (Rapee, 2001). Daaropvolgend wordt er een verband gevonden tussen het opvoedgedrag van ouders en de emotieregulatie van het kind. Wanneer ouders overbetrokken opvoedgedrag vertonen, ontnemen zij hun kinderen de kans negatieve emoties uit te drukken. Op deze manier wordt er niet over negatieve emoties gepraat op een begeleidende manier. Van deze kinderen kan dan worden verwacht dat zij niet of weinig in staat zullen zijn hun (negatieve) emoties te

reguleren (Eisenberg et al., 1999).

In de huidige studie zal de overkoepelende term overbetrokkenheid worden uitgesplitst in de twee opvoedstijlen; overbescherming en overcontrole. De reden hiervoor is dat

tegenwoordig wordt gedacht dat overbescherming en overcontrole twee verschillende concepten zijn waardoor beiden een verschillend effect op kunnen leveren (Möller,

Majdandžić, & Bögels, 2014). Mogelijk doordat bij overcontrolerend opvoedgedrag er meer voor de kinderen wordt bepaald hoe zij moeten denken en voelen, niet enkel hoe zij zich moeten gedragen. (Verhoeven, Bögels, & Van der Bruggen, 2012). Overbescherming is de mate waarin de ouder zich (over)beschermend gedraagt naar het kind, waardoor het kind wordt beperkt in het ontdekken van nieuwe dingen of situaties (Bögels & Van Melick, 2004). Overcontrole wordt gedefinieerd als de mate waarin de ouder onnodig het kind helpt of het hindert in het gedrag, waarbij aan de behoeftes, interesses en wensen van het kind geen aandacht wordt geschonken, het kind wordt gestimuleerd zich afhankelijk van de ouder te gedragen en wordt geïnstrueerd hoe het zich moet voelen en het hoe het moet denken. Beiden vormen van opvoeding zijn een inperking van de autonomie van het kind, wat bij het kind problemen kan veroorzaken doordat het niet de kans krijgt een bepaalde competentie zelf te ontwikkelen (Majdandžić, Möller, De Vente, Bögels, & Van den Boom, 2014).

Wanneer ouders overbeschermend opvoedgedrag hanteren, komt dit vaak voort uit de angst die de ouder ervaart. De wereld om hen heen zou door hun ogen daardoor een onveilige plek zijn. Wanneer een ouder bang is voor zijn omgeving, is het voor hem lastig het

(9)

Pagina 9

eigen angst door het leven van hun kind te overreguleren (Thomasgard & Metz, 1993). Lester, Field, Oliver en Cartwright-Hatton (2009) gaan hier dieper op in en beschrijven dat hoe groter de angst van de ouder, hoe meer dat samenhangt met de mate waarin angstige ouders

sitatuaties negatief interpreteren. Ouders met een negatieve interpretatie bias schatten zowel situaties voor zichzelf als voor hun kind eerder als gevaarlijk in, waardoor zij deze situatie dus willen voorkomen. Lieb et al. (2000) vinden een verband tussen ouders met een sociale

angststoornis en het hanteren van overbeschermend opvoedgedrag, echter is dit verband niet significant. Dit betekent voor de huidige studie dat het verband tussen de sociale angst van de ouder niet een heel sterke samenhang heeft met overbeschermend gedrag, maar dat deze combinatie wel vaker voor lijkt te komen.

Verwacht wordt dat als gevolg het overbeschermende opvoedgedrag van de ouder, het kind gefrustreerd zal raken en daardoor meer negatief affect zal vertonen. Uit de resultaten van Calkins en Johnson (1998) bleek dat peuters meer gefrustreerd raakte wanneer hun moeder activiteiten van het kind overnam, in plaats van de peuter het zelf te laten doen. Deze frustratie uitte zich in boosheid en woede-uitbarstingen. Daarnaast vonden Thomasgard en Metz (1993) dat de ongebalanceerde relatie tussen de ouder en het kind er vaak voor zorgt dat het kind eerder externaliserend gedrag gaat vertonen. Kinderen met een angstige,

overbeschermende ouder kunnen op het gedrag van hun ouder reageren door zelf angstig en/of depressief te worden of door defiant gedrag te gaan vertonen. Ook Muris, Meesters en Van den Berg (2003) vinden een relatie tussen overbeschermend opvoedgedrag en het risico op het ontwikkelen van internaliserende en externaliserende problemen.

Naast overbeschermend gedrag wordt verondersteld dat angst ook overcontrolerend gedrag kan veroorzaken, in de literatuur wordt overcontrolerend gedrag wel benoemd als gevolg van angst bij ouders maar er worden nog geen duidelijke resultaten gevonden. Van der Bruggen, Stams en Bögels (2008) vinden in hun meta-analyse een klein, niet significant verband tussen angst van ouders en overcontrolerende opvoedgedrag, maar benoemen daarbij dat er studies zijn die wel een significant verband aantonen. Dit verschil heeft te maken met de

verschillende variabelen in de studies die zijn meegenomen in deze meta-analyse. Zo bleek het verband tussen de angst van ouders en overcontrolerend opvoedgedrag wel significant bij studies met naar schoolgaande kinderen en bovengemiddelde deelnemende jongens. In deze studie blijken extra variabelen bepalend te zijn voor de sterkte van het verband. Voor de huidige studie wordt nu verwacht dat wanneer er een verband gevonden wordt, dit verband klein zal zijn. Wel laten de resultaten van de observationele studie van Whaley, Pinto en

(10)

Pagina 10

Sigman (1999) zien dat een angstige ouder vaker de autonomie van het kind inperkt door het kind niet zijn eigen mening te laten vormen of dingen op zijn eigen manier te laten bekijken. Ook voor overcontrolerend opvoedgedrag wordt verwacht dat als gevolg het

overbeschermende opvoedgedrag van de ouder, het kind gefrustreerd zal raken en daardoor meer negatief affect zal vertonen. Bij observaties van de moeder-kind interactie gedaan door Calkins, Smith, Gill en Johnson (1998) wordt een verband gevonden tussen negatief

opvoedgedrag, waaronder overcontrolerend gedrag, en een inadequate emotieregulatie bij kinderen tijdens observaties. In een andere observationele studie (Dennis, 2006) wordt een verband gevonden tussen de mate waarin een kind in staat is zijn emoties te reguleren en overbetrokken opvoedgedrag, in dit geval overcontrole. Echter is dit verband voor

overcontrole niet groot, maar daarbij wordt benoemd dat er in dit geval geen sprake was van ernstige overcontrole. Hierbij wordt verwacht dat hoe meer overcontrolerend gedrag de ouder vertoont, hoe negatiever het effect op de emotieregulatie van het kind.

Uit de bovenstaande onderzoeken is gebleken dat er verbanden bestaan tussen de sociale angst van ouder en hun overbetrokken opvoedgedrag en daarnaast tussen hun overbetrokken opvoedgedrag en de emotieregulatie van hun kind, er is echter nog geen bewijs voor een verband met alle drie deze factoren. Door inzicht te krijgen in het verband tussen de angst van ouders en de emotieregulatie van kinderen wanneer dit wordt gemedieerd door overbetrokken opvoedgedrag van ouders, kunnen problemen in de opvoeding en in de emotieregulatie van kinderen worden voorkomen.

Verschillen tussen vader en moeder

Veel van de bovengenoemde studies richten zich enkel op moeders en hun invloed van angst of opvoedgedrag op het kind. Aan de rol van vaders wordt tegenwoordig wel al steeds meer aandacht besteed, maar veelal is dit nog bij de normale ontwikkeling van het kind. Onderzoek naar verbanden tussen het gedrag van vader en de ontwikkeling van

(gedrags)problemen bij kinderen is nog schaars (Connell & Goodman, 2002). Zo blijkt dat in de literatuur wel al dat een verband tussen de angst van de moeder en de emotieregulatie van het kind wordt gevonden, maar een verband tussen de angst van vader en de emotieregulatie van het kind is nog onbekend. Omdat wel duidelijk is dat vaders een belangrijke rol vervullen bij de ontwikkeling en opvoeding van het kind (Majdandžić, Möller, Bögels, & Van den Boom, 2011), zal de huidige studie de vader en moeder met elkaar vergelijken. Moeders nemen over het algemeen vanaf de geboorte van de baby al meer beschermende- en zorgtaken op zich. De mogelijkheid bestaat dat dit gedrag doorslaat in het overmatig willen beschermen

(11)

Pagina 11

en zorgen voor het kind (Paquette, 2004). Hierdoor wordt voor moeders verwacht dat sterkere verbanden worden gevonden als overbeschermend opvoedgedrag als mediator wordt

meegenomen. Vergelijkbare resultaten werd gevonden door Roelofs, Meesters, ter Huurne, Bamelis en Muris (2006) in onderzoek aan de hand van vragenlijsten. Zij vonden als effect dat wanneer moeders overbeschermend gedrag vertoonde, hun kinderen eerder internaliserend en externaliserend gedrag lieten zien. Bij vader wordt, door eerder gevonden vergelijkbare resultaten, verwacht dat het overcontrolerende opvoedgedrag de relatie tussen de sociale angst van ouders en de emotieregulatie van kind reguleert (Greco & Morris, 2002; McKinney & Renk, 2008).

Onderzoeksdoel

In eerder onderzoek (Mennin et al., 2009; Woodruff-Borden et al., 2002) wordt een verband tussen de angst van de ouder en de emotieregulatie van het kind gevonden. Er is onderzoek waarin een verband wordt gevonden tussen het opvoedgedrag van de ouders en de emotieregulatie van het kind (Rapee, 2001; Thomasgard & Metz, 1993; Lester et al., 2009; Lieb et al., 2000; Van der Bruggen et al., 2008; Whaley et al., 1999). En ook wordt er een verband gevonden tussen de angst van ouders en hun opvoedgedrag (Thomasgard & Metz, 1993; Muris et al., 2003; Calkins et al., 1998; Dennis, 2006). Er is nog geen onderzoek waarin over een periode van 2,5 jaar met verschillende meetmomenten zowel de sociale angst van ouders, het opvoedgedrag van ouders als de emotieregulatie van het kind in een eventueel verband, wordt onderzocht. In dit longitudinale onderzoek zal worden gekeken naar het verband tussen de angst van ouders en de emotieregulatie van het kind en of dit wordt

gemedieerd door het opvoedgedrag van de ouders. Het is van belang dat dit onderzoek wordt uitgevoerd omdat dit onderwerp bij draagt aan de kennis over het effect van sociale angst van de ouder voor zowel het leren interpreteren van emoties, de emotieregulatie als het gedrag dat het kind mogelijk zal vertonen. Dit draagt bij aan de kennis over de vergrote kans op het krijgen emotieregulatie problemen bij jonge kinderen. Met kennis hierover kunnen in de toekomst mogelijk emotieregulatie problemen worden voorkomen. Dit kan mogelijk ook een bijdrage leveren aan het vermijden van sociale problemen bij kinderen, die vaak het gevolg zijn van problemen met de emotieregulatie. Daarnaast zijn er weinig longitudinale studies naar mogelijke effecten op emotieregulatie bij jonge kinderen onderzoeken. Tevens blijkt uit de beschreven literatuur dat een verband tussen de angst van de ouder en de emotieregulatie wel wordt gevonden voor moeder (Roelofs et al., 2006). Of er ook een verband tussen de angst van vader en de emotieregulatie van het kind bestaat is nog onbekend en om die reden

(12)

Pagina 12

van belang te onderzoeken. Op het gebied van emotieregulatie beperkt deze studie zich door enkel te kijken naar hoe de emotieregulatie van het kind is van het negatief affect tijdens interacties. In dit longitudinale onderzoek zal een antwoord worden gezocht op de vragen; ‘Is

er een verband tussen de ervaren sociale angst van ouders van 4 maanden oude kinderen en een inadequate emotieregulatie op de schaal negatief affect van 2,5 jaar oude kinderen tijdens ouder-kindinteracties? Wordt dit verband gemedieerd door het overbetrokken

opvoedgedrag dat ouders hanteren, gemeten toen de kinderen 12 maanden oud waren? Is er een verschil tussen het mediatie-effect voor overbeschermend en overcontrolerend gedrag? En zijn er verschillen tussen vaders en moeders in de verbanden?

Om de vragen overzichtelijker en visueler te maken, zijn de eerste twee vragen die in deze studie worden onderzocht schematisch afgebeeld in figuur 1.

Figuur 1. Schematische weergave van de vraagstelling

Voorafgaand aan het onderzoek wordt ten eerste verwacht dat een hoge mate van sociale angst bij ouders samenhangt met inadequate emotieregulatie van kinderen waarbij meer negatief affect wordt getoond tijdens ouder-kind interacties (Kaitz & Maytal, 2005; Mennin et al., 2009; Woodruff-Borden et al., 2002). Ten tweede wordt verwacht dat de hoge mate van sociale angst bij ouders die samenhangt met inadequate emotieregulatie met meer negatief affect bij kinderen, indirect ook via het overcontrolerende of overbeschermende opvoedgedrag van de ouders loopt. Verwacht wordt dat de angst van ouders zorgt voor overcontrolerend of overbeschermend opvoedgedrag, en dat deze vorm van opvoeden ervoor zorgt dat de kinderen een inadequate emotieregulatie ontwikkelen waarbij zij meer negatief affect tonen in de interactie met hun ouders. Dit verband zal blijken uit dat de samenhang tussen sociale angst van ouders en de emotieregulatie van het kind hoger wordt wanneer het opvoedgedrag wordt meegenomen. (Rapee, 2001; Thomasgard & Metz, 1993; Lester et al., 2009; Lieb et al., 2000; Van der Bruggen et al., 2008; Whaley et al., 1999; Thomasgard & Metz, 1993; Muris et al., 2003; Calkins et al., 1998; Dennis, 2006). Ten slotte wordt verwacht

(13)

Pagina 13

dat de angst van ouder en de emotieregulatie van het kind sterker samenhangen wanneer moeder overbeschermend opvoedgedrag hanteert (Paquette, 2004; Roelofs et al., 2006). Voor vader wordt een sterkere samenhang verwacht wanneer hij overcontrolerend opvoedgedrag hanteert (Greco & Morris, 2002; McKinney & Renk, 2008).

Methode Deelnemers

Om de onderzoeksvragen van deze studie te kunnen beantwoorden zal gebruik gemaakt worden van de data van de longitudinale studie ‘De Sociale Ontwikkeling van Kinderen’ dat wordt uitgevoerd door de Universiteit van Amsterdam. Aan dit onderzoek doen N = 117 kinderen met hun ouders mee, 53 jongens en 64 meisjes. De deelnemers zijn geworven via advertenties en oproepen op het internet, in verloskundige praktijken en kinderkleding winkels. Bij deelname aan het onderzoek moesten de ouders aan een vijftal inclusiecriteria voldoen, te weten; beiden ouders beheersen de Nederlandse of Engelse taal, ouders zijn zwanger van hun eerste kind samen, de baby heeft een geboortegewicht van minimaal 2500 gram, het kind heeft na de geboorte geen neurologische afwijking en een minimale apgarscore van 8. Een eerste screening van de ouders vond plaats nog voor, en vlak na de geboorte van de baby en daaruit is een selectie gemaakt. De kinderen en hun ouders zijn van baby af aan al deelnemers aan het onderzoek en zij zullen tussen de leeftijd van 4 maanden en 7,5 jaar vijf keer worden gemeten. De kinderen die meedoen in dit onderzoek zijn allen het oudste kind van het gezin. De gezinnen hebben overwegend een Nederlandse achtergrond en 97,5% van de ouders waren op het moment van de eerste meting gehuwd. De moeders die deelnamen aan het onderzoek waren gemiddeld 30,8 jaar oud (SD= 4.22, range 19 – 42). De moeders zijn veelal hoogopgeleid (HBO/Universitaire niveau) en werken gemiddeld 26,86 uur per week. Voor de vaders was de gemiddelde leeftijd 33,9 jaar oud (SD= 5.39, range 22 – 59). Vaders hebben een gemiddeld opleidingsniveau van MBO/HBO en zij werken daarbij 37,68 uur per week. Het onderzoek ‘De Sociale Ontwikkeling van Kinderen’ is goedgekeurd door de ethische commissie van de Universiteit van Amsterdam.

Voor deze studie zal gebruikt gemaakt worden van de data van de eerste drie

meetmomenten van ‘De Sociale Ontwikkeling van Kinderen’. Voor zowel het eerste als het tweede meetmoment wordt het gedrag van de ouder gemeten, hiervoor vullen zij vragenlijsten in wat zij kunnen doen vanuit huis, die zij vervolgens opsturen naar de onderzoeker. Voor het derde meetmoment komt het kind twee keer naar het lab van de Universiteit van Amsterdam,

(14)

Pagina 14

één keer met vader en één keer met moeder. Beiden keren is het kind met de ouder geobserveerd tijdens een taak die zij moesten uitvoeren.

Materialen

Voor dit onderzoek worden 3 meetmomenten van een longitudinale studie gebruikt. Angst van ouder. Meetmoment één vindt plaats wanneer het kind 4 maanden oud is, tijdens deze meting wordt de ervaren sociale angst van de ouders gemeten door de vragenlijst Social Phobia Scale, de SPS (Mattick & Clarke, 1998). Er is gekozen voor het meten van de sociale angst omdat in het geval van sociale angst de persoon vaak moeite heeft met het begrijpen van eigen en andersmans emoties. Wanneer een ouder sociaal angstig is, kan het kind het op de juiste manier leren interpreteren van emoties niet van de ouder leren (Mennin et al., 2009). De ouders geven bij deze vragenlijst antwoord op 20 vragen over de angst om bestudeerd te worden tijdens de dagelijkse activiteiten zoals eten, drinken, schrijven etc. De vragen werden beantwoord op een 4-punts Likertschaal, waarbij 1 voor ‘helemaal niet’ staat en 4 voor ‘heel erg’. Vragen die gesteld worden in de SPS zijn bijvoorbeeld; ‘Ik maak me zorgen dat ik de controle over mezelf verlies in het bijzijn van andere mensen’ en ‘Ik voel me ongemakkelijk en gespannen als ik weet dat mensen naar me kijken’.

Wanneer voor deze studie de betrouwbaarheid van de SPS wordt gemeten, blijkt de vragenlijst voor zowel vaders (Cronbach’s alpha = .84), als moeders (Cronbach’s alpha = 0.86) een goede betrouwbaarheid te hebben. Mattick en Clarke (1998) geven zelf aan dat de SPS een hoge interne consistentie heeft (Cronbach’s alpha = .89 - .94) en een redelijke betrouwbaarheid (r = .66).

Overbetrokken opvoedgedrag. Meetmoment twee vindt plaats wanneer het kind 12 maanden oud is, de opvoedstijl van ouders wordt gemeten met de Comprehensive Parenting Behavior Questionnaire, de CPBQ (Majdandžić, De Vente, & Bögels, 2008). Dit is een zelf ontwikkelde vragenlijst aan de hand van bestaande vragenlijsten, gebruikt in het onderzoek ’De Sociale Ontwikkeling van Kinderen’. Voor de Comprehensive Parenting Behavior Questionnaire beoordelen de ouders 125 stellingen. Er wordt bij deze vragenlijst onderscheid gemaakt tussen zes verschillende opvoeddimensies, voor dit onderzoek wordt enkel gekeken naar de schaal Overbetrokkenheid, om te zien in welke mate de ouder overcontrolerend of overbeschermend opvoedgedrag vertoont. De schaal Overbetrokkenheid bestaat uit 28 items die elk werden beoordeeld op een 5-punts Likertschaal, waarbij 1 voor ‘Totaal niet van toepassing’ staat en 5 voor ‘Volledig van toepassing’. Stelling die beschreven staan in de CPBQ zijn bijvoorbeeld; ‘Ik houd mijn kind voortdurend in de gaten’ en ‘Ik houd mijn kind weg van risicovolle situaties’. Voor deze vragenlijst was het nodig om de items 47, 49, 52, 55,

(15)

Pagina 15

56, 63, 64, 65 en 69 om te scoren. Deze vragen waren negatief gesteld waardoor de waarden van de antwoorden op deze vragen niet op dezelfde manier konden worden beoordeeld als de overige vragen. Het omscoren van deze vragen is zowel in de dataset van de vader als van de moeder gedaan. De schaal Overbetrokkenheid laat een goede betrouwbaarheid zien met een Cronbach’s alpha van .79 voor moeders en een .70 voor vaders. Maar omdat voor dit

onderzoek Overbetrokkenheid is opgesplitst in Overbescherming en Overcontrole en dit apart voor vaders en moeders wordt geanalyseerd, is de betrouwbaarheid van deze schalen apart ook gemeten. Voor vaders bleek dat de schaal Overbescherming een goede betrouwbaarheid (Cronbach’s alpha = .77), maar de schaal Overcontrole een lage betrouwbaarheid heeft (Cronbach’s alpha = .49). Voor moeders had de schaal Overbescherming een goede betrouwbaarheid (Cronbach’s alpha = .81), maar de schaal Overcontrole ook een lage betrouwbaarheid (Cronbach’s alpha = .51). Met betrekking tot de divergente validiteit is er een sterke negatieve correlatie tussen de schaal Overbetrokkenheid en de andere schaal, Uitdagend gedrag. Voor convergente validiteit werd een positieve samenhang gevonden met observationele metingen.

Emotieregulatie van het kind. Meetmoment drie vindt plaats wanneer het kind 2,5 jaar oud is, hier wordt door observatie de emotieregulatie van de schaal negatief affect bij het kind gemeten met het System for coding interactions in parent-child dyads, SCIPD (Malik & Lindahl, 2004). Bij negatief affect wordt gekeken naar boosheid, frustratie, spanning, zeuren en irritatie. Tijdens de observatie wordt gelet op wat het kind zegt en hoe het kind dat zegt, de lichaamshouding, toon van de stem en gezichtsuitdrukking daarbij. De emotieregulatie van negatief affect wordt gemeten door op een vijfpuntsschaal aan te geven in welke mate de frequentie en de intensiteit van emoties en gedrag wordt getoond. Tevens wordt gemeten hoe goed de kinderen in staat zijn hun emoties te reguleren tijdens de ouder-kindinteractie. Hierbij staat 1 – erg laag voor ‘Het bijna niet tonen van negatief affect en hetgeen wat wel aan

boosheid en frustratie wordt getoond gaat snel voorbij en is extreem mild in intensiteit’ en staat 5 – erg hoog voor ‘Het frequent uiten van negativiteit tijdens een groot gedeelte van de interactie, de negatieve emoties zijn gemiddeld tot extreem hoog in intensiteit en de boosheid en frustratie lopen (bijna) uit de hand’. Dit gedrag wordt geobserveerd tijdens een taak van ongeveer 10 minuten waarbij het kind en de ouder eerst wordt gevraagd drie minuten samen te spelen, waarbij zij zelf mogen kiezen waarmee ze spelen. Daarna wordt gevraagd of zij samen zonder speelgoed willen spelen, ook dit gedurende drie minuten. Om de taak af te sluiten wordt hen gevraagd het speelgoed waarmee zij hebben gespeeld samen op te ruimen. Ook voor de observatiemethode is de betrouwbaarheid gemeten, dit is gedaan door middel

(16)

Pagina 16

van intraclass correlation. Hierbij worden de gecodeerde data van verschillende codeurs met elkaar gecorreleerd (Bartko, 1966). Uit de resultaten hiervan bleek de betrouwbaarheid van de gebruikte schaal boosheid en frustratie voor vaders niet erg sterk te zijn (ICC = .68), voor moeder was de betrouwbaarheid zelfs nog lager (ICC = .48).

Data-analyse

Voor het beantwoorden van de hoofdvraag van dit onderzoek zal een mediatiemodel worden getoetst, dit wordt gedaan door middel van een regressiemodel met het programma SPSS. Hierbij is de sociale angst van ouders wanneer het kind 4 maanden oud is de

onafhankelijke variabelen en de emotieregulatie van het kind wanneer het 2,5 jaar oud is de afhankelijke variabelen. Het opvoedgedrag dat de ouders vertonen wanneer het kind 12 maanden oud is, is in dit onderzoek de mediator. Er wordt bij de huidige studie uitgegaan van een partiële mediatie, wat inhoudt dat het verband tussen de angst van ouders en de

emotieregulatie van het kind deels wordt verklaard door het opvoedgedrag van de ouders, maar dat het verband tussen de angst van ouders en de emotieregulatie van het kind ook bestaat wanneer de mediator niet wordt meegenomen in de analyse. Verwacht wordt dat beide verbanden significant zullen zijn. Voor de analyses wordt de methode van Hayes (2013) gebruikt, voor deze methode wordt een programma aan SPSS toegevoegd waarmee de verbanden tussen alle variabelen direct berekend kunnen worden. Er zal een analyse worden uitgevoerd voor het directe verband tussen de sociale angst van ouders en de emotieregulatie van het kind, daarnaast worden de analyses met overbeschermend opvoedgedrag en

overcontrolerend opvoedgedrag als mediator apart uitgevoerd. Er zullen voor elke ouder drie analyses worden gedaan en daarmee in totaal zes analyses uitgevoerd.

Resultaten Beschrijvende statistiek

Voor het uitvoeren van de analyse werd de data op een aantal punten gecontroleerd. Te beginnen met een controle op uitval. De data van deelnemers waarbij data ontbrak voor meer dan twee van de volgende onderdelen werden niet meegenomen in de analyse; de vragenlijst SPS, de vragenlijst voor overbeschermend opvoedgedrag en de vragenlijst voor

overcontrolerend opvoedgedrag, beiden gemeten met de CPBQ of de meting van de

emotieregulatie van het kind. Dit betekende dat er data van 17 vaders van de 119 deelnemers niet compleet was en niet kon worden meegenomen in de analyse. Bij de moeders werden er 10 van de 122 deelnemers niet meegenomen in de analyse. Uit een berekening bleek dat er geen outliers werden gevonden, deze hoefde hierdoor niet uit de dataset te worden verwijderd.

(17)

Pagina 17

Er is een attritieanalyse uitgevoerd om te controleren of er andere resultaten gevonden zouden worden wanneer de personen die nu niet in de data worden meegenomen door missing values, wel in de analyse worden meegenomen. Uit deze analyses blijkt dat er voor vaders geen significante verschillen zijn tussen de complete en de incomplete groep op het gebied van leeftijd, opleiding- en werkniveau en het aantal werkuren. Ook voor moeder werden er op deze gebieden tussen de twee groepen geen significante verschillen gevonden.

Vervolgens is voor beide ouders gekeken of ieder onderdeel van de gebruikte data normaal verdeeld was, dit is gedaan aan de hand van de Shapiro-Wilks toets (p > .05) waarbij ook de z-scores voor de scheefheid (Skewness) zijn berekend. Uit de dataset van de vaders bleek dat de data voor die gebruikt is uit de Comprehensive Parenting Behavior Questionnaire, voor beiden vormen van opvoedgedrag normaal verdeeld was (p = .58) met een lichte uitloop naar de linkerkant (Skewness = -.09, se = .24). De gebruikte data van de SPS bleek niet normaal verdeeld te zijn, om die reden is er gebruikt gemaakt van een logaritmische transformatie om de verdeling van de data minder scheef te maken. Na gebruik van de logaritmische

transformatie was de data normaal verdeeld (p = .17) met een lichte uitloop naar de linkerkant (Skewness = -.08, se = .24). De data die gebruikt is om de emotieregulatie van de kinderen te analyseren was tevens niet normaal verdeeld (p = .00) doordat de scheefheid ver naar rechts uitliep (Skewness = 1.30, se = .24). Na het gebruik van een logaritmische transformatie was de data dit echter nog steeds niet, waardoor de logaritmische transformatie weer verwijderd is en de data is gelaten zoals het was.

Uit de dataset van de moeders bleek dat ook bij hen de gebruikte data uit de Comprehensive Parenting Behavior Questionnaire normaal verdeeld was (p = .68) met een lichte uitloop naar rechts (Skewness = -.22, se = .24). De gebruikte data van de SPS bleek na analyse niet

normaal verdeeld te zijn (p = .00) doordat de scheefheid ver uitliep naar de rechterkant (Skewness = 1.13, se = .24). Na het toepassen van een logaritmische transformatie bleek de data wel meer normaal verdeeld (p = .02) maar nog niet genoeg om de data normaal verdeeld te kunnen noemen. De logaritmische transformatie is om die reden weer verwijderd en de data is gelaten zoals deze was. Als laatste bleek de data die gebruikt is om de emotieregulatie van kinderen te analyseren ook niet normaal verdeeld te zijn (p = .00) doordat de scheefheid erg ver naar rechts uitliep (Skewness = 2.11, se = .24). Ook na het toepassen van een

logaritmische transformatie was de data nog niet normaal verdeeld, waardoor de data gelaten is zoals het was.

Voor de analyse is gekozen om de methode van Hayes (2013) te gebruiken. Deze geavanceerde methode maakt het, door het toevoegen van een programma aan SPSS,

(18)

Pagina 18

mogelijk om alle verbanden direct uit te rekenen. Daarnaast is het bij deze methode geen vereiste dat de gebruikte datasets normaal verdeeld is. Deze methode berekent de correlaties tussen de variabelen en daarnaast geeft het door middel van een onder- en bovengrens aan of het effect van de mediator significant is. Voor het interpreteren van de resultaten werden de volgende normen aangehouden: laag = r < .30; matig = r < .50; hoog = r > .50 (Agresti & Franklin, 2013). Voor de mediator geldt dat deze een significant effect veroorzaakt op de afhankelijke variabele wanneer zowel de ondergrens (BOOTLLCI ) als de bovengrens (BOOTULCI) boven het getal nul zijn. Wanneer tenminste één van de grensgetallen een mingetal is, is er geen significant mediatie-effect.

Tabel 1

Regressiecoëfficiënten voor de samenhang met inadequate emotieregulatie

Variabelen Vaders

B Se

Moeders

B Se

Angst van ouder -.07 .09 .08 .13

Overbeschermend opvoedgedrag -.08 .26 .10 .10

Overcontrolerend opvoedgedrag 22.48 65.65 .00 .14

Vader; sociale angst, opvoedgedrag en emotieregulatie

Uit de resultaten blijkt dat de verwachte verbanden niet worden gevonden voor vader. Er is in het huidige onderzoek geen sprake van partiële mediatie, omdat het verband tussen de sociale angst van vader en de inadequate emotieregulatie van het kind in dat geval ook zou bestaan wanneer de mediator niet wordt meegenomen in de analyse. Echter wordt er geen direct verband gevonden tussen de sociale angst van vader en een inadequate emotieregulatie van kinderen op negatief affect (p = .44). Daarnaast blijkt uit de resultaten dat er ook geen sprake is van volledige mediatie, dit zou het geval zijn wanneer het verband tussen de sociale angst van vader en de inadequate emotieregulatie van het kind volledig verklaard zou worden door het overbetrokken opvoedgedrag van de vader. Uit de analyse blijkt dat er geen

significant associatie wordt gevonden tussen de sociale angst van vader en het tonen van overtrokken opvoedgedrag. Er is daardoor ook geen effect gevonden voor het indirecte verband, wat betekent dat zowel overbeschermend als overcontrolerend opvoedgedrag bij vaders dus geen mediators zijn. Uit de resultaten blijkt dat voor overbeschermend

opvoedgedrag BOOTLLCI = -.03 en BOOTULCI =.01, voor overcontrolerend opvoedgedrag is de ondergrens BOOTLLCI = -.04 is en de bovengrens is BOOTULCI = .00.

(19)

Pagina 19

Figuur 2. De ruwe correlaties die zijn gevonden voor overbeschermend opvoedgedrag bij vaders

Figuur 3. De ruwe correlaties die zijn gevonden voor overcontrolerend opvoedgedrag bij vaders

Moeder; sociale angst, opvoedgedrag en emotieregulatie

Ook bij moeder blijken de verwachte verbanden niet te worden gevonden. Er is in het huidige onderzoek geen sprake van partiële mediatie bij de data van moeders, omdat het verband tussen de sociale angst van moeder en de inadequate emotieregulatie van het kind in dat geval ook zou bestaan wanneer de mediator niet wordt meegenomen in de analyse. Echter wordt er geen direct verband gevonden tussen de sociale angst van moeder en een inadequate emotieregulatie van kinderen op negatief affect (p = .51). Er is gekeken of er bij de huidige studie sprake zou kunnen zijn van volledige mediatie, dit zou het geval zijn wanneer het verband tussen de sociale angst van moeder en de inadequate emotieregulatie van het kind volledig verklaard zou worden door het overbetrokken opvoedgedrag van de moeder. Uit de analyse bleek dat er tussen de sociale angst van moeder en overbeschermend opvoedgedrag geen significante associatie is (p = .23). Hieruit volgend tonen de resultaten dat

(20)

Pagina 20

inadequate emotieregulatie van het kind op negatief affect. Er wordt hiertussen geen significant verband gevonden, BOOTLLCI = -.10 en BOOTULCI = -.01.

Wel wordt er een positief significant verband gevonden tussen de angst van moeder en

overcontrolerend opvoedgedrag ( r = .28, p < .01). Dit betekent dat een hogere mate van angst bij moeder zorgt voor meer overcontrolerend opvoedgedrag. Dit verband zorgt ervoor dat er sprake zou kunnen zijn van volledige mediatie. Echter blijkt uit de resultaten dat

overcontrolerend opvoedgedrag geen mediator tussen voor de sociale angst van moeder en de inadequate emotieregulatie van het kind, er wordt geen significant verband gevonden. Dit blijkt uit dat voor overcontroleren opvoedgedrag is BOOTLLCI = -.08 en BOOTULCI = -.09, wat betekent dat tussen deze twee getallen het getal 0 voorkomt en dat er dus geen significant verband is.

Figuur 4. De ruwe correlaties die zijn gevonden voor overbeschermend opvoedgedrag bij moeders

(21)

Pagina 21

Discussie

In de huidige studie is onderzocht of er een verband bestaat tussen de ervaren sociale angst van ouders, gemeten toen de kinderen 4 maanden oud waren, en de inadequate

emotieregulatie van het kind wanneer het 2,5 jaar oud was. Onderzocht werd of dit eventuele verband wordt gemedieerd door overbetrokken opvoedgedrag, opgedeeld in overbeschermend en overcontrolerend opvoedgedrag dat werd gemeten op het moment dat het kind 12 maanden oud was. Daarnaast werd er nagegaan of er bij de verbanden verschillen zijn tussen vaders en moeders. Uit de resultaten is gebleken dat er geen sprake was van een direct, significant verband tussen de ervaren sociale angst van ouders op het moment dat de kinderen 4 maanden oud waren en een inadequate emotieregulatie van de kinderen toen zij 2,5 jaar oud waren, voor zowel vaders als moeders. Er is onderzocht of overbeschermend opvoedgedrag van ouders op 12 maanden een mediator is tussen de sociale angst van ouders en de inadequate emotieregulatie van het kind. Uit de resultaten blijkt dat er zowel geen partiëel als geen volledig mediatie-effect wordt gevonden wanneer overbeschermende opvoedgedrag in de analyese werd meegenomen als mediator. Gelijke resultaten kwamen naar voren wanneer overcontrolerend opvoedgedrag van de ouders op 12 maanden als mediator werd onderzocht. Binnen die verband werd echter wel een significante correlatie gevonden tussen sociale angst van moeders en overcontrolerend opvoedgedrag. Met uitzondering van deze associatie werden in de resultaten geen verschillen gevonden tussen de vaders en de moeders.

Hoewel in eerder onderzoek het verband tussen de sociale angst van ouders en de

inadequate emotieregulatie van het kind niet heel sterk naar voren kwam, werd een verband wel verwacht (Woodruff-Borden et al., 2002). Voor de niet-gevonden associatie kunnen verschillende verklaringen worden genoemd. Zo wordt in de inleiding beschreven dat bij sociale angst de persoon vaak moeite heeft met het begrijpen van eigen en andermans emoties (Mennin et al., 2009). Tevens wordt hier benoemd dat angstige ouders vaker teruggetrokken zijn in hun interactie met het kind, maar bij vertoning van negatief affect wel meer zullen reageren (Woodruff-Borden et al., 2002). Echter is het mogelijk dat de reactie van sociaal angstige ouders op deze emoties wat langzamer is doordat de ouder eerst de emotie op de juiste manier zal moeten interpreteren. Bij personen met een gegeneraliseerde angststoornis komen emoties met een verhoogde intensiteit binnen, in vergelijking met anderen personen of andere soorten angststoornissen. Ouders met een gegeneraliseerde angststoornis zullen

daarom direct reageren wanneer hun kind negatief affect laat zien (Turk, Heimberg, Luterek, Mennin, & Fresco, 2005). Mogelijk doordat ouders met sociale angst niet direct of heftig

(22)

Pagina 22

genoeg reageren, toont het geen significant verband met een inadequate emotieregulatie van hun kind op negatief affect.

Daarnaast kan het niet vinden van een verband mogelijk worden verklaard doordat er weinig spreiding was binnen de data, de mate van sociale angst slechts bij een aantal ouders in hoge mate aanwezig was. Hierdoor is het niet vast te stellen dat bij een klinische mate van angst bij de ouders, het kind minder adequaat zijn boosheid en frustratie kan reguleren. In de studie van Mennin et al. (2009) wordt, zoals beschreven in de inleiding, het verband tussen een

angststoornis en het effect hiervan op een inadequate emotieregulatie beschreven. Echter zijn in deze studie enkel deelnemers geïncludeerd met een gediagnosticeerde angststoornis, wat betekent dat hun mate van angst hoog is. Het feit dat de ouders in de huidige studie geen (ernstige) maat van angst ondervinden, heeft mogelijk als effect op de resultaten gehad, dat er geen verband kon worden gevonden. Tevens zat er een lange periode tussen de meting van de sociale angst van ouders en de emotieregulatie van het kind. Dit heeft als gevolg dat de ouders met de hoogste mate van angst mogelijk zijn behandeld voor hun angstproblematiek. Een behandeling op basis van cognitieve gedragstherapie of medicatie kan er voor gezorgd hebben dat deze ouders het reguleren van hun emoties beter onder controle hebben gekregen (Stein & Stein, 2008). Er is nu voor de kinderen geen sprake meer van een onbetrouwbaar rolmodel, waardoor kinderen alternatieve en ineffectieve strategieën van emotieregulatie ontwikkelen. De theorie van Kaitz en Maytal (2005) zoals beschreven in de inleiding, is dan niet meer van toepassing. Het is van belang dat er in toekomstig onderzoek gekeken gaat worden naar het effect van sociale angst bij ouders op de emotieregulatie van het kind, bij een groep

deelnemers met een grote spreiding in de mate van sociale angst. Daarbij zal gecontroleerd moeten worden op het wel of niet hebben kregen van een behandeling voor de angst. Naast de verklaring binnen de sociale angst van ouders, kan een verklaring ook gezocht worden in kindfactoren. Het gedrag van de ouder heeft invloed op de ontwikkeling van de emotieregulatie van een kind, echter bestaat de ontwikkeling van de emotieregulatie ook voor een belangrijk deel uit intrinsieke factoren. Met intrinsieke factoren worden de individuele verschillen in aangeboren factoren bedoeld zoals temperament, aandachtscontrole en het gebruik van executieve functies (Fox & Calkins, 2003). Doordat deze factoren bij ieder kind verschillend zijn, verschilt ook de invloed van het angstige gedrag van de ouder op de

ontwikkeling van de emotieregulatie van het kind en tevens hoe deze invloed zich bij een kind uit. Voor de huidige studie zou dit kunnen betekenen dat een verband tussen een hoge mate van angst bij de ouder en een inadequate emotieregulatie op negatief affect niet wordt gevonden doordat de intrinsieke factoren op een goede/positieve manier zijn ontwikkeld

(23)

Pagina 23

waardoor de angst van hun ouder niet zoveel invloed heeft op de ontwikkeling van hun

emotieregulatie. In vervolgonderzoek zou nagegaan kunnen worden hoe sterk de ontwikkeling van de intrinsieke factoren is, waardoor een duidelijker beeld verkregen kan worden over de mate waarin de angst van ouder invloed heeft op de inadequate emotieregulatie van kinderen.

Uit de resultaten is gebleken dat er voor moeders een significante correlatie bestaat tussen sociale angst en overcontrolerend opvoedgedrag. Dit verband komt overeen met de resultaten van Whaley et al. (1999). De resultaten van de huidige studie spreken voor moeders de resultaten van Van der Bruggen et al. (2008), Gar en Hudson (2008) en Ginsburg, Grover, Cord en Ialongo (2006) tegen, in deze studies werden geen associaties gevonden tussen de angst van een ouder en overcontolerend opvoedgedrag. In deze studies werden echter de resultaten van angstige moeders met niet-angstige moeders vergeleken en werd tevens gezocht naar een verband met de angst van hun kinderen. Zowel in de huidige studie als de studie van Whaley et al. (1999) wordt de angst van de kinderen niet meegenomen in het onderzoek. Echter beschrijven Gar en Hudson (2008) dat de angst van moeder niet dusdanig van belang is, in vergelijking met de angst van het kind. De mate van de angst van het kind is volgens hen de factor die zorgt voor overcontrolerend opvoedgedrag. Maar omdat de angst van het kind niet is meegenomen in deze studie zou het verband tussen de angst van moeder en overcontrolerend opvoedgedrag, enigszins overtrokken zijn. Het is om die reden van belang dat gekeken gaat worden naar het effect van de angst van het kind op het verband tussen de angst van de moeder en overcontrolerend opvoedgedrag.

Voor vaders daarentegen komen de resultaten overeen met de bevindingen uit de reeds genoemde artikelen. Voor vaders wordt namelijk geen verband gevonden tussen sociale angst en het hanteren van overcontrolerend opvoedgedrag. Een mogelijke verklaring voor de tegenstrijdigheid in gevonden resultaten is, zoals Murray et al. (2012) ook in hun artikel beschrijven, de grote verscheidenheid in definities die worden gegeven aan het woord

‘overcontrolend’. Het woord ‘overcontrolerend’ blijkt in verschillende artikelen verschillende definities te hebben. Als voorbeeld kan hierbij genoemd worden dat Moore, Whaley en Sigman (2004) met ‘overcontrolerend’ het gebrek aan het geven van autonomie bedoelen, Feldman, Greenbaum, Mayes en Erlich (1997) spreken over opdringerigheid, en Hudson en Rapee (2002) beschrijven het als overbetrokkenheid. Het is nodig in de toekomst onderzoek te doen naar het verband tussen de sociale angst van een ouder en het hanteren van

overcontrolerend opvoedgedrag, waarbij een eenduidige definitie wordt gebruikt. Het hanteren van verschillende definities voor overcontrolerend opvoedgedrag veroorzaakt mogelijk verschillen in gevonden resultaten zoals in het verband tussen de angst van een

(24)

Pagina 24

ouder en het opvoedgedrag dat deze ouder hanteert. Het hanteren van een eenduidige definitie vergroot de kans op het vinden van overeenkomstige resultaten. Daarnaast is het van belang dat er meer onderzoek wordt gedaan waarin de rol van de vader wordt meegenomen, zeker gezien hiernaar in eerder onderzoek niet (specifiek) onderzoek naar wordt gedaan.

Een verklaring voor het vinden van een verband tussen sociale angst en overcontrolerend opvoedgedrag, maar niet voor sociale angst en overbeschermend opvoedgedrag kan mogelijk worden gezocht in de theorie van Moore et al. (2004) dat overcontrolerend opvoedgedrag een overtreffende trap is van overbeschermend opvoedgedrag. Zij beschrijven dat

overbeschermend opvoedgedrag vooral door moeders wordt gehanteerd wanneer hun kind een hoge mate van angst vertoont. Wanneer de moeder zelf daarnaast (ook) angstig is, breidt het overbeschermende opvoedgedrag zich uit naar overcontrolerend. Zowel voor vader als moeder werd er geen significant verband gevonden tussen de sociale angst van de ouder en overbeschermend opvoedgedrag. De huidige resultaten vormen een tegenstelling tot de theorieën van Thomasgard en Metz (1993) en Lester et al. (2009) die beschrijven dat de sociale angst van een ouder leidt tot overbescherming. Dit zou veroorzaakt worden doordat deze ouders door hun angst gevaar overschatten, zij reageren hierop door het leven van hun kind over te reguleren. Echter vonden Turner, Beidel, Roberson-Nay en Tervo (2003) in hun studie vergelijkbare resultaten als in de huidige studie. Zij stelden vast dat moeders met een angststoornis gemiddeld niet meer overbeschermend gedrag hanteerden dan moeders zonder een stoornis. Echter vonden zij tevens dat moeders met een angststoornis wel meer

overbeschermend gedrag hanteren tijdens situaties, gerelateerd aan hun specifieke vorm van angst. Doordat in de huidige studie de angst en het overbeschermende opvoedgedrag van ouders niet is geobserveerd tijdens de ouder-kindinteractie, maar dit gemeten is aan de hand van vragenlijsten, kan hierover geen uitspraak gedaan worden. Dit maakt het wel van belang meer onderzoek te doen naar de verschillen tussen ouders met een hoge mate van angst en hun opvoedgedrag tijdens angst-gerelateerde situaties en situaties die niet gerelateerd zijn aan hun specifieke vorm van angst.

Uit de resultaten zijn tevens geen significante verbanden naar voren gekomen tussen overbetrokken opvoedgedrag en een inadequate emotieregulatie van kinderen op negatief affect. Mogelijk wordt het uiten van negatief affect bij kinderen niet uitgelokt door

overbetrokken opvoedgedag, maar door meer afwijzend opvoedgedrag. Yahav (2007) deed onderzoek naar het verband tussen opvoedstijl en externaliserende en internaliserende symptomen, waarbij zowel afwijzend als overbetrokken opvoedgedrag werd meegenomen. Uit de resultaten bleek dat externaliserend gedrag vooral wordt veroorzaakt wanneer de

(25)

Pagina 25

moeder afwijzend opvoedgedrag hanteert. Voor overbetrokken opvoedgedrag wordt

daarentegen een significant associaties gevonden met internaliserend gedrag. Volgens Victor, Bernat, Bernstein en Layne (2007) komt dit mogelijk doordat in gezinnen waar angst een grote rol speelt, de ouders zich meer bemoeien met het kind, meer controlerend opvoedgedrag laten zien en de relatie tussen de ouders en het kind minder intiem is. Deze factoren kunnen ervoor zorgen dat het kind zich meer terug zal trekken van zijn ouders. Deze resultaten suggereren dat er mogelijk wel een verband bestaat tussen angst van ouder, overbetrokken opvoedgedrag en de emotieregulatie van kinderen, maar omdat er bij de huidige studie gekeken is naar externaliserend gedrag en niet naar internaliserend gedrag, werd dit verband niet gevonden. Dit verband zou in zijn geheel in vervolgonderzoek kunnen worden

onderzocht. Tevens kan gekeken worden bij de relatie tussen afwijzend opvoedgedrag en externaliserend gedrag van kinderen, naar of er een vorm van pyschopathologie bij ouders hieraan vooraf gaat.

Door eerder gevonden associaties werd voorafgaand aan de analyse van deze studie mediatie-effecten verwacht voor het verband tussen de sociale angst van ouders en een inadequate emotieregulatie van kinderen, voor zowel overbeschermend als overcontrolerend opvoedgedrag. Uit de resultaten is gebleken dat er voor de verwachte verbanden geen

significante associaties gevonden zijn. Uit de verklaringen voor het niet vinden van verbanden tussen overbetrokken opvoedgedrag en een inadequate emotieregulatie van het kind op

negatief affect blijkt dat overbetrokken opvoedgedrag mogelijk een mediator zou kunnen zijn wanneer er bij de emotieregulatie van het kind wordt gefocust op meer internaliserend gedrag. Voor deze taak zou er dan gekeken kunnen worden naar de schaal; Teruggetrokken gedrag. Bovenstaand worden verbanden beschreven tussen overbetrokken opvoedgedrag en de emotieregulatie van kinderen voor internaliserend gedrag. Tevens blijken er duidelijke associaties te zijn gevonden tussen de sociale angst van ouders en teruggetrokken gedrag van kinderen. De sociale angst van de ouder kan vanaf de babytijd al effect hebben op het gedrag van het kind. Zo laten baby’s, in het speciaal jongens, van moeders met een sociale

angststoornis meer teruggetrokken gedrag zien in het onderzoek van Murray et al. (2008). Het is van belang, naast eerder genoemde beperking, nog een aantal limitaties van het huidige onderzoek te noemen. Te beginnen met de participanten, vrijwel alle deelnemers aan dit onderzoek waren van Nederlandse afkomst en zijn afkomstig uit een hoge

sociaaleconomische status. In de studie van Paulussen-Hoogeboom, Stams, Hermanns en Peetsma (2007) wordt een hoge mate van controlerend opvoedgedrag geassocieerd met hoge mate van negatieve emotionaliteit, echter kwam dit vooral voor in gezinnen met een lage

(26)

Pagina 26

sociaaleconomische status. Doordat er weinig heterogeniteit is in de groep waardoor de gevonden resultaten moeilijk te generaliseren zijn. Dit heeft wel als gevolg dat in een meer heterogene groep participanten mogelijk andere resultaten gevonden kunnen worden. Een andere beperking betreft de lage betrouwbaarheid van de Comprehensive Parenting Behavior Questionnaire (Majdandžić et al., 2008) op de schaal Overcontrole. De betrouwbaarheid voor deze schaal was zowel voor vader als voor moeder onvoldoende. Daarnaast bleek dat ook de interclass correlatie tussen de verschillende codeurs, op de schaal Boosheid en frustratie, erg laag was. Doordat beiden onvoldoende betrouwbaar waren, moeten de resultaten voor deze schalen voorzichtig worden geïnterpreteerd.

Bij het controleren dat de data van de Social Phobia Scale, waarmee angst van ouders werd gemeten, niet normaal verdeeld te zijn voor moeders. Dat de data op het gebied van sociale angst niet normaal verdeeld is kan verklaard worden doordat het overgrote deel van de deelnemers aan het onderzoek geen ernstige maat van sociale angst ondervonden. Tevens werd gevonden dat de gemeten data van de emotieregulatie voor beiden ouders niet normaal verdeeld was. De data kon wel gebruikt worden doordat het bij de methode van Hayes (2013) niet specifiek nodig is om normaal verdeelde data te hebben.

Hierbij is het van belang te benoemen dat het meten van de emotieregulatie op negatief affect mogelijk niet op een geschikte manier is gedaan. De emotieregulatie werd gemeten tijdens een speltaak, een taak die veel kinderen als plezierig zullen ervaren. Het extreem uiten van emoties zal bij veel ouder-kindinteracties op deze taak daarom niet van toepassing zijn geweest.

Daarentegen heeft de huidige studie als sterke kant dat het dezelfde groep kinderen met hun ouders heeft bestudeerd over een langere periode, waardoor (veranderende) patronen in de tijd konden worden vastgesteld (Howitt & Cramer, 2007). Eveneens een sterke kant is dat het onderzoek naar het aspect angst bij ouders, gespecificeerd is in één soort angst. Ook is dit gedaan bij de emotieregulatie, dit aspect is afgebakend tot enkel het negatief affect dat kinderen uiten.

De huidige studie heeft, hoewel er geen significante verbanden zijn gevonden, een bijdrage kunnen leveren aan de kennis op gebied van angst bij ouders, het opvoedgedrag van ouders en de daaruit volgende emotieregulatie van kinderen. Doordat in eerder onderzoek enkel

moeders of de ouders als stel worden opgenomen, heeft de huidige studie een bijdrage kunnen leveren aan de wetenschap door te ontdekken dat er binnen deze studie geen verband wordt gevonden tussen de sociale angst van vaders en overbeschermend en overcontrolerend opvoedgedrag dat zij vertonen. Daarnaast is het duidelijk geworden dat er voor vaders geen

(27)

Pagina 27

verband gevonden wordt tussen het overbetrokken opvoedgedrag en de emotieregulatie van het kind. Uit de huidige studie is duidelijk geworden dat er geen verbanden worden gevonden tussen sociale angst van ouders en de emotieregulatie van het kind, met overbetrokken

opvoedgedrag als mediator. Dit zou kunnen betekenen dat de inadequate emotieregulatie van kinderen op negatief affect voor een ouder-kindinteractie tijdens een speltaak niet afhankelijk is van deze factoren. Mogelijk wordt er voor een andere vorm van emotieregulatie, zoals teruggetrokken gedrag, wel een verband gevonden, toekomstig onderzoek zal dit moeten uitwijzen. Tevens zou er in toekomstig onderzoek gekeken kunnen worden naar of er verschillen bestaan in de verbanden voor zoons en dochters.

(28)

Pagina 28

Literatuur

Agresti, A., & Franklin, C. (2013). Statistics: The art and science of learning from data (3rd ed.). Amsterdam: Pearson

Aktar, E., Majdandžić, M., de Vente, W., & Bögels, S. M. (2014). Parental social anxiety disorder prospectively predicts toddlers’ fear/avoidance in a social referencing paradigm. Journal of Child Psychology and Psychiatry 55, 77–87. doi:10.1111 /jcpp.12121

Bartko, J. J. (1966). The intraclass correlation coefficient as a measure of reliability.

Psychological Reports, 19, 3-11. doi:10.2466/pr0.1966.19.1.3

Bögels, S. M., & van Melick, M. (2004). The relationship between child-report, parent self-report, and partner report of perceived parental rearing behaviors and anxiety in children and parents. Personality and Individual Differences, 37, 1583−1596. doi:10.1016/j.paid.2004.02.014

Calkins, S. (1994). Origins and outcomes of individual differences in emotion regulation.

Monographs of the Society for Research in Child Development, 59, 53–72.

Calkins, S. D., & Johnson, M. C. (1998). Toddler regulation of distress to frustrating events: Temperamental and maternal correlates. Infant Behavior and Development, 21, 379-395. doi:10.1016/S0163-6383(98)90015-7

Calkins, S. D., Smith, C. L., Gill, K. L., & Johnson, M. C. (1998). Maternal interactive style across contexts: Relations to emotional, behavioral, and physiological regulation during toddlerhood. Social Development, 7, 350–369. doi:10.1111/1467-9507.00072 Carlson, S. M., & Wang, T. S. (2007). Inhibitory control and emotion regulation in preschool

children. Cognitive Development, 22, 489–510. doi:10.1016/j.cogdev.2007.08.002 Cole, P. M., Michel, M. K., & O’Donnell-Teti, L. (1994). The development of emotion

regulation and dysregulation: A clinical perspective. Monograph of the Society for

Research in Child Development, 59, 73–100.doi:10.1111/j.1540-5834.1994.tb01278.x Connell, A. M., & Goodman, S. H. (2002). The association between psychopathology in

fathers versus mothers and children’s internalizing and externalizing behavior

problems: A meta-analysis. Psychological Bulletin, 128, 746-773. doi:10.1037//0033-2909.128.5.746

De Vente, W., Majdandžić, M., Voncken, M. J., Beidel, D. C., & Bögels, S. M. (2013). The SPAI-18, a brief version of the Social Phobia and Anxiety Inventory: Reliability and

(29)

Pagina 29

validity in clinically referred and non-referred samples. Journal of Anxiety Disorders,

28, 140–147. doi:10.1016/j.janxdis.2013.05.003

Denham, S. A., Blair, K. A., DeMulder, E., Levitas, J., Sawyer, K., Auerbach-Major, S., & Queenan, P. (2003). Preschool emotional competence: Pathway to social competence.

Child Development, 74, 238–256. doi: 10.1111/1467-8624.00533

Dennis, T. (2006). Emotional self-regulation in preschoolers: The interplay of child approach reactivity, parenting and control capacities. Development Psychology, 42, 84-97. doi: 10.1037/0012-1649.42.1.84

Eisenberg, N., Fabes, R. A., Shepard, S. A., Guthrie, I. K., Murphy, B. C., & Reiser, M. (1999). Parental reactions to children’s negative emotions: Longitudinal relations to quality of children’s social functioning. Child Development, 70,

513-534. doi: 10.1111/1467-8624.00037

Feldman, R., Greenbaum, C. W., Mayes, L. C., & Erlich, S. H. (1997). Change in mother-infant interactive behavior: Relations to change in the mother, the mother-infant, and the social context. Infant Behavior and Development, 20, 151-163. doi: 10.1016/S0163-6383(97)90018-7

Fox, N. A., & Calkins, S. D. (2003). The development of self-control of emotion: Intrinsic and extrinsic influences. Motivation and Emotion, 27, 7–26. doi:10.1023

/A:1023622324898

Gar, N. S., & Hudson, J. L. (2008). An eximination of the interactions between mothers and children with anxiety disorder. Behaviour Research and Therapy, 46, 1266-1274. doi: 10.1016/j.brat.2008.08.006

Ginsburg, G. S., Grover, R. L., Cord, J. J., & Ialongo, N. (2006). Observational measures of parenting in anxious and non-anxious mothers: Does type of task matter? Journal of

Clinical Child & Adolescent Psychology, 35, 323-328. doi:10.1207

/s15374424jccp3505_16

Greco, L. A., & Morris, T. L. (2002). Paternal child-rearing style and child social anxiety: Investigation of child perceptions and actual father behavior. Journal of

Psychopathology and Behavioral Assessment, 24, 259-267.

doi:0882-2689/02/1200-0259/0

Hayes, A. F. (2013). Introduction to Mediation, Moderation, and Conditional Process

Analysis: A Regression-Based Approach (1st ed.). New York: The Guilford Press

Howitt, D. & Cramer, D. (2007). Introduction to research methods in psychology (4th ed.). Edinburgh: Pearson Education Limited.

(30)

Pagina 30

Kaitz, M., & Maytal, H. (2005). Interactions between anxious mothers and their infants: An integration of theory and research findings. Infant Mental Health Journal, 26, 570– 597. doi:10.1002/imhj.20069

Lengua, L. J. (2008). Anxiousness, frustration, and effortful control as moderators of the relation parenting and adjustment in middle-childhood. Social Development, 17, 554-577. doi:10.1111/j.1467-9507.2007.00438.x

Leon, C. A., & Leon, A. (1990). Panic disorder and parental bonding. Psychiatric Annals, 20, 503–508.

Lester, K. J., Field, A. P, Oliver, S., & Cartwright-Hatton, S. (2009). Do anxious parents interpretive biases towards threat extend into their child’s environment? Behaviour

Research and Therapy, 47, 170-174. doi:10.1016/j.brat.2008.11.005

Lieb, R., Wittchen, H. U., Höfler, M., Fuetsch, M., Stein, M. B., & Merikangas, K. R. (2000). Parental psychopathology, parenting styles, and the risk of social phobia in offspring.

Arch Gen Psychiatry, 57, 859-866. doi:10.1001/archpsyc.57.9.859

Majdandžić, M., Möller, E. L., De Vente, W., Bögels, S. M., & Van den Boom, D. C. (2014). Fathers’ challenging parenting behavior prevents social anxiety development in their 4-year-old children: A longitudinal observational study. Journal of Abnormal Child

Psychology, 42, 301–310. doi:10.1007/s10802-013-9774-4.

Majdandžić, M., De Vente, W., & Bögels, S. M. (2008). The Comprehensive Parenting

Behavior Questionnaire. Research Institute Child of Development and Education,

University of Amsterdam.

Majdandžić, M., Möller, E. L., Bögels, S. M., & Van den Boom, D. C. (2011). Verschillen tussen vaders en moeders in de relatie tussen opvoedingsgedrag en sociale angst van hun kinderen. Pedagogiek, 31, 11-28.

Malik, N. M., & Lindahl, K. M. (2004). System for coding interactions in dyads (SCID). In P. K. Kerig & D. H. Baucom (Eds.), Couple observational coding systems (pp. 173–188). Marwah, NJ: Erlbaum.

Mattick, R. P., & Clarke, J. C. (1998). Development and validation of measures of social phobia scrutiny fear and social interaction anxiety. Behaviour Research and Therapy,

36, 455-470. doi:10.1016/S0005-7967(97)10031-6

McKinney, C., & Renk, K. (2008). Differential parenting between mothers and fathers: Implications for late adolescents. Journal of Family Issues, 29, 806-827.

(31)

Pagina 31

Mennin, D. S., McLaughlin K. A., & Flanagan, T. J. (2009). Emotion regulation deficits in generalized anxiety disorder, social anxiety disorder, and their co-occurence. Journal

of Anxiety Disorder, 23, 866-871. doi:10.1016/j.janxdis.2009.04.006

Möller, E. L., Majdandžić, M., & Bögels, S. M. (2014). Parental Anxiety, Parenting Behavior, and Infant Anxiety: Differential Associations for Fathers and Mothers. Journal of

Child and Family Studies. doi:10.1007/s10826-014-0065-7

Moore, P. S., Whaley, S. E., & Sigman, M. (2004). Interaction between mothers and children: Impacts of maternal and child anxiety. Journal of Abnormal Psychology, 113, 471– 476. doi:10.1037/0021-843X.113.3.471

Muris, P., Meesters, C., & Van den Berg, S. (2003). Internalizing and externalizing problems as correlates of self-reported attachment style and percieved parental rearing in normal adolescents. Journal of Child and Family Studies, 12, 171-183.

doi:1062-1024/03/0600-0171/0

Murray, L., de Rosnay, M., Pearson, J., Bergerson, C., Schofield, E., Royal-Lawson, M., & Cooper, P. (2008). Intergenerational transmission of social anxiety: The role of social referencing processes in infancy. Child Development, 79, 1049-1064. doi:10.1111 /j.1467-8624.2008.01175.x

Murray, L., Lau, P. Y., Arteche, A., Creswell, C., Russ, S., Zoppa, L. D, Muggeo, M., Stein, A., & Cooper, P. (2012). Parenting by anxious mothers: effects of disorder subtype, context and child characteristics. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 53, 188–196. doi:10.1111/j.1469-7610.2011.02473.x

Oldenhinkel, A. J., Veenstra, R., Ormel, J., de Winter, A. F., & Verhulst, C. (2006). Temperament, parenting and depressive symptoms in a population sample of preadolescents. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 47, 684-695. doi: 10.1111/j.1469-7610.2005.01535.x

Paulussen-Hoogeboom, M. C., Stams, G. J. J. M, Hermanns, J. M. A., & Peetsma, T. T. D. (2007). Child negative emotionality and parenting from infancy to preschool: A meta-analytic review. Development Psychology, 43, 438-453. doi:

10.1037/0012-1649.43.2.438

Paquette, D. (2004). Theorizing the father–child relationship: Mechanisms and developmental outcomes. Human Development, 47, 193−219. doi: 10.1159/000078723

Rapee, R. M. (2001). The development of generalised anxiety. In M. W. Vasey, M. R. Dadds (Eds), The developmental psychopathology of anxiety (pp. 481–503). New York: Oxford University Press.

(32)

Pagina 32

Roelofs, J., Meesters, C., ter Huurne, M., Bamelis, L., & Muris, P. (2006). On the links between attachment style, parental rearing behavoirs, and internalizing and

externalizing problems in non-clinical children. Journal of Child and Family Studies,

15, 331-344. doi: 10.1007/s10826-006-9025-1

Stein, M. B., & Stein, D. J. (2008). Social anxiety disorder. Lancet, 371, 1115–1125. Thomasgard, M., & Metz, W. P. (1993). Parental overprotection revisited. Child Psychiatry

and Human Development, 24, 67-80. doi: 10.1007/BF02367260

Thompson, R. (1994). Emotion regulation: A theme in search of definition. Monographs of

the Society for Research in Child Development, 59, 25–52. doi:

10.1111/j.1540-5834.1994.tb01276.x

Turk, C. L., Heimberg, R. G., Luterek, J. A., Mennin, D. S., & Fresco, D. M. (2005). Emotion dysregulation in generalized anxiety disorder: A comparison with social anxiety disorder. Cognitieve Therapy and Research, 29, 89-106. doi:10.1007/s10608-005-1651-1

Turner, S. M., Beidel, D. C., Roberson-Nay, R., & Tervo, K. (2003). Parenting behaviors in parents with anxiety disorder. Behaviour Research and Therapy, 41, 541-554. doi: 10.1016/S0005-7967(02)00028-1

Van der Bruggen, C. O., Stams, G. J. J. M., & Bögels, S. M. (2008). Research Review: The relation between child and parent anxiety and parental control: a meta-analytic review.

Journal of Child Psychology and Psychiatry, 49, 1257–1269. doi:

10.1111/j.1469-7610.2008.01898.x

Verhoeven, M., Bogels, S. M., & Van der Bruggen, C. C. (2012). Unique roles of mothering and fathering in child anxiety: Moderation bij child’s age and gender. Journal of Child

and Family Studies, 21, 331-343. doi:10.1007/s10826-011-9483-y

Victor, A. M, Bernat, D. H., Bernstein, G. A., & Layne, A. E. (2007). Effects of parent and family characteristics on treatment outcome of anxious children. Journal of Anxiety

Disorders, 21, 835-848. doi: 10.1016/j.janxdis.2006.11.005

Whaley, S. E., Pinto, A., & Sigman, M. (1999). Characterizing interactions between anxious mothers and their children. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 67, 826– 836.http://dx.doi.org/10.1037/0022-006X.67.6.826

Woodruff-Borden, J., Morrow, C., Bourland, S., & Cambron, S. (2002). The behavior of anxious parents: Examining mechanisms of transmission of anxiety from parent to child. Journal of Clinical Child & Adolescent Psychology, 31, 364–374.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Schramel, Variation in treatment and outcome in patients with non-small cell lung cancer by region, hospital type and volume in the Netherlands, Eur.. van der

However, on the other hand there is also a view that under leveraging helps the business maintaining strong business practices and a long-term orientation,

Even though the difference between the two methods is this small, it is able to change the results of the lasso estimator with regards to the ridge regression quite drastically,

Abstract The intrinsic vulnerability of a karstic aquifer system in central Greece was jointly assessed with the use of a statistical approach and PI method, as a function

eHealth heeft invloed op de manier waarop geëvalueerd wordt: steeds meer onderzoekers geven aan dat we verder dan de RCT moeten gaan om te bepalen welke interventieonderdelen

Derek Clark’s narrative provides an example of both a child responding to violence and adversity, and the ease with which his behaviour was misunderstood as “disordered”—even to

Omdat de eiwitten betrokken bij transformatie grotendeels hetzelfde zijn in alle bekende natuurlijk competente bacteriën, kan deze methode gebruikt worden voor veel

On the other hand, of the left corner of the New Orleans coastal basin location P3 , a storm from southeastern direction running below and parallel to the Mississippi dike such