• No results found

Jeugd (zonder) zorg(en)?! : hoe verloopt de samenwerking tussen de residentiële jeugdzorg en jeugd GGz?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Jeugd (zonder) zorg(en)?! : hoe verloopt de samenwerking tussen de residentiële jeugdzorg en jeugd GGz?"

Copied!
23
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Jeugd (zonder) zorg(en)?!

Hoe verloopt de samenwerking tussen de residentiële

jeugdzorg en jeugd GGz?

Masterscriptie Forensische Orthopedagogiek, Pedagogische en Onderwijskundige Wetenschappen Universiteit van Amsterdam J.J Caspers 10628002 Begeleider C. Boonmann Amsterdam, juli 2014

(2)

Inhoudsopgave Dankwoord……….……….3 Samenvatting………..…….4 Inleiding……….……….5 Methode……….……….9 Resultaten……….……….14 Discussie………...19 Literatuurlijst……….22

(3)

Dankwoord

Het is zo ver, het allerlaatste onderdeel van de Master Forensische Orthopedagogiek ligt hier nu voor u. Ik heb het afgelopen jaar heel veel geleerd. Allereerst van alle vakken die ik tijdens de Master Forensische Orthopedagogiek heb gevolgd. Daarnaast heb ik heel veel ervaring opgedaan tijdens de tweede helft van deze Master, door het lopen van een stage en het

schrijven van deze scriptie. Ik ben nu in staat om zelfstandig een onderzoek op te zetten en uit te voeren. Ook heb ik geleerd om dit beknopt en met structuur op papier te zetten. Ondanks dat ik deze scriptie grotendeels zelfstandig heb geschreven, heb ik natuurlijk wel de nodige hulp en support gehad. Daarom wil ik graag een woord van dank richten aan de mensen die mij geholpen hebben met het mogelijk maken van deze scriptie.

Allereerst wil graag mijn scriptiebegeleider bedanken voor het geven van positieve en opbouwende feedback, hierdoor gaf ik de moed nooit op om door te gaan. Daarnaast wil ik graag mijn ouders, zussen en vriend bedanken voor het vertrouwen dat ze altijd in mij hadden (en nog steeds) hebben. Ik wil graag mijn begeleiders op mijn stage bedanken voor hun hulp bij het doen van dit onderzoek. Tot slot wil ik alle pedagogisch medewerkers en jongeren van De Lansingh bedanken voor het invullen van de vragenlijsten. Ik weet dat ze me af en toe een beetje vervelend vonden als ik weer aan kwam met een vragenlijst, maar ik ben ze heel dankbaar dat ze uiteindelijk, ondanks de gezonde tegenzin, alle vragenlijsten hebben ingevuld. Zonder hen was het niet mogelijk dit onderzoek uit te voeren.

(4)

Samenvatting

Door veranderingen in de jeugdzorg wordt er nauwer samengewerkt tussen de residentiële jeugdzorg en de jeugd geestelijke gezondheidszorg. In dit onderzoek wordt gekeken hoe deze samenwerking verloopt. Dit is onderzocht in een residentiële instelling aan de hand van de Youth Self Report, een zelfrapportage lijst over probleemgedrag, de exit vragenlijst, een vragenlijst over de tevredenheid over de aangeboden zorg en een vragenlijst over de

verwachtingen en tevredenheid van de medewerkers. Het verschil in probleemgedrag tussen de voor- en nameting van de YSR is berekend met een Reliable Change Index. De uitkomsten op de YSR zijn een half jaar na aanvang nog te wisselend om te kunnen concluderen dat het probleemgedrag van de jongeren afneemt. Uit de exit vragenlijst blijkt dat de jongeren over het algemeen tevreden zijn over de aangeboden zorg. Een half jaar na aanvang van de samenwerking zijn alle werknemers tevreden en zien de samenwerking als een vooruitgang. Door de veranderingen in de jeugdzorg is het van groot belang dat het welzijn van de jongeren goed in de gaten gehouden blijft worden.

Abstract

Youth with(out) care!?

Because of changes in the youth care there is a closer cooperation between the residential youth care and the youth mental health care. This research takes a closer look at how this cooperation works. This research is done at a residential setting with the Youth Self Report (YSR), a self report questionnaire about inappropriate behavior, the exit questionnaire about the contentment of the care and a questionnaire about the contentment of the staff.

The difference between inappropriate behavior before and after is measured with a Reliable Change Index. The outcome on the YSR after half a year is varying, so we can’t conclude a reduction of inappropriate behavior of the adolescents. The exit questionnaire shows that the adolescents are in general content about the present care. Half a year after the start of the cooperation, the staff is content about the cooperation and they think it’s an improvement. Because of changes in the youth care, is it very important that the well-being of the youth is continually being observed.

(5)

Inleiding

Er is momenteel een aantal veranderingen gaande in de jeugdzorg, waaronder de transitie van de jeugdzorg. Vanaf januari 2015 is het doel dat er nauwer samengewerkt moet worden tussen de jeugdzorg, waaronder de residentiële jeugdzorg en de jeugd Geestelijke Gezondheidszorg (GGz). In aanloop hiervan is er bij Stek Jeugdhulp in februari 2014 al gestart met een

samenwerkingsverband tussen een residentiële afdeling en de jeugd GGz. Het is echter onduidelijk wat voor invloed deze veranderingen zullen hebben op de zorg van de jongeren die binnen de residentiële jeugdzorg verblijven. Daarom zal in het onderhavige onderzoek worden ingegaan op de vraag of de samenwerking tussen de jeugdzorg en de jeugd GGz leidt tot goede zorg.

Residentiële jeugdzorg

In Nederland zijn meer dan 18.000 plekken voor jeugdigen in de residentiële jeugdzorg (Boendermaker, Van Rooijen, Berg, & Bartelink, 2013). Residentiële jeugdzorg houdt in dat jeugdigen vrijwillig of gedwongen, dag en nacht buiten hun eigen omgeving verblijven. Er zijn verschillende vormen van residentiële zorg: gesloten, besloten en open instellingen en leefgroepen. In een gesloten instelling kunnen jongeren niet naar buiten en hebben een kamer die op slot kan. Ook staat er een groot hek om de instelling. In een besloten instelling kunnen jongeren ook niet zomaar naar buiten, maar hun kamer kan niet op slot en er staat geen hek om de instelling. In een open instelling zitten de deuren niet op slot en kunnen de jongeren naar buiten. De jeugdigen die in de residentiële jeugdzorg verblijven zijn tussen de 0 en 23 jaar. Tussen de leeftijd 0 tot 12 wordt gesproken van kinderen en tussen de leeftijd van 12 tot 23 wordt gesproken van jongeren (Van der Ploeg, 2005). In dit onderzoek concentreer ik mij op de groep jongeren.

Residentiële jeugdzorg is een zeer ingrijpende vorm van jeugdzorg omdat de jongeren buiten hun eigen omgeving verblijven (Rutten, 1995). Het primaire doel is opvoeding en verzorging opdat jongeren zich op een zo gezond mogelijke manier kunnen ontwikkelen. Vaak maken de jongeren naast het verblijf van dag- en nachtopvang ook gebruik van verschillende zorgvormen zoals ambulant hulp, verschillende vormen van therapie en in sommige gevallen ook speciaal onderwijs (Bastiaanssen, Veerman, Kroes & Engels, 2009). Dit is nodig omdat er meestal sprake is van een complexe problematiek bij jongeren binnen de residentiële zorg. In de meeste gevallen zijn er zowel problemen in de thuissituatie als bij de jongere zelf (Berridge & Brodie, 1998).

(6)

Er zijn al vele onderzoeken gedaan naar het effect van residentiële jeugdzorg op het gedrag van jongeren. Over het algemeen laten studies die in Nederland zijn gedaan zien, dat het probleemgedrag van jongeren afneemt gedurende hun verblijf in de instelling

(Boendermaker et al., 2013). Uit een onderzoek van Harder (2011) bleek dat residentiële jeugdzorg vooral effect heeft op externaliserend probleemgedrag en maar een beperkt effect op internaliserend probleemgedrag. Uit een meta-analyse van Harder en Knorth (2009) blijkt dat jongeren die gedurende een bepaalde periode in een residentiële instelling verblijven gemiddeld genomen een verbetering vertonen in psychosociaal functioneren ten opzichte van de periode voor zij in een residentiële instelling verblijven. Het effect is echter afhankelijk van de interventies die zij gedurende hun verblijf krijgen aangeboden. Garrett (1985) vond aan de hand van een meta-analyse dat interventies in de residentiële jeugdzorg lijken te werken en leiden tot positieve veranderingen in het gedrag van jongeren. Voor de korte termijn zijn programma’s waarbij gedragstherapeutische en gezinsgerichte methodes worden aangeboden het meest effectief (Harder & Knorth, 2009). Een recente meta-analyse van De Swart en anderen (2012) laat zien dat alleen residentiële hulpverlening weinig effect heeft op het gedrag van jongere. Naast het verblijf in de instelling moeten er ook behandelingen worden aangeboden. Zo gaat het gedrag van jongeren in een residentiële inrichting vooruit als ze cognitieve gedragstherapie krijgen, maar niet bij sociale vaardigheidstrainingen (De Swart e.a, 2012). Ondanks deze kennis blijkt dat er niet altijd interventies worden geboden aan jongeren binnen de residentiële jeugdhulp (Besier, Fegert & Goldbeck, 2009; Berridge & Brodie, 1998).

De jeugd GGz

Naast (de residentiële) jeugdzorg kunnen jongeren ook terechtkomen in de jeugd GGz. De jeugd GGz is een onderdeel van de gezondheidszorg. De regels binnen de jeugdzorg zijn op dit moment vastgesteld in Wet op de jeugdzorg. In deze wet staat de hulpvraag van kinderen, jongeren en hun ouders en opvoeders centraal. Het doel van deze wet is vraaggerichte

jeugdzorg bieden. De verantwoordelijkheid van de jeugd GGz ligt op dit moment bij de provincies. De jeugd GGz bestaat uit preventieve, eerstelijns- en tweedelijnszorg. Sommige GGz ligt dichter tegen jeugdzorg aan terwijl andere GGz meer tegen de gezondheidszorg aanligt (Van Gastel, 2012).

Uit onderzoek is gebleken dat specialistische hulp van GGz-personeel leidt tot betere uitkomsten van behandeling (Lipsey & Wilson, 1998). Het effect van de behandeling hangt af van het soort behandeling dat de psycholoog of psychiater aanbiedt. Zo blijkt cognitieve

(7)

gedragstherapie een positief effect te hebben op diverse vaardigheden en denkpatronen van jongeren (Lipsey & Wilson, 1998). Ook schematherapie blijkt een positief effect te hebben op psychopathologie, persoonlijkheid en kwaliteit van leven (Giesen-Bloo et al., 2006). Ook Foolen en Ince (2013) vonden een positief effect van cognitieve gedragstherapie op jongeren. Wel is het zo dat jongeren enigszins gemotiveerd moeten zijn, hun problemen onder woorden moeten kunnen brengen en reflecteren (Foolen & Ince, 2013).

Transitie jeugdzorg

De posities van de residentiële jeugdzorg en de jeugd GGz binnen de jeugdzorg gaan binnenkort veranderen. Vanaf 2015 komt er een nieuwe jeugdwet in Nederland met één wettelijk kader: de Wet zorg voor jeugd. Deze wet zal de huidige Wet op de jeugdzorg, plus verschillende andere onderdelen van zorg voor jeugd die nu nog vallen onder de

Zorgverzekeringswet (Zvw) (jeugd GGz en de Algemene wet bijzondere ziektekosten (Awbz) (jeugd-licht verstandelijk gehandicapte), vervangen. Naar aanleiding van deze wet komt de verantwoordelijkheid voor de (geïndiceerde) jeugdzorg, de gesloten jeugdzorg, geestelijke gezondheidzorg voor kinderen en jongeren, zorg voor jeugd met een licht verstandelijk beperking, forensische zorg, jeugdbescherming en jeugdreclassering bij de gemeentes te liggen. Deze wetswijziging wordt de transitie van de jeugdzorg genoemd. De transitie moet leiden tot een samenhangend stelstel van zorg en ondersteuning voor jeugdigen en ouders in hun eigen omgeving waarbij van de eigen kracht wordt uitgegaan (Sprinkhuizen & Scholte, 2012).

Door de transitie wordt verwacht dat er een nauwere samenwerking tussen de jeugdzorg en jeugd GGz ontstaat. Een verandering die kan optreden is dat er vaker medewerkers van de jeugd GGz, zoals psychologen en psychiaters, aanwezig zullen zijn binnen de residentiële instellingen. De jongeren in een residentiële instelling hoeven hierdoor niet elders (GGz) hulp te zoeken, waardoor verwacht wordt dat de hulp van GGz

medewerkers de jongeren makkelijker zal bereiken. Boendermaker, Eijgenraam en Geurts stelden al in 2004 vast dat een onderdeel van de nieuwe residentiële jeugdzorg meer aandacht voor psychische problematiek in de vorm van GGz-modules zou moeten zijn.

In eerdergenoemde literatuur werd laten zien dat de afname van het probleemgedrag afhangt van het soort behandeling dat jongeren binnen de residentiële jeugdzorg krijgen en dat specialistische hulp van GGz-personeel leidt tot betere uitkomsten van behandeling. Ook lijken verschillende behandelmethodes die klinisch psychologen toepassen een positief effect op jongeren te hebben. Daarom wordt, in lijn met de literatuur, verwacht dat de problematiek

(8)

van de jongeren in de residentiële jeugdzorg zal afnemen wanneer jongeren makkelijker GGz hulp zullen ontvangen door de nauwere samenwerking tussen de (residentiële) jeugdzorg en jeugd GGz. Door de zorg beter te laten aansluiten op de noden van de cliënten zullen zowel cliënten als medewerkers positief zijn over de verkregen/geboden zorg. Daarom is het ook van belang om na te gaan in hoeverre de medewerkers de samenwerking als een vooruitgang zien ten opzichte van de oude situatie.

Dit heeft geleid tot de volgende hoofdvraag met bijbehorende hypothesis die onderzocht zullen gaan worden in deze scriptie:

Hoofdvraag

Hoe verloopt de samenwerking tussen de residentiële jeugdzorg en de jeugd GGz?

Hypotheses

1. De problematiek van de jongeren binnen de residentiële jeugdzorg die onder behandeling zijn bij de jeugd GGz in de instelling is significant afgenomen ten opzichte van voordat zij deze behandeling kregen.

2. De jongeren zijn tevreden over de aangeboden zorg.

3. Medewerkers van de residentiële jeugdzorg zien de samenwerking met de jeugd GGz als een vooruitgang ten opzichte van de situatie voor deze samenwerking.

(9)

Methode Setting

Het onderzoek vindt plaats bij Stek Jeugdhulp, bij leef- en fasegroep De Lansingh. Stek Jeugdhulp is een organisatie die samen met kinderen, jongeren en hun ouders werkt aan het oplossen van problemen bij het opgroeien en de opvoeding. De Lansingh is een onderdeel van Stek Jeugdhulp. De Lansingh is geschikt voor normaalbegaafde jongeren (met een IQ van minimaal 80) en bestaat uit twee groepen: een leefgroep voor jongeren van 11 tot 15 jaar en een fasegroep voor jongeren van 15 tot 18 jaar. Beide groepen hebben plek voor 8 jongeren. De Lansingh is een residentiële instelling waarbij de jongeren ook ’s nachts in de instelling verblijven. De groepen worden 24-uur per dag begeleid door een multidisciplinair team. De problematiek van de jongeren is erg divers: hechtingsproblemen, gedragsproblemen,

emotionele problemen, opvoedingsproblemen en relatie- en gezinsproblemen. De Lansingh is een plek waar, zeker de oudere jongeren, leren om zelfstandiger te worden. Aandacht,

veiligheid, verzorging, opvoeding, ontwikkeling, psychosociale begeleiding en behandeling staan centraal in deze gestructureerde woonsituatie. Indien mogelijk is de behandeling gericht op de terugkeer naar het gezin en het eigen sociale netwerk. Tijdens de gehele

behandelperiode kan er ouder- of gezinsbegeleiding in de thuissituatie worden ingezet om de ouders te ondersteunen. In de fasegroep wordt gestreefd naar nog meer zelfstandigheid. Hierbij worden vier fases doorlopen, waarbij de jongeren steeds meer vrijheden en verantwoordelijkheden krijgen.

Om deze jongeren zo optimaal mogelijk te kunnen helpen, gebruikt Stek Jeugdhulp de term ‘Rode Draad’ om aan te geven dat de hulpverlening van Stek goed onderzochte en betrouwbare kennis gebruikt. De Rode Draden van Stek zijn: competentiemodel,

systeemtheorie, oplossingsgerichte benadering. Competentievergroting is gericht op het leren van vaardigheden en het vergroten van mogelijkheden waardoor het vaardigheidsrepertoire van een jongeren wordt uitgebreid (Slot & Spanjaard, 2006). De systeemtheorie is een verzamelnaam voor verschillende theorieën waarbij het werken met het gezinssysteem centraal staat. Binnen deze theorie wordt het gezin als een systeem gezien. Vanuit deze opvatting wordt het gezin onderverdeeld in verschillende subsystemen zoals het

oudersysteem, kindsysteem en ouder- kindsysteem (Geurts, 2010). De oplossingsgerichte benadering is een positieve veranderingsbenadering. In plaats van te zoeken naar

probleemoorzaken, vraagt de oplossingsgerichte benadering naar wat er in de plaats van het probleem moet komen: het gewenste succes. Bij oplossingsgericht veranderen nodig je de ander uit een constructieve bijdrage te leveren. De hulpverlener stelt vragen die de krachten

(10)

van de cliënt naar boven halen. Bij oplossingsgericht werken is het belangrijk dat de

hulpverlener zich voortdurend realiseert wat voor werkrelatie hij heeft met zijn cliënt (Stolk & Brandenberg, 2011). Verder maakt Stek Jeugdhulp ook gebruik van de psychodynamische theorie, leertheorie en vraaggericht werken.

Vanaf februari 2014 is er een intensieve samenwerking tussen Stek Jeugdhulp en Lucertis Kinder- en jeugdpsychiatrie gestart. Vanaf dat moment is er op De Lansing twee dagen per week een klinisch psycholoog aanwezig vanuit De Fjord, een Centrum voor Orthopsychiatrie en Forensische Jeugdpsychiatrie, onderdeel van Lucertis. Zij is in februari gestart met de behandeling van 5 jongeren. De jongeren waarmee gestart is, ontvingen op het moment dat de pilot starten geen passende hulp of zijn nieuw binnen De Lansingh. De rest van de jongeren zal nog niet starten bij deze psycholoog omdat zij of al bij iemand anders onder behandeling zijn of geen extra behandeling nodig hebben. Alle jongeren die vanaf februari binnen De Lansingh arriveren zullen in behandeling gaan bij de klinisch psycholoog. Er zullen dus alleen nog jongeren binnenkomen die de hulp van een klinisch psycholoog nodig hebben. Hierdoor zal de doelgroep binnen De Lansingh verschuiven van jongeren die slecht residentiële jeugdzorg nodig hebben naar jongeren die zowel residentiële jeugdhulp als GGz hulp nodig hebben. Uiteindelijk komen alle jongeren bij De Lansingh onder behandeling van een klinisch psycholoog. De jongeren hoeven dan niet meer uit de instelling om een behandeling te krijgen. Verondersteld wordt dat de zorg hen hierdoor eerder en beter bereikt.

De klinisch psycholoog zal gebruik gaan maken van verschillende behandelmethodes. Zo zal ze onder andere gebruik gaan maken van verschillende vormen van cognitieve

gedragstherapie, schematherapie, traumatherapie zoals Eye Movement Desensitization and Reprocessing (EMDR), en Interpersoonlijke Psychotherapie (IPT). Bij cognitieve

gedragstherapie wordt zowel de manier van denken als het gedrag beïnvloed (Wright, 2004). Schematherapie is een therapie die elementen van cognitieve gedragstherapie en

psychoanalytische benadering bevat en kan worden ingezet bij mensen met

persoonlijkheidsstoornissen (Thunnissen & Muste, 2002). EMDR is een therapie die wordt gebruikt om angstige gedachten te behandelen. (Davidson & Parker, 2001). IPT is een

therapie om depressies te behandelen. Hierbij wordt vooral gericht op het sociaal functioneren van de cliënt (Dorrepaal, Van Nieuwenhuizen & De Haan, 1998).

Procedure

(11)

vragenlijst hadden ingevuld. Normaal gesproken wordt deze vragenlijst bij aanvang in de instelling ingevuld door de jongeren. Indien deze vragenlijst nog niet was ingevuld, of als deze langer dan drie maanden geleden was ingevuld, vulden de jongeren deze vragenlijst alsnog in. In het voorjaar werd deze vragenlijst nogmaals ingevuld door alle jongeren. De scores van deze twee meetmomenten zijn met elkaar vergeleken. Daarnaast vulden zij in mei 2014 een Exit vragenlijst in waarin ze hun mening gaven over de effectiviteit van de hulp die zij ontvangen. Hiermee wordt duidelijk wat de jongeren vinden van de zorg die zij

aangeboden hebben gekregen.

Bij de werknemers van De Lansingh werd in februari een korte vragenlijst met verwachtingen van de pilot afgenomen. In het voorjaar is deze vragenlijst de medewerkers nogmaals voorgelegd over hoe ze een halfjaar na start over de samenwerking tussen de residentiële instelling en de jeugd GGz dachten.

Participanten

Dit onderzoek richt zich op twee verschillende groepen. De eerste groep omvat jongeren in een residentiële jeugdinrichting die vanaf februari een behandeling van een klinisch

psycholoog krijgen. Deze eerste onderzoeksgroep bestaat uit 7 jongeren van de residentiële inrichting De Lansingh. De jongeren zijn tussen de 13 en 17 jaar oud en gemiddelde leeftijd is 15 jaar en 1 maand. De onderzoeksgroep bestaat uit twee jongens en vijf meisjes, allen komen uit de omgeving Rotterdam.

De tweede groep omvat werknemers van een residentiële jeugdinrichting. Deze groep bestaat uit de medewerkers van De Lansingh. De medewerkers zijn tussen de 25 en 49 jaar oud en de opleiding varieert van mbo tot universiteit.

Instrumenten

Youth Self Report Dutch Version. De jongeren hebben de Youth Self Report Dutch Version

(YSR, Achenbach, 1991; Verhulst, Van der Ende & Koot, 1997) vragenlijst ingevuld. De YSR is een zelfrapportage vragenlijst waarmee jongeren vragen beantwoorden over vaardigheden, en emotionele- en gedragsproblemen. Er zijn twee hoofddimensies,

internaliserend en externaliserend probleemgedrag. Ook kan de YSR worden onderverdeeld in DSM-georiënteerde schalen: ‘affectieve problemen’, ‘angstproblemen’, ‘somatische problemen’, ‘aandachtstekort/hyperactiviteitproblemen’, ‘oppositionele opstandige problemen’ en ‘gedragsproblemen’. De YSR is geschikt voor jongeren van 11 tot 18 jaar. Deze vragenlijst zal gebruikt worden om de verschillen in probleemgedrag van de jongeren

(12)

voor en tijdens de samenwerking met de jeugd GGz te meten. De betrouwbaarheid van de YSR is in 1999 als goed beoordeeld door De Commissie Testaangelegenheden Nederland (COTAN). Deze beoordeling betreft de totaalscores ‘Internaliseren’, ‘Externaliseren’ en ‘Totale probleemscore’. De betrouwbaarheid van de overige schalen is wisselend en soms als onvoldoende beoordeeld door de COTAN (Evers, Van Vliet-Mulder & Groot, 2006). De begripsvaliditeit en criteriumvaliditeit heeft de COTAN als voldoende beoordeeld en de interne consistentie is goed (Achenbach et al., 2008). De goede betrouwbaarheid en validiteit van de Amerikaanse versie is bevestigd bij de Nederlandse versie (Verhulst, Van der Ende, Ferdinand, & Kasius, 1997; Verhulst, van der Ende, & Koot, 1997).

Exit vragenlijst. De Exit vragenlijst is een vragenlijst waarin jongeren vanaf 12 jaar en

hun ouders hun mening kunnen geven over de effectiviteit van de hulp die zij of hun kind hebben gekregen. Met behulp van deze vragenlijst wordt duidelijk wat de jongeren van de aangeboden zorg vinden. Hierdoor krijgt de instelling inzicht in de mening van de cliënten en kunnen ze werken aan kwaliteitsverbetering (Jurrius, Havinga & Stams, 2008). De vragenlijst bestaat uit 10 stellingen en een rapport cijfer. De antwoorden moeten worden gegeven op een vierpuntsschaal (van helemaal mee oneens tot helemaal mee eens) (Bastiaanssen, Veerman, Kroes & Engels, 2009). De methode levert kwantitatieve gegevens op die op landelijk niveau met elkaar vergeleken kunnen worden. Onderzoek naar de psychometrische eigenschappen van de Exit vragenlijst zijn niet openbaar (Adink, 2013).

Vragenlijst verwachtingen en tevredenheid van de medewerkers over de

samenwerking. De vragenlijst verwachtingen van medewerkers over de samenwerking is een

korte vragenlijst van acht vragen die ingaan op de verwachting en de tevredenheid die de medewerkers hebben over de samenwerking tussen hun instelling en de jeugd GGz. Deze vragenlijst bestaat uit vijfpuntschaalvragen oplopend van volledig mee oneens tot volledig mee eens. Deze vragenlijst is niet gevalideerd.

Data-analyse

Om de verandering in score van de cliënten op de YSR te meten, zal in dit onderzoek gebruik worden gemaakt van de Reliable Change Index (RCI). Hiervoor is gekozen omdat er sprake is van een kleine onderzoeksgroep (N=7). RCI meet of een verandering van een persoon tussen de voor- en nameting significant is. RCI is een gestandaardiseerde score om de verandering van de score per cliënt op een test te bereken. De RCI wordt berekend voor de totaalscore en de twee hoofddimensies, internaliserend en externaliserend probleemgedrag van de Youth Self Report. Daarnaast wordt de RCI berekend voor de DSM-georiënteerde schalen,

(13)

‘affectieve problemen’, ‘angstproblemen’, ‘somatische problemen’,

‘aandachtstekort/hyperactiviteitproblemen’, ‘oppositioneel opstandige problemen’ en ‘gedragsproblemen’. De RCI wordt uitgerekend met behulp van het programma BergOp. Er wordt hierbij gekeken of de veranderingen significant zijn. De verandering is significant wanneer de RCI groter of kleiner dan 1.64 is. Bergop is een programma voor routine outcome monitoring (ROM) en effectonderzoek in de praktijk.

De tevredenheid van de cliënten over de uiteindelijke resultaten van de hulp is gemeten aan de hand van de Exit vragenlijst. In het programma BergOp worden deze gegevens ingevoerd. Verder is de samenhang tussen de RCI op de schaal ‘totale problemen’ van de YSR en de uitkomst op de schaal ‘resultaat en samenhang’ van de exit vragenlijst berekend in Microsoft Office Excel 2003.

Of de medewerkers van de residentiële jeugdzorg de samenwerking met de jeugd GGz als een vooruitgang ten opzichte van hoe het was voor deze samenwerking zien wordt

gemeten aan de hand van twee vragenlijsten. Allereerst is er voor de start van de

samenwerking een vragenlijst afgenomen over de verwachtingen van de werknemers over deze samenwerking. Vervolgens is er 5 maanden na de start van de samenwerking een vragenlijst afgenomen over de tevredenheid van de werknemers over de samenwerking tot dan toe en of ze de samenwerking met de jeugd GGz als een vooruitgang zien ten opzichte van hoe het was voor deze samenwerking. Voor de gemiddelden van de schalen van de vragenlijsten is een overzicht gemaakt in het programma Microsoft Office Excel 2003. De correlatie tussen de schaal resultaat en verloop van de exit vragenlijst en de RCI van de schaal ‘totale problemen’ van de YSR is berekend met Microsoft Office Excel 2003.

(14)

Resultaten

Zoals in tabel 1 is weergegeven, is het probleemgedrag op de schaal ‘totale problemen’ bij twee jongeren significant verbeterd, bij één jongere verslechterd en bij vijf jongeren is er geen significant verschil te zien. Op de schaal ‘internaliseren’ is het probleemgedrag bij twee jongeren significant verbeterd, bij twee jongeren significant verslechterd en bij de overige jongeren zijn geen significante verschillen opgetreden. Op de schaal ‘externaliseren’ is het probleemgedrag bij één jongere significant verbeterd, bij twee jongeren significant

verslechterd en bij de overige jongeren zijn geen significante verschillen. Op de schaal ‘affectieve problemen’ is het probleemgedrag bij één jongere verbeterd en bij één jongere verslechterd, bij de overige jongeren zijn geen significante verschillen opgetreden. Zowel op de schaal ‘angstproblemen’ als de schaal ‘somatische problemen’ is bij één jongere het probleemgedrag significant verbeterd, bij de overige jongeren zijn op deze schalen geen significante veranderingen opgetreden. Op de schalen

‘aandachtstekort/hyperactiviteitproblemen’, ‘oppositionele opstandige problemen’ en ‘gedragsproblemen’ zijn geen significante veranderingen opgetreden.

(15)

Tabel 1 Youth Self Report ‘DSM-georiënteerde’ schalen en ‘internaliseren’, ‘externaliseren’ en ‘totale problemen’

1 2 3 4 5 6 7

RCI(Effect) RCI(Ef) RCI(Ef) RCI(Ef) RCI(Ef) RCI(Ef) RCI(Ef) Totale problemen Internaliseren Externaliseren Affectieve problemen Angstproblemen Somatische problemen Aandachtstekort/ hyperactiviteitproblemen Oppositionele opstandige Problemen Gedragsproblemen -4.71*(-) 2.75*(++) 2.35*(++) -0.78(0) 0.20(0) 0.20(0) -0.98(0) -4.11*(-) 3.64*(++) 1.9*(++) -0.63*(0) -2.37*(-) 0.47(0) 0.32(0) -2.56*(-) 0.64(0) 0.85(0) -1.28(0) 2.35*(++) -1.07(0) -2.13*(-) -3.80*(-) 1.09*(++) 1.11(0) 0.00(0) 0,00(0) 0.16(0) -0.47(0) -0.25(0) 2.00*(++) 1.13(0) 0.00(0) -1.38(0) 0,00(0) 0.00(0) 0.00(0) 2.74*(++) 1.27(0) -0.38(0) -1.14(0) -0.51(0) 0.00(0) -0.57(0) 0.00(0) 1.51(0) 0.00(0) 0.57(0) -0.57(0) -0.95(0) -0.18(0) 0.00(0) 0.36(0) -0.18(0) (0.18)(0) -0.36(0) -0.55(0) -0.33(0) 0.17(0) 0.50(0) 0.00(0) 1,00(0) 1,00(0) -1.50(0) * significant verschil p<0.05

(16)

De jongeren zijn tevreden over de aangeboden zorg.

Door middel van de exit vragenlijst is onderzocht of de jongeren tevreden zijn over de aangeboden zorg. De vragenlijst meet de tevredenheid over de zorg op twee schalen, ‘de tevredenheid over het resultaat en de toekomst van de zorg’ en ‘het verloop van de zorg’. Op een vierpuntsschaal, oplopend van negatief naar positief, scoren de jongeren op de schaal ‘resultaat en toekomst’ gemiddeld een 2.94 en de schaal ‘verloop’ heeft een gemiddelde van 2.90 (Tabel 2). Het rapportcijfer dat de jongeren geven voor de aangeboden zorg varieert van een 5.0 tot een 9.0 (N=7) Het gemiddelde rapportcijfer van de jongeren is een 7.0.

Tabel 2 Exit vragenlijst

Gemiddelde Bereik Resultaat en toekomst Verloop Rapport cijfer 2.94 (1-4) 2.90 (1-4) 7.0 (1-10)

Hiernaast is de correlatie tussen de RCI op de schaal Totale problemen van de Youth Self Report en de schaal ‘resultaat en toekomst’ van de Exit vragenlijst berekend, dit is niet weergegeven in een tabel. Er is sprake van een lichte positieve correlatie (0.49).

Vragenlijst verwachtingen en tevredenheid van de medewerkers over de samenwerking

Bij aanvang van de pilot hebben alle werknemers (N=15) een vragenlijst ingevuld over hun verwachtingen van de pilot. In Tabel 3 zijn de vragen en de gemiddelde antwoorden

weergegeven. Een halfjaar na aanvang hebben de medewerkers deze vragenlijst nogmaals ingevuld. In Tabel 3 zijn de vragen en de gemiddelde score over de tevredenheid van de medewerkers weergegeven. Het rapportcijfer dat de werknemers de samenwerking een half jaar na de start van de samenwerking geven varieert van een 6.0 tot een 9.0 Het gemiddelde rapportcijfer is een 7.25 (N=12).

Uit de open vragen blijkt dat de werknemers het over het algemeen prettig vinden dat er meer wordt samengewerkt met de GGz. Door deze samenwerking is de lijn tussen de residentiële jeugdzorg en de GGz een stuk korter. De meeste werknemers hebben hierdoor het idee dat

(17)

hulp sneller van de grond komt. Ook vinden ze het prettig dat er een expert aanwezig is waarmee ze zaken omtrent de jongeren kunnen bespreken. Alle werknemers zijn positief over dat de samenwerking wordt voortgezet.

Het meest gehoorde verbeterpunt van de medewerkers is dat de klinisch psycholoog voor te weinig uren aanwezig is op de residentiële instelling en dus naar hun mening meer uren aanwezig zou moeten zijn. Ook zou kennis beter gedeeld kunnen worden tussen de

medewerkers en de klinisch psycholoog en zou er meer overlegd moeten worden zodat beide partijen op één lijn blijven.

Tabel 3: Tevredenheid werknemers

Vragen Antwoorden Antwoorden Voormeting Tussenmeting M M

1. (Ik verwacht dat) door deze samenwerking komt een GGz behandeling voor de jongeren beter van de grond

4.33 4.33 2. (Ik verwacht dat) door deze samenwerking

komt een GGz behandeling van de jongeren sneller van de grond

4.27 4.58 3. (Ik verwacht dat) het gedrag van de jongeren

gaat er op vooruitgaat door deze samenwerking

3.87 3.42 4. (Ik verwacht dat) er zijn jongeren met

zwaardere problematiek binnen De Lansingh zullen

4.20 3.75 5. (Ik verwacht dat) er vind vaker een

crisissituatie plaats

3.87 3.42 6. (Ik verwacht dat) de hulpverlening zal vaker

stagneren door een crisissituatie

3.00 2.42 7. (Ik verwacht dat) mijn kennis over

psychiatrische problemen is vergroot

4.00 3.08 8. (Ik verwacht dat) er is niet veel veranderd

door deze samenwerking

(18)

Discussie

Het doel van dit onderzoek was om inzicht te krijgen over het verloop van de samenwerking tussen de residentiële jeugdzorg en de jeugd GGz. Deze samenwerking is in deze scriptie aan de hand van drie hypotheses onderzocht. Allereerst is bekeken of de problematiek van de jongeren binnen de residentiële jeugdzorg, die onder behandeling zijn bij de jeugd GGz in de instelling, significant afgenomen is ten opzichte van voordat zij deze behandeling kregen. De resultaten van de YSR zijn erg verschillend. Daarom lijkt het een half jaar na aanvang van de samenwerking alsof deze geen effect heeft op het probleemgedrag van de jongeren. In lijn met de literatuur werd verwacht dat behandeling van een klinisch psycholoog zou leiden tot

minder probleemgedrag bij de jongeren (Lipsey & Wilson, 1998; Giesen-Bloo et al., 2006), dit komt niet overeen met de uitkomsten van dit onderzoek. Het feit dat over het algemeen het probleemgedrag niet verminderd is kan verschillende redenen hebben. Zo is de pilot slechts een half jaar bezig wat kan betekenen dat de samenwerking nog niet precies loopt zoals zou moeten. Zo wordt nog gewerkt aan vaste roosters waardoor jongeren consequent en frequent behandeld worden. Daarnaast zijn er jongeren die pas later zijn ingestroomd. Bij deze jongeren is de behandeling nog in de beginfase en is het wellicht te vroeg om veranderingen in gedrag te zien. Hierbij gaat de eerste fase van cognitieve gedragstherapie om het in kaart brengen van de problemen (Foolen & Inzce, 2013). Dit kan de reden zijn dat bij een aantal jongeren het probleemgedrag niet is verminderd omdat zij pas in de fase zijn waarin zij inzien een probleem te hebben.

Ten tweede is bekeken of de jongeren tevreden zijn over de aangeboden zorg. Gemiddeld genomen zijn de jongeren tevreden over de samenwerking. Wel is er een groot verschil te constateren in de rapportcijfers die de jongeren de samenwerking geven. De jongeren zijn even tevreden over het resultaat en de toekomst van de aangeboden zorg als over het verloop van de zorg. Er is een positieve samenhang tussen de RCI uitkomst op de schaal ‘totale problemen’ en de schaal ‘resultaat en toekomst’ van de exit vragenlijst. Naarmate de RCI hoger is, is de score op de schaal ‘toekomst en resultaat’ op de exit vragenlijst ook hoger. Dit betekent dus dat hoe meer de jongeren vinden dat hun

probleemgedrag is verminderd hoe meer tevreden ze zijn over het resultaat en toekomst van de zorg die zij ontvangen.

Tot slot is bekeken of de medewerkers van de residentiële jeugdzorg de samenwerking met de jeugd GGz als een vooruitgang zien ten opzichte van de situatie voor deze

samenwerking. De vragen gaan onder andere in op of de behandeling sneller en beter van de grond komt, het gedrag van de jongeren er op vooruitgegaan is en over het vaker voorkomen

(19)

van crisissituaties. Voor de start van de pilot waren de verwachtingen positief. Een halfjaar na de start van de samenwerking lijkt deze aan de verwachtingen van de werknemers te voldoen. Een half jaar na aanvang van de samenwerking zijn alle werknemers tevreden over de

samenwerking en zien ze de samenwerking als een vooruitgang. De werknemers zijn na een half jaar even tevreden over de samenwerking als de verwachtingen die zij over de

samenwerking hadden. De tevredenheid blijkt ook uit het rapportcijfer die de werknemers de samenwerking geven. Zo geven ze de samenwerking gemiddeld een 7.25. Er is echter geen rapportcijfer toegekend aan hoe de situatie voor de samenwerking was dus dit kan niet worden vergeleken. Ook uit de open vragen blijkt de tevredenheid van de werknemers. Bijna alle werknemers geven aan de samenwerking voort te willen zetten en dat deze als prettig te ervaren. Hierbij wordt een aantal suggesties gedaan voor verbeteringen. Zo is de meest genoemde verbetering een frequentere aanwezigheid van de klinisch psycholoog in de residentiële instelling.

Beperkingen

In dit onderzoek is sprake van een aantal beperkingen. Ten eerste is de

onderzoeksgroep klein (N=7). Dit komt doordat het gaat om een start van een pilot en er dus geen grotere groep is die deelneemt aan deze pilot en onderzocht kan worden. Ten tweede is het probleemgedrag vastgesteld aan de hand van de Youth Self Report en dus ingevuld vanuit het perspectief van de jongeren zelf. Wanneer er naast de Youth Self Report bijvoorbeeld ook een Child Behavior Checklist zou zijn afgenomen zou ook duidelijk zijn geworden hoe de ouders of de pedagogisch medewerkers het probleemgedrag over tijd zagen. Een aanbeveling voor verder onderzoek is om zowel de YSR als de CBCL af te nemen, bij voorkeur bij de ouders en pedagogisch medewerkers van de instelling. Ten derde is de exit vragenlijst afgenomen bij de jongeren. Deze wordt normaal gebruikt als nameting, maar bij dit onderzoek is de vragenlijst gebruikt als tussenmeting, de hulpvraag van de jongeren is dus nog niet afgerond. Het kan dus zo zijn dat de beoordeling op de exit vragenlijst in dit onderzoek anders is uitgevallen dan het geval zou zijn bij een afgeronde behandeling.

Implicaties

Er is nog niet veel onderzoek gedaan naar wat de invloed van de jeugd GGz op het gedrag van jongeren in een residentiële inrichting is. Ook is niet eerder bekeken wat de jongeren en de medewerkers van een samenwerking tussen de residentiële jeugdzorg en de jeugd GGz vinden. Dit onderzoek geeft een eerste indruk naar wat het effect en de

(20)

tevredenheid is over samenwerking tussen de residentiële jeugdzorg en de jeugd GGz bij de jongeren en de medewerkers.

Dit onderzoek is dan ook maatschappelijk zeer relevant door alle veranderingen die momenteel plaatsvinden in de jeugdzorg. Veel gemeentes en organisaties zijn op dit moment aan het nagaan hoe ze hun zorg kunnen verbeteren en de cliënt dichterbij kunnen krijgen. Zo gaat er in de toekomst naar verwachting meer samengewerkt worden tussen de jeugdzorg en de jeugd GGz. Hierbij is het belangrijk dat bekend is wat voor invloed deze samenwerking heeft op het probleemgedrag van de jongeren. Het is van groot belang dat men hetgeen waar het uiteindelijk om draait, het welzijn van de jongeren, niet uit het oog verliest. Ook de tevredenheid van de jongeren en medewerkers moet in kaart worden blijven gebracht. Dit onderzoek geeft een indicatie over het feit dat zowel de jongeren als de medewerkers van de residentiële instelling tevreden lijken over een samenwerking tussen de residentiële jeugdzorg en de jeugd GGz. De uitkomsten op de YSR is een halfjaar na aanvang nog te wisselend om te kunnen concluderen dat het probleemgedrag van de jongeren afneemt. Voor toekomstige samenwerkingsverbanden is het van belang dat de effecten hiervan op de problematiek van de jongeren en de mening van de jongeren en medewerkers geëvalueerd blijft worden.

(21)

Literatuurlijst

Achenbach, T. M. (1991). Integrative guide for the 1991 CBCL/4-18, YSR, and TRF profiles. Burlington, VT: University of Vermont, Department of Psychiatry.

Achenbach, T. M., Becker, A., Döpfner, M., Heiervang, E., Roessner, V., Steinhausen, H., & Rothenberger, A. (2008). Multicultural assessment of child and adolescent

psychopathology with ASEBA and SDQ instruments: research findings, applications, and future directions. Child Psychology and Psychiatry, 49, 251-275.

Adink, A. (2013). Indicator 1: De mate van tevredenheid van jeugdigen en ouders over de

resultaten per dienst. Utrecht: Nederlands Jeugd Instituut.

Bastiaanssen, I., Veerman, J. W., & Kroes, G. (2009). Aantoonbare Effectiviteit: Onderzoek

naar de residentiële jeugdzorg van Entréa. Nijmegen: Praktikon.

Berridge, D., & Brodie, I. (1998). Children’s home revisited. Londen/Philadelphia: Jessica Kingsley Publishers.

Besier, T., Fegert, J. M., & Goldbeck, L. (2009). Evaluation of psychiatric liaison-services for adolescents in residential group homes. European Psychiatry, 24(7), 483-489.

Boendermaker, L., Eijgenraam, K., & Geurts, E. (2004). Crisisplaatsingen in de

opvanginrichtingen. Utrecht: NIWZ Uitgeverij.

Boendermaker, L., Van Rooijen, K., Berg, T., & Bartelink, C. (2013). Residentiële jeugdzorg:

wat werkt?Verkregen op 20 februari 2014, van

http://www.nji.nl/nl/Watwerkt_ResidentileJeugdzorg.pdf.

Davidson, P. R., & Parker, K. C. H. (2001). Eye Movement Desensitization and Reprocessing (EMDR): A Meta-Analysis. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 2, 305-316.

De Swart, J. J. W., Van den Broek, H. , Stams, G. J. J. M., Asscher, J. J., Van der Laan, P. H., Holsbrink-Engels, G. A., & Van der Helm, G. H. P. (2012). The effectiveness of institutional youth care over the past three decades: A meta-analysis. Children &

Youth Services Review, 34, 1818-1824.

Dorrepaal, E., Van Nieuwenhuizen, C., Schene, A., & De Haan, R. (1998). Overzichtsartikel: De effectiviteit van cognitieve en interpersoonlijke therapie bij depressiebehandeling: een meta-analyse. Tijdschrift voor Psychiatrie, 40, 1-27.

Evers, A., Van Vliet-Mulder, J. C., & Groot, C. J. (2006). Documentatie van tests en

testresearch in Nederland, aanvulling 2006/02 (COTAN). Amsterdam: Boom test

(22)

Foolen, N., & Ince, D. (2013). Cognitieve gedragstherapie. Verkregen op 3 juli 2014, van

http://www.sejn.nl/nl/(311053)-nji-dossierDownloads-WatWerkt_CognitieveGedragstherapie.pdf.

Garret, C. J. (1985). Effects of residential treatment on adjudicated delinquents: a meta-analysis. Journal of Research in Crime and Delinquency, 22, 287-308.

Geurts, E. M. W. (2010). Ouders betrekken in de residentiële jeugdzorg. Antwerpen/Apeldoorn: Garant-Uitgevers.

Giesen-bloo, J., Dyck, R., Van Spinhoven, P., Tilburg, W., Van Dirksen, C., Asselt, T., Van Kremers, I. P., Nadort, M., & Arntz, A. (2006). Outpatient psychotherapy for

borderline personality disorder: randomized trial of schema-focused therapy vs transferenced-focused psychotherapy. Archives of General Psychiatry, 63, 649-658. Harder, H. T., & Knorth, E. J. (2009). 2.345 Jeugdigen (z)onder dak: een meta-analyse naar

uitkomsten van residentiële jeugdzorg. Kind en adolescent, 30, 210-230.

Harder, A. T., Knorth, E. J., & Zandberg, T. (2006). Residentiële jeugdzorg in beeld. Een

overzichtsstudie naar de doelgroep, werkwijzen en uitkomsten. Amsterdam: Uitgeverij

SWP.

Jurrius, K., Havinga, L., & Stams, G. J. (2008). Exitvragenlijst Jeugdzorg. Amsterdam: Stichting Alexander.

Lipsey, M. W. (2009). The primary factors that characterize effective interventions with juvenile offenders: A meta-analytic overview. Victims & Offenders, 4(2), 124-147. Pfeiffer, S. I., & Strzelecki, S. C. (1990). Inpatient psychiatric treatment of children and

adolescents: A review of outcome studies. Journal of the American Academy of Child

& Adolescent Psychiatry, 29, 847-53.

Rutten, M. (1995). Clinical implications of attachments concepts: Retrospect and prospect.

Journal of Child Psychology and Psychiatry, 36(4), 549-571.

Sprinkhuizen, A., & Scholte, M. (2012). De sociale kwestie hervat. De wmo en sociaal werk

in transitie. Houten: Bohn Stafleu van Loghum.

Stolk, C., & Brandenburg, M. (2011). Inzicht in relatie met cliënt cruciaal bij oplossingsgericht werken. JeugdenCo kennis, 2, 18-28.

Thunnissen, M. M., & Muste, E. H. (2002). Schematherapie in de klinisch

psychotherapeutische behandeling van persoonlijkheidsstoornissen. Tijdschrift voor

(23)

Van den Berg, M., Knorth, E. J. & Noom, M. L. (2004). Omkapseling van jeugdigen.

Besloten opvang en begeleiding voor jeugdigen met sterk antisociaal en oppositioneel gedrag? Antwerpen/Apeldoorn: Garant.

Van Gastel, M. P. (2012). Gemeenten aanzet. Twee wegen naar GGz voor zorggezinnen. ABD

TOP consultant 1-26.

Van der Helm, G. H. P. (2011). First do no harm. Amsterdam: SWP Publishers.

Van der Ploeg, J. D. (2005). Behandeling van gedragsproblemen: Initiatieven en inzichten. Rotterdam: Lemniscaat.

Verhulst, F. C., Ende, J. van der & Koot, H. M. (1997). Handleiding voor de Youth Self

Report (YSR). Rotterdam: Sophia Kinderziekenhuis, Erasmus MC.

Verhulst, F. C., van der Ende, J., Ferdinand, R. F., & Kasius, M. C. (1997). The prevalence of DSM-III-R diagnoses in a national sample of Dutch adolescents. Archives of General Psychiatry, 54, 329–336.

Wright, J. H. (2004). Cognitive-Behavior Therapy. Washington, DC: American Psychiatric Association.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Niet alle ggz- instellingen hebben specifieke klinische plekken voor eetstoornissen, de beschikbare bedden en ambulante plekken zijn beschikbaar voor jeugdigen met

Keuze voor de inspanningsgerichte uitvoeringsvariant betekent dat behandelingen voor specialistische Jeugd-GGZ, die gemeenten anno 2017 bekostigen overeenkomstig de

Het blijkt niet altijd duidelijk te zijn voor gemeenten en GGZ-aanbieders hoe het uitvoeringsproces jeugd-GGZ, dat afwijkt van de uitvoering van de overige vormen van

Ruimte voor nieuwe aanbieders en herintreders Veel gemeenten hebben in 2015 alleen een contract aangeboden aan de aanbieders die in 2014 al een contract hadden met zorg-

Als de ouders of andere leden van het sociaal netwerk echter wel zelf het vervoer kunnen verzorgen, maar de kosten daarvan niet kunnen of willen dragen, kan het voor de

De prestatie consultatie kan worden gefactureerd aan de gemeente op basis van het woonplaatsbeginsel, indien deze consultatie een tijdsbeste- ding vraagt die meer is dan 30 minuten

We hebben een landelijke uitvraag uitgezet onder alle zorgaanbieders die mogelijk jeugdigen met psychische problematiek in zorg hebben, om zicht te krijgen op de kenmerken, de

Ook andere studies wijzen uit dat het krijgen van individuele aandacht voor hun zorgen en spanningen, maar bijvoorbeeld ook voor speciale gebeurtenissen in hun leven, belangrijk