• No results found

Verslag van een onderzoek naar de invloed van de verkaveling op de bedrijfsvoering

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Verslag van een onderzoek naar de invloed van de verkaveling op de bedrijfsvoering"

Copied!
22
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

VERSLAG VAN EEN ONDERZOEK NAAR DE EÎVL0ED VAN DE VERKAVELING OP DE BEDRIJFSVOERING

1. Inleiding .

Ten àir.àa ©en beter inzicht te krijgen in de mate waarin de' verkaveling invloed uitoefent op de bedrijfsvoering is bij 26 be-drijven in de Kr imp en erv; aard een nader onderzoek hiernaar inge-steld.

Dit onderzoek moet om verschillende redenen als een verken-ning worden opgevat, In do eerste plaats moest blijken in hoe-verre door middel van een enquête (dus door het stellen van vra-gen) resultaten kunnen woeden bereikt. Ten tweede moet worden opgemerkt, dat de verkaveling van eau bedrijf een zeer ruim begrip is. Wanneer men zich een oordeel vormt over de verkaveling, dan worden verschillende factoren hierbij in aanmerking genomen. De belangrijkste hiervan z?jr>. do afstand van de boerderij naar de percelen, het aantal percelen, de grootte van de percelen, de onderlinge afstand van de percelen, de bodemgesteldheid en de toestand van de wegen. Bij het onderhavige onderzoek werden alleen de eerste 3 factoren betrokken, dus de afstand, de grootte en het aantal. Hoewel hiermede ongetwijfeld zeer belangrijke kanten van de verkaveling nader zijn bekeken, is dit toch niet alles geweest. Nader onderzoek ook op dit punt io dua nodig. In de derde plaats

is het aantal 'bedrijven, waarop hst onderzoek heeft plaats gehad ' betrekkelijk klein en liggen de bedrijven in een zeer bepaald gebied en behoren zij tot een zeer bepaald bedrijfstype (weide-bedrijf met kaasmakerij). Het zal nog moeten blijken hoe het met de invloed van de verkaveling is gesteld, al3 meer bedrijven en andere streken mot een andere bedrijfsvoering worden onder-zocht .

• Om deze redenen worden de resultaten van het hier behandelde onderzoek slechts ter oriëntatie gegeven. Conclusies kunnen pas worden getx^okken, wanneer aanzienlijk meer feitenmateriaal ter beschikking staat.

Door middel van dese enquête weid in December 1950 en Januari 1951 van de onderzochte bedrijven een zeer groot aantal gegevens verzameld. Van elk perceel werd de gebruikswijze, de verpleging, de bemesting en de opbrengst nagegaan. Ih verband met de vergelijking van de financiële gegevens van het boekjaar I949/5O werd gevraagd naar de toestand m de zomer van 1949 'v Er werd dus een beroep gedaan op het geheugen van do boeren, waarbij ongetwijfeld de nauwkeurigheid zal zijn geschaad.

De methode van do enquête werd verkozen boven een uitvoerige perceelsadministratie. Dit laatste vraagt zowel van de boer als van de onderzoeker zeer veel werk en bovendien duurt Lot geruime

tijd voordat resultaten beschikbaar komen.

De resultaten van de onquote l:c.-.r.cn iii c^>ele gsroilert rerden getoetst aan gegevens van een pereeels-adminx3tratie. Van één drijf was nl. 6en waidüboek beschikbaar. Da resultatun van dit be-drijf waren niet principieel ander3 dan van de andere bedrijven.

'De totale financiële uitkomsten van de bedrijven zullen niet worden besproken. Deze liggen in een rapport op het Landbouw-Economisch Instituut ter inzage. Er bleek geQn aanwijsbaar verschil te bestaan tussen goed en slecht verkavelde bedrijven, 462

(2)

2.

2

-Verder was reeds eerder op 8 bedrijven met de methode van Geith c.a. de zetmeelwaarde-opbrengst bepaald. Onafhankelijk hiervan werd de enquête ingesteld. Op 4 bedrijven waren de opbrengsten ge-lijk, op 3 bedrijven was de enquête 500 kg z.w. per ha lager en op 1 bedrijf 750 kg z.w. hoßer. De gemiddelde z.w.-opbrengst was bijna 4OOO kg per ha zodat deze afwijkingen nog wel binnen redelijke grenzen bleven.Wij zijn dan ook van mening, dat met een dergelijke enquête op gemakkelijke wijze zeer waardevol materiaal kan worden verzameld. Daar het onmogelijk was de gege-vens van alle bedrijven op de grafieken te verwerken, werden op

enkele grafieken de gegevens van 5 bedrijven verwerkt. Deze 5 bedrijven werden zodanig gekozen, dat hiermede alle bedrijven zo goed mogelijk werden vertegenwoordigd.

Dg gemiddelde afstand van de grond tot de bedrijfsgebouwen. T e gemiddelde afstand van de grond tot d© bedrijfsgebouwen is berekend door van elk perceel de afstand te vermenigvuldigen met de oppervlakte en de som van deze producten per bedrijf te delen door de totale oppervlakte van het bedrijf. Deze gemiddel-de afstand geeft een eerste indruk van gemiddel-de verkaveling. Ongemiddel-derstaand staatje geeft hiervan een beeldj

GEMIDDELDE AFSTAND VAU DE GROND TOT DE BEDRIJFSGEBOUWEN

Afstand

0 - 500 m

500 - 600 m

600 - 700 m

700 - 800 m

800 - 900 m

900 -1000 m

1000 -1100 m

1100 -1200 m

1200 -I3OO m

I3OO -I4OO m

I4OO -1500 m

I50O -1600 m

1600 -I70O m

I7OO -a800 m

I8OO -I90O m

I9OO -2000 m

Aantal bedrijven

mm

4

5

5

4

5

•M

1

1'

1

Gem.bedrijfsgr. in

ha kadastral6-_maat

15,75

17,17

16,95

17,76

18,-05

M *

20,20

24,-50

mm

14,60

Wij zien dat het aantal bedrijven regelmatig verdeeld is, wat betreft de gemiddelde afstand, tot op een afstand van 1 km.

Deze 1 km is een vrij scherpe grens. Slechts 3 bedrijven hebben een nog slechtere verkaveling, waarvan 2 met een gemiddelde af-stand van ongeveer 1,5 km en 1 met een afaf-stand van bijna 2 km.

De grootte blijkt weinig te variëren naarmate de afstand • toeneemt. Over het algemeen mag men verwachten, dat grotere be-drijven de grond verder weg hebben liggen dan kleinere bebe-drijven. Dit komt door het gering aantal bedrijven hier niet tot uitdrukking.

(3)

3.

Het aantal percelen, de grootte en de afstand.

De afstand van de boerderij naar de percelen werd gemeten langs de door de toer af te leggen weg tot aan het midden van

de percelen. Totaal wurden 309 percelen bij het onderzoek betrok-ken als volgt over de afstanden verdeeld»

Afstand Ö - 500 m J 500 -1000 m j 1000 -1500 m i I5OO -2000 m 1 2000 -25OO m I 25OO m en meer I Totaal aantal } j_percel_en j_ Aantal percelen

99

108

61

26

5

10

309

In $ van het totaal

32

35

20

8

2

3

100

Pas na 1 km wordt het aantal percelen minder. Na 1500 m treffen wij nog slechts 13$ van het aantal percelen aan.

Als een perceel werd beschouwd een stuk grond, dat over het algemeen als éên geheel in de bedrijfsvoering wordt betrokken. Wanneer dus een stuk land docr middel van een heining in drieën Y/as verdeeld en elk gedeelte oen aparte behandeling kreeg, werden

hiervoor 3 percelen gerekend, al gebeurde het wel, dat op het einde van de weideperiode de hekken v/orden opengezet en de drie percelen tot één werden verenigd. Dit was dan echter slechts korte tijd het geval.

De grootte van de percelen blijkt onafhankelijk te zijn van de afstand (grafiek i). Dir; percelen, welke in de eerste plaats zijn bestemd om te worden beweid, blijken niet het kleinst te zijn. Dit is niet bevorderlijk voor een goede weide-techniek. Overigens blijkt uit een vergelijking van grafiek I met grafiek II, dat de benamingen wei- en hooiland niet geheel de gebruikswijze dekken. In de Krimpenerwaard bestempelt men ni. de meeste per-oelen met de naam wei- of hooiland al naarmate de voornaamste gebruikswijze. Het blijkt nu, dat de 'Veilanden" inderdaad het meest worden geweid, maar dat de meeste "hooilanden" toch ook nog voor een groot gedeelte de opbrengst leveren in de vorm van wei-degras. Er zijn slechts enkele percelen, welke 2/3 of meer van de opbrengst als hooi opleveren.

4* ^e opbrengsten in kg zetmeelwaarde per ha.

Op da. -r&\?% in hoeverre de opbrengsten per perceel samenhangen met de afstand van de boerderij tot het perceel werd een duidelijk antwoord verkregen. In grafiek II wordt dit in beeld gebracht. In bijlage I is uiteengezet hoe dezo opbrengsten werden bepaald. Hierbij moet worden opgemerkt, dat er bij deze opbrengstbepalingtm vrij zeker fouten worden gemaakt, welke afhangen van de wijze

waarop de opbrengsten worden verkregen. Zo zijn do weide-opbreng-sten meer "netto" dan de gemaaide opbrengweide-opbreng-sten. Deze laatste moe-ten in de winter nog worden omgezet in melk en vlees, terwijl dit met de waide-opbrengsten reeds is gebeurd. De kans bestaat nu, dat bij de gemaaide opbrengsten nog rekening moet worden gehouden met bewarings- en "omzettings"-verliezen. Bij de in grafiek II in beeld gebrachte opbrengsten is hiermede geen rekening gehouden. Zoals uit de tabel op blz. 7 blijkt, worden de verder weggelegen percelen meer gemaaid, zodat de opbrengsten hier te hoog kunnen zijn berekend. Evenzo is er verschil tussen de percelen wat betraft het gebruik 462

(4)

4

-door jongvee en melkvee. Ook hier kan een onjuiste verhouding tussen de normen voor de verschillende categorieën vee tot on-juiste opbrengstcijfers leiden. Er moet dus bij het beschouwen van de gegevens aan deze min of meer gebrekkige bepaling-rijze worden gedacht.

Wij zien een geleidelijke daling in de opbrengsten naarmate de afstanden toenemen. Dit was ook wel te verwachten. Dit is

echter niet het enige dat opTalt. Opvallender is, dat er een zekere minimum-opbrengst valt waar te nemen, welke ongeveer op 2000 kg z.w, per ha ligt en welke onafhankelijk is van de af-stand. Dat deze minimumgrens ongeveer bij 2000 kg z.w. ligt is te begrijpen, omdat dit voor deze gronden ongeveer de natuurlijke opbrengst is. D.w.z. deze opbrengst wordt reeds verkregen zonder/ bemesting en andere verplegingsmaatregelen en oultuurzorgen. Het tweede belangrijke feit is, dat de topopbrengsten alleen worden gehaald op de dichtstbij liggende percelen, echter met dien ver-stande, dat tot op bijna 1 km ook deze opbrengsten onafhankelijk zijn van de afstand. Op verdere afstanden dalen de topopbreng-sten echter regelmatig naarmate de afstanden toenemen. Ook de gemiddelde opbrengst per ha blijft tot op een afstand van bijna 1 km practisch gel ijk.l)

De gemiddelde opbrengsten per ha per bedrijf vertonen geen

verband met de gemiddelde afstand per bedrijf van de percelen tot de boerderij (grafiek lil). Het is mogelijk dat het aantal bedrijven te klein is geweest om dit verband aan te tonen. Aan de hand van een groter aantal bedrijven moet daarom worden nage-gaan of dit verband inderdaad niet aanwezig is. Het is nl. zeer goed mogelijk, dat dit verband niet bestaat wanneer zou blijken dat de slecht verkavelde bedrijven op de dichtbij gelegen per-celen zeer veel produceren, of dat de goed verkavelde bedrijven toch ook op enkele dichtbij gelegen percelen weinig produceren. Een uitgebreider onderzoek zal hier meer licht moeten verschaffen. Ook de melkvee-bezetting vertoont geen verband met de verkave-ling (grafiek 17). Opmerkelijk is in dit verband, dat op vele goed verkavelde bedrijven de stalruimte nog wel een uitbreiding van de veestapel had veroorloofd. De ter beschikking staande stalruimte werd nl, op vele bedrijven slechts ten dele benut (grafiek V ) ,

5. De gewerkte uren per ha.

In bijlage II is aangegeven hoe de gewerkte uren per ha werden vastgesteld. In grafiek VI worden deze in beeld gebracht.

Wij zien een langzame daling naarmate de afstand toeneemt. Deze daling is echter tot +_ 1000 m zeer gering en wordt daarna iets sterker. De conclusie luidt dus, dat vooral op de verderweg-gelegen percelen minder arbeid wordt aangewend dan op de dichtst-bij ge?.egen percelen. Deze conclusie was ook te verwachten.

Opgemerkt moet hierbij worden, dat hier alleen rekening is gehouden met de op de percelen gewerkte uren (inclusief melken en veeverzorgen). Dit is ook nodig om de intensiteit, waarmee op elk perceel wordt gewerkt, na te gaan.

'Deze conclusies volgen duidelijker uit de cijfers van alle bedrijven dan uit grafiek II, waar alleen de cijfers van 5 bedrijven zijn weergegeven,

(5)

, Van belang zijn evenwel ook de loopuren. Uit vorige onder- " 2oekingen van het L.E. I. ia wel gebleken", dat het uitermate

moeilijk ia door middel van een tijdschrijf-administratie de loopuren vast te stellen. Men mag aannemen dat de werkelijk "benodigde

loopuren evenredig met de afstand tot de percelen toenemen, in deze zin, dat de loopuren, naarmate de afstand toeneemt, een steeds groter percentage van de totaal benodigde uren gaan inne-men. In werkelijkheid vindt men echter dit verband niet, dat veroorzaakt wordt door een relatief groot aantal extra loopuren op de dichtstuij gelegen percelen. Er is bij dit onderzoek dan ook niet getracht het aantal loopuren vast te stellen. Door middel van ingewikkelde berekeningen is een schatting te maken van de benodigde loopuren. De hiervoor benodigde gegevens stonden bij dit onderzoek niet tor beschikking. Uit een nog niet afgesloten onderzoek op een aantal Utrechtse weidebedrijven bleek het vol-gends verband* Afstand naar perceel in meters

250

500

750

1000 / I25O I5OO 1750-2000 2250 2500 * 2750 3000 Geschatte loopuren in $> totaal

beno-digd© uren per perc,

6

10

13

16

19

22

24

•Z$

29

31

33

35

Bezien wij de gemiddeld gewerkte uren per bedrijf per ha grasland dan blijkt er geen verband te bestaan met de verkave-ling (grafiek VII), De beter verkavelde bedrijven worden dus niet intensiever bewerkt dan de slechter verkavelde.

De uren voor verpleging (inclusief stikstof strooien) ver-tonen ongeveer hetzelfde beeld als de totale uren (grafiek VIII). Wij zien een daling naarmate de afstand groter wordt. Ook dit

is een logische conclusie. Opvallend is echter dat cp een aantal van de zeer dichtbij gelegen percelen (op ongeveer 6$ van de per-celen) een zeer groot aantal uren is genoteerd.

*>• Pa opbrengsten in kg zetmeelwaarde per arbeidsuur.

De opbrengst per arbeidskracht is een betere maatstaf voor de beoordeling van de bedrijfsvoering dan de opbrengst per ha. Vooral is dit het geval wanneer de arbeidskrachten volledig bezet zijn, dat op de meeste weidebedrijven het geval is. Ook op de

onderzochte bedrijven is er eerder een tekort dan een teveel aan arbeidskrachten, zoals uit grafiek IX blijkt,

In bijlage II is een uiteenzetting gegeven van de berekening van het aantal standaarduren. Stelt men 3000 standaarduren per volwassen arbeidskracht als voldoende, dan blijven slechts enkele bedrijven hier beneden. De meeste liggen er ver boven, dat moge-lijk is door een sterke mechanisatie, het gebruik maken van losse arbeiders, door zeer hard te werken of door een minder goede uit-voering van het werk.

Wanr.eer de arbeidskrachten niet volledig benut zijn kan het

(6)

6

-van belang zijn werkzaamheden te verrichten of een

productie-richting te kiezen, welke weliswaar per uur lagere opbrengsten

geven

maar waarbij de totaal-opbrengsten toch stijgen.

Wanneer de arbeidskrachten echter volledig bezet zijn is

het steeds van belang per arbeidsuur zo veel mogelijk te produceren.

Er is dan ook nagegaan hoeveel er op elk perceel per

arbeids-uur aan zetmoelwaarde is geproduceerd. In bijlage II is

uit-eengezet op welke wijze is berekend hoeveel arbeidsuren er per

perceel zijn aangewend bij de productie op deze percelen. Er

is, zoala reeds is opgemerkt,

geen

rekening gehouden met de

loopuren. In werkelijkheid komen deze natuurlijk ten laste van de

productie op de betrokken percelen. De berekende opbrengsten per

uur zijn dus te hoog en wel meer naarmate de percelen verderweg

liggen»

Meer nog d^n bij de opbrengsten per ha komt hier de vraag

naar v

r

oren in hoeverre de opbrengsten in kg z.w. als een maatstaf

mogen worden beschouwd voor de productie op de verschillende

percelen.

De zetmeelwaarde-productie van het grasland gedurende het

beweiden van de betrokken percelen wordt door het grazende vee

omgezet in melk en vlees. Deze zetmeelwaarde-productie kan echter

alleen worden "geoogst" door het vee te melken en komt dus

beschikbaar in "netto-vorm". Het gedeelte van de graslandproductie

dat voor de

winning

van wintervoer dient komt echter beschikbaar

in een bruto-vorm, welke eerst later door het vee wordt omgezet

in melk en vlees, terwijl voor deze omzetting nog allerlei

arbeid moet worden verricht zoals voeren, veeverzorging enz.,

WG?."^D

in de weidepoi'iode niet nodig zijn. De vraag is dus, of

het wel veel zin heeft de op genoemde wijze berekende cljfur-c

over de zetmeelwaarde-productie per uur onderling te vergelijken.

Hoe men deze vraag ook wil oplossen, het is duidelijk, dat men

daarbij de productie op het bedrijf niet zonder meer zal mogen

zien als een productie per perceel.

Men kan op een bedrijf de productie van een deel der percelen

alleen maar grotendeels via beweiding direct als melk oogsten,

omdat men tezelfdertijd een _• ander deel van de percelen in

meerdere mate gebruikt voor de levering van het wintervoer.

Zou dus blijken, dat op een bepaald perceel door een

be-paalde gebruikswijze een hoge productie wordt verkregen, dan dient

men te bedenken, dat deze gebruikswijze (geheel of althans

ge-deeltelijk) slechts mogelijk was doordat men op een ander perceel een

minder voordelige gebruikswijze toepaste.

Wij geven in grafiek X de gemiddelde zetmeelwaarde per uur

per perceel. Door de tamelijk willekeurige oplossing van

boven-staande vraag zal een fout zijn gemaakt, welke verschillend drukt

op de verschillende percelen, al naarmate de gebruikswijze van de

percelen verschillend is. Om de bovenvermelde redenen is het niet

mogelijk deze fout te corrigeren, omdat de gebruikswijze van het

ene perceel wordt beïnvloed door de gebruikswijze op het andere

perceel. Wij

geven

daarom de verkregen uitkomsten (waarbij de

loopuren bovendien nog in rekening moeten worden gebracht) zonder

er verder conclusies aan te verbinden.

Wij wijzen alleen op de grote variatie in opbrengsten per uur.

Deze schommelen tussen de 7 en 70 kg z.w. per uur. Door een zeer

arbeids-extensieve productie-wijze verkrijgt men de zeer hoge

opbrengsten per uur.

Bezien wij de gemiddelde opbrengsten per uur aan kg z.w.

per bedrijf, dan blijkt ook hier weer

geen

verband te bestaan met

(7)

Gebruikswijze en "bemesting,

a.De~~äfstand "blijkt een grote invloed te hebben op de gebruiks-wijze. Nagegaan is op welke wijze de geproduceerde z.w, is ver-kregen. Onderscheid is gemaakt tussen beweiden en maaien. Uit onderstaand staatje blijkt op hoeveel $ van de percelen 2/3 of meer van de geproduceerde z.w. door middel van beweiden is ver-kregen. Afstand van de b o e r d e r i j t o t de p e r c e l e n a a n t a l p e r c e l e n a a n t a l p e r c e l e n waarvan de o p -b r e n g s t voor C/3 of meer v e r k r e g e n werd door beweiden i n $ van a a n -t a l p e r c e l e n koewe ide-dagen i n $ van a l l e g r o o t v e e w e i d e -d a g e n l ) op a l l e p e r c e l e n koeweide-dagen i n i> van a l l e g r o o t v e e w e i d e -d a g e n l ) op -d i e p e r c e l e n w a a r van de o p -b r e n g s t voor 2 / 3 of meer v e r k r e g e n werd door beweiden

t o t 500 m

99

80

80

73

72

500-lOOOm 108

53

49

94

94

1000-1500m 61 -18 30 91 82 1500-2000m 26

5

19

85

67

2000-2500m

5

1

20

78

,

88

__ .3 meer dan 2500m 10 i

7

70

70

78

1)

Alle weidedagen omgerekend op grootveeweide-dagen.

Het aantal percelen, waarvan de opbrengst voor 2/3 of meer door beweiden wordt verkregen neemt met het toenemen van de stand snel af, om na 1500 m niet verder te dalen. Wordt de af-stand meer dan 2500 m, dan neemt zelfs het beweiden weer toe. Dit laatste is een zeer eigenaardig versohijnsel, vooral omdat van deze percelen het aantal koeweide-dagen groot is. Deze af-wijking is te verklaren doordat de verstweg gelegen percelen behoren tot enkele bedrijven, welke zeer slecht zijn verkaveld. Hier is geen volledige aanpassing van de bedrijfsvoering moge-lijk geweest.

Het blijkt,dat de beweiding zelf ook nog varieert onder invloed van de afstand. Het $> koeweide-dagen van alle weide-da-gen zou bij een regelmatige beweiding nl, ongeveer 80$ moeten zijn, zoals uit onderstaand staatje blijkt.

(8)

INormale samen-

l~Grootveeweide-i s t e l l l~Grootveeweide-i n g van de

i v e e s t a p e l

dagen l ) ( z i e

"bijlage I I )

100 koeien j 100

40 k a l v e r e n | 10

35 pinken ] 14

Weide-dagen in j

$ van h e t t o t . |

a a n t . g r o o t v e e - j

weide-dagen

80$ 20$

TJ

Alle weidedagen berekend op grootveeweide-dagen.

Het blijkt nu, dat de percelen "binnen een afstand van 500 m ge-legen meer met jongvee (kalveren) worden beweid dan bij een re-gelmatige beweiding het geval zou zijn geweest. Het zelf-3,-o- i;i

het geval met de verweg gelegen percelen (pinken). De afwijkingen zijn echter niet zeer groot.

b.De_Jbeme_sting staat ook sterk onder invloed van de afstand. Uit grafiek XII blijkt, dat bij een afstand van meer dan 2 km de organische bemesting plotseling sterk afneemt. In deze grafiek is alleen het aantal uren voor organische bemesting

ge-g&ven. Ten gevolge van de berekeningswijze (bijlage II) is het

aantal uren per perceel evenredig met de gegeven hoeveelheid. Hoewel het aantal percelen, dat vervle:; weg ligt dan 2 km, gering

is, is er op geen enkele van deze percelen een hoge gift organische bemesting gegeven.

Grafiek XII laat eveneens zien hoe de bemesting is geweest met kunstmest (de stikstof-bemesting is hierbij niet begrepen). iJaar-mate de afstand toeneemt, wordt er meer kunstmest (exclusief

stik-stof) gegeven. Het aantal percelen dat geen kunstmest (exclusief lï) kreeg, is vooral bij afstanden minder dan 1 km zeer groot, terwijl

daarentegen alle percelen verder weg dan 2 km kunstmest ontvingen. 8» Samenvatting.

De resultaten van het onderzoek kunnen als volgt worden samen-gevat:

De gemiddelde afstand van de bedrijfsgebouwen tot de percelen is als een zekere maatstaf voor de verkaveling te beschouwen. Het aantal bedrijven is tot op een afstand van 1 km regelmatig over

alle afstanden verdeeld. Van 26 bedrijven hadden slechts 3'bedrij-ven een grotere gemiddelde afstand dan 1 km. Ditzelfde zien wij ook bij de afstand van de percelen naar de boerderij. Naarmate de afstand toeneemt, neemt het aantal percelen pas af als de afstand groter Y/ordt dan 1 km. Verder weg dan 1,5 »km ligt slechts 13$

van alle percelen. De grootte van de percelen varieert niet naar-mate de afstand toeneemt.

De zgn. hooilanden leveren toch ook nog een groot gedeelte van de opbrengst in de vorm van weidegras. De opbreng ^ todroQß' govüiiVjld ongeveer 4000 kg z.w. per ha en varieerde van

2000—6OOO kg. De gemiddelde opbrengsten daalden pas bij een af-stand groter dan +_1 km. De hoge opbrengsten werden alleen ge-haald op dichtbij gelegen percelen. Op dichtbij gelegen percelen komen echter ook zeer lage opbrengsten voor.

De gewerkte uren op de percelen nemen regelmatig af naarmate de afstand toeneemt.

De opbrengsten aan kg z.w, per uur vertonen een zeer grote variatie nl, van 7-70 kg z.w, per uurj deze cijfers zijn echter

zeer moeilijk te interpreteren.

Het beweiden neemt snel af naarmate de afstand tot de per-celen toeneemt. De bemesting staat eveneens sterk onder invloed van de afstand. Op verweg gelegen percelen wordt weinig organische bemesting gegeven en gebruikt men meer kunstmest.

Samengesteld door: :s-Gravenhage, 31 Augustus 1951. Afd.Bedrijfseconomisch Onderzoek,

(9)

Bijlage I

OPBREIIGSTBEPALETG GRASLAND

De opbrengsten van het grasland werden bepaald aan de hand van schattingen

van het aantal weidedagen, de opbrengsten aan hooi en de

opbreng-sten aan gras voor inkuilen en drogen, alles omgerekend in kg z.w.

De benodigde hoeveelheid z.w. per weidedag werd berekend naar

analogie van de berekeningen van Van Riemsdijk en Draaisma in

Mededeling no 35 blz. 27 van het C.I.L.O. Hierbij werd als eenheid

aangenomen de voederbehoefte van 1 melkkoe. Gemiddeld werd in dit

gebied per dag per koe in de zomer 13» 5 kg melk gemolken met een

vetgehalte van 3j51$« Bij een lichaamsgewicht van 500 kg is

hier-voor volgens de wintervoedernormen van het Centraal Veevoederbureau

(uitgave 1949) per dag nodig 6,5 kg z.w. Voor gewichtstoename is

in rekening gebracht 0,25 kg vlees, waardoor 0,9 kg z.w. is gerekend.

Voor energie-verbruik in de weide is gerekend met 0,4 kg z.w. per dag.

De totale voederbehoefte per koeweidedag is aldus gesteld op 6,5 +

0,9 + 0,4 • 7,8 kg z.w.

De weidedagen van het andere,vee werden omgerekend op

koeweide-dagen volgens onderstaande normen:

1 pink = 0 , 4 melkkoe

1 kalf

1 paard

1 enter

1 twenter

1 s chaap

1 lam

= 0,25

m 1

= 0,5

- 0,75

= 0,2

- 0,05

» H H it H H

De.totale z.w.-opbrengst per perceel werd dan als volgt berekendt

aantal omgerekende v/eidedagen x "[,8

?

geoogste kg hooi x 0,30 ' »

" " gras voor inkuilen x 0,10 ' e

" " gras voor stalvoeren x.0,10 '

a

11

" gedroogd gras x 0,535 «•

Totaal kg z.w.

1)

aangenomen als gemiddeld voor de streek geldende gehalten; er is

geen rekening gehouden met bewaringsverliezen.

A.62

(10)

Bijlage II

Eet aantal gewerkte uren per perceel per ha werd gedeeltelijk vastgesteld volgens opgave van de "boer en gedeeltelijk aan de hand van arbeidsnormen.

Voor verplegingswerkzaamhedën (afrasteren, sloten schonen, greppelen, toppenmaaien en mest-flatten strooien) werd de boer gevraagd naar de aangewende hoeveelheid arbeidsuren.

Voor onderstaande werkzaamheden werden de volgende arbeids-normen gebruikt:

1)

melken ' verzorging pinken verzorging kalveren verzorging paarden hooien i n k u i l e n drogen stalvoeren

1)

stalmest-bemesting' 2) toeraaak ' 2) gieren '

2)

-|- u u r p e r koe-weidedag 1 u u r per week p e r koppel

% u u r p e r dag p e r koppel 1 u u r per p a a r d p e r week 85 u u r per ha p e r k e e r 75 u u r per ha p e r k e e r 40 u u r per ha p e r k e e r 100 u u r p e r ha p e r k e e r gemaaid l-ijf u u r p e r t o n 1-jg- u u r p e r t o n mest + 75 u u r p e r ha 1% u u r p e r t o n g i e r k u n s t m e s t - b e m e s t i n g t a . s t i k s t o f b . a n d e r e m e s t s t o f f e n 1^- u u r p e r 100 kg 1 u u r per 100 kg

TJ

2)

Voor de berekening van het aantal standaarduren per jaar werd gerekend met 220 uren per melkkoe, inclusief de

ver-zorging van het jongvee.

De arbeidsnormen gebruikt voor bemesting zijn ontleend aan de tijdsohrijving op enkele proefbedrijven met organische bemesting} de 75 uur per ha extra voor toemaak werd gevon-den op grond van berekeningen van enkele deelnemers aan deze enquête.

(11)

s

f - « •H © •H O O £ . 3 4) •H

I

S

•H (3 a> a> 4» iH 'S o T» * <B ft M Pi « O -Ö t . 1 tn I * CO "So"

? i

M X « X X • K X K X * X » •• X < X X X X X X X X X « « « O C J O O t o CM

8

i n CM o

S

C M o a o CM O O CM Csl O o O F o £ CD j ? CM C\ a X - o X X en v~ O i C 3 , • • oo T — O CD C ~ T —

g

<r> cr> in w C 3 T—

g

ro CD CvJ O

IJ

T - V * O O 05 O o CO a a r— • o

S

1 c ! t o 1 CTJ ' CO O o CS1 ! C 3 l o

r

"~1 to CD 0)

a

•H 4* m % CM T— » »

(12)

s

en co to CO o Ö <D > •o • H

ä

J8

T 3 O cn

R

o - o c co > c ca CU ra e CO Csl • o • » • • ( 0 ^3 § 0> 01 S O l CO

« R

K o - o c «J u co œ - ~ - H Csl • 6 co CO T - Csl • »

1*

s

CO Cs|.

s

o O to Csl a IT) C s | CD

s

c-s) O CD CO Csl O CD Csl Csl CD J to i o

IS

ICD

3

C D Csl 4 O « ca M a> a>

e

c •H o tu CO +3 W

3

o e r T -i o CD CD r » a> o

8,

© P i Î3S CD

S

g u-> ö öS i— r -CD CD uo o o i n O O O 10 o o

s

CD O

S

o o =fe. o o s rar g o o o o i n o Cn • * CO CO Cs» - C 3 ~ C D CD Csl S

8

CD 1 o C D c CD ; CD i co CD C i Csl CD CD r * C D 3

(13)

(M '.1

â

vi «•ri © 0) O » p< «s 0) O ' H « » r»iC O CD CD T " O OS o o p— t— O O 8 i r > T— o ¥ V * K c> r~ O T-* O o r~ r~ c-> r o F O j * m O) w H £ •H T l

s

m «H ctf (D t J i H o> T» t J •H

1

r*> ! O - -1. J _ I I J L X _l_ S o S O es O CT i n

S

o o o O ca o

8 g

o in

S §

s

C3 O s e s o o ö o wrt ca ft t* « M

a

8

(14)

-2

A O CM H

â

a

c » o

N aj <» O ra o ra O O o ß o o o CO

•M

o C 5 CM O 1 C i ! ra* csiC ra O C f ) T — O

s

T

-S

r— <r»-O ca CO «•-o O ra v * ra *"* O f—ï IQ

u

<D •d>

c

•H T J

§

+3 Ol (D I - t 0) t J * d

•ä

q> O

g

ill

CO ca ra ra o m ra S ra ra o ra CSJ

(15)

vo cv

8

O) o ca co CO o o C S o co ß •ri ca ca un es ca ca ca rvj

- s

• p en Vt id t J i H <D ti ti •H

a

o

: o

O Ca , I o -: o i e n O ca co CJ ca co CD ca i n

3

•P ©

« s ä

P -H ci f; 3 -o O U Ç^r-t CM t&+> G to •H fl) +* © © ? Ö fl ® rt 3 o ca co ca ca ca ca ca ca en ca u i • . I »ii• • i

(16)

ç > 0 S O en co co o co CD g CO . g e '— a> co • o <S •*- m •4) T 3 e 01 g1 i? c . > v> •»-E t r-si •*> v> g> o CD O l CU "O c ca > U a> CB B g co CNI o o • o S en cu > IA • » • -I B l>J CU C/1 81 o 0 ] a> - o ç §• co CM 1 «•) r -- « - o c CU eu CS > C/» **" se r j ca -»-> V I S1 CS co C7I CS " O C= CO > L. a> a c co CM T : C 3 I C D O « o o o

I

l o O en - ! o ' o o i n

12

i

r-l Q) <P O a> P. ö CD •18 ; co 19 C D O O uo o o O

3

S o <r> f*> o u~> C M o O CM O uo r -

e s

(17)

,Q V u CM • o

•3

• o • ca O o o r— r— o C3 Ü 3 T— o r --H> (1> fci •H t d

S

-p m

3

CD © i d •H B CD O f • ! § . i i cr> C3 I ^ co i E3 ! O I C3 to •r» •rl i O 0)

S

O u © ö _

S §

I H •d m r-l cd > t>D M V Pt

is

. C3 * O O i n o

« s

rsi c *

ut

—èr— es

-a C D

(18)

C7 o o cr>to c-,.o o • I C D ICO o ' O •I o u n Ic-g ID c o> • o a> s o a •a c 01 en a> L . -^ L. <D > 14 Ï * r->i a> H-» </> CT O O 02 o 03 • o C CO > 05 CD B r: fc» r o «VI c o - o 09 * t_ O o TO C CD en CU £-_iC (_ > </> B = r - J CD t o en O o O » a> - O S > r o CNI 1 co •--. r— G a> •*-rt> ra e fe o • a e a> en CU t -- ü t -07 > C/ï •••» r~»j o; •4-» « S1 o <U o> a> - o e ca > fe O) e c a> PO ^^, «NJ CD O c o CNI I C D O <VI rsi CD o

1

§ I l o CD CD CD CD CD OO CD CD CVI O C D • O e m Q)

e

C D H CD CD en CD CD OD CD CD •i CD ! CD : t o 1 C D 1 CD

s

Ö O) •H -rl t>Q O a> o PM"*3 fH CQ CD >& O <D O -H > n o « i S .' CD I £2 J CD •* CD ; cvj I C D i CD

lf

T T

^

~ g —

-^

dr—

£

(19)

-9 O O CM o • o o* o Tco o C S CD " O S D l M <D <D S Ü 0) a> tJ •o •H ß 0) Ü CD a o

I

o •' C i ( O l 0 co o o o o C S H 44 cd u o <n • o • H

S

ß a> <D,0 9 M 1 a> 't* ft •3 a S h +» 0) w p, o o C Q C3 to o o

s

o

a

'T-* C1^ S O O « o f'JJ

s

o o «* » C^l» C Ï O o *J o o

(20)

8 o C S

8

ri î>

S

• Q tu o X> 5 S* t . > S ë c o o

R

if U <U 09 > » S* o a> » o </> S? o CM O en t > e > r " CM • • • •

j s

t o CM C i i a j S I CM

is

o o CM CM - 1 : o Q CJ> O O 00

! *°

<8

11 i n o I o J o I r

-j g

m

S

O S ai

i||

•a

o CD S O o o CO o a ~ es o S3 « a - J . j J ^

(21)

» . »

ü

O O o ra 52 8 +> <=> s <*•

*- a

o *

S «

uR «H O rt>

s •?

<D "•d

s -2

co -H

*" §

o ^ CSI O O * H K û> • H O £ : "«-9 N -H » < M P O O M tt) 0> O PN O en O o co o O to C 3 o - o CsJ - r» o J O r * Q

(22)

Grafiek XII

Gemiddeld

26 "bedrijven

i n t

50

W tó W «

w

38 36 34 30 28 26 24 22 20 18 16 H 12 10 8 6 4 2 0 u uren p e r na / p e r < ? e e l -• -• - 0-500 f! 500-1000 U 1000-1500 tl 1500-2000 lil 2000-2500 tü 2500-3000 i* 3000-N Organische b e m e s t i n g i—'—- 0-500 U 500-1000 SI 1000-1500 II 1500-2000 tl 2000-2500 LI 2500-3000 M

Kunstmest-fcemesting

e x c l u s i e f s t i k s t o f 3000-B

Afstand i n m a t e r s .

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Door de industrie worden diverse technische mengsels voor uiteenlopende bestemmingen aangeboden, ~&gt;laar­ bij de gemiddelde chloreri ngsgraad tussen de technische

Figuur 2.128 Gemiddelde CPUE van de tien meest algemene soorten en overige soorten in het open water (n/ha-kg/ha bevist oppervlak) gevangen met een boomkor in de hoofdstroom van

De Sobane-strategie en het geheel van de methodes werden ontwikkeld door de Unité Hygiène et Physiologie de Travail van professor J.Malchaire van de Université catholique de

Vooruitlopend op de resultaten van het nadere onderzoek naar validiteit en betrouwbaarheid van de WISC-III wordt in de onderstaande paragraaf van dit artikel een voorstel gedaan

Bij vol-automatisch bedrijf wanneer een differentiaalthermostaat wordt toegepast, compleet incl.. Een bewaarplaats met een opslagcapaciteit van

Brachyspira murdochii wordt af en toe gemeld als pathogeen maar bij experimentele infectie blijkt dat er hoge kiemaan- tallen nodig zijn voor het ontwikkelen van een eerder

28$ van de zoons heeft geen enkele vorm van voortgezet dagonderwijs genoten (bijlage 30). De buiten de landbouw werkende zoons. De belangstelling van de afgevloeide zoons is

Bij kruisinoculatie, uitgevoerd door Schnathorst, Crogan &amp; Bardin, (1958) blijken de volgende planten vatbaar voor de echte meeldauw van Lactuca sativa: