• No results found

Focus on strengths instead of disability: Pilootonderzoek naar het meten van karaktersterktes bij volwassenen met een verstandelijke beperking

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Focus on strengths instead of disability: Pilootonderzoek naar het meten van karaktersterktes bij volwassenen met een verstandelijke beperking"

Copied!
84
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

FOCUS ON STRENGTHS INSTEAD OF

DISABILITY

PILOOTONDERZOEK

NAAR

HET

METEN

VAN

KARAKTERSTERKTES BIJ VOLWASSENEN MET EEN LICHT

VERSTANDELIJKE BEPERKING

Sharon Blomme

Studentennummer: 01708279

Promotor: Prof. dr. Sarah De Pauw

Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de richting Pedagogische Wetenschappen, afstudeerrichting Klinische Orthopedagogiek & Disability Studies

(2)
(3)

3

DANKWOORD

Dit werk vormt het einde van mijn opleiding Pedagogische Wetenschappen te UGent. Het vormde een uitdagend en bewogen proces omwille van o.a. de coronacrisis die een grote impact had op deze masterproef.

Graag wil ik een aantal mensen bedanken voor hun steun en medewerking gedurende het schrijven van dit eindwerk.

Ten eerste wil ik alle participanten bedanken die, ondanks deze bewogen periode, tijd hebben vrijgemaakt om deel te nemen aan de bevragingen. Zowel de volwassenen met een licht verstandelijke beperking die mij thuis ontvingen als de vele begeleiders uit voorzieningen in Vlaanderen die mij online responsen bezorgden.

Ten tweede wil ik mijn promotor Prof. Dr. Sarah de Pauw en mijn medestudent bedanken voor het afbakenen van de thematiek, de inhoudelijke overlegmomenten en de ondersteuning tijdens het schrijven van deze masterproef.

Ten derde wil ik mijn naaste omgeving bedanken voor alle morele steun gedurende dit proces: mijn ouders, mijn familie, mijn vrienden, en mijn collegastudenten binnen de opleiding. Zonder hen had ik dit eindwerk niet tot een goed einde kunnen brengen. Zij stonden steeds paraat met bemoedigende woorden.

Sharon Blomme Juni 2020

(4)

4

ABSTRACT

Achtergrond: Tegenwoordig speelt de sterktegerichte benadering een belangrijke rol in de

ondersteuning van en de visie op mensen met een verstandelijke beperking. Daarnaast zien we met de opkomst van de positieve psychologie een groeiende aandacht voor de positieve kenmerken en kwaliteiten van mensen, met als belangrijk domein het bestuderen, meten en inzetten van karaktersterktes voor het optimaliseren van welzijn.

Doel: Dit onderzoek vormt een pilootstudie naar het gebruik van meetinstrumenten voor

karaktersterktes bij Vlaamse volwassenen met een licht verstandelijke beperking. Er wordt gekeken naar de betrouwbaarheid van deze instrumenten, hoe deze zich verhouden ten opzichte van het vijffactorenmodel van persoonlijkheid, en hoe ze samenhangen met probleemgedrag.

Methodologie: Dit onderzoek werd opgedeeld in 2 luiken (zelfrapportage door volwassenen met

een licht verstandelijke beperking en proxy-rapportage door hulpverleners). Ten eerste werd aan volwassen met een licht verstandelijke beperking (n=4) gevraagd om een aantal vragenlijsten in te vullen (VIA-24, ASPecT-DD en HIPIC-56), na aanpassing van de testen op basis van een pilootafname (n=1). Het tweede luik betrof de proxy-rapportage van hulpverleners die gevraagd werden om vragenlijsten in te vullen voor één specifieke cliënt die zij begeleiden. Zij vulden respectievelijk de VIA-YOUTH-96 (n=36), De ASPecT-DD (n=39), de HIPIC-144 (n=42) en de SDQ (n=39) in.

Resultaten: De zelfrapportage van karaktersterktes en persoonlijkheid bij volwassenen met een

verstandelijke beperking werd als positief ervaren, maar bevat wel enkele aandachtpunten omtrent generalisatie, terminologie, beoordeling en taakspanning. Uit de descriptieve analyses van de proxy-rapportage bleek dat de gebruikte testen goede betrouwbaarheden hadden, met uizondering van enkele sterktes van de ASPeCT-DD. Er werden zowel binnen als tussen de VIA en de ASPeCT-DD hoge correlaties gevonden. Er lijken ook duidelijke verbanden te zijn tussen de constructen van karaktersterktes en het vijffactorenmodel. Hiërarchische regressie wees uit dat zowel de persoonlijkheidsdomeinen als de karaktersterktes significant voorspellend zijn voor de variantie in Emotionele symptomen, Gedragsproblemen, en Prosociaal gedrag.

(5)

5

PRE-AMBULE CORONA

De oorspronkelijke bedoeling van deze masterproef was om te focussen op de bruikbaarheid van meetinstrumenten voor karaktersterktes als zelfrapportage bij volwassenen met een licht verstandelijke beperking. De afname zou bestaan uit enkele (aangepaste) vragenlijsten die in face-to-face interviews worden afgenomen, in combinatie met proxy-rapportage van een begeleider of vertrouwenspersoon die de volwassene goed kent.

Omwille van de coronacrisis werden, op vier afspraken na, alle afnames van zelfrapportage geannuleerd wegens de corona-maatregelen van de overheid en de betrokken voorzieningen. Op dat moment werd beslist om vooral in te zetten op het perspectief van de hulpverleners/proxies doormiddel van een online survey, los van een gekoppelde zelf-rapportage. Alle VAPH-voorzieningen in Vlaanderen die werkten met de doelgroep van volwassenen met een licht verstandelijke beperking werden aangeschreven.

Door de impact en de druk op de hulpverlening in deze uitdagende tijden, gaven verschillende voorzieningen aan de vragenlijst niet te willen verspreiden onder hun begeleiders of kwam er weinig respons vanuit de hulpverleners. Hierdoor werd een steekproef bekomen die eerder beperkt is, waardoor er voorzichtig moet omgesprongen worden met de statistische analyses.

(6)

6

INHOUDSOPGAVE

Dankwoord 3 Abstract 4 Pre-ambule corona 5 Inhoudsopgave 6 Inleiding 8 1 Literatuurstudie 9

1.1 De opkomst van de positieve psychologie en het sterktegerichte denken in de ‘algemene

hulpverlening’ 9

1.2 Het domein van de karaktersterktes binnen de positieve psychologie 10

1.2.1 De definiëring van karaktersterktes 10

1.2.2 De VIA-classificatie van karaktersterktes 11

1.2.3 Het meten van karaktersterktes 13

1.3 De samenhang tussen karaktersterktes en persoonlijkheid 14 1.4 Het sterktegericht denken binnen de hulpverlening aan personen met een

verstandelijke beperking 15

1.4.1 De evolutie naar meer sterktegericht werken 15

1.4.2 Assessment van karaktersterktes bij de doelgroep van mensen met een verstandelijke

beperking 17

2 Onderzoeksvragen 20

2.1 Luik 1: Zelfrapportage van karaktersterktes door volwassenen met een licht

verstandelijke beperking 20

2.2 Luik 2: Proxy-rapportage van karaktersterkes bij volwassenen met een licht

verstandelijke beperking door hulpverleners 20

3 Methodologie 21

3.1 Participanten 21

3.1.1 Volwassenen met een licht verstandelijke beperking (Zelfrapportage) 21

3.1.2 Hulpverleners (Proxy-rapportage) 21

3.2 Instrumenten 23

3.2.1 VIA-YOUTH-96 en VIA-sterktes – Q-sort 24

3.2.2 The Assessment Scale for Positive Character Traits-Developmental Disabilities

(ASPeCT-DD) 24

3.2.3 Hiërarchische Persoonlijkheidsvragenlijst voor Kinderen (HiPIC-144 en HiPIC-56) 24

3.2.4 De Strengths and Difficulties Questionnaire (SDQ) 25

(7)

7 4.1 Zelfrapportage karakersterktes en persoonlijkheid door volwassenen met een licht

verstandelijke beperking 26

4.2 Proxy-rapportage door hulpverleners van karaktersterktes en persoonlijkheid bij

volwassenen met een licht verstandelijke beperking 27

4.2.1 Onderzoeksvraag 1 – De betrouwbaarheid en de bruikbaarheid van de VIA-YOUTH-96,

de ASPecT-DD-26 en de HiPIC-144 27

4.2.2 Onderzoeksvraag 2 – Descriptieve statistiek en correlaties binnen en tussen de

VIA-YOUTH-96, de ASPecT-DD-26 en de HiPIC-144 29

4.2.3 Onderzoeksvraag 3 – Verband tussen de domeinen van probleemgedrag en prosociaal gedrag en de constructen van karaktersterktes en persoonlijkheid 32

5 Discussie 35

5.1 Bespreking resultaten 35

5.2 Implicaties en aanbevelingen voor de praktijk en verder onderzoek 37

5.3 Beperkingen en sterktes van het onderzoek 38

6 Conclusie 39

7 Referenties 40

8 Appendix 46

8.1 Informed consent zelfrapportage 46

8.2 Informed consent proxy-rapportage 47

8.3 Draaiboek zelfrapportage 48

(8)

8

INLEIDING

Een grote uitdaging binnen de orthopedagogiek en de ondersteuning van mensen met een verstandelijke beperking is de omschakeling van het categoriserend stoornisdenken naar een meer inclusieve benadering, gericht op het waarderen van diversiteit en het individuele. Personen met een verstandelijke beperking werden decennialang gereduceerd tot hun IQ-score en hun (cognitieve) problemen, waardoor er weinig geloof in hun mogelijkheden en sterktes bestond (Saleebey, 2006). Deze probleem-gerichte benadering is niet motiverend (Hiemstra, 2013) en binnen de hulpverlener-cliëntrelatie zorgt dit soort denken voor afstand, machtsongelijkheid, controle en manipulatie (Saleebey, 2006). In de afgelopen 20 jaar zien we binnen de orthopedagogiek een tendens naar meer sterktegerichte ondersteuning en hulpverlening. Er wordt steeds meer afstand genomen van het klinische deficit-model dat vele decennia de kijk op hulpverlening aan personen met een verstandelijke beperking domineerde. Er komt meer aandacht voor een holistische visie op de persoon, op basis van analyses van uitdagingen en ‘zwaktes’, maar tegelijk ook van sterktes, en dat liefst in een sociaal-ecologische visie met aandacht voor de (mis)match tussen persoonskenmerken en de eisen en ondersteuning van de omgeving (Thompson et al., 2009). Voorbeelden van deze meer sterktegerichte benaderingen zijn bijvoorbeeld het meten en inzetten op Kwaliteit van Bestaan (Schalock, & Verdugo, 2002) en persoonsgerichte ondersteuning en toekomstplanning, met als doel het welbevinden van deze doelgroep te verhogen.

Deze evolutie binnen de orthopedagogiek loopt parallel aan een bredere evolutie binnen de algemene hulpverlening. Sedert het jaar 2000 is er steeds meer aandacht voor de positieve psychologie, die ook de focus niet langer richt op de problemen en categoriale stoornissen maar liever inzet op de mogelijkheden en krachten van mensen. Binnen deze stroming staat het construct ‘karaktersterktes’ centraal, namelijk positieve kenmerken die zich weerspiegelen in gedachten, gevoelens en gedrag (Park, Peterson & Seligman, 2004). Conceptueel lijkt dit construct verband te houden met het reeds lang bestudeerde concept persoonlijkheid, hoewel dit empirisch nog niet veel werd onderzocht.

Deze masterproef exploreert de bruikbaarheid van een assessment van ‘karaktersterktes’ naast een meer klassieke persoonlijkheidsmaat bij Vlaamse volwassenen met een verstandelijke beperking. We exploreren hierbij zowel zelfrapportage als proxy-rapportage door hulpverleners die de persoon goed kennen. Omwille van coronamaatregelen was het niet mogelijk om uitgebreide steekproeven te verzamelen waardoor de resultaten vooral als een eerste exploratie kunnen gezien worden.

(9)

9

1 LITERATUURSTUDIE

1.1 De opkomst van de positieve psychologie en het sterktegerichte

denken in de ‘algemene hulpverlening’

Binnen de geschiedenis van de psychologie lag de focus lange tijd vooral op de tekorten van mensen, met in de 20ste eeuw een sterke focus op het classificeren en genezen van mentale ziektes

na de tweede wereldoorlog. Er werd vooral financiering voorzien voor onderzoek en behandelingen van geesteszieken. De psychologie beoogde dan ook een ziektedenken, met het uitwerken van classificatiesystemen, zoals de De Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (DSM), als gevolg (Linley, Joseph, Harrington, & Wood, 2006).

Martin Seligman introduceerde in 1999 voor het eerst de term ‘positieve psychologie’ (Yen, 2010). Als president van de American Psychological Association (APA), de grootste professionele organisatie binnen de psychologie, benadrukte hij de nood van een heroriëntering binnen de psychologie die de focus legt op het begrijpen en opbouwen van positieve kwaliteiten van een individu. De psychologie was volgens hem te ver afgedwaald van zijn oorspronkelijke doel om het leven van mensen meer voldoening en productiviteit te bieden. De nadruk lag te veel op het genezen van geesteszieken. (Seligman, 1999, p. 559). Het doel van de positieve psychologie moet volgens hem zijn: “to begin to catalyze a change in the focus of psychology from preoccupation only with repairing the worst things in life to also building positive qualities.” (Seligman & Czikszenmihalyi, 2000). Niet enkel de focus op het oplossen van problemen, maar het gericht kijken naar het opbouwen van positieve kwaliteiten, staat centraal.

Positieve psychologie wordt gedefinieerd door drie factoren (Seligman & Csikszentmihalyi 2000): (a) de gewaardeerde subjectieve ervaring, (b) de positieve individuele eigenschappen, en tenslotte (c) de ‘civil values’ (waarden als burgerzin, deugden) en de instellingen die deze ondersteunden. Sedert 2000 kent de stroming van de positieve psychologie een explosieve groei aan wetenschappelijk onderzoek, waarbij de nadruk voornamelijk op de eerste twee aspecten ligt (Hart and Sasso 2011). Het veld van de positieve psychologie positioneerde zich als een manier om het optimaal menselijk functioneren te begrijpen en de nadruk te leggen op positieve emoties, positieve kenmerken, positieve relaties, en positieve instituties in plaats van vooral te focussen op de negatieve elementen van het functioneren (Lopez & Snyder, 2011; Seligman & Csikszentmihalyi, 2000). De aandacht werd verlegd van wat mis is met het menselijk functioneren naar wat goed gaat en wat bijdraagt tot het welzijn (Woodard, 2009).

(10)

10 In de beginjaren rees de kritiek dat de positieve psychologie de negatieve zaken negeerde en te veel een hedonistische visie op geluk portretteerde die niet strookte met de realiteit (VanNuys, 2010a,b). Onderzoekers van de positieve psychologie stelden echter dat de stroming het negatieve niet negeert, maar ervoor kiest om te focussen op het begrijpen en identificeren van de postieve aspecten van het leven. Er wordt gesteld dat positieve kenmerken opbouwen soms effectiever kan zijn om bv. barriëres te overwinnen dan direct op het probleem in te zetten (Diener, 2009). Als gevolg van deze kritiek werd er wel een extra domein geïntroduceerd, namelijk de veerkracht van mensen (Hart and Sasso 2011). De positieve psychologie is een zeer brede wetenschap die nog steeds aan het uitbreiden is. De positieve psychologie vervangt niet de traditionele psychologie, maar het dient ter aanvulling van deficit-gebaseerde benaderingen. Het biedt een wetenschap om de traditionele stromingen te informeren, verbeteren en heroriënteren (Peterson & Seligman, 2004).

1.2 Het domein van de karaktersterktes binnen de positieve

psychologie

Binnen de positieve psychologie is er één domein dat veel aandacht kreeg, namelijk het domein van de karaktersterktes en de deugden (Peterson & Seligman, 2004).

1.2.1 De definiëring van karaktersterktes

“Character strengths can be defined as positive traits reflected in thoughts, feelings, and behaviors.” (Park et al., 2004)

Karaktersterktes worden gedefinieerd als positieve kenmerken die zich weerspiegelen in gedachten, gevoelens en gedrag (Park et al., 2004). Het zijn kenmerkende capaciteiten met een positief effect op de persoon zelf en zijn omgeving (Niemiec, 2013). Ze bestaan in verschillende niveau’s en kunnen gemeten worden als individuele verschillen. Goed moreel karakter wordt opgebouwd door een combinatie van verschillende positieve sterktes (Park et al., 2004). Aangezien ze een invloed uitoefenen op gedachten, gevoelens en gedrag, worden ze gezien als de sleutel om de best mogelijke versie van jezelf te zijn (VIA, 2019b). De karaktersterktes zijn interactief en afhankelijk ten opzichte van elkaar. In alledaagse situaties zullen verschillende sterktes gezamenlijk ingezet worden en elkaar ook beïnvloeden (Niemiec, 2013). Karaktersterktes zijn geen afzonderlijke mechanismen die automatisch effect hebben op het gedrag van de mens. Het gaat over deugdzaam gedrag waarbij de persoon zijn eigen deugden kan kiezen om zo een rechtvaardig leven te leiden. Mensen kunnen dus reflecteren op hun eigen karaktersterktes en erover spreken met anderen (Park et al., 2004). Karaktersterktes zijn

(11)

11 hoofdzakelijk stabiel maar kunnen ook veranderen doorheen de tijd. Ze worden ook een stuk gevormd door de context van de persoon en de situaties waarin individuen zich bevinden (Niemiec, 2013). Elke persoon heeft een uniek profiel van karaktersterktes, ondanks de assumptie dat karatersterktes universeel zijn over culturen heen en aanwezig zijn in elke persoon (Shogren, Wehmeyer, & Singh, 2017).

Het is essentieel om een onderscheid te maken tussen karaktersterktes enerzijds, en talenten en vaardigheden anderzijds. Het gaat dan om concepten zoals bv. muzikaal talent en behendigheid. Deze laatste zijn namelijk meer genetisch beïnvloed dan de karaktersterktes en worden vaker geassocieerd met duidelijke consequenties zoals bekendheid en rijkdom (Rashid et al., 2013). Karaktersterktes betreffen echter de positieve delen van iemands persoonlijkheid (VIA, 2019b). Sterktes hebben een meer moreel gewenste invulling (Rashid et al., 2013). Ze reflecteren meer wie de persoon is in zijn kern, wie hij ‘echt’ is (VIA, 2019b).

1.2.2 De VIA-classificatie van karaktersterktes

Er ontstonden ook classificatiesystemen binnen de positieve psychologie en specifiek voor karaktersterktes was dit de ‘VIA Classificatie van Character Strengths’ dat werd geschreven met steun van de ‘Mayerson Foundation’ en onder leiding van Dr. Seligman en Dr. Peterson (VIA, 2019a). Deze classificatie werd uitgebreid beschreven in de ‘Character Strengths and Virtues: A Handbook and Classification’, dat gebaseerd is op uitgebreid onderzoek naar karaktersterktes en deugden over landen, culturen en geloofsystemen heen (Peterson & Seligman, 2004).

De VIA-classificatie is een wereldwijd gebruikt kader dat 24 karaktersterktes definieert die overkoepeld worden door de zes deugden (Niemiec, 2013), zoals zichtbaar in Tabel 1. De classificatie van de 24 sterktes en de 6 deugden die beschreven worden, bieden een aanvulling op traditionele classificiatiesystemen in de psychologie die enkele focussen op de deficits, zoals de ‘Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders, 5th edition’ (DSM-5; American Psychiatric Association, 2013). Het doel van deze classificatie is vooral om individuen te helpen hun karaktersterktes te ontdekken, te verkennen en te gebruiken (Niemiec, 2013).

(12)

12

Tabel 1

Overzicht VIA-Classfication of Character Strengths

Virtues (EN) Character strengths (EN) Deugden (NL) Karaktersterktes (NL)

Wisdom Creativity Curiosity Judgement Love of learning Perspective Wijsheid Creativiteit Nieuwsgierigheid Oordeelsvermogen Leergierigheid Perspectief Courage Bravery Pereverance Honesty Zest Moed Dapperheid Volharding Eerlijkheid Ijver Humanity Love Kindness Social Intelligence Menselijkheid Liefde Vriendelijkheid Sociale intelligentie Justice Teamwork Fairness Leaderschip Gerechtigheid Samenwerken Rechtvaardigheid Leiderschap Temperance Forgiveness Humility Prudence Self-regulation Mildheid Vergevingsgezindheid Bescheidenheid Voorzichtigheid Zelfregulatie Transcendence Gratitude Hope Humor Sprituality

Appreciation of beauty and excellence

Transcendentie Dankbaarheid Hoop

Humor Spiritualiteit

Appreciatie van schoonheid en voortreffelijkheid

Note: We werken verder met de Engelse benamingen voor de VIA termen omwille van de beperkte

bekendheid van de Nederlandse vertaling

De zes kerndeugden werden opgesteld op basis van onderzoek van Dahlsgaard, Peterson & Seligman (2005) die binnen filosofische en religieuze tradities in China, Zuid-Azië en het Westen op zoek gingen naar antwoorden op vragen naar moreel gedrag en het goede leven. Zij vonden er heel wat overeenkomsten tussen de verschillende culturen, wat indicaties vormde dat er alomtegenwoordige deugden bestaan die niet cultureel, historisch of traditioneel beïnvloed zijn. Sinds deze classificatie geïntroduceerd werd, is deze uitgebreid bestudeerd door onderzoekers (Niemiec, 2013; VIA Institute, 2016). Onderzoeken hebben aangetoond dat het systeem toepasbaar is over tijd en cultuur heen (Biswas-Diener, 2006; Dahlsgaard, Peterson, & Seligman, 2005).

(13)

13

1.2.3 Het meten van karaktersterktes

De VIA-classificatie zoals hierboven beschreven, werd gebruikt om assessments voor karaktersterktes op te stellen die gebruikt kunnen worden bij zowel volwassenen als kinderen om hun karaktersterktes te identificeren (Park & Peterson, 2006a). De assessment van karaktersterktes wordt gezien als bruikbare en betekenisvolle informatie voor geïndividualiseerde interventies en ondersteuningsbronnen op basis van de persoon zijn specifieke profiel van karaktersterktes (Shogren et al., 2017).

De VIA Inventory of Strengths is een instrument voor zelfrapportage van karaktersterktes voor volwassenen boven de 18 jaar (VIA-IS; Peterson & Seligman, 2004), dat werd ontwikkeld in het ‘VIA Institute on Character’ dat in 2001 werd opgericht. Het doel van deze organisatie bestond erin het concept ‘karakter’ wetenschappelijk te gaan bestuderen en te onderbouwen en zo de wereld met meer deugd te vullen (VIA, 2019a). De test laat mensen items invullen volgens een 5-punts-likertschaal. De test bevatte oorspronkelijk 240 items maar kreeg al snel kortere versies (Littman-Ovadia, 2015) aangezien onderzoekers zagen dat de scores op de lange en korte versies een gelijkwaardige betrouwbaarheid hadden (McGrath, 2014; VIA Institute on Character, n.d.). Ondanks dat uit literatuurstudie blijkt dat niet elke karaktersterkte even eenvoudig kan gemeten worden via zelfrapportage, creëerde de organisatie toch zelfrapportage schalen voor alle 24 de sterktes. (Peterson & Seligman, 2004). Verschillende onderzoeken wijzen uit dat de karaktersterkes hoog correleren met elkaar (Brdar & Kashdan, 2010; Haslam, Bain, & Neal, 2004; Littman-Ovadia & Lavy, 2012; Macdonald, Bore, & Munro, 2008; Peterson, Park, Pole, D’Andrea, & Seligman, 2008; Ruch et al., 2010; Shryack, Steger, Krueger, & Kallie, 2010; Singh & Choubisa, 2010).

Voor kinderen en jongeren tussen 10-17 jaar werd er ‘The VIA Inventory of Strengths for Youth’ gecreëerd om karaktersterktes te meten (VIA-Youth; Park & Peterson, 2006a), op basis van de originele vragenlijst met aanpassingen van bepaalde items zodat het leeftijdsgeschikt was. Dezelfde karaktersterktes werden gemeten, maar met settings en situaties die herkenbaar zijn voor hun leeftijdscategorie (Steen, Kachorek, & Peterson, 2003).

Het kennen en inzetten van de eigen sterktes zou leiden tot een verbeterde gezondheid en algemeen welzijn van een persoon (VIA, 2019b; Park et al., 2004), een groter zelfvertrouwen (Wood, Linley, Maltby, Kashdan & Hurling, 2011), het gemakkelijker realiseren van doelen (Linley, Nielsen, Gillett & Biswas-Diener, 2010) en beter academisch presteren en welbevinden (Park & Peterson, 2006b; Park et al, 2004). Onderzoek bij jongeren voorspelt vooral academische prestaties en sociale vaardigheden (Macdonald et al., 2008; Weber, Wagner, & Ruch, 2014) evenals welzijn en geluk (Toner, Haslam, Robinson, & Williams, 2012).

(14)

14

1.3 De samenhang tussen karaktersterktes en persoonlijkheid

Het concept van karakter werd in het verleden door psychologen gezien als een deel van iemand zijn persoonlijkheid (Allport, 1921; Allport & Vernon, 1930; Watson, 1919). Baumrind en Thompson beaamden deze stelling nog in 2002 (Bamrind & Thompson, 2002). De voorbije jaren, onder invloed van de positieve psychologie, werd karakter echter een thematiek die meer apart werd onderzocht (Seligman & Csikszentmihalyi, 2000). De ‘VIA Classification of Strengths and Virtues’ die hierboven werd beschreven, vormde vanaf dan de dominante visie op karakter (Peterson & Seligman, 2004).

Hoewel het concept van karakter morele en sociale implicaties heeft die niet inherent zijn aan het concept van persoonlijkheid, wordt karakter gezien als een set attributen van het individu en daarom ook als een onderdeel van de bredere conceptpersoonlijkheid. Verschillende studies onderzochten de relaties tussen persoonlijkheidsmetingen en variabelen uit de VIA-classificatie (Mc Grath, Hall-Simonds & Goldberg, 2017). De belangrijkste studies focussen op relaties met het vijffactorenmodel van persoonlijkheid (FFM; Goldberg, 1993). Het vijffactorenmodel is een kader ontwikkeld door persoonlijkheidspsychologen dat gedragsindividualiteit beschrijft bij volwassenen. De structuur van persoonlijkheid wordt gevat door vijf factoren (ook bekend als ‘the Big five’) en kan gevat worden onder het acroniem ‘OCEAN’: openheid voor ervaringen, consciëntieusheid, extraversie , aangenaamheid en neurotiscisme. In deze masterproef gebruiken we de HiPIC-taxonomie (Mervielde & De Fruyt, 1999) die vijf gelijkaardige factoren vat: Vindingrijkheid, Consciëntieusheid, Extraversie, Welwillendheid en Emotionele stabiliteit. Deze vijf factoren beschrijven goed de persoonlijkheidsstructuur bij kinderen en adolescenten, maar werd ook reeds bij volwassenen gebruikt (De Pauw, 2017; van den Akker, Dekovic, Asscher & Prinzie, 2014). We kozen voor dit instrument bij volwassenen met een cognitieve beperking omwille van de eenvoudigere zinsbouw in vergelijking met traditionele vragenlijsten voor volwassenen (De Pauw, 2017).

Park and Peterson (2006b) onderzochten de karaktersterktes en de variabelen van het vijffactorenmodel bij adolescenten, hun hoogste correlaties lagen tussen de .40 en .50. Regressieanalyses uitgevoerd door Noftle, Schnitker en Robins (2011) toonden aan dat de vijf persoonlijkheidsdomeinen als set 14% tot 46% variantie vertegenwoordigden in elke karaktersterkte, terwijl 30 lagere FFM-schalen goed waren voor 30% tot 50% van variantie. Ze toonden ook aan dat de vijf persoonlijkheidsfactoren en 24 VIA-sterktes elk een toenemende validiteit toonden ten opzichte van de andere bij het voorspellen van scores op zelfrapportages over welzijn, maar niet op "proxies" voor welzijn (tijdoriëntatie, spijt, mindfulness).

(15)

15 Alle sterkteschalen behalve Spiritualiteit overlappen substantieel met ten minste één persoonlijkheidsfacet. De resultaten suggereren dat de variabelen van de VIA-classificatie sterk gerelateerd zijn aan algemeen gemeten persoonlijkheidsfacetten. De resultaten van de verschillende onderzoeken wijzen op een significante, maar niet volledige, overlap tussen persoonlijkheid en karaktersterktes (Mc Grath et al., 2017).

De FFM en de VIA hebben beiden een hiërarchische structuur met verschillende levels, domeinen en facetten genoemd in de FFM en deugden en sterktes in de VIA-classificatie. De opbouw van de twee modellen verliep echter anders. De FFM vertrok vanuit domeinen op basis van factoranalyses en later werden hier door de auteurs facetten aan toegevoegd (Goldberg, 1993). De VIA-classificatie vertrok echter vanuit de 24 sterktes (Peterson & Seligman, 2004). Deze werden dan later overkoepeld door 6 domeinen zoals hierboven reeds beschreven (Dahlsgaard, Peterson, & Seligman, 2005). De VIA kan gezien worden als een facet-gecentreerd model, terwijl de FFM een domein-gecentreerd model is (Mc Grath et al., 2017).

1.4 Het sterktegericht denken binnen de hulpverlening aan personen

met een verstandelijke beperking

1.4.1 De evolutie naar meer sterktegericht werken

Het veld van de psychologie en dat van de hulpverlening aan mensen met een verstandelijke beperking delen een gemeenschappelijke geschiedenis, namelijk een geschiedenis met een focus op beperkingen en tekorten (Shogren et al., 2017). Disability werd historisch gezien door een medische lens met een focus op het identificeren van de aanwezigheid van een beperking, met als doel deze kenmerken te genezen of te herstellen (Wehmeyer, 2013b; Wehmeyer et al., 2008). De hulpverlening aan mensen met een verstandelijke beperking is steeds onder invloed van het mensbeeld van de hulpverlener, de samenleving en de sector, wat zich historisch steeds ontwikkelde (Nijgh, Bogerd-van den Brink, Bogerd, 2015).

Gedurende het grootste deel van de moderne tijd, was er een focus op het identificeren van pathologieën, eerder dan het bouwen van sterktes en supports (Wehmeyer et al., 2008).

Dit zien we enerzijds weerspiegeld in de diagnostische classificaties (Shogren et al., 2017). Deze classificaties boden een gemeenschappelijke woordenschat aan onderzoekers en clinicussen, waardoor communicatie binnen en tussen professionelen en met het bredere publiek mogelijk werd (Peterson & Seliman, 2004). Het ontstaan van deze systemen leidde tot assessmentstrategieën en effectieve behandelingen voor stoornissen die tot een paar decenia daarvoor nog als onhandelbaar werden gezien. Wanneer er gesproken wordt over welbevinden,

(16)

16 mentale gezondheid en gezondheid is dit nog steeds vaak in de context van de afwezigheid van ziekte, behoeftigheid of een aandoening (Peterson & Seligman, 2004).

Anderzijds is er de evolutie van de terminologie die gebruikt werd voor ontwikkelingsstoornissen (Shogren et al., 2017). Terminologie die aan bepaalde constructen wordt toegekend, draagt steeds een bepaalde maatschappelijke visie in zich. Het doel bestaat er immers in om het idee achter het construct zo effectief mogelijk weer te geven. Bij de constructie van de hedendaagse term ‘verstandelijke beperking’ is dit niet anders (Luckasson & Reeve, 2001). Doorheen de jaren is er binnen de ‘American Association on Intellectual and Developmental Disabilities’ (AAIDD) een shift ontstaan van het gebruik van de term ‘mentale retardatie’ in het begin van de 20ste eeuw

naar de term ‘verstandelijke beperking’ vanaf 2001 (Schalock et al., 2007b). Met de term ‘mental retardation’ werd een nadruk gelegd op het ‘defect’ zijn van de geest en mentale traagheid (Weymeyer et al., 2008 ; Schalock et al. 2007b). De term ‘verstandelijke beperking’ wijst echter op een nieuwe visie vanuit een ecologisch en multidimensioneel perspectief. Waar de term ‘mentale retardatie’ wees op een defect in en eigen aan de persoon zelf, werd het nu gezien als een defect in de fit tussen de persoon en zijn omgeving. Het gaat dus over het functioneren en niet over een conditie waarin een persoon zit. Dit vereist dat de samenleving en interventies focussen op individuele sterktes en de rol van support-systemen betrekt (Weymeyer et al. 2008; Schalock et al., 2007b). Deze term zou een betere formulering zijn voor het construct van disability, zou beter passen bij de visie van de huidige hulpverlening, zou een logische basis vormen van het sociaal-ecologische kader van het supports-denken, zou minder beledigend zijn en zou beter passen in de internationale terminologie (Schalock et al., 2007b). Opkomende modellen van disability zijn sterktegericht met een focus op net die fit tussen de persoon en zijn omgeving. Ze gaan ervan uit dat elke persoon, zowel met als zonder beperking, een uniek profiel van sterktes en beperkingen heeft dat zijn functioneren in verschillende omgevingen beïnvloedt (Shogren et al., 2017)

In de 19e eeuw werd de nood aan gespecialiseerde hulp gebaseerd op het intellectueel

functioneren en hielden ze geen rekening met ondersteuningsnoden, sterktes of voorkeuzen van de personen zelf (Shogren et al., 2017). Intelligentietesting is hedendaags in combinatie met klinische beoordeling nog noodzakelijk om de deficiënties in de intellectuele functies te onderzoeken. De impliciete boodschap luidt echter steeds luider dat een IQ absoluut waarde heeft, maar zeker geen absolute waarde is, en kritisch nadenken belangrijk is (Kaldenbach, 2015).

Historisch gezien vormden diagnoses en classificaties vaak een eindpunt. Het ondersteuningsdenken stelde daarentegen dat het doel van diagnostiek moet zijn om de ondersteuningsnoden te bepalen en zo een proces te doorlopen waarin de

(17)

17 ondersteuningsbehoeften omgezet worden in verschillende supports die gerelateerd zijn aan de persoonlijk gewenste outcome (Schalock et al., 2010, 2012). Ondersteuning zou moeten zorgen voor succes in verschillende contexten, verder bouwend op sterktes en gebaseerd op het begrijpen van de ondersteuningsnoden. Het gaat echter niet enkel over het veranderen van de persoon (bv. nieuwe skill aanleren), maar ook het toegankelijk maken van de omgeving (Shogren, et al., 2017).

In onderzoek rond de doelgroep van mensen met een ontwikkelingsstoornis of verstandelijke beperking is er een groeiende focus op de positieve psychologie en de sterktegerichte benaderingen en constructen. Een overzicht van onderzoek vond dat oudere artikels veel minder vaak een sterkteperspectief innamen dan meer recente artikelen (Shogren, Lopez, Wehmeyer, Little, & Pressgrove, 2006).

1.4.2 Assessment van karaktersterktes bij de doelgroep van mensen met een

verstandelijke beperking

Het domein van de karaktersterktes en de assessments die ontstonden, focusten vooral op de algemene populatie. Onderzoekers zagen echter ook voor de doelgroep van personen met een verstandelijke beperking of ontwikkelingsstoornis de popentie van assessment en interventies die gericht zijn op karaktersterktes. (Dykens, 2005; Groden, Kantor, Woodard, & Lipsitt, 2011; Niemiec, Shogren, & Wehmeyer, 2017).

Assessment bestaat traditioneel uit interviews of vragenlijsten, alleen of gecombineerd (Hughes et al., 1995). Deze methoden vragen vaak communicatieve mogelijkheden, cognitieve capaciteiten, zelfreflectie, zelfobservatie en introspectie. Dit zijn gebieden waar mensen met een verstandelijke beperking vaak moeilijkheden ondervinden. Hierdoor worden binnen deze populatie vaak mensen geselecteerd die tot het hoogste functioneringsniveau behoren, waardoor grote groepen binnen de doelgroep van mensen met een verstandelijke beperking uitgesloten worden (Alberto et al, 2005). Hoewel ook voor deze personen het uitdagend kan zijn om constructen als optimisme en moed in te schatten. Andere opties op vlak van assessment zijn: observatie, permanente metingen die door een externe observator plaats vinden (Woodard, 2009). Items die peilen naar persoonlijke perceptie en algemeen welzijn worden vaak achterwege gelaten wanneer men oordeelt dat de persoon niet in staat is tot zelfrapportage. Dit is ‘acceptable practice’ maar zorgt ervoor dat de enige informatie omtrent karaktersterktes, traits, en percepties verloren gaan. Dit terwijl deze een positief effect kunnen hebben op de kwaliteit van leven via effective coping, elevating mood/affect en het aanmoedigen van interactie met de wereld (Woodard, 2009).

(18)

18 Terwijl de VIA-IS en de VIA-YOUTH ontwikkeld werden in de algemene populatie, begonnen onderzoekers te zoeken naar manieren om de VIA-YOUTH toe te passen bij adolescenten met een ontwikkelingsstoornis. Onderzoek wees uit dat de schaal gelijklopende validiteiten en betrouwbaarheden gaf bij jongeren met een ontwikkelingsstoornis, ook al hebben deze jongeren de neiging om zichzelf lager te scoren dan hun peers (Shogren, Wehmeyer, Lang, & Niemiec, 2016; Shogren, Shaw, Khamsi, Wehmeyer & Niemiec, 2016).

Om de VIA-YOUTH te kunnen uitvoeren bij jongeren met een verstandelijke beperking, werd er een document ontwikkeld met aanpassingen en supports die geboden kunnen worden tijdens een afname. Zo blijft de betrouwbaarheid hoog, maar kunnen deze jongeren hun perceptie op hun karaktersterktes gemakkelijker weergeven (Shogren, Wehmeyer, Forber-Pratt, & Palmer, 2015). Er worden aanbevelingen gedaan rond de algemene afname (zelf laten antwoorden, neutraal blijven,..), de accomodatie (het gebruik van een place marker, inzoomen,..) en rond cognitieve ondersteuning (onderverdelen, voorlezen, neutraal aanmoedigen, context geven,..) (Wehmeyer, z.j.; Shogren et al., 2015). Deze aanpassingen geven een respons aan de nood voor sterktegerichte interventies in de doelgroep van jongeren met een beperking, omdat assessments bij deze populatie vaker focussen op deficieten en sanering (Epstein, Synhorst, Cress, & Allen, 2009).

Andere onderzoekers ontwikkelden daarentegen proxyrapportages voor karaktersterktes die kunnen ingevuld worden door ouders, leerkrachten of andere personenen voor een persoon met een ontwikkelingsstoornis. ‘The Assessment Scale for Positive Character Traits-Developmental Disabilities’ (ASPeCT-DD) is een proxy-rapportage die ontworpen is om sterktes te meten bij personen met ontwikkelingsstoornissen. Het specificieert zich dus op mensen met een verstandelijke beperking, maar ook op andere stoornissen zoals Autismespectrumstoornis. De schaal onderzoekt 10 verschillende sterktes, door middel van 26 items. Deze gemeten sterktes worden geassocieerd met meer kwaliteit van leven. De sterktes werden na een factoranalyse ondergebracht in 4 factoren: Positive relations, Active coping, Acceptance coping, en Positive outlook (Woodard, 2009).Het verschil tussen deze schaal en de eerder besproken VIA-survey, is dat hier dus niet gewerkt wordt met zelf-rapportage. Het is de bedoeling dat een ouder of een andere ondersteuningsfiguur de vragenlijst invult.

(19)

19

Tabel 2

Overzicht sterktes en factoren ASPeCT-DD

Factoren Sterktes Positive relations Active coping Acceptance coping Positive outlook Courage Empathy Forgiveness General Happiness Gratitude Humor Kindness Optimism Resilience Self-control Self-efficacy

Note: We werken hierna enkel met de Engelse terminologie voor de ASPeCT-DD omwille van de beperkte bekendheid

van de Nederlandse vertaling

De combinatie van de VIA-survey en ASPeCT-DD kunnen de basis vormen om sterktegerichte interventies uit te werken voor een persoon (Niemiec et al., 2017). Het gebruik van zowel zelf- als proxyrapportage kan een effectieve manier zijn om alle leden van een ondersteuningsteam in staat te stellen zich op sterke punten te oriënteren, waardoor de nadruk op tekorten die vaak de beoordelingsactiviteiten domineren, verandert (Shogren et al., 2017).

(20)

20

2 ONDERZOEKSVRAGEN

2.1 Luik 1: Zelfrapportage van karaktersterktes door volwassenen

met een licht verstandelijke beperking

Luik 1 van deze masterproef focust op de zelfrapportage van Vlaamse volwassenen met een licht verstandelijke beperking op meetinstrumenten voor karaktersterktes en persoonlijkheid. Er wordt gekeken naar de bruikbaarheid van de VIA, de ASPeCT-DD en de HiPIC doormiddel van persoonlijke afnames met volwassenen met een verstandelijke beperking.

2.2 Luik 2: Proxy-rapportage van karaktersterkes bij volwassenen

met een licht verstandelijke beperking door hulpverleners

Luik 2 van deze masterproef focust op de proxy-rapportage door hulpverleners over karaktersterktes en persoonlijkheid bij volwassenen met een licht verstandelijke beperking. Alle data-analyses werden uitgevoerd met het statistisch verwerkingsprogramma SPSS 25 (IBM corp, 2017).

Onderzoeksvraag 1: Hoe betrouwbaar en bruikbaar zijn de VIA-YOUTH-96, de ASPecT-DD-26

en de HiPIC-144 om karaktersterktes en persoonlijkheid te meten bij volwassenen met een licht verstandelijke beperking in Vlaanderen?

Onderzoeksvraag 2: Wat zijn de correlaties binnen en tussen de constructen van

karaktersterktes en persoonlijkheid bij personen met een licht verstandelijke beperking?

Onderzoeksvraag 3: In welke mate houden karaktersterktes en persoonlijkheid verband met

domeinen van probleemgedrag en prosociaal gedrag?

(21)

21

3 METHODOLOGIE

3.1 Participanten

3.1.1 Volwassenen met een licht verstandelijke beperking (Zelfrapportage)

De participanten voor de eerste onderzoeksvraag werden ad random geselecteerd na het contacteren van 12 voorzieningen in Oost-Vlaanderen. Uiteindelijk werden er, naast een pilootstudie (n=1) een aantal persoonlijke afnames gedaan (n=4) (zie pre-ambule rond impact

corona). Van deze participanten waren er 2 mannen en 2 vrouwen. De woonsituatie van de

participanten kan ingedeeld worden in twee categorieën nl. zelfstandig wonend met ondersteuning binnen het VAPH-landschap (n=2) en volwassenen binnen het forensische zorgcicuit voor geïnterneerde seksueel delinquenten met een licht verstandelijke beperking (n=2). De leeftijd van de participanten varieerde tussen de 33 en de 65 jaar oud. De afnames vonden steeds plaats in de vertrouwde omgeving van de participant, zonder aanwezigheid van externen zodat de antwoorden van de volwassenen niet konden beïnvloed worden door derden. Door deze zeer kleine steekproef kozen we ervoor om deze resultaten enkel kwalitatief te benaderen.

3.1.2 Hulpverleners (Proxy-rapportage)

Om het perspectief van de hulpverlener te kunnen meten werden alle vergunde zorgaanbieders aangeschreven die gesubsidieerd worden door het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap (VAPH), en ondersteuning bieden aan volwassenen met een licht-verstandelijke beperking. De hulpverleners werden dus ad random geselecteerd uit voorzieningen in Vlaanderen. Ze ontvingen een link die leidde naar een online survey die opgesteld werd via LimeSurvey. Aan de professionelen werd gevraagd om de vragenlijsten in te vullen voor één specifieke cliënt die ze begeleiden en goed kennen. In het onderzoek hebben in totaal 94 personen deelgenomen, waarvan 36 volledig ingevuld en 58 onvolledig ingevuld. Er werd gekozen om alle beschikbare data te gebruiken voor de analyse. Hierdoor varieert de steekproefgrootte van 36 tot 42 participanten voor de verschillende meetinstrumenten.

Uit Tabel 3 blijkt dat de participanten intensief contact hebben met de volwassenen met een verstandelijke beperking, en dat 82,36% van de hulpverleners reeds langer dan een jaar in een hulpverleningsrelatie zit met de cliënt voor wie zij de vragenlijsten invulden. Hieruit kunnen we veronderstellen dat de hulpverleners een betrouwbaar beeld bieden van de karaktereigenschappen van de volwassenen met een licht verstandelijke beperking.

(22)

22

Tabel 3

Demografische gegevens hulpverleners

Leeftijd hulpverlener Leeftijd cliënt Geslacht hulpverlener Functie hulpverlener Provincie voorziening Frequentie contact Duur hulpverlenersrelatie Mean SD Mean SD Vrouw Man Geen antwoord Begeleider Andere hulpverlener (orthopedagoog, coördinator,

ortho-agoog) Oost-Vlaanderen Vlaams-Brabant West-Vlaanderen Antwerpen Limburg Elke dag 5 à 6 dagen per week 3 à 4 dagen per week 1 à 2 dagen per week Enkele keren per maand Maandelijks Minder dan maandelijks <6m 6m – 1j 1j-5j 5-10j >10j 38.12 10.81 47.48 13.67 75% 14.71% 10.29% 80.88% 13.24% 22.46% 22.64% 18.87% 16.98% 15.09% 4.41% 29.41% 29.41% 22.06% 4.41% 0 0 5.88% 11.76% 41.18% 22.06% 14.71%

(23)

23

3.2 Instrumenten

Er werd gekozen voor de combinatie van meetinstrumenten voor karaktersterktes (VIA-YOUTH-96, ASPeCT-DD), een meetinstrument voor persoonlijkheid op basis van het vijffactorenmodel (HiPIC) en een meetinstrument voor probleemgedrag (SDQ). Al deze instrumenten, met uitzondering van de ASPeCT-DD, werden oorspronkelijk ontworpen voor jongeren. De keuze om deze te gebruiken werd gemotiveerd door de betere leesbaarheid en de eenvoudigere structuur van items. Instrumenten gericht op volwassenen bleken vaker toegespitst op situaties waarmee de doelgroep minder in aanraking komt. Alle items werden uitgebreid gescreend op toepasbaarheid en leesbaarheid voor de populatie door de promotor, een medestudent en mezelf. In de proxy-rapportage werden de originele versies van de testen afgenomen, voor de zelfrapportage werd een verkorte versie gebruikt van zowel de HiPIC als de VIA-sterktes (Q-sort, zie verder). De SDQ werd niet meegenomen in de zelfrapportage.

Voor Luik 1 (zelfrapportage) werd er een pilootstudie uitgevoerd (n=1) met een volwassen man met een licht-verstandelijke beperking. Aan hem werd gevraagd om de vragenlijsten (HiPIC, VIA-24, en ASPecT-DD) zelfstandig in te vullen en moeilijke/onduidelijke items aan te duiden. De feedback die deze pilootstudie ons opleverde was dat de hoeveelheid items te hoog was voor één afname, waardoor de HiPIC werd ingekort. Aangezien het zelfstandig lezen veel inspanning vraagt, werd ervoor gekozen om in verdere afnames steeds de interviewer de items te laten voorlezen. De participanten kregen een A4-blad voor zich waar de vijfpunts-likertschaal visueel op stond afgebeeld.

Tabel 4

Overzicht testen voor zelfrapportage door volwassenen met een licht verstandelijke beperking (luik 1) en proxy-rapportage door hulpverleners (luik 2)

Methode #

Luik 1: Zelfrapportage volwassenen met een licht verstandelijke beperking Luik 2: Proxy-rapportage hulpverleners Demografische vragenlijst HIPIC-56 ASPeCT-DD VIA-sterktes Demografische vragenlijst HIPIC-144 ASPeCT-DD VIA-YOUTH-96 SDQ Meerkeuze 5-punts likertschaal 5-punts likertschaal Q-sort Meerkeuze 5-punts likertschaal 5-punts likertschaal 5-punts likertschaal 3-punts likertschaal 6 56 26 24 9 144 26 96 25

(24)

24

3.2.1 VIA-YOUTH-96 en VIA-sterktes – Q-sort

De VIA-YOUTH-96 werd afgenomen bij de hulpverleners in proxyrapportage. De keuze voor deze test kwam voort uit de toepasbaarheid bij adolescenten en jongvolwassenen met een verstandelijke beperking (Shogren et al., 2015). Met deze test werden de 6 deugden en de 24 karaktersterktes gemeten door middel van 96 items die ingevuld worden op een vijfpunts-likertschaal.

Voor de zelfrapportage werd er echter gewerkt met een Q-sort van de 24 sterktes die de VIA-survey meet. De sterktes werden omgevormd naar eigenschappen (bv. Creativiteit werd Creatief) die de persoon moest sorteren via dezelfde vijfpunts-likert schaal als de proxy-rapportage.

3.2.2 The Assessment Scale for Positive Character Traits-Developmental

Disabilities (ASPeCT-DD)

De ASPecT-DD is zover wij weten de enige schaal die ontwikkeld werd om karaktersterktes na te gaan bij personen met een verstandelijke beperking. Wij vertaalden deze vanuit het Engels. Oorspronkelijk is deze test enkel een proxybevraging. In dit onderzoek werd ervoor gekozen deze ook om te vormen naar een zelfrapportage. Alle 26 items werden bevraagd in de beide afnames. Zoals hierboven beschreven, meet de test 10 sterktes, die na factoranalyse ondergebracht werden in 4 factoren (Woodard, 2009).

3.2.3 Hiërarchische Persoonlijkheidsvragenlijst voor Kinderen (HiPIC-144 en

HiPIC-56)

Omwille van de speciale relatie tussen karaktersterktes en persoonlijkheid werd ook de ‘Hiërarchische persoonlijkheidsvragenlijst voor kinderen’ (Mervielde & De Furyt, 1999) afgenomen. Dit is een instrument dat specifiek ontworpen is voor voor het meten van persoonlijkheidskenmerken, gebaseerd op het vijffactorenmodel, in de Vlaamse context voor kinderen tussen 6 en 13 jaar oud (Mervielde, & De Furyt, 2009) . De vragenlijst is gebaseerd op internationaal onderzoek naar de structuur en onderliggende dimensies van vrije beschrijvingen van ouders over de persoonlijkheid van hun kinderen. De HIPIC wordt hier gebruikt omwille van de leesbaarheid en het eenvoudigere taalgebruik. De items werden gescreend door het onderzoeksteam op leeftijdspecifieke beschrijvingen. Er waren slechts minimale aanpassingen nodig.

De HiPIC bestaat uit 144 gedragsbeschrijvende items. Deze items worden gescoord op een vijfpunts-likertschaal. Het model kent een hiërarchische structuur bestaande uit de vijf persoonlijkheidsdimensies (‘The big five’), die verder onderverdeeld worden in 18 facetten. Voor elk facet werden er 8 items opgesteld. De HiPIC werd volledig uitgevoerd in de LimeSurvey, maar

(25)

25 werd ingekort voor de zelfrapportage. Voor de zelfrapportage werden telkens 3 items per facet geselecteerd in plaats van de 8 oorspronkelijke items. Dit gebeurde op basis van de pilootstudie. Enkel voor Angst en Zelfvertrouwen werden er 4 items geselecteerd aangezien dit de enige 2 facetten zijn van de dimensie Emotionele stabiliteit. In totaal komt dit neer op 56 items.

3.2.4 De Strengths and Difficulties Questionnaire (SDQ)

De ‘Strengths and Difficulties Questionnaire’ bestaat uit 25 items die gescoord worden op een driepunts-likertschaal. De schaal is gevalideerd voor de Vlaamse populatie (Goodman, 2001; Van Leeuwen, Meerschaert, Bosmans, De Medts & Braet, 2006). Voor dit onderzoek werd uit de verschillende versies van de test een proxy-versie geselecteerd die opgesteld is om ingevuld te worden door ouders of anderen over een volwassene (+18 jaar). Door middel van die items worden een aantal schalen gemeten: Emotionele symptomen (α = .68) waarvoor één item verwijderd werd, Gedragsproblemen (α = .81), Hyperactiviteit (α = .73), Problemen in de peergroep (α = .45), en Prosociaal gedrag (α = .82). Enkel de schalen Emotionele symptomen, Gedragsproblemen en Prosociaal gedrag worden meegenomen in de analyses omwille van de relevantie voor dit onderzoek.

(26)

26

4 RESULTATEN

4.1 Zelfrapportage karakersterktes en persoonlijkheid door

volwassenen met een licht verstandelijke beperking

Bij de afname van de vragenlijsten HiPIC-56 en ASPeCT-DD-26, en de Q-sort van de VIA-sterktes bij volwassenen met een licht verstandelijke beperking was de feedback van de participanten dat ze de afname als aangenaam en leuk ervaarden, net omdat er positieve dingen bevraagd werden.

Er zijn echter een aantal aandachtspunten bij het gebruik van deze meetinstrumenten als zelfrapportage bij de doelgroep van mensen met een verstandelijke beperking.

Ten eerste zorgt de brede algemene verwoording van items soms voor problemen (bv. ‘Ik raak vlug in paniek’). Vaak wordt teruggevallen op specifieke situaties door de proefpersoon maar verloopt het generaliseren over situaties heen moeilijk. In bepaalde situaties worden items herkend, in andere situaties niet. Het gemiddelde oordeel maken over situaties heen bleek een duidelijke uitdaging.

Ten tweede moet er opgelet worden met complexe woorden en termen. Ondanks dat er expliciet gescreend werd op moeilijke items, door o.a. de pilootstudie, bleek sommige terminologie toch onverstaanbaar (bv. woorden als ‘wrok’, ‘uitblinken’, ‘verbeelding’, ‘tegenslag’). Dit varieerde sterk van participant tot participant.

Ten derde zorgde het gebruik van de beoordelingsschaal (een vijfpunts-likertschaal) voor moeilijkheden. De participanten gingen eerder categoriek om met de toekenning van cijfers, vanuit een gebrek aan nuancering. Het begrijpen van de betekenis van een bepaalde quotatie bleek moeilijk. We zien extreme antwoordtendensen van enkel uiterste waarden (1 of 5), tot enkel gemiddelde waarden (2, 3 of 4).

Ten vierde moet er rekening gehouden worden met de taakspanning van de volwassenen met een verstandelijke beperking. De gemiddelde afname duurde 30-45 min, wat haalbaar bleek te zijn. De afname vergt echter wel concentratie en inspanning van de participant, dus langere afnames zijn niet aan te raden.

(27)

27

4.2 Proxy-rapportage door hulpverleners van karaktersterktes en

persoonlijkheid bij volwassenen met een licht verstandelijke

beperking

4.2.1 Onderzoeksvraag 1 – De betrouwbaarheid en de bruikbaarheid van de

VIA-YOUTH-96, de ASPecT-DD-26 en de HiPIC-144

Tabel 5 geeft de betrouwbaarheden en het aantal items weer van de deugden en de sterktes van de VIA-YOUTH-96, de factoren en de sterktes van ASPecT-DD-26 en de domeinen en facetten van de HiPIC-144.

Binnen de VIA-YOUTH-96 vertonen zowel de deugden als de karaktersterktes hoge betrouwbaarheden, variërend van .78 tot .95, wat getuigt van een betrouwbaar beeld. De laagste betrouwbaarheid zien we voor de sterkte Perspective (α= .77), de hoogste betrouwbaarheid wordt gevonden voor de sterkte Spirituality (α= .97).

De factoren van de ASPecT-DD-26 variëren van .68 tot .85. Op facetniveau blijken twee van de sterktes echter ronduit onbetrouwbaar, namelijk Courage (α= .12) en Self-efficacy (α=.34). Daarom kiezen we ervoor om in verdere analyses van de ASPeCT-DD te werken met de hogere ordefactoren, namelijk Positive relations (α= .85), Active coping (α= .76), Acceptance coping (α= .68), en Positive outlook (α= .84). We moeten hier rekening houden met het aantal items van de ASPeCT-DD-26 in vergelijking met de andere meetinstrumenten.

Bij de domeinen en de facetten van de HiPIC-144 zien we betrouwbaarheden die variëren van .65 tot .93 . De laagste betrouwbaarheid zien we voor het facet Angst (α=.65), binnen het domein Emotionele stabiliteit (α=.71), met de laagste betrouwbaarheid van alle vijf de domeinen. Deze internaliserende kenmerken zijn minder uitwendig zichtbaar en moeilijker te rapporteren in een proxy-rapportage.

(28)
(29)

29

4.2.2 Onderzoeksvraag 2 – Descriptieve statistiek en correlaties binnen en tussen

de VIA-YOUTH-96, de ASPecT-DD-26 en de HiPIC-144

In Tabel 6 worden de gemiddelden, de standaarddeviaties en de correlaties weergegeven tussen de deugden van de VIA-YOUTH-96, de factoren van de ASPecT-DD-26 en de domeinen van de HiPIC-144.

Gemiddelden en standaarddeviaties over de schalen heen

De gemiddelden, over de schalen heen, liggen eerder aan de lage kant (zie vijfpunts-likertschaal). De VIA toont de laagste gemiddelde scores, respectievelijk alle gemiddelden zijn kleiner dan drie, met de laagste score voor Justice (M=2.62, SD=.78).

De ASPeCT-DD scoort gemiddeld iets hoger dan de VIA, met de hoogste scores voor Positive relations (M=3.40, SD=.72) en Active coping ( M=3.20, SD=.65).

De HiPIC bevat de hoogste gemiddelde scores, wel in adaptieve zin, voor de domeinen Welwillendheid (M= 3.24, SD= .76), Consciëntieusheid (M=3.18, SD=.67), Extraversie (M=3.07, SD=.64) en Vindingrijkheid (M= 3.06, SD=.57).

De standaarddeviaties zijn hoog over alle schalen heen, met uitzondering van Emotionele stabiliteit (SD= .32) waarvan we weten dat de betrouwbaarheid zwakker is en het construct minder eenvoudig in te schatten is door proxies.

Correlaties binnen instrumenten VIA , ASPeCT-DD en HiPIC

De deugden van de VIA vertonen sterke significante onderlinge correlaties, met uitzondering van een smalle niet-significante correlatie tussen Temperance en Wisdom. De hoogste correlatie vinden we voor Justice en Temperance (r = .80; p < .01), De gemiddelde correlatie tussen de deugden is .65. De deugden zijn sterk gecorreleerd tegenover elkaar en vertonen overlap. De factoren van de ASPecT-DD vertonen onderling ook sterke significante correlaties met een gemiddelde correlatie van .57, wat iets lager ligt dan de gemiddelde correlatie van de VIA. De correlaties variëren van .35 tot .72, met de hoogste correlaties tussen Positive Outlook en Active coping (r = .72; p < .01), en Acceptance coping (r = .72; p < .01), .

De domeinen van de HiPIC vertonen een gemiddelde correlatie van .29, waaruit blijkt dat de vijf persoonlijkheidsdomeinen meer gedifferentieerd zijn dan de constructen van de VIA en de ASPeCT-DD. Toch zien we ook hier nog significante correlaties, met een opvallend sterk verband tussen Vindingrijkheid en Extraversie (r = .77; p < .01).

(30)

30

Correlaties over instrumenten heen: VIA versus ASPeCT-DD

De deugden van de VIA en de factoren van de ASPecT-DD vertonen onderling allemaal correlaties hoger dan r=|.50|, met uitzondering van Acceptance coping en Wisdom, en Positive relations en Temperance. De hoogste correlaties zien we tussen de deugd Humanity en de factoren Positive relations (r = .81; p < .01), en Positive outlook (r = .80; p < .01). We zien weinig differentiatie in het correlationeel patroon, met een gemiddelde correlatie van .61, wat wijst op een sterke samenhang tussen de VIA en de ASPeCT-DD.

Correlaties over instrumenten heen : VIA versus HiPIC

In de correlaties tussen de deugden van de VIA en de domeinen van de HiPIC, is er meer differentiatie in het correlationeel patroon, met een gemiddelde correlatie van .46 . De sterkste correlatie wordt gevonden tussen het domein Welwillendheid en de deugd Temperance (r = .86;

p < .01), en dit domein correleert sterk (groter dan .50) met alle deugden buiten Wisdom. Het

domein Consciëntieusheid correleert significant met alle deugden. Emotionele stabiliteit heeft lage niet-significante correlaties met de deugden, we zien enkel een significante negatieve correlatie met Wisdom (r = -.33; p < .05). De domeinen Extraversie en Vindingrijkheid correleren significant met alle deugden buiten Temperance.

Correlaties over instrumenten heen: ASPeCT-DD versus HiPIC

Als we de correlaties tussen factoren van de ASPecT-DD en de domeinen van de HiPIC bekijken, zien we dat Welwillendheid significant correleert met alle vier de factoren, Consciëntieusheid enkel significant correleert met Active coping (r = .63; p < .01), Emotionele stabiliteit negatief correleert met Positive relations (r = -.37; p < .05), en Extraversie en Vindingrijkheid significant correleren met alle factoren behalve Acceptance coping. De gemiddelde correlatie ligt op .40, wat wijst op minder hoge correlaties tussen de ASPeCT-DD en de HiPIC , dan tussen de VIA en de HiPIC.

(31)
(32)

32

4.2.3 Onderzoeksvraag 3 – Verband tussen de domeinen van probleemgedrag en

prosociaal gedrag en de constructen van karaktersterktes en

persoonlijkheid

Correlaties domeinen SDQ versus VIA, de ASPeCT-DD en HiPIC Tabel 7

Correlaties tussen de constructen van karaktersterktes (VIA , ASPeCT-DD) en persoonlijkheid (HiPIC) en de schalen Emotionele symptomen, Gedragsproblemen en Prosociaal gedrag (SDQ)

SDQ (N=39) Emotionele symptomen Gedragsproblemen Prosociaal gedrag 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 VIA ( N=36) Wisdom Courage Humanity Justice Temperance Transcendence ASPeCT-DD (N=39) Positive relations Active coping Acceptance coping Positive outlook HiPIC (N=42) Welwillendheid Consciëntieusheid Emotionele stabiliteit Extraversie Vindingrijkheid -.14 -.35* -.05 -.21 -.16 -.19 -.07 -.20 -.40* -.42** -.21 -.12 .23 -.17 -.14 .02 -.41** -.45** -.47** -.74** -.33* -.11 -.40* -.47** -.35* -.82** -.40* .07 .09 .04 .50** .68** .75** .63** .50** .62** .73** .56** .43** .64** .50** .30 .12 .49** .35*

Note: correlaties >.50 zijn in het vet afgedrukt *Correlatie is significant op het .05 level **Correlatie is significant op het .01 level

De schaal van Emotionele symptomen correleert negatief met zowel de constructen van karaktersterktes van de VIA en de ASPeCT-DD, als de persoonlijkheidsdomeinen van de HiPIC. De sterkste negatieve significante correlaties vinden we met de deugd Courage (r = -.35; p < .05), en de factoren Acceptance coping (r = -.40; p < .05) en Positive outlook (r=-.42; p <.01).

Voor de schaal Gedragsproblemen zijn er opnieuw een aantal negatieve correlaties met de constructen. De sterkste significante correlaties vinden we voor de deugd Temperance (r = -.74;

p < .01) en het persoonlijkheidsdomein Welwillendheid (r = -.82; p < .01). We zien hier hogere

(33)

33 Prosociaal gedrag correleert het sterkst met de deugden van de VIA, met een gemiddelde correlatie van .61. De opvallendste correlatie is voor de deugd Humanity (r = .75; p < .01). Ook met de factoren van de ASPeCT-DD zien we significante correlaties, met als gemiddelde .59. Daar is het vooral de factor Positive relations (r = .73; p < .01) die hoog correleert. De correlaties tussen Prosociaal gedrag en de deugden van de VIA zijn gemiddeld iets sterker dan die met de factoren van de ASPeCT-DD. De domeinen van de HiPIC correleren minder sterk met prosociaal gedrag, maar ook daar zijn er sterke significante verbanden met Welwillendheid (r = .50; p < .01) en Extraversie (r = .49; p < .01), .

Hierarchische regressie SDQ versus VIA, ASPeCT-DD en HiPIC

In Tabel 7 zien we een eerste exploratie van de hierarchische regressie-analyse van de constructen van karakter en persoonlijkheid, en hoe zij verband houden met de schalen Emotionele symptomen, Gedragsproblemen en Prosociaal gedrag.

We zien dat de VIA een sterke voorspeller is voor de variantie in Gedragsproblemen (65%) en Prosociaal gedrag (62%), en gemiddeld het meeste bijdraagt aan de schalen van probleemgedrag en prosociaal gedrag tegenover de andere twee testen. Noch de ASPeCT-DD, noch de HiPIC dragen significant bij aan de VIA voor de schalen.

De ASPeCT-DD voorspelt significant de variantie in Emotionele symptomen (34%), Gedragsproblemen (37%) en Prosociaalgedrag (58%). De andere twee testen dragen significant bij op vlak van Gedragsproblemen waardoor ze samen met de VIA 75% van de variantie verklaren, en met de HiPIC opnieuw 75% voorspelt.

De HiPIC voorspelt 70% van de variantie in Gedragsproblemen, en 49% van de variantie in Prosociaal gedrag. De VIA draagt niet significant bij aan de HiPIC. De ASPeCT-DD draagt wel significant bij aan de HiPIC op vlak van Emotionele symptomen (samen 47%) en Prosociaal gedrag (samen 65%).

(34)
(35)

35

5 DISCUSSIE

Deze masterproef exploreerde de bruikbaarheid van een assessment van ‘karaktersterktes’ naast een meer klassieke persoonlijkheidsmaat bij Vlaamse volwassenen met een verstandelijke beperking. We bekeken hierbij zowel zelfrapportage als proxy-rapportage door hulpverleners die de persoon goed kennen.

5.1 Bespreking resultaten

LUIK 1: Zelfrapportage

Uit de zelfrapportage bleek dat de participanten het aangenaam vonden om deze vragenlijsten in te vullen. Onderzoek toonde aan dat wanneer mensen over sterktes praten ze positiever, energieker en geëngageerder zijn, hun lichaamstaal open en ontvankelijk is en ze enthousiast zijn in de conversatie (Linley, 2008). Ondanks de positieve sfeer van de afname, was het toch niet vanzelfsprekend om deze meetinstrumenten af te nemen bij volwassenen met een verstandelijke beperking. Ondanks dat werd aangegeven (vanuit de inclusiegedachte) dat meetinstrumenten voor karaktersterktes vlot kunnen afgenomen worden bij deze doelgroep mits kleine aanpassingen (Shogren et al., 2015), bleken er toch uitdagingen te liggen op vlak van generalisatie, terminologie, beoordeling, en taakspanning. Ook bij de HiPIC die persoonlijkheidsdomeinen meet, werden deze moeilijkheden zichtbaar.

LUIK 2: Proxy-rapportage

Onderzoeksvraag 1: Hoe betrouwbaar en bruikbaar zijn de VIA-YOUTH-96, de ASPecT-DD-26 en de HiPIC-144 om karaktersterktes en persoonlijkheid te meten bij volwassenen met een licht verstandelijke beperking in Vlaanderen?

Uit de proxy-rapportage bleek, na analyse van de betrouwbaarheden, dat de VIA hoge betrouwbaarheden vertoonde en dus betrouwbaar was voor proxy-rapportage. De ASPeCT-DD had betrouwbare alpha’s voor de factoren, maar enkele onbetrouwbare alpha’s voor de sterktes Courage en Self-efficacy. Het werken met de hogere ordedomeinen was hier aangewezen. De HiPIC was conceptueel reeds ruim onderzocht (De Pauw, 2017) en de goede betrouwbaarheden werden ook binnen dit onderzoek bevestigd. Emotionele stabiliteit en Angst bleken echter moeilijker te beoordelen door de proxies.

De gemiddelde scores op de testen omtrent karaktersterktes waren aan de lage kant, wat te maken kan hebben met de beperktere cognitieve vaardigheden bij domeinen zoals Wisdom.

(36)

36 Onderzoek toonde al aan dat jongeren met een verstandelijke beperking lager scoren op adaptief gedrag. (Wehmeyer, z.j.). De laagste score werd gemeten bij de deugd Justice (VIA), de hoogste score bij de factor Positive Relations (ASPeCT-DD). De scores van de persoonlijkheidsdomeinen waren gemiddeld hoger dan deze van de karaktersterktes.

Onderzoeksvraag 2: Wat zijn de correlaties binnen en tussen de constructen van karaktersterktes en persoonlijkheid bij personen met een licht verstandelijke beperking?

We zagen dat de deugden van de VIA hoog correleerden met elkaar waardoor er twijfel ontstaat over de conceptuele samenhang van dit instrument met bv. een sterke correlatie tussen Temperance en Wisdom. Dit was minder het geval tussen de factoren van de ASPeCT-DD die opgesteld zijn op basis van factoranalyse (Woodard, 2009). Verschillende onderzoeken wezen reeds uit dat de 24 karaktersterkes van de VIA hoog correleren met elkaar (Brdar & Kashdan, 2010; Haslam, Bain, & Neal, 2004; Littman-Ovadia & Lavy, 2012; Macdonald, Bore, & Munro, 2008; Peterson, Park, Pole, D’Andrea, & Seligman, 2008; Ruch et al., 2010; Shryack, Steger, Krueger, & Kallie, 2010; Singh & Choubisa, 2010), wat ook bij de deugden van de VIA en de sterktes van de ASPeCT-DD het geval bleek te zijn. In het correlationeel patroon tussen de twee testen zagen we weinig differentiatie, waaruit blijkt dat deze schalen sterk samenhangen. De persoonlijkheidsdomeinen van de HiPIC vertoonden onderling een gedifferentieerder patroon met toch ook enkele significante correlaties en een opvallend verband tussen Vindingrijkheid en Extraversie.

Eerder onderzoek tussen de VIA-classificatie en het vijffactorenmodel wees reeds op een significante, maar niet volledige, overlap tussen persoonlijkheid en karaktersterktes (Mc Grath et al., 2017). Ook in deze data zagen we significante correlaties tussen sterkteschalen en de factoren van persoonlijkheid, en dit vooral voor Welwillendheid, Consciëntieusheid, Extraversie en Vindingrijkheid. De VIA en de HiPIC bleken sterker te correleren dan de ASPeCT-DD en de HiPIC, hoewel ook daar sterke correlaties te vinden waren. De resultaten bevestigen dat karaktersterktes sterk gerelateerd zijn aan persoonlijkheidsfacetten en er mogelijks overlap bestaat.

Onderzoeksvraag 3: In welke mate houden karaktersterktes en persoonlijkheid verband met domeinen van probleemgedrag en prosociaal gedrag?

We zagen zeer sterke significante correlaties tussen de constructen van karaktersterktes en Prosociaal gedrag (gemeten door de SDQ), voor zowel de deugden van de VIA als de factoren van de ASPeCT-DD. Het VIA institute of Character (2019b) stelde reeds dat sterktes een buffer zijn

(37)

37 tegen problemen en helpen problemen en struikelblokken te overwinnen. Het zou ook meespelen in het effectief en positief copen met life-challenges (Woodard, 2009). Zoals verwacht zagen we negatieve correlaties tussen deze constructen van karaktersterktes en de schalen Emotionele symptomen en Gedragsproblemen. Voor het persoonlijkheidsdomein Welwillendheid werden sterke correlaties gevonden met Gedragsproblemen en Prosociaal gedrag.

Via hiërarchische regressie-analyse zagen we dat de VIA, ASPeCT-DD en HiPIC voor een groot deel de variantie in Emotionele problemen, Gedragsproblemen en Prosociaal gedrag verklaren. De VIA bleek gemiddeld de variantie in de schalen het beste te verklaren. De hoge scores wijzen hier waarschijnlijk op overlap tussen items en inflatie van de beoordelaar.

5.2 Implicaties en aanbevelingen voor de praktijk en verder

onderzoek

Er moet meer psychometrisch onderzoek gebeuren naar wat de beste manier is om constructen van karaktersterktes en persoonlijkheid te meten in zelfrapportage bij volwassenen met een licht verstandelijke beperking. Onderzoek bij mensen met een verstandelijke beperking wees op de link tussen karaktersterktes en levensvoldoening (Seligman, 2002 ; Shogren et al. 2006), succes (Maddux, 2005), het voorkomen van depressie en stress (Lefcourt, 2005), en levenskwaliteit (Baron-Cohen & Wheelwright, 2004). Karaktersterktes hebben dus een belangrijke impact op de levenskwaliteit van personen met een verstandelijke beperking en maken sommige gedragsgerichte ingrepen overbodig (Woordard, 2009). Ook de hulpverlening moet dus nadenken over hoe karaktersterktes beter ontwikkeld, geïdentificeerd en gekoesterd kunnen worden, in een ondersteunende omgeving (Wehmeyer, z.j.). Door de zeer kleine steekproef binnen de zelfrapportage werd er op de data geen psychometrisch onderzoek gedaan, hoewel dit een sterke aanbeveling is naar toekomstig onderzoek.

Het blijkt niet onmogelijk om deze meetinstrumenten voor de algemene populatie ook bij deze doelgroep te gebruiken, maar het vraagt toch aanpassingen. Ondanks de aanpassingen die reeds genomen werden op basis van een document met aanbevelingen (Shogren et al., 2015), bleek een afname toch niet het gewenste resultaat te hebben. Vooral rond de beoordelingsschalen die gebruikt worden en de extreme antwoordtendensen moet diepgaand onderzoek gebeuren. Eventueel kunnen de instrumenten pragmatischer ingezet worden als eerder een manier om de conversatie rond sterktes aan te gaan. Het praten over sterktes heeft namelijk een positieve impact op relaties met anderen (VIA, 2019b). De testen bieden zeker een houvast en inzicht in de verschillende karaktersterktes. Naast vragenlijsten kan er ook onderzoek gebeuren naar alternatieve manieren om karaktersterktes te meten zoals een gesprek, een interview,..

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De hoeveelheid organische stof in de vergister is ook te verhogen door organische co-producten aan de mest toe te voegen en dit mengsel te laten vergisten.. Deze zogenaamde

Een ,,dictator'' in de ogen van zijn zoon; in zijn eigen ogen is hij een ,,eenvoudig man'' die zijn kinderen heeft gegeven wat hij zelf nooit heeft gehad.. Max vindt hem vulgair

impulsiviteitscores werden gevonden bij mensen die wel alcohol hebben geconsumeerd in de afgelopen maand en twee dagen en die zeker van plan zijn om in de komende maand en het

Voor een aantal Nederlandse websites is het verband tussen de Alexa Ranking en het aantal unieke bezoekers per dag weergegeven in onderstaande figuur.. In de figuur is op beide

De aanbevelingen in deze richtlijn gelden voor alle professionals die betrokken zijn bij het in kaart brengen van verklaringen voor probleemgedrag in de

Deze pakte de kassabon, en begon zijn uitleg: “Kijk, u heeft wel degelijk 70% korting gekregen.. Hier, dit is het

young in Mafikeng. The study will be conducted at Montshioa Stadt Health Centre and Mafikeng Provincial Hospital. The objectives of the study are to describe and explore

This is also supported by Miji (2002), who found that South African students entered university education because it offered opportunities to develop and enabled them to get a good