• No results found

Morele problemen in de verpleging en verzorging - Tijdschrift voor Verpleegkundigen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Morele problemen in de verpleging en verzorging - Tijdschrift voor Verpleegkundigen"

Copied!
3
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

TvZ | Tijdschrift voor Verpleegkundigen - 2010 nr. 6 | 17

Onderzoek uit 1995 onderscheidde vergelijkbare dilemma’s

Morele problemen in de

verpleging en verzorging

Omdat in de literatuur een uitdrukkelijk ver-band werd gelegd tussen de werkomstandig-heden van verpleegkundigen en verzorgenden en het al dan niet ervaren van morele proble-men, was een groot aantal vragen van het on-derzoek van Van den Hurk en Van der Arend1 gericht op het verkrijgen van een goed inzicht in de concrete werksituatie van de geïnter-viewden binnen de instelling. Zo wilden zij de plaats die morele problematiek daarin in-neemt nader kunnen bepalen. Zij onderscheid-den een vijftal probleemvelonderscheid-den: 1) organisatie-problemen, onderverdeeld naar structuur, cultuur en beleid van de organisatie, 2) pro-blemen met collega’s, zoals gebrek aan open-heid, negatief reageren op kritiek, 3) proble-men in de patiëntenzorg, 4) probleproble-men met familie van patiënten en bewoners, en 5) problemen in de samenwerking met derden, zoals het geringe begrip van artsen voor ver-pleging en verzorging.

Het CEG-onderzoek was vooral gericht op di-lemma’s van verpleegkundigen en verzorgen-den als gevolg van structurele veranderingen in de gezondheidszorg zoals de invoering van ZZP’s en DBC’s.

Tevredenheid en passie

In het onderzoek van Van den Hurk en Van der Arend is ook gevraagd naar de tevreden-heid van de ondervraagden met hun baan. 77,3 was tevreden en slechts 3,7 procent was (zeer) ontevreden. Twee procent zegt nooit problemen in het werk te ervaren, 74,4 pro-cent soms en 20,8 propro-cent regelmatig. Om de aard van de ervaren problemen vast te kunnen stellen werd de respondenten gevraagd een score toe te kennen aan situaties uit een zestal probleemcategorieën. Daaruit bleek dat orga-nisatieproblemen het hoogst scoorden, morele problemen kwamen op de tweede plaats. Het CEG-onderzoek heeft niet zozeer naar tevredenheid gevraagd, maar detecteerde wel een sterke passie en motivatie voor het vak bij verpleegkundigen en verzorgenden, die echter onder druk komt te staan door veranderingen van ‘boven’ en van ‘buiten’.

Werkomstandigheden

Uit de reacties op vragen over de probleemvel-den in de werksituatie komt in het Van probleemvel-den Hurk/Van der Arend-onderzoek kort samen-gevat naar voren dat verpleegkundigen en

ver-zorgenden vinden dat zij weinig invloed hebben in de instelling en dat zij laag op de hiërarchische ladder staan. Zij hebben last van de slechte communicatie binnen hun organisatie en ervaren een hoge werkdruk die maakt dat ze weinig extra aandacht aan patiënten en bewoners kunnen schenken. Men vindt dat er in de teams veel wordt ge-mopperd zonder dat naar een oplossing voor problemen wordt gezocht en 73,1 procent vindt dat collega’s niet met kritiek kunnen omgaan. 60 procent van de respondenten herkent situaties waarin collega’s gedrag ver-tonen dat niet conform de beroepsattitude is en iets meer dan de helft stoort zich aan de botheid van collega’s tegenover patiënten en bewoners.

Morele problemen

Tekortkomingen in de zorg leiden in het on-derzoek van Van den Hurk en Van der Arend op het niveau van de directe patiëntenzorg tot morele problemen, vooral in situaties waarin men als verpleegkundige of verzorgende niets meer kan doen (75,3%). Hoe minder invloed men op dergelijke situaties lijkt te hebben, hoe meer morele problemen respondenten zeggen te ervaren. Dat komt overeen met de omschrij-ving van moral distress bij het CEG-onder-zoek; ‘Je weet als verpleegkundige of verzor-gende wel wat goed is om te doen, maar je voelt je gehinderd of je bent niet in staat om goede zorg te verlenen.’

Opvallend is het feit dat respondenten bij Van den Hurk/Van der Arend wel verbaal agressief gedrag van collega’s herkennen maar dat 37,6 procent zegt daar geen moreel probleem mee te hebben. Het feit dat collega’s onvoldoende vakkennis bezitten leidt bij 53,9 procent tot morele problemen, terwijl 46,9 procent morele problemen heeft als zij merken dat collega’s onbekwaam of onbevoegd handelen. In het NIVEL-onderzoek rapporteert 27 procent van de ondervraagden dilemma’s bij de vraag ‘is mijn collega voldoende bekwaam…’ en 50

Dossier

deel 3 | Miebet van der Most & Tonny van de Pasch

In maart 1995 verscheen het onderzoeksrapport Morele Problemen

in de Verpleging en Verzorging. Hierin werd verslag gedaan van

een onderzoek onder 1577 verpleegkundigen en verzorgenden uit verschillende sectoren van de gezondheidszorg, werkzaam in 91 instellingen. In het onderzoek zijn de ervaringen, opvattingen en wijze van omgaan van verpleegkundigen en verzorgenden met morele problemen in het dagelijks werk in kaart gebracht. TvZ legt enkele van de uitkomsten van dit 15 jaar oude onderzoek naast de resultaten van het recente CEG-onderzoek Dilemma’s

van verpleegkundigen en verzorgenden en het daaruit

voort-vloeiende NIVEL-onderzoek Morele dilemma’s in het dagelijks

(2)

procent heeft moeite met het bepalen van een houding als een collega niet goed functioneert.

Omgaan met problemen

Meer dan 95 procent van de geïnterviewden in het Van den Hurk/Van der Arend-onderzoek zegt morele problemen regelmatig bespreek-baar te maken met de direct betrokkenen in haar/zijn team of met de leidinggevende. Actief

meedenken over oplossingen door deel te nemen aan werkgroepen of commissies of door problemen voor te leggen aan de onderne-mingsraad wordt door 67,1 respectievelijk 45,5 procent van de ondervraagden gerapporteerd. Ook in het CEG-onderzoek is hiernaar ge-vraagd. Hier bleek dat van teamoverleg waar problemen ingebracht kunnen worden vaak geen sprake meer is, vooral in de thuiszorg is

dat het geval. Instellingen en leidinggevenden geven meestal geen prioriteit aan moreel be-raad. In de ziekenhuizen is de begeleiding en ondersteuning relatief het beste geregeld. Probleemontkennend of –vermijdend gedrag komt ook veel voor, rapporteren Van den Hurk en Van der Arend: ‘je neerleggen bij wat er gebeurt’ doet 68 procent van de onder-vraagden, ‘probleem naast je neerleggen’ doet 36 procent en ‘het probleem voor jezelf hou-den’ 62 procent.

De onderzoekers komen op basis van hun analyse van de antwoorden op de vragen over ‘aanpak van morele problemen’ en ‘probleem-ontkennend gedrag’ tot de slotsom dat het meestal wel de intentie is van de geïnterview-den om het probleem aan te pakken, maar dat hun gedrag wordt ‘verweven’ met een vorm van ontkenning of vermijding. Die bevinding verder uitwerkend stellen zij dat indien het probleem zich voordoet op team-, patiënt- of afdelingsniveau, men geneigd is het aan te pakken, maar als het probleem verder weg speelt neigt men naar ontkennen of vermijden. In het CEG-onderzoek wordt ook melding gemaakt van de aarzelende wijze waarop ver-pleegkundigen en verzorgenden er in hun werksituatie blijk van geven dat zij morele problemen hebben: ‘Omgaan met morele

‘BLIJKBAAR WEINIG VERANDERD’

Arie van der Arend zegt, desgevraagd, dat de studies van 1995 en 2010 moeilijk met elkaar te vergelijken zijn wat betreft aanleiding, vraagstelling, context en onderzoeksgroep. Zo start de CEG-studie onder meer vanuit de aanname dat ZZP’s en DCB’s een aantal problemen opleveren – problemen die in 1995 nog niet benoemd konden worden omdat die regelingen niet bestonden –, terwijl de 1995-studie werd opgezet met het doel een overzicht te krijgen van de morele proble-matiek binnen de beroepsgroep. De methode van onderzoek van het CEG is kwalitatief van aard, en het aantal respondenten in het NIVEL-onderzoek is veel beperkter, in aantal en herkomst, dan de onderzoeksgroep in de 1995-studie. Ook staat de representativiteit van de respondenten in het NIVEL-onderzoek veel meer ter discussie dan die van de onderzoeksgroep in de 1995-studie. Niettemin komt een aantal resultaten en conclusies min of meer overeen en dat is niet alleen ver-rassend en verheugend, omdat in zo’n geval beide onderzoeken elkaar ondersteunen en bevesti-gen, maar eigenlijk ook teleurstellend, omdat er in de vele jaren tussen 1995 en 2010 blijkbaar weinig (ten goede) is veranderd. Er kan moed worden geput uit het feit dat op de studie van het CEG meer maatschappelijke en politieke respons is gekomen dan op de studie destijds in 1995. ‘Empowerment’ van verpleegkundigen en verzorgenden tot meer invloed op de eigen werksituatie en -inhoud ligt in het verschiet.

(3)

TvZ | Tijdschrift voor Verpleegkundigen - 2010 nr. 6 | 19

kwesties is niet alleen een strikt persoonlijke kwestie (…), maar ook een sociale praktijk. Als er nooit over ethische kwesties gesproken wordt, moet de zorgverlener sterk in zijn schoenen staan om deze toch aan te kaarten.’

Onmacht?

Van den Hurk/Van der Arend vragen zich af hoe het komt dat ‘lichtere of zwaardere mis-standen’ die tekort doen aan patiënten en be-woners wel als zodanig worden herkend door verpleegkundigen en verzorgenden, maar dat ze daar geen moreel probleem mee zeggen te hebben. De verklaring ligt misschien in het feit dat verpleegkundigen en verzorgenden hun arbeidssatisfactie vooral ontlenen aan het directe contact met patiënten, bewoners en collega’s. Hun ‘directe invloedssfeer’ ligt daar en strekt niet verder, maar zelfs daar behou-den ze nog de nodige distantie, aldus de on-derzoekers, want het aanspreken van collega’s op hun gedrag is niet gebruikelijk. Een en ander leidt tot de constatering dat verpleeg-kundigen en verzorgenden niet optreden als patient advocates omdat zij die positie niet krijgen en ook niet nemen. Zelfs als zij zeg-gen actief te handelen bij morele problemen komt dat niet veel verder dan ‘onvrede spui-en’ in het eigen team.

In het CEG-onderzoek wordt geconstateerd dat verpleegkundigen – in relatie tot de arts – vaker dan vroeger optreden als advocaat van de patiënt. ‘Ook de positie verpleegkundige en verzorgende ten opzichte van artsen is veranderd: de verpleegkundige komt vaker op voor de belangen van de patiënt en heeft – vooral in het ziekenhuis – nogal eens samen-werkingsproblemen en meningsverschillen met de arts over opname, overplaatsings- en ontslagbeleid.’

Maar tegelijkertijd zijn er situaties waarin ver-pleegkundigen en verzorgenden wel weten wat goed is, maar onmachtig zijn om dat te bieden. ‘Scoren met productiecijfers staat op gespannen voet met de kern van het zorgen: aandacht hebben voor iemand.’

Wat te doen

Van den Hurk/Van der Arend vinden dat de beroepsorganisaties van verpleegkundigen en verzorgenden zich moeten richten op de ont-wikkeling van het begrip patient advocacy ofwel ‘de ontwikkeling van de

dienstbaar-heidsoriëntatie van het beroep en zijn beoefe-naars’. Verpleegkundigen en verzorgenden moeten over een beroepsattitude en niveau van kennis en vaardigheden beschikken waardoor zij metterdaad verantwoordelijk-heid kunnen nemen (optreden als moral agent) voor beslissingen en keuzes die wezen-lijk zijn voor patiënten en bewoners.

De CEG-onderzoekers hanteren niet dezelfde terminologie als Van den Hurk/Van der Arend, maar komen inhoudelijk wel met ver-gelijkbare conclusies. Zij vinden bijvoorbeeld dat leidinggevenden zich meer moeten in-spannen voor betere (deskundiger) indicaties zodat patiënten de zorg krijgen die zij nodig hebben. Ook zouden zij moeten zorgen voor een betere balans tussen goede zorg en be-drijfsmatige belangen. Daarnaast stellen de CEG-onderzoekers dat verpleegkundigen en verzorgenden veel meer kunnen dan ze zelf denken. Zij zouden lef moeten tonen en, ver-trouwend op hun professionele inzicht, zich sterk moeten maken voor goede zorg. Beide onderzoeken bevatten aanbevelingen om in het beroepsonderwijs ruimte te schep-pen voor ethiekonderwijs. In het CEG-onder-zoek wordt ook gepleit voor het afzwakken van de bepalende rol van de indicatieorganen bij het vaststellen van de benodigde zorg. Van den Hurk/Van der Arend zouden daaraan kunnen toevoegen dat verpleegkundigen en verzorgenden hun invloedssfeer moeten uit-breiden tot overheid en financiers en zich niet moeten beperken tot hun directe werk-omgeving. ■

Referenties

Arend van der, Arie en Remmers-van den Hurk, Corine (1995). Morele Problemen in de Verpleging en

Verzor-ging, Maastricht/Utrecht: Landelijk Centrum voor

Ver-pleging en Verzorging (thans LEVV)/Rijksuniversiteit Limburg (thans Universiteit Maastricht).

Raad voor de Volksgezondheid & Zorg (2009).

Dilem-ma’s van verpleegkundigen en verzorgenden.

Signale-ring ethiek en gezondheid 2009/4. Den Haag: Cen-trum voor ethiek en gezondheid.

Veer, A.J.E. de, Francke, A.L. (2009). Morele dilemma’s

in het dagelijks werk van verpleegkundigen en ver-zorgenden. Utrecht: NIVEL.

Zie www.tvzdirect.nl/TvZ voor een interview met Arie van der Arend dat in 1996 gehouden werd.

Ethische onderwerpen komen we dagelijks tegen in de verpleging en verzorging. Heel snel klinkt dan de roep dat er meer moet worden gedaan aan ‘zorgethiek’. Maar als een echte filosoof zeg ik: ja en nee – het hangt er van af. De term ‘zorg-ethiek’ wordt namelijk op twee manieren gebruikt. Ooit werd ethiek opgevat als het toepassen van abstracte principes, met name rechtvaardigheid.

Maar tegen die opvatting kwam bezwaar: waarom zou oordelen op basis van een principe als rechtvaardigheid typisch voor de ethiek zijn? Zeg nou zelf, prijzen we een werkgever, een docent of een ouder vooral omdat ze zo goed kunnen oordelen over rechtvaardigheid? Minstens zo zwaar telt hoe ze in relatie staan tot hun werknemer, leerling of kind. Kunnen ze goed omgaan met kwetsbaarheid en afhankelijkheid, tonen ze aandacht en verantwoordelijkheid voor de ander? Met andere woorden: minstens zo belangrijk als rechtvaardigheid is zorg. Vandaar dat deze ethische theorie werd aangeduid als the ethics of care, de ethiek van de zorg. Dat bracht heel wat mensen in de verpleging en verzorging ertoe te denken: hé, zorg, dat gaat over ons! Maar daar begint een spraakverwarring. Want de ethiek van de zorg gaat wel over zorg als ethische eigenschap, maar niet zonder meer over zorg als zorgverlenend beroep. Zorg is naast rechtvaardigheid inderdaad belangrijk voor volwaardig ethisch functioneren –binnen of bui-ten de zorgverlening. Maar ethiek in de verple-ging en verzorverple-ging draait niet alleen of vooral om zorg als ethische eigenschap. We kunnen beter de verwarrende term ‘zorgethiek’ (of ethiek van de zorg) vermijden en onderscheid maken tussen ‘ethiek van de zorgzaamheid’ (een theorie) en ‘ethiek van de zorgverlening’ (een vakgebied). Want om goed om te kunnen gaan met ethische onderwerpen in de verpleging en verzorging hebben we meer nodig dan alleen goede eigen-schappen, bijvoorbeeld goede regels en goede resultaten.

Bart Cusveller is lector Verpleegkundige beroeps-ethiek aan de Christelijke Hogeschool Ede

Zorgethiek

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Doordat op het moment van de proef geen Verticillium voorkwam, heeft de proef niet kunnen uitwijzen of stomen dodelijk was voor deze bodemschimmel.. Hetzelfde geldt

9RRUGHEHKHHUVEDDUKHLGYDQYRHGVHOYHLOLJKHLGQHPHQGHZHWWHOLMNHHLVHQWHQDDQ]LHQYDQ

Hoewel volgens veel auteurs fysieke en morele moed nauw met elkaar verbonden zijn, is hiervoor betoogd dat de relatie tussen beide vormen van moed in de krijgsmacht op zijn

Collectieve Overeenkomst Overeenkomst tussen een organisatie en V&VN waarin de rechten en plichten van beide partijen zijn vastgelegd ten aanzien van het lidmaatschap

Naast de patiëntproblemen, is ook gekeken op welke domeinen van het Raamwerk Essentiële Zorg de actuele kwaliteitsstandaarden (verschenen in 2015 of latere jaren) vooral

Vrijwel iedereen (92%, figuur 4) geeft aan zich in hoge mate of volledig vrij te voelen om die zorg te indiceren die zij nodig achten, hbo-opgeleide verpleegkundigen vinden dat

verzorgenden de inhoud beter kennen, zien zij het Kwaliteitskader vaker als geschikte leidraad die bijdraagt aan de kwaliteit van zorg.. De meeste verpleegkundigen en

- Een reserve moet een wettelijk basis hebben waar individuele rechten en verplichtingen van de vrijwilligers goed moet zijn ingeregeld. - Bij het opbouwen van capaciteit kunnen