• No results found

Landbouwbestrijdingsmiddelen: waarom wijken toelatingsnormen af van MTR's

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Landbouwbestrijdingsmiddelen: waarom wijken toelatingsnormen af van MTR's"

Copied!
3
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

P L A T F O R M

Lanàbouwbestrijàings-middelen: waarom wijken

toelatingsnormen af van

MTR's

J E L K A A P P E L M A N , C O L L E G E V O O R D E T O E L A T I N G V A N B E S T R I J D I N G S M I D D E L E N

T H E O B R O C K , A L T E R R A , R E S E A R C H - I N S T I T U U T V O O R D E G R O E N E R U I M T E

Hi't College voor de Toelating van Bestrijdingsmiddelen (CTB) beoordeelt de toelaatbaarheid van bestrijdingsmiddelen. Een aspect van de beoordeling berieft het schatten van risico's voor waterorga-nismen. Toch wordt bij monitoring van de oppervlaktewaterkwaliteit reaclmaty een overschrijding van maximaal toelaatbare risiconiveaus (MTR'sJacvonden. 11er CTB baseert de besluitvorming zel-den op deze bij lier waterkwaliteitsbeleidgehauteerdc MTR's, maar meestal op andere toeliirnigsnor-men, Waaromgebeurtditen hoe verhouden deze toelatin^snormen zich ror MTR's? En bieden deze toelatin^snormen voldoende bescherming aan hetaquatisch ecosysteem?

Bestrijdingsmiddelen worden doelbewust toegepast om landbouwgewassen te bescher-men tegen schadelijke effecten van onder andere insecten, aaltjes, onkruiden en schim-mels. In 1998 bedroeg de totale afzet van land-bouwbestrijdingsmiddelen 12.153 ton werkza-me stof1'. Het landelijk gebied van Nederland

bestaat uit talrijke, relatief kleine, landbouw-percelen, en een dicht netwerk van water-gangen. De jaarlijkse directe emissie van bestrijdingsmiddelen naar oppervlaktewater (onder andere via druppcldrift en drains) werd recentelijk geschat op 90 -185 ton werkzame stof2'. Het wekt dan ook geen verbazing dat in

oppervlaktewater regelmatig bestrijdings-middelen worden aangetoond5.

Normen waterkwaliteitsbeleid Het waterkwaliteitsbeleid, zoals vastgelegd in de Vierde Nota Waterhuishouding onder-scheidt MTR's en streefwaarden (VRJ. MTR's en VR's zijn niet-wettelijke normen waarvoor een inspanningsverplichting geldt. MTR's geven het minimaal te bereiken kwaliteitsniveau aan. Streefwaarden geven het kwaliteitsniveau aan dat op langere termijn moet worden bereikt en liggen doorgaans een factor 100 lager dan MTR's. Momenteel gelden de getalswaarden zoals het ClW-rapport 'Normen en waarden voor het waterbeheer'4' die vermeldt.

Hoe wordt een MTR ajgeleid?

In het verleden kon het voorkomen dat voor hetzelfde bestrijdingsmiddel in het toela-tings- en het waterkwaliteitsbeleid een ver-schillend MTR werd afgeleid. Bij het toela-tingsbeleid werd gebruik gemaakt van vertrouwelijke dossiergegevens en bij het waterkwaliteitsbeleid voornamelijk van open-bare literatuurgegevens. Daarnaast was de wij-ze waarop MTR's werden afgeleid uit elkaar gaan lopen. Recent is in Nederland de afleiding van MTR's voor bestrijdingsmiddelen door middel van een geharmoniseerd protocol afge-stemd op het toelatingsbeleid.

Het MTR voor oppervlaktewater wordt afgeleid op basis van effecten op individuele soorten waterorganismen in laboratoriumtes-ten. Het MTR is gelijk aan de concentratie stof waarbij 95 procent van de soorten geen effecten ondervindt, zelfs bij lange-termijn blootstel-ling. Afhankelijk van het aantal beschikbare toxiciteitgegevens wordt een MTR afgeleid met behulp van veiligheidsfactoren of met behulp van een statistische extrapolatiemethode. Voor deze laatste zijn tenminste vier chronische NOEC's van waterorganismen uit verschillen-de trofische niveaus nodig. Voor stoffen die bioaccumuleren worden ook effecten als gevolg van doorvergiftiging via de voedselke-ten meegenomen.

De methode waarmee MTR's worden afge-leid, betreft in feite een in Nederland geaccep-teerd model, waarmee getracht wordt het risi-co van chronische bloorstelling aan een stofte schatten. Voor individuele niet-persistente bestrijdingsmiddelen is in oppervlaktewater echter vaker sprake van kortdurende eenmali-ge of herhaalde blootstelling dan van chroni-sche blootstelling. In de ons omringende lan-den wordt het Nederlandse MTR-protocol niet gebruikt. Vergelijkbare (probabilistische) methoden voor het afleiden van normen krij-gen overikrij-gens steeds meer aandacht in het bui-tenland. Wel worden andere eisen gesteld aan de aard en het aantal van de benodigde toxici-teitgegevens en aan de statistische extrapola-tiemethode.

N o r m e n toelatingsbeleid Waarom hanteert het CTB andere toela-tingsnormen dan MTR's? Eén van de doelstel-lingen van het toelatingsbeleid is te voorko-men dat, na goede landbouwkundige toepassing, bestrijdingsmiddelen en hun omzettingsproducten een schadelijke uitwer-king hebben op het milieu. Een andere belang-rijke doelstelling is het harmoniseren van het toelatingsbeleid binnen de Europese Unie. In Nederland zijn de gehanteerde beoordelings-criteria wettelijk vastgelegd in het Besluit milieutoelatingseisen bestrijdingsmiddelen (Bmb)5i en afgestemd op de Europese uniforme

beginselen6'. Beoordeling van het risico voor

het milieu vindt plaats via een getrapte bena-dering (volgens het principe: eerst 'worst-case' daarna genuanceerd).

Normen eerste trap

Voor de risicobeoordeling voor waterorga-nismen wordt in de eerste trap van de beoorde-ling uitgegaan van de volgende criteria:

De concentratie van een werkzame stof van een bestrijdingsmiddel en van rele-vante omzettingsproducten is in opper-vlaktewater lager dan:

a) L(E)C50/ioo voor de acute toxiciteit voor

vis en Daphnia (kreeftachtige) bij korre-termijn blootstelling en NOEC/10 voor de chronische roxiciteit voor vis en Daphnia bij lange-termijn blootstelling; b) NOEC/10 voor de toxiciteit voor alg; Bioconcentratiefactor (in vis) van de werk-zame stof en relevante omzettingsproduc-ten is kleiner dan 1000 voor biologisch goed afbreekbare stoffen of kleiner dan 100 voor biologisch slecht afbreekbare stoffen. De benodigde toxiciteitgegevens dienen volgens nauw omschreven procedures verkre-gen te zijn en door de toelatinghouder (fabri-kant) geleverd te worden. Bij de beoordeling in de eerste trap wordt ervan uitgegaan dat de standaardsoorten vis, Daphnia en alg

(2)

P L A T F O R M

tarief zijn voor her aquatische ecosysreem. Door middel van veüigheidsfacroren wordt een extrapolatie gemaakt naar een toelatings-norm, waarbij men veronderstelt dat het aquatische ecosysteem beschermd wordt. Als aan bovenstaande criteria met wordt voldaan, wordt het middel niet toegelaten tenzij de toe-latinghouder middels adequaat vervolgonder-zoek kan aantonen dat bij goed landbouwkun-dig gebruik geen onaanvaardbare directe of indirecte effecten voor waterorganismen zul-len optreden (de tenzij-clausule).

Normen hogere trappen

In de Nederlandse wetgeving kan het MTR pas in de tweede trap van de beoordeling aan de orde komen. Wanneer een MTR wordt afgeleid in het kader van de besluitvorming, zal dit volgens het recent geharmoniseerde protocol gebeuren. Een toelatinghouder zal echter eerder kiezen voor ander vervolgonder-zoek, omdat het MTR niet in de tenzij-clausu-le van de Europese richtlijnen voorkomt. Bij vervolgonderzoek kan gedacht worden aan (semi-)veldexperimenten, waarbij een meer realistische blootstelling wordt nagebootst of aan laboratoriumstudies met additionele soor-ten die tcpresentatiefzijn voor oppervlakte-water. Richtlijnen voor vervolgonderzoek zijn redelijk uitgekristalliseerd in het internatio-nale 'HARAP guidance document'7'. Meer con-troverse bestaat bij het vaststellen van aan-vaardbare effecten voor aquatische

organismen, met name bij her interpreteren van complexe vervolgsrudies zoals mesocosm-experimenren. Door de meeste Europese toela-tingsinstanties worden de NOEC's van de gevoeligste organismen uit adequate (semi-Jveldexperimenten beschouwd als acceptabele normconcentraties, tenminste als een realisti-sche blootstelling wordt nagebootst. Zelfs enig effect op waterorganismen wordt in deze stu-dies aanvaardbaar geacht, als sprake is van een snelle verdwijnsnelheid van de stof en van snel herstel van de gevoelige populaties.

Wetenschappelijke onderbouwing normen

Hoe verhouden toelatingsnormen zich tot MTR's? En bieden toelatingsnormen voldoen-de bescherming aan het aquatisch ecosysteem? Voor de onderbouwing van het toelatingsbe-leid zijn in Nederland een riental experimen-ten in model-ecosystemen (microcosms en proefsloten) uitgevoerd met stoffen die varië-ren in fysisch-chemische eigenschappen en werkingsmechanisme (insecticide, herbicide, fungicide). De resultaten van deze experimen-ten zijn in een breder kader geplaatst door het bundelen van beschikbare litetatuur over effecten van bestrijdingsmiddelen in aquati-sche model-ecosystemen8)^'.

Vergelijking normen

Voor diverse middelen (werkzame stoffen) is een vergelijk van de normconcentrarie

(vol-Tabel ï. Vergelijking normen eerste trap toelatingsbeleid en MTR's met effecten waargenomen tn (semi-)veldexperi-menten. stof insecricide azinfos-methyl carbofuran chloorpyrifos diflubenzuron esfenvaleraat lambda-cyhalothrm herbicide atrazine diuron isoproturon linuron 2,4-D CTB norm eerste trap Mg/L 0,011 0,2 0,0008 0,004 0,001 0,00006 0,2 0,23 1 0,56 2640 MTR?) Mg/l 0,012 0,91 0,003 -2,9 0.43 0,32 0,25 10 NOECe c o Mg/l 0,22 5 0,1 o,3 0.1 0,01 0,0016 20 5 2,9 2 5 0.5 10 LOECeco Mg/l 0,95 25 o,3 o,7 1 0,01 0,016 50 10 28,5 5 15 5 100 blootstellings-regiem (semi-) veldexperi-m e n t herhaald (8x) eenmalig eenmalig eenmalig continu herhaald (2-iox) herhaald (i2x) eenmalig continu eenmalig eenmalig pulse (3x) continu eenmalig fungicide carbendazim 0,76 0,11 3,3 33

gens de toelatingscriteria in de eerste stap) met het MTR en met de in het ecosysteem vastge-stelde NOECeco en LOECCC0 mogelijk. De NOECCC0 is de hoogst geteste concentratie in het modelecosysteem waarbij geen behande-lingsgerelateerde effecren worden waargeno-men. De LOECcco betreft de laagst geteste con-centratie waatbij de eerste effecten worden aangetoond. Op deze manier kan bekeken worden of toelatingscriteria voldoende bescherming bieden aan het aquatisch eco-systeem. Uit bijgaande tabel blijkt dat voor de meeste stoffen de criteria in de eersre stap vol-doende zijn om het aquatisch ecosysteem te beschermen, wanneer deze norm wordt verge-leken met NOECCC0 en LOECeco- waarden. Ook is te zien dat het MTR een relatief hoog

beschermingsniveau weergeeft in vergelijking met de concentrarie waarbij geen effecten worden waargenomen in een (semi-)veldexpe-riment. Het herbicide 2,4-D is een uitzonde-ring omdat vooral ondergedoken waterplanten en met algen gevoelig zijn. Dit wordr reeds onderkend in het toelatingsbeleid.

Vcrgclijkiiui vcldeffectcn

Door de gerapporteerde testconcenttaties van de

micro/mesocosm-experimenten te normaliseren (te delen) op basis van de EC;o van het gevoeligste stan-daardorganisme uit laboratoriumtesten (EC5„ = een 'toxic unit') kunnen veldeffecten van ver-schillende bestrijdingsmiddelen beter met elkaar vergeleken worden (zie afbeelding 1). Concentraties van insecticiden, vastgesteld overeenkomstig met de norm in de eerste trap (EC50/ioo voor het gevoeligste standaardorga-nisme = 0,01 TU) lijken afdoende beschermend te zijn voor levensgemeenschappen van aqua-tische mictocosms en mesocosms, zelfs bij her-haalde blootstelling. Concentraties voor herbi-ciden lager dan EC50/io van het meeste gevoelige standaardtoetsorganisme alg (= 0,1 TU) lijken ook voldoende bescherming te bie-den, met uitzondeting van 2,4-D. De in de openbare literatuur gepubliceerde informatie over effecten van fungiciden is te schaars om een dergelijk vergelijk tussen normen en veld-effecten te kunnen maken.

Conclusie

Uit bovenstaande kan geconcludeerd worden dat de toelatingscriteria volgens het Besluit milieutoelatingseisen bestrijdings-middelen in de meeste gevallen lijken te vol-doen bij het streven om onaanvaardbare effec-ten van bestrijdingsmiddelen op aquatische ecosystemen te voorkomen. Hierbij moet opgemerkt worden dar deze conclusie voorna-melijk onderbouwd wordt voor individuele sroffen, hetgeen overigens ook opgaat voor MTR's. Het aantal gepubliceerde (semi-)veld-studies naar ecologische effecten van

(3)

P L A T F O R M <D 4 V) v) « 3 O o 0) « UJ , 0 0.001

Eenmalige dosering

• m • • • • • • • € • • * • • M • • • 0.01 0.1 10 100

B

O

(/>

en

ra

v o t UJ 4 3 2 1 0.001

Meervoudige dosering

O D O O QCOGffiDO

a

ooo om> ®o o

o o o

o o

o o ö

ü ü 0.01 0.1 10 TU gst

D Meervoudige of chronische dosering

O 4 </) <fl ra 3 ü 2

I

100

;

-i

o

O GDODOD. O»

ooœazsnDoo oo

o o! o o

'O o O O O O Cffi : O

o

1 i i m m 0.0001 10 100 1000 0.0001 0.001 0.01 0.1 1 T U9 S t 10 100 1000

Overzicht van ejjectwaarnemingen voor hetgevoeligste ecologische eindpunt in aquatische micro/mesocosms behandeld met insecticiden (dcclfïgurai A en B5) en herbiciden

(dceljiguren C en D8'). Onderscheid isgemaakt tussen systemen die eenmalig (A, C) en herhaald (B, D) met een bestrijdingsmiddel behandeld zijn. De effecten zijn

geclassifi-ceerd naar sterkte en duur (y-as): t -geen significant effect; z = kortdurende en kwantitatief kleine respons; 3 = duidelijk effect, hersteltijd minder dan acht weken na laatste toe-passing; 4 = duidelijk effect in kortdurende studie (hersteltijd onbekend); 5 = duidelijk langdurig effect [meer dan acht weken na laatste toepassing). Op de x-as is de blootstel-lingsconcentratie weergegeven in 'toxic units' (1 TU„jt »geometrischgemiddelde EC5„ van hetgevoeligste staudaardtoetsorganisme). De omcirkelde waarnemingen in

deeljïguur C hebben allen betrekking op het herbicide 2,4-D. Met dit herbicide zijn alleen (semi-)veldexpenmenten met een eenmalige toepassing gepubliceerd.

sehe mengsels van bestrijdingsmiddelen (onder andere teeltgerichte benadering) is schaars. In de praktijk kan een aquatisch eco-systeem blootgesteld worden aan meerdere landbouwbestrijdingsmiddelen, onder meer afhankelijk van de frequentie en sequentie van middelengebruik in teelten. Momenteel wordt bij Alterra in Wageningen onderzocht of het op individuele toepassingen gerichte toelatings-beleid voldoende bescherming biedt aan aqua-tische levensgemeenschappen indien blootge-steld aan realistische combinaties van bestrijdingsmiddelen.

Discussiepunten

Ook al is de afleiding van MTR's voor bestrijdingsmiddelen op wetenschappelijk niveau afgestemd, het verschil in toetsingsnor-men in het toelatings- en het waterkwaliteits-beleid blijft bestaan. MTR's zijn geen eindsta-tion in het toelatingsbeleid, terwijl deze getalswaarden wel als zodanig zijn gesteld in het waterkwaliteitsbeleid. Wanneer overschrij-dingen van MTR's worden waargenomen, zou een nadere analyse van de ecologische risico's moetfn plaatsvinden. Een andere optie is om de middels adequaat uitgevoerd vervolgonder-zoek verkregen toelatingsnormen te gebruiken

als een hogere trap MTR. Een belangrijk dis-cussiepunt hierbij is of het voorzorgsprincipe strikt gehanteerd dient te worden (geen enkel waargenomen ecologische effect is acceptabel) of dat men primair uit moet gaan van het her-stelvermogen van gevoelige populaties en de draagkracht van het ecosysteem. Een ander discussiepunt is of oppervlaktewater overal even streng beschermd moer worden of dat differentiatie aangebraehr kan worden tussen bijvoorbeeld kavelsloten en hoofdwatergangen in landbouwgebieden. Dit neemt met weg dat de belasting van het oppervlaktewater door het nemen van cmissiereducerende maatregelen sterk moet en kan worden gereduceerd. «

LITERATUUR:

1] IKC-L (1998J. Voorrgaugrapportage 1997. Bestuursovereen-komst Uitvoering Meerjarenplan Gewasbescherming. Informatie- en Kenniscentrum landbouw.

2] HoremanG. {1996). MJP-G Emissie-evaluatie 1995. Einddo-cument Commissie van Deskundigen Emissie-evaluatie MJP-G. Informatie en Kenniscentrum Landbouw. 3J Commissie Integraal Waterbeheer (2000).

Bestrijdmgsmidde-Icutapporiage 2000.

4) Commissie Integraal Waterbeheer {2000}. Normen voor het waterbeheer. Achtergronddocument NW4.

5) Besluit milieutoelatingseiseu bestrijdingsmiddelen [1995). Staatsblad 2000, 136.

6) Europese Unie [1997). Council Directive 5)7/57/EC.

Establis-hing Annex VI to Directive^i/414/EEC concerning the

placing of plant protection products on the market.

Offi-cial Journal of the European Communities Li6y. 87-109.

7) Campbell P., D. Arnold, T. Brock, N. Grundy, W. Heger, F.

Heimbach, S. Mautid en M. Srreloke {1999). Guidance document on higher tier aquatic risk assessmentjbr pesti-cides (HARAP). SETAC-Europe Publication. 8) LahrJ., P. van den Brink en T. Brock (1998). Ecologische

risi-co's van bestrijdingsmiddelen in zoetwater ecosystemen. Deel i: herbiciden. STOWA-rapport98-30.

9) Van Wijngaarden R., G. van Geest euT. Broek (1998).

Ecolo-gische risico's van bestrijdingsmiddelen in zoetwater eco-systemen. Deel 2: insecticiden. STOWA-rapport 98-31. 10) Traas, T.P. (2001). Guidance Document on deriving

Envi-ronmental Risk Limits. RIVM report 601501012.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Uit de literatuur is bekend dat personen die tijdens de zwangerschap een zwangerschapsmasker (chloasma gravidarum) hebben gehad een groter risico lopen op het ontwikkelen van

Beziet men die nu, dan is het duidelijk dat geen enkele directie zich kan ver­ oorloven aan de betreffende onderwerpen voorbij te gaan. Verschillende kunnen

jaarlijks conform afspraken cie. Verbonden Partijen okt. Keulen toegevoegd LTA-overleg nov. Paterswoldsewegtunnel) de Rook collegebrief 28-8-15. 3e kw 16 2015-228 B&amp;V PvA

Wij noemen hier de toelichting van de nominale waarde en de gemiddelde looptijd van latenties bij waar- dering van de latenties tegen contante waarde, de vermel- ding van bedragen

M om enteel w orden binnen de studie naar het lange term ijn gedrag van de W esterschelde een onderzoek uitgevoerd naar een aantal soortgelijke estuaria. Hierbij

S om m ige is parasiete en ander is weer heeltemal onskadelik en selfs nuttig.

resultaten verklaard kunnen worden door de valentie van de woorden, wordt in deze studie gekeken of de opvallendheid van woorden in plaats van de valentie het SIRE effect in de

koolmonoxide melders bij huisbezoeken of inspecties. Meestal worden huisbezoeken uitgevoerd door de afdeling milieu en gezondheid van GGD’en. De GGD Rotterdam- Rijnmond