• No results found

De bodemgesteldheid van het gebied Rijnwaarden; resultaten van een bodemgeografisch onderzoek

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De bodemgesteldheid van het gebied Rijnwaarden; resultaten van een bodemgeografisch onderzoek"

Copied!
52
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)De bodemgesteldheid van het gebied Rijnwaarden.

(2) In opdracht van het Waterschap ‘Rijn en IJssel’.

(3) De bodemgesteldheid van het gebied Rijnwaarden Resultaten van een bodemgeografisch onderzoek. H. Kleijer. Alterra-rapport 054 Alterra, Research Instituut voor de Groene Ruimte, Wageningen, 2000.

(4) REFERAAT Kleijer, H., 2000. De bodemgesteldheid van het gebied Rijnwaarden; resultaten van een bodemgeografisch onderzoek. Wageningen, Alterra, Research Instituut voor de Groene Ruimte. Alterra-rapport 054. 52 blz. 4 fig.; 2 tab.; 11 ref.; 1 aanh.; 2 kaarten; 1 bijlage. De bodem in het gebied Rijnwaarden bestaat hoofdzakelijk uit kleigronden; verder komen zandgronden voor. De kleigronden bestaan uit eerdgronden en vaaggronden. Ze komen in het hele gebied voor. De zandgronden komen op de stroomruggen voor. De resultaten van het onderzoek staan op een bodemkaart. Trefwoorden: rivierkleigrond, regionale bodemkunde. ISSN 1566-7197. Dit rapport kunt u bestellen door NLG 88,25 over te maken op banknummer 36 70 54 612 ten name van Alterra, Wageningen, onder vermelding van Alterra-rapport 054. Dit bedrag is inclusief BTW en verzendkosten.. © 2000 Alterra, Research Instituut voor de Groene Ruimte, Postbus 47, NL-6700 AA Wageningen. Tel.: (0317) 474700; fax: (0317) 419000; e-mail: postkamer@alterra.wag-ur.nl Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Alterra. Alterra aanvaardt geen aansprakelijkheid voor eventuele schade voortvloeiend uit het gebruik van de resultaten van dit onderzoek of de toepassing van de adviezen. Alterra is de fusie tussen het Instituut voor Bos- en Natuuronderzoek (IBN) en het Staring Centrum, Instituut voor Onderzoek van het Landelijk Gebied (SC). De fusie is ingegaan op 1 januari 2000. Projectnummer 010-86057. [Alterra-rapport 054/HM/05-2000].

(5) Inhoud Woord vooraf. 7. Samenvatting. 9. 1. Inleiding 1.1 Doel en opzet van het bodemgeografisch onderzoek 1.2 Overzicht van rapport en kaarten. 13 13 13. 2. Fysiografie 2.1 Ligging en oppervlakte 2.2 Geogenese. 15 15 15. 2.3 Bodemvorming 2.4 Bodem en landschap. 21 21. Bodemgeografisch onderzoek en digitale verwerking van bodemkundige gegevens 3.1 Bodemgeografisch onderzoek 3.2 Toetsing aan meetresultaten. 27 27 27. 3.3 Indeling van de gronden 3.4 Opzet van de legenda 3.5 Digitale verwerking van bodemkundige gegevens. 30 31 31. Bodemgesteldheid; beschrijving van de bodemkaart 4.1 Zandgronden. 33 33. 2.2.1 De landijsbedekking in het Saalien 2.2.2 Eemien en Weichselien 2.2.3 Holoceen 2.4.1 Topografie 2.4.2 Bedijking 2.4.3 Winning van grondstoffen. 3. 3.2.1 Bemonstering en laboratoriumanalyse. 4. 4.1.1 Eerdgronden. 4.1.1.1 Zwarte enkeerdgronden. 4.1.2 Vaaggronden. 4.1.2.1 Beekvaaggronden 4.1.2.2 Vlakvaaggronden 4.1.2.3 Vorstvaaggronden 4.2 Kalkhoudende zandgronden. 4.2.1 Eerdgronden. 17 17 18 21 21 24. 30. 33 34. 34 34 34 35 35. 35. 4.2.1.1 Zwarte beekeerdgronden 4.2.1.2 Gooreerdgronden. 35 36. 4.2.2.1 Beekvaaggronden 4.2.2.2 Vlakvaaggronden 4.2.2.3 Vorstvaaggronden. 36 37 37. 4.2.2 Vaaggronden. 36.

(6) 4.3 Rivierkleigronden. 4.3.1 Eerdgronden 4.3.1.1 4.3.1.2 4.3.1.3 4.3.1.4. 37. 37. Leekeerdgronden Woudeerdgronden Hofeerdgronden Tuineerdgronden. 38 38 39 39. 4.3.2.1 Nesvaaggronden 4.3.2.2 Poldervaaggronden 4.3.2.3 Ooivaaggronden 4.4 Oude rivierkleigronden. 40 40 41 41. 4.4.1.1 Poldervaaggronden 4.5 Toevoegingen 4.6 Overige onderscheidingen 4.7 Conclusies. 42 43 45 45. 4.3.2 Vaaggronden. 4.4.1 Vaaggronden. Literatuur. 39. 42. 47. Aanhangsels 1 Gegevens per kaarteenheid van de gronden op de bodemkaart van het gebied Rijnwaarden 49 Kaarten 1 Bodemkaart van het gebied Rijnwaarden, schaal 1 : 10 000 2 Boorpuntenkaart van het gebied Rijnwaarden, schaal 1 : 10 000 Bijlage Brouwer, F., J.A.M. ten Cate en A. Scholten, 1966. Bodemgeografisch onderzoek in landinrichtingsgebieden; bodemvorming, methoden en begrippen. Wageningen, DLO-Staring Centrum. Rapport 157 Tweede, gewijzigde druk, bewerkt door J.A.M. ten Cate, H. Kleijer en J. Stolp..

(7) Woord vooraf. In opdracht van het Waterschap ‘Rijn en IJssel’ te Doetinchem heeft Alterra de bodemgesteldheid van het gebied Rijnwaarden in kaart gebracht. Het bodemgeografisch onderzoek hiervoor is uitgevoerd van oktober 1999 tot en met januari 2000. Aan het project werkten mee: − bodemgeografisch onderzoek: A.H. Heidema, A.I.M. Lansink, W.H. Leenders, A. Scholten, C. Smeets, T.C. van Steenbergen en G.L. Thijssen; − geautomatiseerde gegevensverwerking: F. Brouwer; − projectleiding, gegevens- en kaartverwerking en rapportage: H. Kleijer. Alterra is, bij de uitvoering van dit onderzoek, dank verschuldigd voor de ontvangen medewerking aan de grondeigenaren en grondbeheerders, die onze medewerkers toestemming verleenden om hun grond te betreden en er veldbodemkundig onderzoek te verrichten.. Alterra-rapport 054. 7.

(8) 8. Alterra-rapport 054.

(9) Samenvatting. In opdracht van het Waterschap ‘Rijn en IJssel’ te Doetinchem heeft Alterra de bodem in kaart gebracht van het gebied Rijnwaarden. Het bodemgeografisch onderzoek hiervoor is uitgevoerd van oktober 1999 tot en met januari 2000. De resultaten zijn vastgelegd in dit rapport met twee kaarten en in een digitaal bestand, bestaande uit twee Arc Info-exportfiles en zes Oracle/ASCII-files. De resultaten van het bodemgeografisch onderzoek zullen gebruikt worden bij de integrale herbeoordeling van de waterhuishouding door het Waterschap ‘Rijn en IJssel’. Het gebied Rijnwaarden ligt in de provincie Gelderland binnen het grondgebied van de gemeente Rijnwaarden en Zevenaar. De oppervlakte bedraagt 3590 ha. De afzettingen die in dit gebied aan of nabij het oppervlak voorkomen, stammen uit het Pleistoceen en Holoceen. Vanaf het Eemien is door de grote rivieren (Rijn en Maas) een dik pakket grove rivierzanden afgezet, die aangeduid worden als de Formatie van Kreftenheye. Aan het eind van het Laat-Weichselien is de oude rivierklei afgezet over de afzettingen van de Formatie van Kreftenheye, in de legenda aangeduid als oude rivierkleigronden. In het Holoceen is de jonge rivierklei, het kalkhoudende zand en het kalkloze zand afgezet. Nadat het materiaal is afgezet, hebben zich in de bodem verschillende bodemvormende processen afgespeeld, die uiteindelijk resulteerden in bodems zoals ze er nu uitzien. Enkele belangrijke bodemvormende processen in dit gebied zijn humusvorming (vorming van een Ahorizont), ontkalking en slicaatverwering, rijping, gleyverschijnselen (het ontstaan van hydromorfe kenmerken), homogenisatie en anthropogene bodemvorming. De belangrijkste bodemgebruiksvormen zijn grasland en bouwland. De resultaten van het onderzoek naar de bodemgesteldheid zijn weergegeven op de bodemkaart (kaart 1). Deze kaart bevat informatie over de profielopbouw tot 1,80 m - mv. Op de boorpuntenkaart (kaart 2) staan nummer en plaats van de beschreven boringen vermeld. Alle kaarten zijn op schaal 1 : 10 000 vervaardigd. De bodemkaart, de boorpuntenkaart, de boorgegevens en de gegevens per kaarteenheid zijn tevens opgeslagen in een digitaal bestand. De gronden zijn ingedeeld in zandgronden, kalkhoudende zandgronden, rivierkleigronden en oude rivierkleigronden. Deze gronden zijn verder onderverdeeld in 90 legenda-eenheden. Zandgronden (5,7 ha = 0,1%) bestaan tussen 0-80 cm - mv. voor meer dan de helft uit zand (mineraal materiaal met minder 8% lutum). Op grond van verschillen in de aard en dikte van de bovengrond zijn eerdgronden en vaaggronden onderscheiden. De eerdgronden zijn naar aard en dikte van de minerale eerdlaag onderverdeeld in één zwarte enkeerdgrond (1,3 ha = 0,0%). De vaaggronden zijn naar het al of niet. Alterra-rapport 054. 9.

(10) voorkomen en de begindiepte van hydromorfe kenmerken (roest- en reductieverschijnselen) onderverdeeld in twee beekvaaggronden (2,1 ha = 0,0%), één vlakvaaggrond (0,6 ha = 0,0%) en twee vorstvaaggronden (1,7 ha = 0,0%) Kalkhoudende zandgronden (71,7 ha = 2,0%) bestaan tussen 0-80 cm- mv. voor meer dan de helft uit zand met binnen 50 cm - mv. vrije koolzure kalk. Er zijn eerdgronden en vaaggronden onderscheiden op basis van de verschillen in aard en dikte van de bovengrond. Naar het al of niet voorkomen van hydromorfe kenmerken zijn drie zwarte beekeerdgronden (14,0 ha = 0,4%) en één gooreerdgrond (2,0 ha = 0.0%) onderscheiden. De vaaggronden zijn ook naar het al of niet voorkomen van hydromorfe kenmerken onderverdeeld in vier beekvaaggronden (18,4 ha = 0,5%), twee vlakvaaggronden (20,5 ha = 0,6%) en vijf vorstvaaggronden (18,8 ha = 0,5%). Rivierkleigronden (2644,6 ha = 73,7%) bestaan tussen 0-80 cm - mv. voor meer dan de helft uit zavel of klei (mineraal materiaal met meer dan 8 % lutum). Er zijn eerdgronden en vaaggronden onderscheiden op basis van het al of niet voorkomen van een minerale eerdlaag. Naar de aard en dikte van de minerale eerdlaag en de begindiepte van de hydromorfe kenmerken zijn de eerdgronden onderverdeeld in negen leekeerdgronden (24,9 ha = 0,7%), zes woudeerdgronden (10,4 ha = 0,3%), drie hofeerdgronden (8,1 ha = 0,2%) en twee tuineerdgronden (1,0 ha =0,0%). De vaaggronden zijn naar de aard van de ondergrond en de begindiepte van de hydromorfe kenmerken onderverdeeld in één nesvaaggrond (17,5 ha = 0,5%), drie en twintig poldervaaggronden (1243,4 ha = 34,6%) en twaalf ooivaaggronden (1339,3 ha = 37,3%). Oude rivierkleigronden (29,6 ha = 0,8%) bestaan ook tussen 0-80 cm - mv. voor meer dan de helft uit zavel of klei (mineraal materiaal met meer dan 8 % lutum). Naar de aard van de bovengrond en de begindiepte van de hydromorfe kenmerken zijn de oude rivierkleigronden onderverdeeld in dertien poldervaaggronden (29,6 ha = 0,8%). Er zijn 11 toevoegingen onderscheiden, waarvan drie soorten vergravingen. Een toevoeging wordt gebruikt om een bepaald profielkenmerk aan te geven dat over de hele of een deel van de oppervlakte van één of meer legenda-eenheden voorkomt. De toevoegingen zijn met een raster of een signatuur op de bodemkaart weergegeven. De volgende toevoegingen komen in het gebied voor: g/...: grind, beginnend ondieper dan 40 cm - mv.; k/...: zavel- of kleidek, beginnend ondieper dan 40 cm - mv. en 15-40 cm dik; z/...: zanddek, beginnend ondieper dan 40 cm mv. en 15-40 cm dik; .../g: matig en/of zeer grof zand en/of grind beginnend tussen 40-120 cm - mv. en tenminste 40 cm dik; .../G: matig en/of zeer grof zand en/of grind beginnend dieper dan 120 cm - mv. en tenminste 40 cm dik; .../v: moerig materiaal, beginnend dieper dan 80 cm - mv. en doorgaand tot dieper dan 120 cm mv.; .../z: holoceen zand beginnend tussen 40-120 cm - mv. en tenminste 40 cm dik; .../Z: holoceen zand beginnend dieper dan 120 cm - mv. en tenminste 40 cm dik; .../F: vergraven; .../G: afgegraven; .../H: opgehoogd.. 10. Alterra-rapport 054.

(11) Overige onderscheidingen (561,3 ha = 15,6%) bestaan uit: sterk afgegraven (groeve); sterk opgehoogd; bebouwing, wegen en sporttereinen; opgehoogde woonplaatsen (pollen); water en moeras en percelen van eigenaren die geen toestemming verleenden om hun grond te betreden.. Alterra-rapport 054. 11.

(12) 12. Alterra-rapport 054.

(13) 1. Inleiding. 1.1. Doel en opzet van het bodemgeografisch onderzoek. Bij de integrale herbeoordeling van de waterhuishouding door het Waterschap ‘Rijn en IJssel’ wordt aandacht gegeven aan de definitie van instrumenten voor het regionale waterbeheer en aan de bijbehorende gegevensbehoefte. Voor het tactische en operationele waterbeheer is behoefte aan bodemkundige gegevens. Het doel van het bodemgeografisch onderzoek in het gebied Rijnwaarden was de bodemgesteld-heid in kaart te brengen op schaal 1 : 10 000. Onder bodemgesteldheid verstaan we: − de opbouw van de bodem tot 1,80 m - mv.; − de aard, samenstelling en eigenschappen van de bodemhorizonten. Verschillen en overeenkomsten in de bodemgesteldheid gaan vaak samen met `zichtbare' verschillen en overeenkomsten in het landschap, omdat beide onder invloed van dezelfde omstandigheden zijn ontstaan. Daardoor is het mogelijk de verbreiding van de verschillen en overeenkomsten in vlakken op een kaart vast te leggen. Bij het onderzoek hebben we gebruik gemaakt van reeds eerder verzamelde bodemkundige en geologische gegevens: − Bodemkaart van Nederland, schaal 1 : 50 000, kaartblad 40 West en Oost, Arnhem (Kloosterhuis, 1975). Bij het veldbodemkundig onderzoek hebben we gegevens verzameld over de bodemgesteldheid door aan bodemprofielmonsters de profielopbouw van de gronden vast te stellen tot een diepte van 0,50 m beneden de GLG, maar tot maximaal 1,80 m mv. Van elke horizont is de dikte, de aard van het materiaal, het organischestofgehalte en de textuur te meten of te schatten. De puntsgewijs verzamelde resultaten, de waargenomen veld- en landschapskenmerken, en de topografie, stelden ons in staat in het veld de verbreiding van de gronden in kaart te brengen. Methode, resultaten en conclusies van ons onderzoek zijn beschreven of weergegeven in het rapport en op 2 kaarten. Rapport en kaarten vormen een geheel en vullen elkaar aan. Het is daarom van belang rapport en kaarten gezamenlijk te raadplegen.. 1.2. Overzicht van rapport en kaarten. Het rapport heeft de volgende opzet. In hoofdstuk 2 geven we in het kort informatie over de ligging van het gebied Rijnwaarden (2.1). Vervolgens wordt in dit hoofdstuk. Alterra-rapport 054. 13.

(14) in het kort ingegaan op een aantal aspecten die nauw samenhangen met de bodemgesteldheid: de geogenese (2.2), bodemvorming (2.3) en bodem en landschap (2.4). In hoofdstuk 3 beschrijven we de methode van het bodemgeografisch onderzoek (3.1), toetsing aan meetresultaten (3.2), de indeling van de gronden (3.3), de opzet van de legenda (3.4) en de digitale verwerking van bodemkundige gegevens (3.5). In hoofdstuk 4 lichten we de resultaten van het onderzoek toe in een beschrijving van de bodemgesteldheid. We vatten de resultaten van het onderzoek samen in de vorm van tabellen met gegevens per kaarteenheid van de belangrijkste kaarteenheden. In de aanhangsels staan gegevens, waarmee we het rapport niet wilden belasten. In het aanhangsel staan de tabellen met gegevens per kaarteenheid weergegven. Bij het rapport behoren 2 kaarten, schaal 1 : 10 000: 1. bodemkaart, waarop de bodemgesteldheid tot 1,80 m - mv. is weergegeven; 2. boorpuntenkaart met de ligging en nummers van de beschreven bodemprofielmonsters. In de bijlage (Brouwer, Ten Cate en Scholten, 1996) wordt uitvoerig ingegaan op het bodemgeografisch onderzoek in landinrichtingsgebieden met name op bodemvorming, methoden en begrippen. In het rapport wordt regelmatig naar deze bijlage verwezen. Voor de zuiverheid van de kaartvlakken, kaartschaal en boringdichtheid verwijzen we naar Brouwer, Ten Cate en Scholten, 1996.. 14. Alterra-rapport 054.

(15) 2. Fysiografie. 2.1. Ligging en oppervlakte. Het gebied Rijnwaarden (fig. 1) ligt in de provincie Gelderland, binnen het grondgebied van de gemeenten Rijnwaarden en Zevenaar Vanaf de Duitse grens bij Spijk loopt de grens van het gebied langs de Spijkse Dijk van de Boven Rijn, de Gravenwaardse Dam, de Pannerdense Dijk, de Rijndijk, de Galgenwaardse Dijk van het Pannerdensch Kanaal, de Leuvense Dijk, de Ooyse Dijk en vanaf Babberich via de Duitse grens weer naar Spijk. Het onderzochte gebied ligt binnen het stroomgebied van het Waterschap ‘Rijn en IJssel’. De oppervlakte van het onderzoeksgebied bedraagt ca. 3590 ha. De topografie van het gebied Rijnwaarden staat afgebeeld op blad 40D en 40G van de Topografische kaart van Nederland, schaal 1 : 25 000.. 2.2. Geogenese. De geologische opbouw van het gebied Rijnwaarden wordt besproken voor zover deze van belang is voor een goed begrip van de bodem en het bodempatroon. Vooral de aan of nabij het oppervlak gelegen afzettingen zijn in dit verband belangrijk. Zij vormen het zogenaamde moedermateriaal waarin door bodemvorming (pedogenese) allerlei veranderingen kunnen zijn opgetreden. Tabel 1 geeft een overzicht van de belangrijkste afzettingen. De afzettingen die aan of nabij het oppervlak voorkomen, stammen uit het Kwartair (Pleistoceen en Holoceen). In de volgende paragrafen worden deze afzettingen en de geogenese van het gebied beschreven. Bij de beschrijving van de afzettingen en de geogenese is gebruik gemaakt van: − Toelichting bij de geologische overzichtskaarten van Nederland (Zagwijn en Van Staalduinen, 1975); − Bodemkaart van Nederland, schaal 1 : 50 000, kaartblad 40 West en Oost, Arnhem (Kloosterhuis, 1975); − Geomorfologische kaart van Nederland, schaal 1 : 50 000, kaartblad 40 Aalten (De Lange en Ten Cate, 1980);. Alterra-rapport 054. 15.

(16) Titel: Gemaakt door: ARC/INFO Version 6.0 Voorbeeld: Deze EPS-figuur is niet opgeslagen met een ingesloten voorbeeld. Commentaar: Dit EPS-bestand kan worden afgedrukt op een PostScript-printer, maar niet op een ander type printer.. 16. Alterra-rapport 054.

(17) 2.2.1. De landijsbedekking in het Saalien. In het Saalien (tabel 1) bereikte het landijs vanuit Scandinavie ons land. Tijdens de grootste uitbreiding bedekte het ijs het noorden van Nederland tot de lijn NijmegenWageningen-Hilversum-Haarlem. In het Midden-Saalien ontstonden stuwwallen en werd glaciaal materiaal afgezet. De stuwwal van Montferland ten noordoosten van het gebied is toen ontstaan.. 2.2.2 Eemien en Weichselien Het Eemien is de relatief warme periode (interglaciaal) tussen de ijstijden van het Saalien en Weichselien (tabel 1). Tabel 1 Stratigrafie van de beschreven afzettingen Chronostratigrafie. I. 6 000. R + M. Boreaal Praeboreaal. A. 55 000. K. 11 000. W. 125 000 200 000. L a a t. 10 000. Late Dryas Stadiaal Aller ∅d Interstadiaal Vroege Dryas Stadiaal B∅lling Interstadiaal Midden. Formatie van Kreftenheye. aat. R. 9 800. 80 000. Betuwe Formatie. Atlanticum. W E I C H S E L I E N. 9 000. T. 8 000. Subboreaal. A. 7 000. H O L O C E E N. R. 3 000. Lithostratigrafie. Subatlanticum. 900. P L E I S T O C E E N. Jaren v. chr. ca.. R + M. Vroeg. Eemien Saalien. warme tijd (interglaciaal). korte relatief koude tijd (stadiaal). koude tijd (glaciaal). korte relatief warme tijd (interstadiaal). R = Rijn M = Maas. In deze periode steeg de zee zover dat deze op veel plaatsen de lage glaciale tongbekkens binnendrong. In de gebieden van de grote rivieren (Rijn en Maas) werd toen een dik pakket grove rivierzanden afgezet, die aangeduid worden als de Formatie van Kreftenheye. Bij het smelten van sneeuw en ijs moest in het voorjaar in korte tijd veel water worden afgevoerd, waarbij ook veel sediment werd verplaatst. De rivierbeddingen werden hiermee snel opgevuld, zodat het water een nieuwe weg. Alterra-rapport 054. 17.

(18) moest zoeken. In de brede dalen ontstond een zogenaamd verwilderd of vlechtend riviersysteem met een patroon van talrijke, zich vertakkende en weer samenkomende geulen, waarin kalkrijk, bont, grindhoudend, grof zand werd afgezet dat tot de Formatie van Kreftenheye behoort. Restanten van deze afzettingen zijn in dit gebied in de ondergrond aangetroffen. Tijdens deze afzetting staken de stuwwallen en het Oostnederlands-plateau boven de riviervlakte uit. De zanden van de Formatie van Kreftenheye werden aan het eind van het LaatWeichselien afgedekt door zwaardere sedimenten, de zgn. rivierleem, in de legenda aangeduid als oude rivierkleigronden.. 2.2.3 Holoceen Een hernieuwde verbetering van het klimaat zette circa 10 000 jaar geleden in, het begin van de huidige geologische periode, het Holoceen. Geleidelijk raakte het vegetatiedek gesloten en kwam er een einde aan de verstuivingen, die zo kenmerkend waren voor de laatste ijstijd. Er ontstond een parklandschap, aanvankelijk gedomineerd door berken en dennen, waardoor de landschapsvormen grotendeels gevormd werden. In de loop van het Boreaal, Atlanticum en Subboreaal (tabel 1) komen er steeds meer boomsoorten bij. De holocene afzettingen in het gebied bestaan uit rivierkleiafzettingen. Rivierkleiafzettingen Door de ingetreden klimaatsverbetering, die de overgang van het Pleistoceen naar het Holoceen kenmerkt, werd de afvoer van de rivieren regelmatiger, waardoor het vlechtende karakter ervan verdween. De vele geulen verenigden zich tot ϑϑn of enkele hoofdstromen, die hun bed sterk verbreedden en ook verdiepten. Doordat de zeestand nog vele meters beneden het huidige peil lag, was het verval en daarmee de stroomsnelheid groot. Er was daarom nog weinig sprake van sedimentatie van kleiig materiaal. Omstreeks de overgang van het Atlanticum naar het Subboreaal, toen de zeestand was gestegen tot ca. 4 m beneden het huidige peil, kreeg de rivier in dit gebied meer en meer het karakter van een benedenloop en werd sedimentatie van kleiig materiaal mogelijk. In het grootste deel van het Subboreaal was het overstromingsgebied nog zeer groot en ontstond er weinig differentiatie in de sedimenten. Pas in het Laat-Subboreaal en in het Subboreaal trad er een duidelijke differentiatie in oeverwallen en kommen op. De opbouw van een dergelijk oeverwallen- en kommensysteem is een gevolg van het afzettings-mechanisme van een meanderende rivier. Deze stroomt doorgaans in een betrekkelijk nauwe geul. Bij een geringe toename van de afvoer treedt het water reeds buiten de bedding. De stroomsnelheid wordt buiten de geul direct kleiner, waardoor het meegevoerde, grove materiaal tot afzetting komt. Aan beide zijden van de bedding ontstaat een oeverwal, waardoor de rivier wordt ingesloten. Naarmate de oeverwallen verder worden opgehoogd, bestaan ze uit fijner materiaal. Ver van de. 18. Alterra-rapport 054.

(19) bedding zal het water nog slechts zeer langzaam stromen of stilstaan. In dit gebied (kom) bezinkt daardoor het fijnste materiaal (zware klei). Tengevolge van de grotere stroomsnelheid van het rivierwater in de buitenbochten van de stroomgeul, worden deze steeds verder uitgeschuurd. De rivier gaat steeds sterker meanderen. In de binnenbochten ontstaan hierbij zandbanken. Omdat de bedding geleidelijk wordt opgevuld, zal de rivier op een gegeven ogenblik door haar oeverwal breken, gewoonlijk in de buitenbocht. Er ontstaat dan in het naastliggende (kom)gebied een nieuwe loop, waarlangs opnieuw oeverwallen worden opgebouwd. In deze oeverwallen treft men dan licht materiaal op een zware ondergrond aan. Het gebeurt ook dat een lage, oude oeverwal bedekt wordt door komklei. Het gebied tussen de oude en nieuwe oeverwallen vormt nu een kom met zware tot zeer zware klei. De voortdurende stroomverleggingen hebben tot gevolg, dat afzettingen van zeer verschillende texturen op elkaar kunnen liggen. Daardoor is een groot aantal eenheden met verschillende profielverlopen, bouwvoorzwaarten en kalkgehalten op de bodemkaart onderscheiden. De twee oeverwallen van een verlaten riviergedeelte worden tesamen met de dichtgeslibde bedding ‘stroomrug’ genoemd. In de negende en tiende eeuw veranderde door klimaatwisseling het regime van de rivieren. Deze gingen meer water afvoeren, waardoor het sedimentatiebeeld wijzigde. Aan de rivierzijde van reeds bestaande oeverwallen werden zeer zandige sedimenten afgezet. Ook werden op veel plaatsen de oeverwallen doorbroken. Grote veranderingen vonden plaats toen men omstreeks 1300 overging tot het aanleggen van dijken. Ongeveer in dezelfde tijd werden de woonsteden aanmerkelijk opgehoogd. Dit houdt ongetwijfeld verband met de aan de gang zijnde bedijking, die er de oorzaak van was dat op de voorheen nog redelijk bewoonbare plaatsen de waterstand zo hoog opliep, dat het ophogen van de woonplaats nodig werd. Veel zogenaamde ‘pollen’ dateren uit die tijd. De waterstand in de rivier tussen de dijken liep hoger op dan daarvoor bij de onbedijkte rivier. Dit bracht een verhoogde stroomsnelheid mee, waardoor aanzienlijke bodemerosie plaatsvond. Hierbij werd de buitenbocht steeds verder aangetast. Het losgewoelde zand werd door de naar de binnenbocht gerichte onderstroom langs de binnenbocht in sikkelvormige ruggen hoog op de oever geworpen. Vooral in de uiterwaarden zijn op deze manier de zogenaamde kronkelwaarden ontstaan.. Alterra-rapport 054. 19.

(20) Fig. 2. 20. Dijkdoorbraken in het rivierkleigebied vanaf ca. 1700. Gedeeltelijk ontleend aan gegevens van Bauer (1861), Glimmerveen (1856) en Staats Evers (1877). Alterra-rapport 054.

(21) Na de bedijking moest het slib van de rivier tussen de dijken worden afgezet, waarbij telkens een dun laagje werd gesedimenteerd. Hierdoor ontstonden hoog opgeslibde, goed gehomogeniseerde gronden. Veel van deze gronden zijn afgegraven door de steenbakkerijen. Een ander gevolg van de bedijking waren de dijkdoorbraken, waarbij diepe gaten werden geslagen waaromheen het zand waaiervormig werd uitgespreid (overslagen). Anders dan bij de doorbraken door de oeverwallen, waarbij het wiel een laaggerekte vorm heeft, ontstond bij deze dijkdoorbraken een rond wiel.. 2.3. Bodemvorming. De volgende bodemvormende processen hebben de bodems in het gebied Rijnwaarden doen ontstaan: − humusvorming (vorming van een A-horizont); − ontkalking en silicaatverwering; − rijping; − gleyverschijnselen (het ontstaan van hydromorfe verschijnselen); − homogenisatie; − antropogene bodemvorming. Voor een bespreking van deze processen wordt verwezen naar de bijlage (rapport 157 van Brouwer, Ten Cate en Scholten, 1996, hoofdstuk 1).. 2.4. Bodem en landschap. 2.4.1. Topografie. Het gebied Rijnwaarden ligt in het stroomgebied van de Rijn en is vrij vlak (fig. 3). De hoogte ligt tussen circa 10 en 15 m + NAP.. 2.4.2 Bedijking Het rivierkleigebied is door dijken vrijwel geheel tegen overstromingen beschermd. Alleen de gebieden tussen de winterdijken, de zogenaamde uiterwaarden, komen in tijden van veel waterafvoer onder water te staan. De uiterwaarden hebben in dergelijke perioden een dubbele funktie, nl. verbreding van de rivierbedding waardoor meer water kan worden afgevoerd, maar ook vergroting van de waterberging, waarbij grote hoeveelheden water tijdelijk kunnen worden opgeslagen.. Alterra-rapport 054. 21.

(22)

(23) Fig. 3 Lobith. Reconstructie van de loop van de Rijn en de Waal vanaf 1300 bij de splitsing in de omgeving van. De recent opgehoogde, min of meer evenwijdig aan de rivier lopende winterdijken zijn niet altijd zo hoog geweest. Toen men in de twaalfde eeuw met het bedijken begon heeft men aanvankelijk slechts kaden en tamelijk primitieve, lage dijken opgeworpen en deze in de loop der tijden geleidelijk opgehoogd en verstevigd. De vele voormalige dijkdoorbraken en de daarbij ontstane kolken of wielen zijn nu nog de stille getuigen van een langdurige strijd tegen het hoge water. Op sommige plaatsen was deze zeer hardnekkig en heeft hij veel slachtoffers geëist, o.a. in dit gebied, tussen Pannerden en Lobith. Dit gebied is door zijn strategische ligging, maar vooral ook door zijn waterstaatkundige problemen bekend geworden. In dit gebied, dat door de plaatsen Pannerden, Oud-Zevenaar, Babberich, Aerdt, Herwen, Lobith, Tolkamer en Spijk wordt begrensd, hebben talrijke dijkdoorbraken, overstromingen en verleggingen van de rivierbedding plaatsgevonden. Daarbij werd ook de splitsing van Rijn en Waal enkele malen verlegd. Rond 1300 is de Driedorpenpolder bedijkt,. Alterra-rapport 054. 23.

(24) die toen deel uitmaakte van de Betuwe. De splitsing van Rijn en Waal lag namelijk ten oosten van Tolkamer en de Rijn liep vlak ten zuiden van Babberich en OudZevenaar, dicht langs de hoge pleistocene rand. De Oude Rijn, een overblijfsel van deze loop, werd kort na 1300 verlaten. De rivier verplaatste zich vervolgens naar het zuiden en nam na 1500 steeds meer in betekenis af. niet ver van de splitsing, die in de zeventiende eeuw bij Schenkenschanz lag, nam de verzanding zodanige vormen aan, dat het Franse leger in 1672 ongehinderd de bijna droogliggende rivier kon passeren. Daarna heeft men door het smalste gedeelte van de Betuwe, tussen Doornenburg en Pannerden, een gracht gegraven, die omstreeks 1707 als gevolg van een serie dijkdoorbraken zowel met de Waal als de Rijn verbinding maakte. Door een verdere uitdieping ontstond het Pannerdensch Kanaal, waardoor een nieuwe aftakking van de Rijn een feit werd. Hierdoor werd de Driedorpenpolder definitief van de rest van de Betuwe afgesloten. In 1711 brak de dijk van de Boven Rijn tussen Tolkamer en Schenkenschanz door, waarna al het water van de Rijn door de Waal stroomde en de brede Rijntak langs Lobith, Herwen en Aerdt definitief buiten gebruik werd gesteld. De splitsing van Rijn en Waal werd daarna geheel naar Pannerden verplaatst. De voormalige Rijnbedding, thans nog bekend als de Oude Rijn, bleef open water en kon met de aangrenzende uiterwaarden via de Spijkse Overlaat bij hoge rivierstanden worden overstroomd. De Waal, die al sinds 1500 in betekenis was toegenomen, was nu de voornaamste tak geworden. Een grote meander drong steeds verder noordwaarts op en vormde lange tijd een ernstige bedreiging voor de Driedorpenpolder. Herhaaldelijk brak de Waal – later weer Boven Rijn genoemd – tussen Lobith en Pannerden door zijn dijken. In de achtiende eeuw werd het dorp Herwen verzwolgen en iets noordelijker herbouwd. Door het graven van het Bijlandsch Kanaal tussen 1773 en 1776 (genoemd naar het omstreeks 1750 bij een overstroming vernielde kasteel Den Bijlandt) werd de gevaarlijke meander afgesneden en beteugelde men de Boven Rijn. Daarna was het gevaar voor de Driedorpenpolder geweken en was de situatie zoals we die thans kennen: een betrekkelijk rechte Boven Rijn, gedeeltelijk Bijlandsch Kanaal genaamd, met de splitsing van Rijn en Waal bij Pannerden. Alleen het Oude-Rijntraject werd via de Spijkse Overlaat nog overstroomd. In 1968 werd tenslotte de overlaat op Bandijkhoogte gebracht en het omliggende uiterwaardengebied benedenstrooms door een nieuwe dijk afgesloten, waarmee ook de laatste gebieden voor overstroming werden gevrijwaard.. 2.4.3 Winning van grondstoffen De winning van grondstoffen in het gebied betreft voornamelijk dat van rivierklei voor de grof keramische industrie. Verder is in de omgeving veel zand gewonnen. In het rivierengebied wordt reeds eeuwenlang klei gewonnen om stenen te bakken. Men vindt veel steenfabrieken langs de Rijn, Waal en IJssel.. 24. Alterra-rapport 054.

(25) De ligging van de steenfabrieken langs de rivieren is goed te verklaren. Men kan immers in de uiterwaarden klei van de vereiste samenstelling vinden. Voorts was de vestiging van de steenfabrieken vlak langs de rivier, in verband met het transport van de stenen en de brandstof, economisch aantrekkelijk. Niettemin is op enkele plaatsen ook binnendijks, zoals in Rijnwaarden rivierklei afgegraven. In het gebied liggen nog drie steenfabrieken en langs het Bijlandsch en Pannerdens kanaal vier. Op de meeste winplaatsen is het maaiveld 2 Β 3 meter verlaagd. Na de kleiwinning zijn de afgegraven gronden weer geschikt gemaakt voor cultuurland, waarbij bijna uitsluitend grasland werd aangelegd. De kwalitiet van de meeste afgegraven gronden is aanzienlijk lager dan die van de oorspronkelijke gronden. Rivierzand werd reeds lang op beperkte schaal door zand- en grindschippers uit de rivier gebaggerd. Toen dit verboden werd, zocht men wingebieden in de uiterwaarden. Het gevolg was, dat op de plaatsen van de zandwinningen aanzienlijke oppervlakten open water zijn ontstaan. Deze winplaatsen zijn vaak vele meters diep. Zo is een groot deel van het uiterwaardengebied ‘De Bijland’ ten westen van het gebied in een grote waterplas herschapen. Dit gebied wordt nu benut voor de recreatie, voornamelijk watersport en kamperen.. Alterra-rapport 054. 25.

(26) 26. Alterra-rapport 054.

(27) 3. Bodemgeografisch onderzoek en digitale verwerking van bodemkundige gegevens. 3.1. Bodemgeografisch onderzoek. Het bodemgeografisch onderzoek van het gebied Rijnwaarden is uitgevoerd in de periode oktober 1999 tot en met januari 2000. Voor een beschrijving van de methode van het bodemgeografisch onderzoek verwijzen we naar de bijlage (rapport 157 van Brouwer, Ten Cate en Scholten 1996, par. 2.1). Tijdens het bodemgeografisch onderzoek hebben we met een grondboor ca. 1 bodemprofielmonster per ha genomen tot een diepte van 0,50 m beneden de GLG, maar tot maximaal 1,80 m - mv. Van elke horizont is de dikte, de aard van het materiaal, het organische-stofgehalte en de textuur gemeten of geschat. De boorpunten zijn select gekozen. De resultaten van het onderzoek aan deze bodemprofielmonsters zijn met een veldcomputer (Husky Hunter) geregistreerd en vastgelegd op 61 veldkaarten, schaal 1 : 5000, waarvoor het Waterschap ‘Rijn en IJssel’ het topografisch kaartmateriaal verstrekte. De gegevens van 2849 bodemprofielmonsters, de zgn. boorstaten zijn opgeslagen in een computerbestand, dat alleen aan de opdrachtgever is verstrekt. De plaats van de boorpunten zijn weergegeven op de boorpuntenkaart (kaart 2), schaal 1 : 10 000. Door de grote variatie in profielopbouw op korte afstand zijn een aantal bodemprofielmonsters genomen, waarvan we de resultaten niet hebben geregistreerd. Deze profielmonsters waren nodig om de bodemgrenzen nauwkeurig vast te stellen. Om de verbreiding van de gevonden bodemkundige verschillen in kaart te brengen, tekenden we de grenzen op de veldkaarten. We gingen hierbij niet alleen uit van de profielkenmerken, maar ook van veldkenmerken, zoals maaiveldligging, reliëf, slootwaterstanden, soort vegetatie en bodemgebruik. De veldschattingen van de textuur en het humusgehalte zijn getoetst aan grondmonsters. Hoe we de schattingen hebben getoetst, staat beschreven in par. 3.2.1. De conclusies van het onderzoek naar de bodemgesteldheid werden samengevat op een bodemkaart, schaal 1 : 10 000 (kaart 1).. 3.2. Toetsing aan meetresultaten. Om onze schattingen van textuur, humusgehalte en grondwaterstanden te kunnen toetsen aan meetresultaten hebben we grondmonsteranalyses gebruikt uit het archief van Alterra.. Alterra-rapport 054. 27.

(28) 28. Alterra-rapport 054.

(29) Tabel 2 Resultaten van de grondmonsteranalyse van het Bedrijfslaboratorium voor Grond- en Gewasonderzoek te Oosterbeek (Uit het archief van Alterra). Monsternummer. Eenheid bodemkaart (kaart 1). Diepte pH(cm – mv.) KCl. 10-30 40-80 10-50 70-80 100-120 0-28 28-65 65-90 90-110 0-30 30-67 67-100 100-115 0-30 30-90 90-110. Centraal profielnummer Alterra 40D-16. Situatiekaart (fig. 4) R1. n.v.t.. 40G-17. R2. Rn53C. 40G 24. R3. Rd15A. 40G 25. R4. Rn55A. 40G 26. R5. Rn55A. Alterra-rapport 054. 5,7 7,4 5,6 7,3 7,7 7,9 8,0 7,2 7,5 7,5 7,7 7,4 7,6 8,0. Hoofdbestanddelen (% van de grond) CaCO 3 org. <16 stof (µm) (glv.). 0,2 3,4 0,3 5,3 8,3 10,6 12,5 2,2 6,8 2,0 9,9 4,5 6,9 10,9. 2,8 0,6 2,7 1,4 1,1 3,5 1,0 1,1 0,7 4,0 1,0 1,2 1,1 3,3 1,8 0,6. 76,0 61,0 72,0 27,0 33,0 29,0 15,0 54,0 56,0 60,0 39,0 59,0 61,0 15,0. Fractieverdeling (% van de minerale delen) >16 (µm). <2 (µm). 21,0 34,0 27,0 64,0 58,0 59,0 72,0 40,0 36,0 37,0 50,0 33,0 31,0 73,0. 21,1 14,7 42,0 33,0 53,0 16,0 19,0 15,0 10,0 31,0 33,0 36,0 24,0 33,0 35,0 10,0. 29. 216 (µm). 1650 (µm). 50105 (µm). 105150 (µm). >150 (µm). 37,0 31,0 20,0 14,0 18,0 14,0 7,0 24,0 28,0 26,0 20,0 31,0 31,0 7,0. 16,0 25,0 14,0 32,0 32,0 41,0 16,0 28,0 28,0 25,0 35,0 29,0 29,0 23,0. 1,0 1,5 2,5 14,0 17,0 17,0 30,0 7,0 6,0 7,0 13,0 8,0 2,0 32,0. 1,0 2,0 1,5 10,0 10,0 7,0 23,0 3,5 2,0 2,5 4,5 2,0 1,0 23,0. 3,5 7,0 9,0. 150210 (µm). >210 (µm). 7,0 3,0 4,0 11,0 1,5 1,0 1,5 2,0 1,5 0,5 4,0. 7,0 2,0 1,0 1,5 2,5 2,0 2,0 1,5 2,5 0,5 1,0.

(30) 3.2.1. Bemonstering en laboratoriumanalyse. Als controle op de schattingen van het percentage organische stof en textuur is gebruik gemaakt van 16 grondmonsters die op 5 plaatsen (tabel 2) zijn genomen. Deze monsters zijn geanalyseerd door het Bedrijfslaboratorium voor Grond- en Gewasonderzoek te Oosterbeek. De bemonsteringsplaatsen staan aangegeven op een situatiekaart (fig. 2). De analyseresultaten bieden een overzicht van de verdeling van de minerale delen (granulaire samenstelling) en van het organische-stofgehalte in de boven- en ondergrond. Bij het veldwerk is de controle van de schattingen uitgevoerd op basis van grondmonsters uit het archief van Alterra. Deze analyse-uitslagen zijn oud maar geven een goede indicatie van de granulaire samenstelling van de verschillende bodemlagen. Veel monsters uit het archief van Alterra hebben een onduidelijke situatieschets, waardoor de lokatie niet exact is terug te vinden. Deze analyseuitslagen geven wel een redelijke indicatie van de granulaire samenstelling in de omgeving van de lokatie van de monsters. Op sommige lokaties van de monsters zijn de gronden verwerkt, zodat de analyse-uitslagen niet meer te gebruiken zijn.. 3.3. Indeling van de gronden. In het veld hebben we de gronden per boorpunt gedetermineerd volgens het systeem van bodemclassificatie voor Nederland van De Bakker en Schelling (1989). Dit is een morfometrisch classificatiesysteem: het gebruikt de meetbare kenmerken van het profiel als indelingscriterium. Vervolgens zijn de gronden in karteerbare eenheden ingedeeld. Deze eenheden brengen we in de legenda onder, we omschrijven en verklaren die. Zo laten we op het hoogste niveau de grondsoort prevaleren; op een lager niveau hebben we de indeling naar textuur aangepast. We hebben in dit gebied de gronden eerst onderverdeeld naar grondsoort in: − zandgronden; − kalkhoudende zandgronden; − rivierkleigronden; − oude rivierkleigronden. Binnen deze 4 grondsoortgroepen hebben we naar de differentiërende kenmerken (o.a. bodemvor-ming, hydromorfe kenmerken, dikte bovengrond), textuur, profielverloop en kalkklasse de gronden verder onderverdeeld. In dit gebied zijn 90 legenda-eenheden onderscheiden. Enkele bodemkundige kenmerken hebben we apart onderscheiden in de vorm van toevoegingen bij de legenda-eenheden. In dit gebied zijn 8 toevoegingen onderscheiden. Er zijn drie soorten vergravingen onderscheiden. Voor een beschrijving van de verdere indeling van de gronden verwijzen we naar de bijlage (rapport 157 van Brouwer, Ten Cate en Scholten 1996, paragraaf 2.3).. 30. Alterra-rapport 054.

(31) 3.4. Opzet van de legenda. In de legenda’s van de bodemkaarten zijn de verschillen in bodemgesteldheid weergegeven in de vorm van: − legenda-eenheden; − toevoegingen; − vergravingen; − overige onderscheidingen. Voor algemene informatie over begrippen legenda-eenheden en toevoegingen verwijzen we naar de bijlage (rapport 157 van Brouwer, Ten Cate en Scholten 1996, paragraaf 2.5). Overige onderscheidingen omvatten delen van de gebieden die niet of slechts gedeeltelijk in het bodemgeografisch onderzoek zijn betrokken, zoals: − bebouwing, wegen, sportvelden; − water, moeras; − sterk afgegraven; − sterk opgehoogd; − percelen waarvan de gebruikers of eigenaren geen toestemming voor veldbodemkundig onderzoek wilden verlenen.. 3.5. Digitale verwerking van bodemkundige gegevens. Van alle bodemkundige gegevens zijn digitale bestanden vervaardigd. Deze bestanden zijn alleen aan de opdrachtgever verstrekt. Van dit gebied zijn twee Arc Info-exportfiles afgeleverd van de bodemkaart en boorpuntenkaart en zes Oracle/ASCII-files te weten: project, code_verkl, boorpunt, horizont, krteenheid en krtvlak. Alterra-rapport 054. 31.

(32) 32. Alterra-rapport 054.

(33) 4. Bodemgesteldheid; beschrijving van de bodemkaart. De bodemgesteldheid van Rijnwaarden is weergegeven op de bodemkaart, schaal 1 : 10 000 (kaart 1). Deze kaart geeft informatie over de verbreiding van de bodemeenheden. Voor indeling en codering verwijzen we naar de bijlage (rapport 157 van Brouwer, Ten Cate en Scholten, 1996, paragraaf 2.3.3.).Voor een verklaring of definiëring van de gebruikte terminologie verwijzen we eveneens naar de bijlage (rapport 157 van Brouwer, Ten Cate en Scholten 1996, hoofdstuk 5). In de volgende paragrafen beschrijven we de belangrijkste kenmerken van de gronden (par. 4.1 t/m 4.4), de toevoegingen (par. 4.5) en de overige onderscheidingen (par. 4.6), zoals deze in Rijnwaarden zijn aangetroffen. Voor een overzicht van de oppervlakteverdeling van de legenda-eenheden op de bodemkaart en de gegevens per kaarteenheid verwijzen we naar het aanhangsel. Deze gegevens per kaarteenheid bestaan uit de oppervlakte, de bewortelbare diepte, en van de bovengrond het organische-stofgehalte en de textuur.. 4.1. Zandgronden. Indien we de naam zandgronden aangeven bedoelen we kalkloze zandgronden, als onderscheid ten opzichte van de kalkhoudenden zandgronden. De zandgronden nemen een zeer geringe oppervlakte (5,7 ha = 0,1%) van het gebied in beslag. Ze komen veelal voor met de toevoegingen k/... en .../g (zie legenda). De zandgronden zijn onderverdeeld naar hun profielopbouw en textuur. De textuur (korrelgrootte en lemigheid) wordt bepaald in de bovenste 15 à 30 cm van de profielen. Naar verschillen in profielopbouw is onderscheid gemaakt in eerdgronden en vaaggronden.. 4.1.1. Eerdgronden. Een zeer geringe oppervlakte van de zandgronden wordt ingenomen door de eerdgronden. De eerdgronden in dit gebied zijn minerale gronden met een homogene, humushoudende bovengrond (minerale eerdlaag) van 50-80 cm dikte zonder humuspodzol-B-horizont in de ondergrond. Naar de aard en dikte van de eerdlaag zijn alleen zwarte enkeerdgronden onderscheiden.. Alterra-rapport 054. 33.

(34) 4.1.1.1. Zwarte enkeerdgronden. Zwarte enkeerdgronden zijn eerdgronden met een dikke (>50 cm) minerale eerdlaag, die in dit gebied ontstaan is door ophoging met humeus, pleistoceen materiaal van elders. Deze dikke minerale eerdlaag is niet ontstaan door eeuwenlange bemesting van de akkers met mest uit de potstal, zoals meestal het geval is bij de enkeerdgronden. Bij de zwarte enkeerdgronden hebben we naar de dikte en textuur (zandgrofheid, lutum- en leemgehalte) van de bovengrond maar 1 legenda-eenheid onderscheiden met een oppervlakte van 1,3 ha (=0,0%). zEZ73:. Zwarte enkeerdgronden; met een dikke (50-80 cm) bovengrond, zwak lemig, matig grof zand. 4.1.2 Vaaggronden De vaaggronden zijn zandgronden zonder duidelijke bodemvorming. De bodemhorizonten zijn zo vaag ontwikkeld dat ze niet voldoen aan de eisen die aan de horizonten, voornamelijk minerale eerdlaag, gesteld worden. De vaaggronden zijn naar hydromorfe kenmerken onderverdeeld in: − beekvaaggronden; − vlakvaaggronden; − vorstvaaggronden. 4.1.2.1 Beekvaaggronden Beekvaaggronden zijn zandgronden met een onduidelijke (vage) bovengrond en met hydromorfe kenmerken, maar zonder ijzerhuidjes om de zandkorrels, direct onder de vage bovengrond. In deze gronden begint de roest ondieper dan 35 cm - mv. en loopt door tot tenminste 120 cm - mv. of tot de Cr-horizont. Soms is de roest over minder dan 30 cm onderbroken. Binnen de beekvaaggronden zijn naar de textuur van de bovengrond 2 legenda-eenheden onderscheiden met een totale oppervlakte van 2,1 ha (= 0,0%). Zg51: Zg53:. Beekvaaggronden; kleiarm, leemarm, matig fijn zand Beekvaaggronden; kleiig, zwak lemig, matig fijn zand. 4.1.2.2 Vlakvaaggronden Vlakvaaggronden zijn zandgronden met een onduidelijke (vage) bovengrond en met weinig of geen roest in het profiel. Als er roest voorkomt, begint dit dieper dan 35 cm - mv. of is over meer dan 30 cm onderbroken. Binnen de vlakvaaggronden komen als onzuiverheid plaatselijk beekvaaggronden voor. Naar de textuur van de bovengrond is maar 1 legenda-eenheid onderscheiden met een oppervlakte van 0,6 ha (= 0,0%).. 34. Alterra-rapport 054.

(35) Zn53:. Vlakvaaggronden; kleiig, zwak lemig, matig fijn zand. 4.1.2.3 Vorstvaaggronden De vorstvaaggronden zijn zandgronden met een bruine laag in de positie van een Bhorizont. De gronden vertonen tot enige diepte verbruining die overeenkomsten heeft met een zwakke moderpodzol-B-horizont. Het zijn mineralogisch rijke zanden, afgezet door de rivier. Er zijn naar de textuur van de bovengrond 2 legendaeenheden onderscheiden met een totale oppervlakte van 1,7 ha (= 0,0%). Zb71: Zb73:. 4.2. Vorstvaaggronden; kleiarm, leemarm, matig grof zand Vorstvaaggronden; kleiig, zwak lemig, matig grof zand. Kalkhoudende zandgronden. Kalkhoudende zandgronden bestaan binnen 80 cm - mv. voor meer dan de helft uit zand. Binnen 50 cm - mv. is vrije koolzure kalk aanwezig. Ze komen meestal voor met de toevoegingen k/..., .../g of .../G (zie legenda). Deze gronden komen over een geringe oppervlakte (71,7 ha = 2,0%) in het gebied voor. De textuur (korrelgrootte lutum- en leemgehalte) wordt bepaald in de bovenste 15 à 30 cm van de profielen. Naar verschillen in profielopbouw is onderscheid gemaakt in eerdgronden en vaaggronden.. 4.2.1. Eerdgronden. Een geringe oppervlakte van de kalkhoudende zandgronden wordt ingenomen door de eerdgronden. De eerdgronden in dit gebied zijn minerale gronden met een homogene, humushoudende bovengrond (minerale eerdlaag) van 15-30 cm dikte zonder humuspodzol-B-horizont in de ondergrond. Naar de aard en dikte van de eerdlaag en het al of niet voorkomen van hydromorfe kenmerken zijn zwarte beekeerdgronden en gooreerdgronden onderscheiden. 4.2.1.1 Zwarte beekeerdgronden De kalkhoudende zwarte beekeerdgronden in dit gebied zijn eerdgronden met een 15-30 cm dikke minerale eerdlaag met hydromorfe kenmerken (roest- en reductieveschijnselen), maar zonder ijzerhuidjes om de zandkorrels, direct onder de bovengrond. In deze gronden begint de roest ondieper dan 35 cm - mv. en loopt tenminste door tot 120 cm - mv. of tot de Cr-horizont. Soms is de roest over minder dan 30 cm onderbroken. De kleur van de bovengrond is over het algemeen zwartgrijs. Naar de textuur van de bovengrond en de kalkklasse zijn 3 legendaeenheden onderscheiden, met een totale oppervlakte van 14,0 ha (= 0,4%).. Alterra-rapport 054. 35.

(36) tZg51A: tZg71A: tZg73A:. Zwarte beekeerdgronden; kleiarm, leemarm, matig fijn, kalkrijk zand Zwarte beekeerdgronden; kleiarm, leemarm, matig grof, kalkrijk zand Zwarte beekeerdgronden; kleiig, zwak lemig, matig grof, kalkrijk zand. 4.2.1.2 Gooreerdgronden De kalkhoudende gooreerdgronden in dit gebied zijn eerdgronden met een 15-30 cm dikke minerale eerdlaag zonder hydromorfe kenmerken (roest-en reductieverschijnselen), maar zonder ijzerhuidjes om de zandkorrels, direct onder de bovengrond. Als er roest voorkomt, begint dit dieper dan 35 cm - mv. of is over meer dan 30 cm onderbroken. Naar de textuur van de bovengrond en de kalkklasse is 1 legenda-eenheid onderscheiden, met een oppervlakte van 2,0 ha (= 0,0%). tZn51A:. Gooreerdgronden; kleiarm, leemarm, matig fijn, kalkrijk zand. 4.2.2 Vaaggronden De kalkhoudende vaaggronden zijn zandgronden zonder duidelijke bodemvorming. De bodemhorizonten zijn zo vaag ontwikkeld dat ze niet voldoen aan de eisen die aan de horizonten, voornamelijk minerale eerdlaag, gesteld worden. De vaaggronden zijn naar het al of niet voorkomen van hydromorfe kenmerken onderverdeeld in: − beekvaaggronden; − vlakvaaggronden; − vorstvaaggronden. 4.2.2.1 Beekvaaggronden Kalkhoudende beekvaaggronden zijn zandgronden met een onduidelijke (vage) bovengrond en met hydromorfe kenmerken (roest- en reductieverschijnselen), maar zonder ijzerhuidjes om de zandkorrels, direct onder de vage bovengrond. In deze gronden begint de roest ondieper dan 35 cm - mv. en loopt door tot tenminste 120 cm - mv. of tot de Cr-horizont. Soms is de roest over minder dan 30 cm onderbroken. Binnen de kalkhoudende beekvaaggronden zijn naar de textuur van de bovengrond en de kalkklasse 4 legenda-eenheden onderscheiden met een totale oppervlakte van 18,4 ha (= 0,5%). Zg51A: Zg53A: Zg71A: Zg91A:. 36. Beekvaaggronden; kleiarm, leemarm, matig fijn, kalkrijk zand Beekvaaggronden; kleiig, zwak lemig, matig fijn, kalkrijk zand Beekvaaggronden; kleiarm, leemarm, matig grof, kalkrijk zand Beekvaaggronden; kleiarm, leemarm, zeer grof, kalkrijk zand. Alterra-rapport 054.

(37) 4.2.2.2 Vlakvaaggronden Kalkhoudende vlakvaaggronden zijn zandgronden met een onduidelijke (vage) bovengrond en met weinig of geen roest in het profiel. Als er roest voorkomt, begint dit dieper dan 35 cm - mv. of is over meer dan 30 cm onderbroken. Binnen de kalkhoudende vlakvaaggronden komen als onzuiverheid plaatselijk kalkhoudende beekvaaggronden voor. Naar de textuur van de bovengrond en de kalkklasse zijn 2 legenda-eenheden onderscheiden met een oppervlakte van 20,5 ha (= 0,6%). Zn53A: Zn71A:. Vlakvaaggronden; kleiig, zwak lemig, matig fijn, kalkrijk zand Vlakvaaggronden; kleiarm, leemarm, matig grof, kalkrijk zand. 4.2.2.3 Vorstvaaggronden De kalkhoudende vorstvaaggronden zijn zandgronden met een bruine laag in de positie van een B-horizont. De gronden vertonen tot enige diepte verbruining die overeenkomsten heeft met een zwakke moderpodzol-B-horizont. Het zijn mineralogisch rijke zanden, afgezet door de rivier. Er zijn naar de textuur van de bovengrond en de kalkklasse 5 legenda-eenheden onderscheiden met een totale oppervlakte van 18,8 ha (= 0,5%). Zb33A: Zb51A: Zb53A: Zb71A: Zb73A:. 4.3. Vorstvaaggronden; kleiig, zwak lemig, zeer fijn, kalkrijk zand Vorstvaaggronden; kleiarm, leemarm, matig fijn, kalkrijk zand Vorstvaaggronden; kleiig, zwak lemig, matig fijn, kalkrijk zand Vorstvaaggronden; kleiarm, leemarm, matig grof, kalkrijk zand Vorstvaaggronden; kleiig, zwak lemig, matig grof, kalkrijk zand. Rivierkleigronden. Het grootste deel (2644,6 ha = 73,7%) van dit gebied bestaat uit rivierkleigronden. De rivierkleigronden die we hebben aangetroffen, bestaan uit meer dan 40 cm rivierklei (materiaal met meer dan 8% lutum) tussen 0 en 80 cm - mv. Bij het overgrote deel van de rivierkleigronden begint binnen 180 cm - mv. een zandondergrond. Deze gronden komen vaak voor met de toevoegingen .../g en .../G en soms met de toevoegingen .../z en .../Z. Sporadisch komen rivierkleigronden voor met de toevoegingen g/..., z/...en .../v. Naar het al of niet voorkomen van een minerale eerdlaag bij de rivierkleigronden is onderscheid gemaakt in eerdgronden en vaaggronden.. 4.3.1. Eerdgronden. Eerdgronden ontstaan in rivierklei, hebben een minerale eerdlaag van 15-80 cm dikte. Naar de aard en de dikte van de minerale eerdlaag en de begindiepte van de. Alterra-rapport 054. 37.

(38) hydromorfe kenmerken (roest- en reductieverschijnselen) zijn de eerdgronden onderverdeeld in: − leekeerdgronden; − woudeerdgronden; − hofeerdgronden; − tuineerdgronden. 4.3.1.1 Leekeerdgronden Leekeerdgronden zijn rivierkleigronden met een dunne (15-30 cm) minerale eerdlaag en met roest- en reductievlekken (hydromorfe kenmerken) beginnend binnen 50 cm - mv. Ze hebben meestal een pleistocene zandondergrond die vaak dieper dan 80 cm - mv. begint. Bij de leekeerdgronden hebben we naar de textuur (lutumgehalte) van de bovengrond, het profielverloop en de kalkklasse 9 legenda-eenheden onderscheiden, met een totale oppervlakte van 24,9 ha (= 0,7%). tRn02A: tRn12A: tRn32A: tRn52A: tRn05A: tRn15A: tRn35A: tRn55A: tRn05B:. Leekeerdgronden; zeer lichte zavel, zand beginnend binnen 80 cm - mv., kalkrijk Leekeerdgronden; matig lichte zavel, zand beginnend binnen 80 cm mv., kalkrijk Leekeerdgronden; zware zavel, zand beginnend binnen 80 cm - mv., kalkrijk Leekeerdgronden; lichte klei, zand beginnend binnen 80 cm - mv., kalkrijk Leekeerdgronden; zeer lichte zavel, homogeen, kalkrijk Leekeerdgronden; matig lichte zavel, homogeen, kalkrijk Leekeerdgronden; zware zavel, homogeen, kalkrijk Leekeerdgronden; lichte klei, homogeen, kalkrijk Leekeerdgronden; zeer lichte zavel, homogeen, kalkhoudend. 4.3.1.2 Woudeerdgronden Woudeerdgronden zijn rivierkleigronden met een matig dikke (30-50 cm) minerale eerdlaag en met roest- en reductievlekken (hydromorfe kenmerken) beginnend binnen 50 cm - mv. Ze hebben soms een pleistocene zandondergrond die meestal dieper dan 80 cm - mv. begint. Bij de woudeerdgronden hebben we naar de textuur (lutumgehalte) van de bovengrond, het profielverloop en de kalkklasse 6 legendaeenheden onderscheiden, met een totale oppervlakte van 10,4 ha (= 0,2%).. 38. Alterra-rapport 054.

(39) cRn02A: cRn15A: cRn35A: cRn55B: cRn02C: cRn15C:. Woudeerdgronden; zeer lichte zavel, zand beginnend binnen 80 cm mv., kalkrijk Woudeerdgronden; matig lichte zavel, homogeen, kalkrijk Woudeerdgronden; zware zavel, homogeen, kalkrijk Woudeerdgronden; lichte klei, homogeen, kalkhoudend Woudeerdgronden; zeer lichte zavel, zand beginnend binnen 80 cm mv., kalkloos Woudeerdgronden; matig lichte zavel, homogeen, kalkloos. 4.3.1.3 Hofeerdgronden Hofeerdgronden zijn rivierkleigronden met een dunne (15-30 cm) minerale eerdlaag en met roest- en reductievlekken (hydromorfe kenmerken) beginnend dieper dan 50 cm - mv. Ze hebben soms een pleistocene zandondergrond die dan dieper dan 80 cm - mv. begint. Bij de hofeerdgronden hebben we naar de textuur (lutumgehalte) van de bovengrond, het profielverloop en de kalkklasse 3 legenda-eenheden onderscheiden, met een totale oppervlakte van 8,1 ha (0,2%). tRd12A: tRd05A: tRd15A:. Hofeerdgronden; matig lichte zavel, zand beginnend binnen 80 cm - mv., kalkrijk Hofeerdgronden; zeer lichte zavel, homogeen, kalkrijk Hofeerdgronden; matig lichte zavel, homogeen, kalkrijk. 4.3.1.4 Tuineerdgronden Tuineerdgronden zijn rivierkleigronden met een dikke (50-80 cm) bovengrond en zijn ontstaan door eeuwenlange bemesting van de akkers met mest uit de potstal. Deze gronden zijn ontstaan doordat in de potstal plaggen zijn gebruikt uit de omgeving, waardoor het humeuze dek lutum bevat. Bij de tuineerdgronden hebben we naar de textuur (lutumgehalte) en de kalkklasse 2 legenda-eenheid onderscheiden, met een oppervlakte van 1,0 ha (= 0,0%). EK15A: EK15C:. Tuineerdgronden; matig lichte zavel, homogeen, kalkrijk Tuineerdgronden; matig lichte zavel, homogeen, kalkloos. 4.3.2 Vaaggronden De vaaggronden in rivierklei hebben een dunne (dunner dan 15 cm) en/of een onduidelijke (vage) bovengrond. Naar de aard van de ondergrond en de begindiepte van de roest- en reductievlekken (hydromorfe kenmerken) zijn de vaaggronden onderverdeeld in: − nesvaaggronden; − poldervaaggronden; − ooivaaggronden.. Alterra-rapport 054. 39.

(40) 4.3.2.1 Nesvaaggronden De nesvaaggronden in rivierklei hebben een dunne (dunner dan 15 cm) en/of een onduidelijke (vage) bovengrond. Nesvaaggronden zijn rivierkleigronden waarbij de ondergrond niet of half gerijpt is. De ongerijpte ondergrond begint binnen 80 cm mv. Bij de nesvaaggronden hebben we naar de textuur (lutumgehalte) van de bovengrond, het profielverloop en de kalkklasse 1 legenda-eenheid, met een oppervlakte van 17,5 ha. onderscheiden (= 0,5%). Ro55A:. Nesvaagronden; lichte klei, homogeen, kalkrijk. 4.3.2.2 Poldervaaggronden De poldervaaggronden in rivierklei hebben een dunne (dunner dan 15 cm) en/of een onduidelijke (vage) bovengrond. De poldervaaggronden zijn rivierkleigronden waarbij de roest- en reductievlekken (hydromorfe kenmerken) binnen 50 cm - mv. beginnen. Ze hebben overwegend een pleistocene zandondergrond, die meestal dieper dan 80 cm - mv. begint. Naar de textuur (lutumgehalte), het profielverloop en de kalkklasse hebben we 23 legenda-eenheden onderscheiden, met een totale oppervlakte van 1243,4 ha (= 34,6%). Rn02A: Rn12A: Rn32A: Rn52A: Rn72A: Rn13A: Rn33A: Rn05A: Rn15A: Rn35A: Rn55A: Rn75A: Rn33B: Rn15B: Rn35B: Rn55B:. 40. Poldervaaggronden; zeer lichte zavel, zand beginnend binnen 80 cm mv., kalkrijk Poldervaaggronden; matig lichte zavel, zand beginnend binnen 80 cm mv., kalkrijk Poldervaaggronden; zware zavel, zand beginnend binnen 80 cm - mv., kalkrijk Poldervaaggronden; lichte klei, zand beginnend binnen 80 cm -mv., kalkrijk Poldervaaggronden; zware klei, zand beginnend binnen 80 cm - mv., kalkrijk Poldervaaggronden; matig lichte zavel, met een niet-kalkrijke zware klei tussenlaag, kalkrijk Poldervaaggronden; zware zavel, met een niet-kalkrijke zwareklei tussenlaag, kalkrijk Poldervaaggronden; zeer lichte zavel, homogeen, kalkrijk Poldervaaggronden; matig lichte zavel, homogeen, kalkrijk Poldervaaggronden; zware zavel, homogeen, kalkrijk Poldervaaggronden; lichte klei, homogeen, kalkrijk Poldervaaggronden; zware klei, homogeen, kalkrijk Poldervaaggronden; zware zavel, met een tussenlaag van niet-kalkrijke zware klei, kalkhoudend Poldervaaggronden; matig lichte zavel, homogeen, kalkhoudend Poldervaaggronden; zware zavel, homogeen, kalkhoudend Poldervaaggronden; lichte klei, homogeen, kalkhoudend. Alterra-rapport 054.

(41) Rn32C: Rn52C: Rn53C: Rn73C: Rn54C: Rn35C: Rn55C:. Poldervaaggronden; zware zavel, zand beginnend binnen 80 cm - mv., kalkloos Poldervaaggronden; lichte klei, zand beginnend binnen 80 cm - mv., kalkloos Poldervaaggronden; lichte klei, met een tussenlaag van niet-kalkrijke zware klei, kalkloos Poldervaaggronden; zware klei, met een tussenlaag van niet-kalkrijke zware klei, kalkloos Poldervaaggronden; lichte klei, met een ondergrond van niet-kalkrijke zware klei, kalkloos Poldervaaggronden; zware zavel, homogeen, kalkloos Poldervaaggronden; lichte klei, homogeen, kalkloos. 4.3.2.3 Ooivaaggronden Ooivaaggronden zijn rivierkleigronden met een dunne (dunner dan 15 cm) en/of een onduidelijke (vage) bovengrond. De roest- en reductievlekken (hydromorfe kenmerken) beginnen dieper dan 50 cm - mv. Het bovenste deel van het profiel is bruingrijs van kleur. Ze hebben overwegend een pleitocene zandondergrond, die meestal dieper dan 80 cm - mv. begint. Naar de textuur (lutumgehalte), het profielverloop en de kalkklasse hebben we 12 legenda-eenheden onderscheiden, met een totale oppervlakte van 1339,3 ha (= 37,3%). Rd02A: Rd12A: Rd32A: Rd52A: Rd05A: Rd15A: Rd35A: Rd55A: Rd75A: Rd15B: Rd15C: Rd35C:. 4.4. Ooivaaggronden; zeer lichte zavel, zand beginnend binnen 80 cm - mv., kalkrijk Ooivaaggronden; matig lichte zavel, zand beginnend binnen 80 cm - mv., kalkrijk Ooivaaggronden; zware zavel, zand beginnend binnen 80 cm - mv., kalkrijk Ooivaaggronden; lichte klei, zand beginnend binnen 80 cm - mv., kalkrijk Ooivaaggronden; zeer lichte zavel, homogeen, kalkrijk Ooivaaggronden; matig lichte zavel, homogeen, kalkrijk Ooivaaggronden; zware zavel, homogeen, kalkrijk Ooivaaggronden; lichte klei, homogeen, kalkrijk Ooivaaggronden; zware klei, homogeen, kalkrijk Ooivaaggronden; matig lichte zavel, homogeen, kalhoudend Ooivaaggronden; matig lichte zavel, homogeen, kalkloos Ooivaaggronden; zware zavel, homogeen, kalkloos. Oude rivierkleigronden. Oude rivierkleigronden zijn gronden, waarvan het moedermateriaal zogenaamde oude rivierklei is. De oppervlakte van deze gronden is 29,6 ha (= 0,8%). De oude rivierkleigronden die we aangetroffen hebben, bestaan uit meer dan 40 cm oude. Alterra-rapport 054. 41.

(42) rivierklei (materiaal met meer dan 8% lutum) tussen 0 en 80 cm - mv. Bij de oude rivierkleigronden komt altijd in de ondergond de toevoegingen .../g of .../G voor. De oude rivierklei wordt beschouwd als afsluiting van een vlechtend rivierensysteem aan het eind van het Weichselien. Het onderscheid tussen oude en jonge rivierklei is gerechtvaardigd door verschillen in kenmerken en eigenschappen tussen beide sedimenten. Deze hebben betrekking op de stugheid (bewerkbaarheid), de kleur, het humusgehalte en enkele fysische en chemische eigenschappen. Oude rivierklei heeft een kleiner zwel- en krimpvermogen, een geringer specifiek oppervlak en een lagere adsorptiecapaciteit. De roestvlekken en ijzerconcreties hebben in de jonge rivierkleigronden een bruine tot roodbruine kleur; in de oude rivierkleigronden zijn ze meer geelbruin en oranje. Ook komen er meer mangaanconcreties in voor. De oude rivierkleigronden hebben meestal een lager organisch stofgehalte dan de jonge rivierkleigronden. De oude rivierkleigronden hebben ook een nauwere bewerkingsmarge, een geringere structuurstabiliteit en zijn bij gelijke zwaarte moeilijker te bewerken dan jonge rivierkleigronden. Bij de oude rivierkleigronden komen in dit gebied alleen maar gronden voor met een dunne (dunner dan 15 cm) en/of een onduidelijke (vage) bovengrond, waardoor alleen maar vaaggronden zijn onderscheiden.. 4.4.1. Vaaggronden. De vaaggronden in de oude rivierklei zijn rivierkleigronden zonder duidelijk bodemvorming. De bodemhorizonten zijn zo vaag ontwikkeld dat ze niet voldoen aan de eisen die aan de horizonten, voornamelijk minerale eerdlaag, gesteld worden. Naar de aard van de bovengrond en de begindiepte van de roest- en reductieverschijnselen (hydromorfe kenmerken) zijn bij de oude rivierkleigronden alleen maar poldervaaggronden onderscheiden. 4.4.1.1 Poldervaaggronden De poldervaaggronden in oude rivierklei hebben een dunne (dunner dan 15 cm) en/of een onduidelijk bovengrond. De poldervaaggronden zijn oude rivierkleigronden waarbij de hydromorfe kenmerken (roest- en reductieverschijnselen) binnen 50 cm - mv. beginnen. Ze hebben steeds een pleistocene zandondergrond, die meestal dieper dan 80 cm - mv. begint. Naar de textuur (lutumgehalte), het profielverloop en de kalkklasse hebben we 13 legenda-eenheden onderscheiden, met een oppervlakte van 29,6 ha (= 0,8%). KRn02A: KRn12A: KRn32A:. 42. Poldervaaggronden; zeer lichte zavel, zand beginnend binnen 80 cm mv., kalkrijk Poldervaaggronden; matig lichte zavel, zand beginnend binnen 80 cm mv., kalkrijk Poldervaaggronden; zware zavel, zand beginnend binnen 80 cm - mv., kalkrijk. Alterra-rapport 054.

(43) KRn52A: KRn15A: KRn35A: KRn55A: KRn75A: KRn12C: KRn32C: KRn33C: KRn15C: KRn55C:. 4.5. Poldervaaggronden; lichte klei, zand beginnend binnen 80 cm - mv., kalkrijk Poldervaaggronden; matig lichte zavel, homogeen, kalkrijk Poldervaaggronden; zware zavel, homogeen, kalkrijk Poldervaaggronden; lichte klei, homogeen, kalkrijk Poldervaaggronden; zware klei, homogeen, kalkrijk Poldervaaggronden; matig lichte zavel, zand beginnend binnen 80 cm mv., kalkloos Poldervaaggronden; zware zavel, zand beginnend binnen 80 cm - mv., kalkloos Poldervaaggronden; zware zavel, met een tussenlaag van niet-kalkrijke zware klei, kalkloos Poldervaaggronden; matig lichte zavel, homogeen, kalkloos Poldervaaggronden; lichte klei, homogeen, kalkloos. Toevoegingen. De toevoegingen op de bodemkaart geven informatie over bodemkundige kenmerken die we niet konden of wilden gebruiken als criterium bij het indelen van de gronden. Een toevoeging wordt gebruikt om een bepaald profielkenmerk aan te geven dat over het hele of een deel van de oppervlakte van één of meer legendaeenheden voorkomt. De toevoegingen staan op de bodemkaart met een raster of signatuur aangegeven. De meeste toevoegingen geven informatie over de aard, textuur en begindiepte van een onderscheiden laag in de ondergrond. Toevoegingen op de bodemkaart zijn meestal beperkt tot kenmerken die binnen 120 cm - mv. voorkomen. Twee toevoegingen geven informatie over de ondergrond dieper dan 120 cm - mv. We hebben in totaal 11 toevoegingen, waarvan 3 vergravingen, onderscheiden. De volgende toevoegingen komen in het gebied voor: g/...:. Grind, beginnend ondieper dan 40 cm - mv.;. Toelichting: Bij één legenda-eenheid hebben we deze toevoeging aangetroffen; ten zuidoosten van Spijk tegen de Spijkse dijk. k/...:. Zavel- of kleidek, beginnend ondieper dan 40 cm - mv. en 15-40 cm dik;. Toelichting: De zavel- of kleidekken die we aangetroffen hebben, komen voor bij de zandgronden en kalkhoudende zandgronden. De meeste zandgronden hebben deze toevoeging. Het zavel- of kleidek bestaat uit jonge rivierklei. z/...:. Zanddek, beginnend ondieper dan 40 cm - mv. en 15-40 cm dik;. Toelichting: Met de toevoeging zanddek is bij één legenda-eenheid aangegeven waar een dun opgebracht zanddek is aangetroffen.. Alterra-rapport 054. 43.

(44) .../g: Grind en/of grof zand, beginnend tussen 40 en 120 cm - mv. en tenminste 40 cm dik of doorlopend tot dieper dan 180 cm - mv. Toelichting: Het materiaal bestaat overwegend uit matig grof tot zeer grof zand (M50 = 210-1000 µm). Plaatselijk komt grind voor. Dit materiaal behoort meestal tot Formatie van Kreftenheye. .../G: Grind en/of grof zand, beginnend dieper dan 120 cm - mv. en tenminste 40 cm dik of doorlopend tot dieper dan 180 cm - mv. Toelichting: Deze toevoeging komt overeen met toevoeging .../g, alleen de begindiepte is anders. .../v: Moerig materiaal, beginnend dieper dan 80 cm - mv. en doorgaand tot dieper dan 120 cm - mv. .../z Holoceen zand, beginnend tussen 40 en 120 cm - mv. en tenminste 40 cm dik en/of doorlopend tot dieper dan 180 cm - mv. Toelichting: Met deze toevoeging hebben we aangegeven waar in de ondergrond zeer en matig fijn zand is aangetroffen. Meestal is dit door de rivier in het Holoceen afgezet. Soms is dit verplaatst zand van de Formatie van Kreftenheye. .../Z Holoceen zand, beginnend dieper dan 120 cm - mv. en tenminste 40 cm dik of doorlopend tot dieper dan 180 cm - mv. Toelichting: Deze toevoeging komt overeen met toevoeging .../z, alleen de begindiepte is anders. .../F:. Vergraven. Toelichting: De gronden met deze toevoeging zijn veelal dieper dan 40 cm verwerkt. De horizonten in het profiel zijn met elkaar vermengd, doch meestal zijn nog voldoende profielkenmerken aanwezig om de gronden bij de onderscheiden legendaeenheden in te delen. Het verwerken van de gronden heeft meestal tot doel om de gronden te verbeteren. Die verbetering kan inhouden een betere beworteling, een betere draagkracht of een vlakkere ligging. .../G: Afgegraven Toelichting: Het betreft percelen waarvan de bovengrond eerst opzij gezet is waarna een deel van de kleiondergrond is afgegraven en afgevoerd naar de grof keramische industrie. Daarna is de bovengrond weer terug gezet. Langs de randen zijn vaak steilranden aanwezig en de percelen zijn vrij vlak. Deze toevoeging moet niet verward worden met de toeging .../G van grind en/of grof zand; beginnend dieper dan 120 cm - mv. en tenminste 40 cm dik of doorlopend tot dieper dan 180 cm - mv.. 44. Alterra-rapport 054.

(45) .../H: Opgehoogd Toelichting: Deze gronden hebben meestal een opgebracht dek bestaande uit een mengsel van zavel, klei en zand.. 4.6. Overige onderscheidingen. De volgende onderscheidingen op de bodemkaart zijn om uiteenlopende redenen niet nader onderzocht en worden gerangschikt onder overige onderscheidingen (561,3 ha = 15,6%): − sterk afgegraven (groeve); − sterk opgehoogd; − bebouwing, wegen en sportterreinen; − dijken; − opgehoogde woonplaatsen (pollen) − water en moeras; − geen toestemming; − oude kreekbeddingen. 4.7. Conclusies. Op de bodemkaart zijn 4 grondsoortgroepen onderscheiden, die verder onderverdeeld zijn in 90 legenda-eenheden. De 4 grondsoortgroepen zijn: zandgronden, kalkhoudende zandgronden, rivierkleigronden en oude rivierkleigronden. Daarnaast zijn 11 toevoegingen onderscheiden. Al deze onderscheidingen geven in het gebied rond de Oude Rijn vanaf Herwen en Babberich naar het noordwesten een zeer druk kaartbeeld van de voorkomende gronden. In dit gebied komen vlak naast elkaar veel strangen (oude rivierlopen), oeverwallen en kommen voor. In de Driedorpen-polder en ten zuidoosten van Herwen is het kaartbeeld veel rustiger. Ten zuidoosten van Herwen zijn veel gronden afgegraven. De afgegraven klei is verbruikt in de grof keramische industrie. Het in de ondergrond voorkomende grind en/of grof zand heeft een sterk drainerende werking op de waterhuishouding, omdat het meestal via de ondergrond in verbinding staat met de Boven-Rijn, Bijlansch Kanaal en Pannerdensch Kanaal. Dit materiaal behoort tot de Formatie van Kreftenheye en is veelal de basis waarop de Betuwe Formatie is afgezet.. Alterra-rapport 054. 45.

(46) 46. Alterra-rapport 054.

(47) Literatuur. Bakker, H. de en J. Schelling, 1989. Systeem van bodemclassificatie voor Nederland; de hogere niveaus. Wageningen, PUDOC. Berg, M.W. van den en C. den Otter, 1993. Toelichtingen bij de Geologische kaart van Nederland, 1 : 50 000, blad Almelo Oost/ Denekamp (28O/29). Haarlem, Rijks Geologische Dienst. Brouwer, F., J.A.M. ten Cate en A. Scholten, 1996. Bodemgeografisch onderzoek in landinrichtingsgebieden; Bodemvorming, methoden en begrippen. Wageningen, DLO-Staring Centrum. Rapport nr. 157 Tweede, herziene uitgave. Kloosterhuis, J.L, 1975. Bodemkaart van Nederland, schaal 1 : 50 000; toelichting bij blad 40 West en Oost Arnhem. Wageningen, STIBOKA. Ten Cate, J.A.M., A.F. van Holst, H.Kleijer en J. Stolp, 1995. Handleiding Bodemgeografisch onderzoek; Richtlijnen en voorschriften; Deel A: Bodem. Wageningen, DLOStaring Centrum, Technisch document 19A. Ten Cate, J.A.M., A.F. van Holst, H.Kleijer en J. Stolp, 1995. Handleiding Bodemgeografisch onderzoek; Richtlijnen en voorschriften; Deel B: Grondwater. Wageningen, DLO-Staring Centrum, Technisch document 19B. Ten Cate, J.A.M., A.F. van Holst, H.Kleijer en J. Stolp, 1995. Handleiding Bodemgeografisch onderzoek; Richtlijnen en voorschriften; Deel C: Kaart tekenen, rapporteren en samenstellen digitale bestanden. Wageningen, DLO-Staring Centrum, Technisch document 19C. Lange, B.A. de en J.A.M. ten Cate, 1980. Geomorfologische kaart van Nederland, schaal 1 : 50 000, kaartblad 40 Arnhem. Haarlem Rijks Geologische Dienst. Marsman, B.A. en J.J. de Gruijter, 1982. Kwaliteit van bodemkaarten; een vergelijking van karteringsmethoden in een zandgebied. Wageningen, STIBOKA. Rapport nr. 1714. Steur, G.G.L. en G.J.W. Westerveld, 1965. Bodemkaart en kaartschaal. Cultuurtechnisch Tijdschrift 5-5: 55-74. Zagwijn, W.H. en C.J. van Staalduinen, 1975. Toelichting bij de Geologische overzichtskaarten van Nederland. Haarlem, Rijksgeologische Dienst.. Alterra-rapport 054. 47.

(48) 48. Alterra-rapport 054.

(49) Aanhangsel 1 Gegevens per kaarteenheid van de gronden op de bodemkaart van het gebied Rijnwaarden Kaarteenheid. Oppervlakte (ha). zEZ73 k/Zg51/g k/Zg53 k/Zg53/g k/Zn53/g Zb71 k/Zb73/g k/tZg51A tZg71A k/tZg71A/g/G tZg71A/F tZg73A k/tZn51A/g/G k/Zg51A/g/G k/Zg51A/G Zg53A k/Zg53A/G k/Zg71A/g/G Zg71A/G k/Zg91A/g k/Zg91A/g/G k/Zn53A/G k/Zn71A/g k/Zn71A/g/G k/Zb33A Zb51A k/Zb51A k/Zb51A/g Zb53A k/Zb53A k/Zb53A/G Zb53A/g Zb71A k/Zb71A/g Zb73A tRn02A/g/G tRn12A/g tRn32A/g tRn52A/g tRn05A tRn15A tRn15A/G tRn35A tRn55A tRn05B cRn02A/g cRn15A/F cRn35A cRn55B cRn02C/g cRn15C/G tRd12A tRd12A/g tRd12A/G tRd05A tRd15A tRd15A/z EK15A. Alterra-rapport 054. 1.3 0.7 0.9 0.5 0.6 1.4 0.3 0.2 1.5 8.6 0.9 0.8 2.0 1.1 1.9 0.2 1.6 3.5 0.6 0.8 8.7 0.4 10.1 10.0 0.6 0.5 0.3 1.1 5.5 0.9 1.9 1.3 0.2 6.2 0.3 1.3 0.2 4.0 0.3 0.6 3.2 0.8 2.0 10.4 2.1 1.6 0.2 2.8 2.3 3.0 0.5 0.8 1.3 0.6 3.3 1.1 1.0 0.5. Bew. diepte (cm) 70 25 25 25 25 55 50 25 50 40 50 40 25 40 40 10 55 25 40 20 40 45 40 45 50 30 30 40 100 50 50 40 30 40 50 85 65 60 50 100 95 80 90 70 65 45 140 75 100 70 80 100 60 60 100 95 100 100. Dikte (cm). Org. stof (%). 30 25 25 25 25 10 15 25 20 15 20 15 20 25 20 10 25 20 20 10 15 15 25 30 15 15 30 15 25 30 25 20 15 10 10 30 20 10 20 20 20 30 10 20 20 40 35 35 35 40 45 30 30 30 30 25 25 90. 4.0 2.0 2.0 1.0 2.0 2.0 2.0 2.5 4.0 3.0 3.0 4.0 3.0 2.0 2.0 2.0 2.0 0.5 2.0 4.0 2.0 2.0 2.0 2.0 1.0 2.0 3.5 1.5 3.0 3.0 3.0 2.0 2.0 2.0 2.0 4.0 4.0 6.0 6.0 5.0 4.0 4.0 4.0 4.0 8.0 5.0 4.0 4.0 4.0 4.0 5.0 4.0 3.5 3.5 4.0 3.5 3.5 4.0. Bovengrond Textuur Lutum Leem (%) (%) 16 15 16 16. M50 (µm). 13. 350. 9. 330. 8. 380. 8 12. 380 250. 12. 170. 4. 250. 8. 180. 16. 170. 12 8. 180 300. 12. 300. 11 16 24 20 21 20 16 40 22 20 21 19 17 10 18 10 10 9 11 9 14 20 30 10 16 14 22 29 11 11 12 22 30 11 11 12 16 16 9 14 16 16. K a l k. 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 2 1 1 1 2 3 3 1 1 1 1 1 1 1. 49.

(50) Tabel met de gegevens per kaarteenheid van de gronden in het gebied Rijnwaarden Kaarteenheid OpperBew. Bovengrond vlakte diepte Dikte Org. Textuur (ha) (cm) (cm) stof Lutum Leem (%) (%) (%) EK15C 0.5 100 60 5.0 14 Ro55A 11.7 35 5 10.0 28 Ro55A/G 5.8 30 5 10.0 26 Rn02A/g/F 11.1 60 10 3.0 10 Rn02A/g/G 0.5 70 15 2.0 10 Rn02A/G/G 0.8 50 10 2.0 10 Rn12A 1.5 60 20 3.0 14 Rn12A/g 10.5 60 15 2.0 14 Rn12A/g/F 45.6 55 20 2.0 16 Rn12A/g/G 65.6 60 20 2.0 15 Rn12A/G 2.5 65 20 2.0 14 Rn12A/H 0.3 75 20 2.0 15 Rn32A 6.1 75 30 3.0 20 Rn32A/g 16.4 75 25 2.0 22 Rn32A/g/F 1.8 65 20 3.0 20 Rn32A/g/G 186.1 55 30 3.0 22 Rn32A/G/G 2.3 55 20 2.0 20 Rn32A/F 1.8 45 25 2.0 18 Rn32A/G 32.1 60 30 2.0 21 Rn52A 4.9 60 30 3.0 27 z/Rn52A/g 0.5 60 10 0.5 4 Rn52A/g 4.8 55 10 2.5 28 Rn52A/g/G 40.7 65 20 2.0 30 Rn52A/g/H 6.2 45 30 3.0 27 Rn52A/G 4.1 65 30 3.0 28 Rn52A/G 12.4 60 20 2.0 26 Rn72A/g 0.4 75 10 4.0 33 Rn13A 0.9 60 20 2.0 16 Rn33A/g/G 2.4 50 20 3.0 24 Rn05A 1.3 105 25 2.0 10 Rn05A/g/F 11.0 85 20 3.0 11 g/Rn05A/g/G 1.7 80 20 2.0 10 Rn05A/G/G 5.9 75 20 2.0 10 Rn05A/F 0.5 100 20 4.0 10 Rn15A 25.3 75 20 3.0 15 Rn15A/g 0.2 50 15 2.0 15 Rn15A/g/F 5.9 75 20 3.0 16 Rn15A/g/G 47.1 80 30 2.0 16 Rn15A/G 1.5 75 20 2.0 16 Rn15A/G/F 3.0 80 20 2.0 15 Rn15A/G/G 3.9 100 30 3.0 16 Rn15A/z 1.1 100 15 3.0 12 Rn15A/z/G 10.0 95 20 2.0 15 Rn15A/Z 1.2 55 30 2.0 17 Rn15A/F 1.0 70 30 2.0 16 Rn15A/G 1.7 80 30 2.0 14 Rn15A/H 5.6 70 20 2.0 16 Rn35A 104.0 80 20 2.0 21 Rn35A/g 8.1 85 25 3.0 20 Rn35A/g/F 7.8 70 10 2.0 20 Rn35A/g/G 50.7 85 30 2.0 21 Rn35A/G 16.4 85 30 3.0 22 Rn35A/G/G 6.0 85 30 3.0 22 Rn35A/z 2.3 105 20 3.0 22 Rn35A/z/G 3.4 100 30 2.0 20 Rn35A/Z 8.0 75 30 2.0 20 Rn35A/F 9.3 90 25 2.0 21 Rn35A/G 24.3 80 30 2.0 20 Rn35A/H 5.0 75 10 2.0 21 Rn55A 182.9 85 20 3.0 28 Rn55A/g 16.4 75 10 3.0 29 Rn55A/G 44.1 80 30 3.0 27. 50. M50 (µm). 220. K a l k 3 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1. Alterra-rapport 054.

(51) Tabel met de gegevens per kaarteenheid van de gronden in het gebied Rijnwaarden Kaarteenheid OpperBew. Bovengrond vlakte diepte Dikte Org. Textuur (ha) (cm) (cm) stof Lutum Leem (%) (%) (%) Rn55A/G/G 8.6 90 25 2.0 27 Rn55A/z 10.7 95 30 3.0 29 Rn55A/z/G 6.6 95 30 2.0 29 Rn55A/Z 13.2 100 30 3.0 30 Rn55A/F 1.6 60 30 2.5 25 Rn55A/H 5.9 80 30 1.0 30 Rn75A 2.7 85 20 3.0 38 Rn75A/F 1.5 60 10 5.0 38 Rn15B/g/G 8.6 95 25 3.0 16 Rn33B/G/G 9.8 90 25 2.0 23 Rn35B 2.2 75 20 3.0 24 Rn35B/z/F 1.1 80 15 3.0 20 Rn55B/Z 7.8 100 30 3.0 32 Rn32C/g 2.7 55 20 2.0 21 Rn52C/g 3.5 70 20 3.0 29 Rn53C/g 2.6 70 25 3.0 27 Rn53C/g/G 16.1 65 25 2.0 26 Rn73C/g 0.7 40 15 4.0 38 Rn73C/v 1.5 60 10 20.0 38 Rn54C/v 3.0 90 25 0.5 25 Rn35C 0.3 40 15 2.0 20 Rn35C/zG 1.1 90 25 2.0 20 Rn35C/z/G 0.6 60 25 1.0 20 Rn55C 6.2 85 20 3.0 28 Rn55C/g 3.1 75 20 3.0 30 Rn55C/H 0.4 100 10 4.0 30 Rd02A 15.2 60 30 2.0 10 Rd02A/g 2.8 55 15 2.0 11 Rd12A 35.7 70 30 2.0 15 Rd12A/g 34.7 70 30 2.0 15 Rd12A/G 1.3 45 30 3.0 16 Rd12A/G 1.8 50 30 3.0 16 Rd32A 3.9 85 30 3.0 20 Rd32A/g 7.9 65 30 2.0 20 Rd32A/g/G 7.9 60 30 2.0 19 Rd32A/Z 0.8 60 30 3.0 19 Rd52A 5.8 75 30 3.0 30 Rd05A 31.4 100 25 3.0 11 Rd05A/g 2.6 100 20 2.0 10 Rd05A/G 3.0 95 20 2.0 11 Rd05A/z 5.7 85 30 2.5 11 Rd15A 211.7 90 25 3.0 15 Rd15A/g 25.3 90 20 2.0 16 Rd15A/G 15.1 95 30 2.0 16 Rd15A/z 141.3 95 30 2.5 15 Rd15A/zG 26.2 100 30 2.0 16 Rd15A/Z 17.0 95 30 2.0 16 Rd15A/F 0.3 80 20 2.0 16 Rd15A/H 0.9 120 25 2.0 16 Rd35A 257.1 95 25 3.0 21 Rd35A/g 39.7 90 25 3.0 21 Rd35A/G 108.5 95 30 3.0 21 Rd35A/z 55.7 100 30 3.0 21 Rd35A/zG 8.9 100 30 2.5 22 Rd35A/Z 73.7 90 30 2.0 20 Rd35A/F 0.4 80 10 2.0 22 Rd35A/G 0.6 60 20 2.0 22 Rd55A 54.4 95 20 3.0 29 Rd55A/g 6.3 100 30 3.0 29 Rd55A/g/G 1.2 70 30 2.0 30 Rd55A/G 32.3 95 25 3.0 28 Rd55A/z 14.3 100 30 3.0 29. Alterra-rapport 054. M50 (µm). K a l k 1 1 1 1 1 1 1 1 2 2 2 2 2 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1. 51.

(52) Tabel met de gegevens per kaarteenheid van de gronden in het gebied Rijnwaarden Kaarteenheid OpperBew. Bovengrond vlakte diepte Dikte Org. Textuur (ha) (cm) (cm) stof Lutum Leem (%) (%) (%) Rd55A/Z 75.1 100 30 3.0 30 Rd75A/Z 1.9 100 30 4.0 37 Rd55B 9.0 85 20 3.0 26 Rd15C 1.1 100 30 3.0 14 Rd15C/G 0.9 100 30 3.0 16 Rd35C/g 2.5 85 25 3.0 23 KRn02A/g 1.7 40 25 2.0 10 KRn12A/g/F 0.9 60 20 2.0 13 KRn32A/g/F 0.9 80 20 2.0 23 KRn52A/g/G 3.4 50 30 2.0 27 KRn15A/g 1.4 70 20 2.0 16 KRn35A/g 1.1 100 15 2.0 24 KRn35A/g/F 2.7 65 25 2.0 23 KRn55A/g 1.9 55 15 3.0 30 KRn55A/g/F 6.8 60 20 2.0 26 KRn75A/G/G 0.8 100 25 2.0 42 KRn12C/g 3.1 50 20 2.0 16 KRn32C/g 1.7 50 20 3.0 20 KRn33C/g 0.2 60 25 3.5 20 KRn15C/G 0.9 60 20 2.0 15 KRn55C/g/F 2.1 45 25 2.0 26. 52. M50 (µm). K a l k 1 1 2 3 3 3 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 3 3 3 3 3. Alterra-rapport 054.

(53)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De gegevens die consumenten-eHealth-toepassingen genere- ren, met name als ze gekoppeld worden aan (reguliere) zorg- gegevens en gegevens over andere levensgebieden, zijn voor

Binnen dit stedenbouwkundig plan is Hof van Lienden ontworpen als een prettige kleinschalige woonbuurt achter het bebouwingslint van de Voorstraat waarbinnen het dorpse en

Door deze kosten reducties en opschaling van processen kan de terugverdientijd van de ‘gewone kas’ dus zonder aquifer, bij een midden of hoog scenario voor de energieprijs in

At the left jaro- wized, at the right untreated (sown March 22, photographed July 31). Gezaaid in maart is veldsla ook zonder jarowisatie een eenjarig gewas. Door de jarowisatie

vies en het gemiddelde resultaat van de vier percelen is wat het kaligehalte van het gras betreft, ook bevredigend nl. Opgemerkt moet worden dat op een perceel nog een aanvul-

Waardegedreven ondernemen in de zorg verwijst niet alleen naar de maatschappelijke meer- waarde die wordt gecreëerd door de dienstverlening, maar vooral ook naar de wijze waarop

Van de fresia cv.'Rose Marie' werd zowel gezond plantmateriaal als knollen besmet met bladnecrose en mozaiëkvirus uitgeplant (Voor beschrij­ ving ziekten, zie &#34;Van

Bij alle overige &#34;bepalingen is steeds de buisgroei 'bij- de moedwillig be­ smette planten beter dan van de &#34;gezonde&#34; planten» Het verschil tussen beide virus-stammen