dunwandige membranen
Citation for published version (APA):Brand, van den, F. C. M. (1986). "SIMPLE SHEAR"-test-opstelling : plooifenomenen bij dunwandige membranen. (DCT rapporten; Vol. 1986.020). Technische Hogeschool Eindhoven.
Document status and date: Gepubliceerd: 01/01/1986
Document Version:
Uitgevers PDF, ook bekend als Version of Record
Please check the document version of this publication:
• A submitted manuscript is the version of the article upon submission and before peer-review. There can be important differences between the submitted version and the official published version of record. People interested in the research are advised to contact the author for the final version of the publication, or visit the DOI to the publisher's website.
• The final author version and the galley proof are versions of the publication after peer review.
• The final published version features the final layout of the paper including the volume, issue and page numbers.
Link to publication
General rights
Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of accessing publications that users recognise and abide by the legal requirements associated with these rights. • Users may download and print one copy of any publication from the public portal for the purpose of private study or research. • You may not further distribute the material or use it for any profit-making activity or commercial gain
• You may freely distribute the URL identifying the publication in the public portal.
If the publication is distributed under the terms of Article 25fa of the Dutch Copyright Act, indicated by the “Taverne” license above, please follow below link for the End User Agreement:
www.tue.nl/taverne
Take down policy
If you believe that this document breaches copyright please contact us at:
openaccess@tue.nl
providing details and we will investigate your claim.
Frans van den Brand, apri1'86
rapport W F W 86.020
begeleiders : Dr.1r.C Oomens Dr.1r.M van Dongen
Er is een theoretisch model ontwikkeld door D.Roddeman. Daarnaast zijn er met eenvoudige materialen proefnemingen gedaan met als doel meer inzicht te verkrijgen in d e plooifenomenen.
€en rechthoekig proefstuk van 1 4 * 2 8 * 0 , 1 4 mm wordt vertikaal tussen twee klemmen geplaatst, waarna d e bovenste klem horizontaal in 1 0 gelijke stappen tot 1'5 mm afgeschoven wordt. Het proefstuk kan een voorlast krijgen door een vertikale verplaatsing voor te schrijven. Hierbij worden de
afschuifkracht en de vertikale reaktiekracht alsmede d e horizontale en d e vertikale verplaatsing en d e plooihoek geregistreerd.
Er is gemeten aan twee isotrope materialen en een anisotroop materiaal.De gegevens van het anisotrope materiaal moeten nog beoordeeld worden.
Bij de isotrope materialen is d e plooihoek afhankelijk van de voorlast. Naarmate d e voorlast toeneemt, moet er verder afgeschoven worden voor het plooien begint en neemt d e plooihoek af.
D e richtingscoefficient van d e afschuifkromme wordt kleiner als er plooien optreden.
De reaktiekracht blijft constant totdat het plooien begint, waarna deze oploopt.
De waargenomen fenomenen sluiten aan bij verwachtingen uit d e theorie. De meetnauwkeurigheid ligt binnen 5 Z .
2.DE O P S T E L L I N G -beschrijving - s y s t e e m e i s e n - a a n p a s s i n g e n - i j k f a k t o r e n 3. H E T P R O E F S T U K - m a t e r i a a l k e u z e - i n s p a n p r o b l e e m & . M E E T R E S U L T A T E N - w a a r g e n o m e n f e n o m e n e n - g r a f i e k e n S.CONCLUSIES EN A A N B E V E L I N G E N L I T E R A T U U R L I J S T A P P E N D I X A - l i n e a i r e r e g r e s s i e B-gebruikershandleiding C-plooihoeken vuljex - o v e r i g e grafieken 13 1 7 21 23 24
Ten gevolge van het plooien treden er wezenlijke veranderingen in d e
krachtdoorleiding op.
Om meer inzicht te verkrijgen in het plooigedrag is er een theoretisch model opgezet ( 1 1 1 ) en worden er experimenten gedaan.
Dit verslag handelt over d e experimenten.
Ter bestudering v a n d e plooifenomenen wordt een rechthoekig membraanachtig proefstuk ingeklemd en vervormd op voorgeschreven wijze (zgn. "simple shear
test" ).Dit wordt uitgevoerd met een bestaande opstelling die aangepast en uitgebreid is.
De experimenten worden eerst gedaan met z o eenvoudig mogelijke materialen, waarna meer complexe materialen getest worden.
Dit heeft ten doel vast te stellen of de experimenten zinvol zijn en of het mogelijk is met een vergelijkbare opstelling te meten aan membraanachtige bindweefselstrukturen.
Hoofdstuk
1 :
DOEL VAN DE EXPERIMENTENDe doelstelling is onder te verdelen in drie delen
l.Bestuderen v a n plooifenomenen met behulp van een afschuifproef 2.Vast stellen of het zinvol is deze experimenten te doen
3.0vereenkomsten vast te stellen tussen de theorie en de waargenomen plooifenomenen.
ad 1. Principe van een afschuifproef:
Een proefstuk wordt tussen twee klemmen vertikaal ingeklemd waarna de bovenste inklemming horizontaal verplaatst wordt (zie fig.1 I .
Plooi EN
ROE FS
I .
-iguur
1
:Pri
A uv
ncipe af
schuif
proef.
Om inzicht te krijgen in het plooigedrag zijn d e volgende grootheden van belang :
-afmetingen van het proefstuk -materiaal van het proefstuk
-de horizontale gedwongen verplaatsing AUa -de horizontale afschuifkracht Fa
-de vertikale reaktiekracht Fr
-eiieiitüaz: op t o l e g g e r : v e r t i k a l e v e r p l a a t s i n g AU
-de plaats van d e plooien -de plooihoek a
V
ad 2.Ten aanzien van het nut van de opstelling als geheel dienen d e volgende drie criteria bekeken te worden:
-meetnaukeurigheid -reproduceerbaarheid
Op grond v a n deze criteria wordt vastgesteld o f het zinvol is verdere
experimenten met deze opstelling te doen o f welke aanpassingen er nodig zijn o m aan deze criteria te voldoen.
a d 3.Er wordt gezocht naar overeenkomsten en afwijkingen met de verwachtingen uit het theoretische model.
Voorlopig is alleen een kwalitatieve vergelijking mogelijk, omdat een kwantitatieve beschrijving mbv. d e theorie nog niet voorhanden is.
Hoofdstuk 2 : D E OPSTELLING
Figuur
2
:Blokschema
o p s t e l l i n g
Figuur 2 geeft een schematische voorstelling van d e totale opstelling. Deze is in drie delen o p te splitsen: een mechanisch deel (de
afschuifinrichting), een elektrisch deel (de signaal verwerking) optisch deel (de camera met toebehoren).
en een
Figuur 3 toont een principeschets van d e afschuifinrichting.
De luchtlagers zijn ontworpen door R.Francki (EZI).Er wordt gebruik gemaakt van luchtlagers om d e wrijvingcverliezen tussen het proefstuk en de
krachtopnemers te kunnen verwaarlozen.
D e opstelling i s ontworpen en gebouwd door G.Peters.
De klemmen zijn later toegevoegd door E.Langerak C3l.Hij heeft ook diverse metingen verricht om ervaring met d e opstelling o p te doen.
fl
i-
$I1
I
I
k
wer kinq:
Met d e beide spindles worden d e verplaatsingen opgelegd, waarvan de grootte op de meetklokken wordt afge1ezen.De onderste krachtopnemer is stijf aan het onderste lager bevestigd. De bovenste krachtopnemer is echter niet a a n het lager bevestigd.De horizontale verplaatsing wordt opgelegd door tegen het lager te duwen.Beide krachtopnemers zijn opgenomen in het meetcircuit van de meetbrug.
Figuur 4 toont een principeschets van een binnen de vakgroep W F W al langer gebruikt s i g n a a l v e r w e r k i n g s s y s t e e m , dat ik er zelf aan heb toegevoegd.
Hierbij wordt gebruik gemaakt van het meetprogramma DANA.Dit programma (in d e LAM-microprocessor) zorgt er voor dat op een zelfgekozen tijdstip d e vooraf bepaalde kanalen van d e scanner (hier 1 t/m 3 ) worden uitgelezen met behulp van een DANA voltmeter.Deze meetgegevens worden bij het einde van een meting naar het achtergrondgeheugen van d e computer geschreven.Met behulp van een standaardprogramma ( V X V Y . S E G ) kunnen met d e meetgegevens grafieken worden getekend.
De krachtopnemers zijn via kanaal 1 en 2 van d e meetbrug aangesloten op kanaal 1 en 2 van de scanner.De grootte van de verplaatsing in horizontale richting wordt ingevoerd door zelf mbv. de potentiometerschakeling en d e 18 volts voeding een spanning op kanaal 3 te zetten.Hierbij komt 1 rnm afschuiving overeen met 1 0 Volt.De bijbehorende ijkfaktor is dan hoofdstuk behandeld.
1 . 1 O-4m/volt. De ijkfaktoren voor d e krachtopnemers worden verderop in dit
Het optische deel bestaat uit een camera op statief met bijbehorende verlichting (zie "aanpassingen" verderop in dit hoofdstuk 1 .
Verder z i j opgemerkt dat de opstelling een prototype i s , waarmee informatie verzameld wordt voor een eventueel nieuw te bouwen opstelling.
een meting:
In principe verloopt een experiment als volgt: -instellen en calibreren van d e signaalverwerking -proefstuk inklemmen
-nul-instelling v a n de twee krachtopnemers bepalen -eventueel een vertikale verplaatsing opleggen
-met bovenste krachtopnemer het bovenste lager afschuiven -bij iedere stap de afschuifkracht,horizontale verplaatsing en -mbv. de computer grafieken tekenen
in tien gelijke stappen tot 1 , 5 mm.
de reaktiekracht mbv. de microprocessor inlezen
Voor een uitgebreide handleiding wordt verwezen naar de gebruikershandleiding in d e appendix A.
svsteerneisen:
Aan het experiment worden d e volgende eisen opgelegd: -goed gedefinieerde beginconditie (zie hfst.31 -goede reproduceerbaarheid (zie hfst.41
-geschikt voor het maken van foto's -meetnauwkeurigheid binnen 5 2
Hei: is vooral d e laatste eis die veel problemen veroorzaakt heeft.Met d e bestaande opstelling was het niet mogelijk om een goed inzicht in d e
nauwkeurigheid te krijgen.Daartoe is de hele opstelling onderworpen aan een onderzoek en waar nodig aangepast.speciale aandacht is daarbij besteed aan
d e ijkfaktoren.Een kracht op d e opnemer resulteert in een spanning die o p d e meetbrug wordt afgelezen.De ijkfaktoren die horen bij d e omrekening van millivolts naar kracht zijn opnieuw bepaald.
aanpassinqen opstelling:
De onderlinge uitlijning van de lagers en de geleiding is van grote invloed op d e meetnauwkeurigheid.
Het bovenste luchtlager is gevoelig voor een juiste waterpasinstelling.Dit wordt veroorzaakt door een afgerond luchtkussen met als gevolg een
instabiele nulstand (voor verdere details zie iit.C31 83.l)Om het instellen van het bovenste lager goed uit te kunnen voeren is dit lager voorzien van stelbouten in plaats van vu1stukken.üitlijnen is w e l tijdrovend maar met goed resultaat te doen. Het effekt van de instabiele nulstand wordt
verergerd door @en voorlast op het lager te plaatsen (een kleine afwijking kan een meetfout van 102 veroorzaken bij kleine krachten).De voorlast is echter nodig ivm. d e stijfheid van het lager (C311.Bij toenemende
(vertikale) reaktiekracht neemt de hoogte van d e luchtspleet tussen d e twee lagerdelen af en daardoor ook de hoogte van het proefstuk.Dit is een
ongewenst effekt.Met een voorlast v a n 1315 gram
( te grote voorlast veroorzaakt resonanties) en een luchtdruk van 3 , 5 kgícm i s de verandering van d e spleethoogte te verwaarlozen in het meetgebied: Fr< I N (zie grafiek I ) .
Het onderste lager wordt uitgelijnd met drie stelbouten in plaats van vulstukken.De grote moeilijkheid hierbij is om het lager zowel in &én lijn met bovenste lager te brengen als om het waterpas te stellen.Door het
dubbele luchtkussen en d e vaste verbinding met de opnemer is dit lager niet
zo gevoelig voor uit het lood staan.
Een probleem blijft de zwakke verbindingsplaat tussen de twee lagersteunen (torderen).Qok hier is toch een redelijk resultaat te halen.
De onderste krachtopnemer is gemakkelijk in lijn te stellen, omdat deze op een kruistafel is gemonteerd.De verbinding tussen d e krachtopnemer en het lager i s vernieuwd : de oorspronkelijke schroefdraadverbinding veroorzaakte scheeftrekken bij aandraaien.Door een extra perspassing toe te passen is dit vermeden,
De plaatsing van de meetklokken is veranderd ([31.§3.3 fig.3.3).
Meetklok 2 is vervallen omdat d e verandering van d e luchtspleet verwaarloosd kan worden.De meetklokken 1 en 3 , die resp. de vertikale en d e horizontale verplaatsingen registreren, zijn verplaatst naar achter de krachtopnemers
(zie fig.3: principe afschuifinrichting) zodat deze geen extra krachten meer
introduceren.
De grondplaat van d e opstelling steunt op drie stelbouten.De plaatsing daarvan was niet juist.De plaats van d e twee vertikale dragers viel buiten d e steunpuntendriehoek.Dit maakte d e opstelling gevoelig voor trillingen en lang naslingeren.Met twee extra steunpunten werd dit verholpen.De totale constructie blijft gevoelig voor trillingen ten gevolge van de lage stijfheid van het frame.Dit verdient speciale aandacht bij een eventuele nieuwe opstelling
.
Aanvankelijk werden er twee meetbruggen gebruikt, die niet gesynchroniseerd waren.E$n meetbrug bleef ook na synchronisatie niet-lineair gedrag
vertonen.Beide meetbruggen zijn toen vervangen door een 6-kanaals meetbrug (Peekel 808DNH).ûmdat er met een draaggolf gemeten wordt is d e bedrading van de meetbrug naar de krachtopnemers vervangen door afgeschermde kabel om verandering in parasitaire capaciteiten tegen te gaan.Deze meetbrug voldoet zeer goed.
Verder is d e opstelling geschikt gemaakt voor het maken van
f o t o ’ s . V e r d u i s t e r i n g s g o r d i j n e n nemen het omgevingslicht weg en een zogenaamde condensorspotlight laat strijklicht op het proefstuk vallen, waardoor d e plooien geaccentueerd worden.Er zijn slechts enkele proefopnamen gemaakt.De plooien zijn hierop goed te onderscheiden.Een statief en camera is in overleg met andere gebruikers beschikbaar.De Nikon camerabody wordt met een balg en een makralens op
2
80 cm van het proefstuk geplaatst.Hetproefstuk is dan bijna beeldvullend en heeft een uitstekende vlakke projektie.De gebruikte film is Ilford 1 2 5 Ash zwart/wit.Een
diafragmainstelling van 16 en een sluitertijd van 0.5 sec zorgen voor een goede scherpte en belichting.
bepaling iikfaktoren:
De bovenste krachtopnemer is aangesloten op kanaal 1 van d e meetbrug.Het lager wordt in het midden geplaatst en de krachtopnemer wordt zo gezet dat deze net geen contact met de opnemer maakt.De meetbrug wordt op nul
ingesteld en d e volledige uitslag op 1021 mV ("call" en "zero" op d e
meetbrug). De belasting wordt aangebracht door met een momentmeter tegen het lager te duwen. Daarna wordt d e meting herhaald o . a . voor controle op
h y s t e r e s i s v e r s c h i j n s e l e n . De meetwaarden staan vermeld in tabel I .
massa (gram) aflezing I (mV) aflezing I 1 (mV)
O
-
.b 0 , 5o
2 2o
' 2 10 136 139 20 267 2 6 8 3 0 3 9 0 388 4 0 515 5 1 6 5 0 6 4 8 6 4 5tabel 1 : Ijkwaarden bovenste krachtopnemer.
Op d e meetwaarden van aflezing I en I 1 is lineaire regressie toegepast met
als resultaat ( Y = m*X + b en r de correlatie-coefficient 1 : aflezing I : m = 0 , 0 7 7 6 b = 0 , 1 2 0 r = 0 , 9 9 9 9 9
aflezing I I : m = 0 , 0 7 8 2 b = -1,043 r = 0.99999 2
Met g = 9 , 8 0 6 6 5 m/s betekent dit voor d e omrekeningsfaktor h h = m*g = 0 , 7 6 5 N / V
De onderste krachtopnemer is aangesloten op kanaal 2 van de meetbrug. Met behulp van d e spindle wordt de afstand tussen d e klemmen op 1 4 mm gebracht =proefstukhoogte). De meetbrug wordt op nul ingesteld en de volledige uitslag op 1 0 0 2 mV met "call" en "zero" 1 . Daarna worden er gewichten o p het lager geplaatst. De resultaten staan vermeld in tabel 2
massa (gram) O 2 5 1 0 20 5 0 1 O0 200 Aflezing I (mV1 O 7 19 39 7 9 2 0 1 4 0 2 8 0 3 aflezing I1 (mV1 0 7 19 4 0 8 0 20
1
4 0 2 8 0 3-
+ Itabel 2 : Ijkwaarden onderste krachtopnemer
klederom lineaire regressie toepassen met als resultaat :
Aflezing I : m = 0 , 2 4 8 6 b = 0 . 2 4 3 r 0,99999 Aflezing I1 : m = 0 , 2 4 8 7 b = 0 , 1 2 8 r = 0.99999 zodat voor d e omrekeningsfaktor
v
geldt :v = m*g
=
2 , 4 3 9 NIVVoor verdere details betreffende de lineaire regressie en d e bijbehorende nauwkeusigheden z i j verwezen naar de appendix 8 .
G e b r u i k t e m e e t a l m a r a t u u r : - h o r i z o n t a l e k r a c h t o p n e m e r : Shinkoh U - g a u g e UT bereik 0-300 g r a m - v e r t i k a l e k r a c h t o p n e m e r : Shinkoh U - g a u g e UT bereik 0 - 1 0 0 0 g r a m - m e e t b r u g : P e e k e l m u l t i c h a n n e l s t r a i n g a u g e t y p e 808 DNH - H P - t e r m i n a l
standaard a p p a r a t u u r v a n het laboratorium :
-delta-voeding m e t potentiometerschakeling bereik 0-30 V o l t
-DANA voltmeter - L A M m i c r o p r o c e s s o r
Hoofdstuk 3 : HET PROEFSTUK
De afmetingen van een proefstuk bedragen h*b = 1 4 * 2 8 mm en d e dikte variërend van 0 . 1 tot 0 , 1 5 mm.
Aangaande het proefstuk valt er onderscheid te maken tussen d e materiaalkeuze en het inspanprobleem.
materiaalkeuze:
Om inzicht te verkrijgen in d e plooifenomenen
is
het verstandig o m te meten a a n zo eenvoudig mogelijke materialen. Ideaal testmateriaal heeft onder andere d e volgende eigenschappen:-het neemt geen drukbelasting in het vlak op
-het heeft een grote stijfheid(k1eine verplaatsingen resulteren -het vertoont zuiver lineair elastisch gedrag
- i s homogeen van samenstelling in grote krachten)
Geen drukbelasting in het vlak eist een dun vlies, zodat een eventuele drukbelasting verwaarloosd kan worden.Bij de gebruikte proefstukken met een dikte van 0 , l - 0 , 1 5 mm is deze dan ook verwaarloosbaar.
Een grote stijfheid van het materiaal heeft als voordeel dat bij geringe afschuiving er een behoorlijk meetsignaal is, wat gunstig is tav. d e meetnauwkeurigheid.
Materialen met korte relaxatietijden (
<
30 sec.) zijn na korte tijd in een stabiele toestand,wat
d e tijd tussen twee metingen tussen aanvaardbare grenzen houdt. Vanwege hun lange relaxatietijden vallen d e meestekunststoffen af.
Om inzicht te verkrijgen in het (visco-)elastisch gedrag zijn er van diverse materialen trekproeven genomen, waarvan d e resultaten in grafiek 2 staan. De krachten stemmen niet overeen met d e absolute waarden. Het gaat hier om een indicatie van het materiaalgedrag, waarbij het voornamelijk gaat om d e relaxatietijden.
Natuurlijke rubbers zoals, vuljex en siliconenrubber (medical sheeting), beantwoorden a a n de elasticiteitseis. Ze hebben echter geen grote stijfheid. Het meetsignaal blijkt voldoende groot te zijn voor goede resultaten.
Medical sheeting is van constante dikte, dit in tegenstelling tot vuljex. De vuljex vliezen worden zelf gemaakt door vloeibare vuljex op een glasplaat te gieten. Na enige uren is het water verdampt en kan het vlies na behandeling met talkpoeder tot proefstukjes verwerkt worden. Het probleem hierbij is om vliezen van een constante dikte te maken. O p een proefstukje v a n 0,l mm dik kan d e bikte 0 , O I mm variëren. Dit wordt onder andere veroorzaakt door krimp tijdens het verdampen van het water.
Naast vuljex en medical sheeting als isotrope materialen is er ook gemeten aan anisotrope materialen : een siliconenrubber met visgraat en een
rasterrubber.6ij de trekproef v a n het visgraatrubber blijkt dat d e relaxatietijd in parallelle richting aanmerkelijk groter is dan die in loodrechte richting. Dit heeft dan ook geresulteerd in langere tussentijden b i j de afschuifproeven. Loodrecht en parallel slaan hier op de richting van d e visgraatctruktuur [zie fig.5).
I
K ì € M1
F i g u u r
5
:s t r u k t u u r "visgraatrubber"
Rasterrubber bestaat uit een geweven raster van vezels gevat in rubber. Het anisotrope karakter onstaat door het verschil in vezels in beide richtingen. Met loodrecht wordt bedoeld : d e meeste vezels lopen van klem tot klem. Momenteel is het binnen de vakgroep mogelijk draadjes te weven en deze te vatten in vuljex. Dit materiaal kan belangrijk mijn voor toekomstige
afschuifproeven van anisotrope materialen omdat bij dit procede d e mate van anisotropie beheerst kan worden.
het inspan Drobleem:
Voor een goed gedefinieerde beginconditie is het belangrijk dat het proefstuk vlak ingespannen wordt.
E.Langerak heeft een methode ontwikkeld waarmee dit redelijk gaat
( 1 3 1 5 2 1 . Het proefstuk wordt op een drager gelijmd en ingeklemd, waarna de drager wordt doorgeknipt. Dit blijkt bij medical sheeting beter te gaan dan bij vuljex. Bij een slecht ingespannen proefstuk van vuljex bleken d e
krachten over het geheel lager uit te vallen dan bij een beter ingespannen proefstuk van vuljex. De vraag rijst dan ook wat het effekt is van het niet volledig vlak inspannen. Op grond van het bovenstaande kan worden aangenomen dat d e gemeten krachten lager zijn dan die behorende bij een volkomen vlakke inspanning. In dit stadium is echter nog niets bekend over de grootte van het verschil.
De gevolgen van randeffekten hangen a f v a n d e verhouding hoogte-breedte. De afwijking van de theoretisch berekende krachten bedraagt 4 0 % bij een
verhouding 1 op 1 en 4 2 bij
1
op 8. Voor een uitgebreide beschouwing wordt verwezen naar 151.Hier is gekozen voor een hoogte-breedte verhouding van 1 op 2 ( 1 4 x 2 8 mm 1 als compromis tussen het gewenste en het mogelijke. Bij het veranderen van de hoogte-breedte verhouding moet rekening gehouden worden met het oppervlak van het proefstuk. A l s dit te klein wordt gaan d e inklemeffekten
overheersen. De verhouding 1 op 8 is met de huidige klemmen niet haalbaar. De klemmen zijn nogal grof uitgevoerd. Daardoor is d e inklemkracht moeilijk te bepalen. Stevig aandraaien is nodig om er voor te zorgen dat het
proefstuk over d e gehele breedte goed vastzit ( niet vlak zijn van de klemmen 1 . Bij het inklemmen ontstaan dan ook kleine plooien bij d e
inklemrand. Met een gladde drager aan weerszijden van het proefstuk is er wel enige verbetering, maar het is nog verre van optimaal. Het effekt v a n de inklemming op d e meetwaarden is nog onbekend.
Gelet op de bovengenoemde inspanproblemen is het v a n groot belang bij een eventuele nieuwe opstelling veel aandacht aan de inklemming te besteden.
Hoofdstuk 4 : D E MEETRESULTATEN
Een meetserie bestaat uit het verrichten van de afschuifproef ( horizontaal in I O gelijke stappen afschuiven tot 1 , 5 mm 1 bij diverse voorgeschreven vertikale verplaatsingen.
De voorbeeldgrafieken in dit hoofdstuk horen bij d e afschuifproef van medical sheeting.
De eerste meetserie betreft een proefstuk van vu1jex.Voor de meetresultaten wordt verwezen naar appendix C . De resultaten komen overeen met het hierna te bespreken medical sheeting.
De tweede meetserie betreft een proefstuk van medical sheeting. Medical sheeting is beter in te spannen en homogener dan vuljex. De plooifenomenen komen hier dan ook beter te voorschijn en zijn betrouwbaarder qua grootte
v a n d e krachten. De voorgeschreven vertikale verplaatsingen AUv waren
O
-
0'3 - 0 ' 6 en 0'9 mm.Uit waarneming blijkt dat d e plooihoek a afneemt naarmate d e vertikale verplaatsing toeneemt.
O 0.3 0 , 6 0 , 9 Cmml
A U V
a 4 4 O 3 9 O 3 5 O
Sij een vertikale verplaatsing v a n 0 , 9 mm is d e reaktiekracht te groot om plooien te kunnen vormen door afschuiving. Bij een horizontale afschuiving
AUa groter dan 1 , 5 mm ontstaan er weer plooien.
Naarmate d e vertikale verplaatsing toeneemt onstaan d e plooien pas bij grotere horizontale verschuiving AU,.
Au
V O 0 , 6 0'9 Cmml0'45 0 , 6 1 ,O5
1 , s
[mmlAU,
Bij d e hierna te bespreken grafieken dient het volgende opgemerkt te worden: -vanwege d e moeilijke begininstelling moet niet al te veel waarde aan -het gebied waar de plooien zich ontwikkelen wordt aangegeven door twee -er is gebruik gemaakt van automatische schaling, zodat de vertikale as
d e eerste stap worden toegekend ( A U a < 0.15 mm 1 vertikale stippellijnen.
De eerste twee grafieken (file nr 8 4 , zie verderop in dit hoofdstuk 1 laten het verloop van d e afschuif- en de reaktiekracht zien.Er is geen vertikale verplaatsing voorgeschreven : de zgn onbelaste toestand.
Er is een knikje in d e afschuifkromme bij 0 . 4 5 m m , maar er is geen sprake van verschillende richtingscoëfficiënt voor en tijdens het plooien.
De reaktiekracht loopt direkt op en is van dezelfde grootte als d e
afschuifkracht.Dit komt overeen met verwachtingen uit de theorie (zie C I 1 )
Na AUa= 0 , 6 mm
sterker op dan daarvoor.
(er is dan een redelijke plooi 1 Loopt d e reaktiekracht
8 i j d e volgende twee grafieken ( file nr 8 5 1 bedraagt d e vertikale
verplaatsing 0 , 3 mm. Het plooien begint bij AUa= 0 , 4 5 mm. De reaktiekracht blijft constant tot het plooien begint.De richtingscoëfficiënt van de
afschuifkromme verandert in het plooigebied. Er is sprake van een "knik" in de kromme.Dit stemt overeen met de theoretische verwachtingen
C 1 1 .
Bij een vertikale verplaatsing v a n 0'6 m m (grafieken file nr 8 6 1 worden soortgelijke fenomenen waargenomen.Hier neemt echter d e reaktiekracht af en gaat na het begin v a n het plooien sterk oplopen.De afname bedraagt ongeveer
0 , 0 2 N ( % 2 gram 1 . Dit stemt niet met de theoretische verwachtingen
overeen ( de kracht moet constant blijven 1 . Het is nog niet duidelijk wat de oorzaak van deze afname is. Gedacht wordt aan meetartefacten en
materiaalaspekten zoals kruip, niet lineair gedrag, inklemming etc. 81j een vertikale verplaatsing van 0 , 9 mm onstaat er net een plooi bij AUa = 1 , 5 mm ( grafieken file nr 8 7 1 . De afschuifkromme vertoont dan ook geen knik.De reaktiekracht neemt wederom in het begin af. Hierbij
wordt aangetekend dat d e grafiek v a n de reaktiekracht niet betrouwbaar is. De waardes langs de vertikale as komen niet overeen met d e ingelezen
waardes. Uit eerdere metingen en de meettabel blijkt de afname ongeveer 0'01
N te zijn.
Verder blijkt uit de vier metingen samen dat d e reaktiekracht niet lineair toeneemt bij toenemende vertikale verplaatsing ( zie grafiek 3 1 .
Om een idee van de reproduceerbaarheid van de experimenten te hebben zijn de afschuifproeven met medical sheeting herhaald ( zie voor d e grafieken de appendix C I . Hierbij zijn dezelfde fenomenen geconstateerd zoals hierboven vermeld.
Aansluitend zijn er nog twee meetseries verricht aan anisotroop materiaal: visgraatrubber zie o o k hfst.3 1 .
Binnen het tijdsbestek van deze stage was het echter niet mogelijk om d e waargenomen fenomenen op hun merites te beoordelen.
Vanwege het anisotrope materiaal en de visgraat stuktuur is het plooigedrag aanmerkelijk ingewikkelder. Er lijkt een tendens te zijn dat d e plooien in de visgraatrichting gaan liggen.Er ontstaan ook plooien met een
verschillende plooihoek. Tijdens een afschuifproef veranderen deze ploaihoeken.
De grafieken zijn ook moeilijker te interpreteren tgv. het niet-lineair materiaalgedrag.
Het is dan ook zaak in d e toekomst d e meetresultaten te toetsen aan verwachtingen uit de theorie.
De grafieken staan in d e appendix ( file nrs 7 0 tlm 7 7 I .
Uitgebreide meettabellen met vermeldingen van het plooigedrag per
CAL6 CAL7 CAL8 CAL3 CA!.lB CALI 1 CALI2 i . CAL13 1. CA!.14 I . Ch!.15 CALI6 1 1 ,
.
OU, E0,3
W, p\ooieh nA AUq =l,Smw, :a KANAA!.X 3 . KANAALY 1 . CILENR 8y. CALi 0.65 CAL2 -2.43'3 CAL3 i .E-4 CAL4 1 , CA!.5 1.
CAL6 1 . CAL7 1.
CAL8 I . CAL9 1 , ChLi@ 1 , CA!.i 1 1.
1 CAl.12 I.
< CAL13 i . CALI5 i . CA!.i6 i . CAL14 1 . ! A%:0,3mb
p\Ooim vin AUR = i,s mmHoofdstuk 5 : CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN
Met d e huidige opstelling is het mogelijk d e optredende krachten met een fout kleiner dan 5 1 te meten.Hierbij moet aangetekend worden, dat deze krachten sterk van d e theoretische krachten kunnen verschillen ten gevolge van d e lengte-breedte verhouding van het proefstuk, definitie begintoestand í nulinstelling 1 , randplooien tgv. van het inklemmen en het niet volledig vlak inspannen v a n het proefstuk.
De grootte van deze verstoringen is nog nauwelijks bekend.
Door veel aandacht te besteden aan d e inklemming b i j een eventuele
vervolgopstelling, kunnen deze verstoringen misschien grotendeels vermeden worden.
De afwijking van d e theoretische krachten tov.de gemeten krachten is nog niet bekend, omdat het probleem sterk niet-lineair is. De
systeemvergelijkingen kunnen alleen numeriek worden opgelost en het daarvoor benodigde programma is nog niet gereed.
De waargenomen fenomenen sluiten aan bij de kwalitatieve beoordeling v a n het theoretische model van isotrope materialen : plooihoek afhankelijk van d e voorlast, "knik" in d e afschuifkromme bij begin plooien en het sterk oplopen van d e reaktiekracht als het plooien begint.
De lichte afname van d e reaktiekracht als er nog geen plooien zijn (vooral bij hogere voorlast 1 is niet met het theoretische model te verklaren. Hierbij wordt ook meer aan een meetartefact gedacht.
Ten aanzien van d e "knik" in d e afschuifkromme is het nodig om statistische technieken te gebruiken en z o d e beide verschillende richtingscoefficienten te bepalen.
Met betrekking tot d e reproduceerbaarheid is het nog niet mogelijk
definitieve uitspraken te doen. Alleen de meetserie met medical sheeting is herhaald. Hierbij is hetzelfde proefstuk gebruikt, zodat inklemeffekten ed. gelijk waren. De meetgegevens van beide meetseries stemmen goed overeen. De ervaringen tijdens d e diverse metingen wijzen erop dat er weinig
moeilijkheden met d e reproduceerbaarheid te verwachten zijn ten aanzien van de opstelling zelf, maar dat d e grootste problemen veroorzaakt zullen worden door het inspanprobleem.
Wegens de invloed v a n d e stabiliteit van het bovenste luchtlager o p de meting is het noodzaak dit lager goed uit te lijnen. Mijns inziens kan het lager het best vervangen worden door een cilindrisch luchtlager, waarbij aan de buitenste cilinder d e klem bevestigd wordt. De stijfheid is dan erg groot en i n &én vlak hangt d e klem dan altijd loodrecht naar beneden.
Daarnaast is het raadzaam beide lagers in &&n stijf frame te plaatsen zodat &enmalige onderlinge uitlijning in het frame voldoende is. Dit werkt
tijdsbesparend, omdat onderlinge uitlijning als losse onderdelen van de totale, slappe opstelling zeer lastig is.
De plaats waar d e bovenste krachtopnemer tegen het lager duwt, moet
veranderd worden om fluctuaties in d e meetwaardes tgv. langsstromende lucht tegen t e gaan
De signaalverwerking werkt uitstekend maar heeft nog een nadeel. Het middelen van de 1 0 ingelezen meetwaardes gebeurt nu nog "met de hand". De gemiddelde waarde moet daarna weer in een nieuwe meetfile ingetikt worden. Er zijn twee mogelijkheden om van dit tijdrovende werk af te komen :
-met een speciaal systeem direkt de gemiddelde waardés inlezen. Het systeem meet een aantal keren, onthoudt de meetwaarde, bepaalt het gemiddelde en
stuurt dit door naar de microprocessor LAM.
-het grafieken-programma zodanig veranderen dat dit automatisch het gemiddelde uitrekent en dit verder verwerkt.
L I T E R A T U U R L I J S T : 111 D Roddeman H e t plooien van m e m b r a n e n r a p p o r t W F W nr.85.053 j u l i ' 8 5 C21 R Francki S i m p l e shear test-rig s t a g e verslag W F W j u n i ' 8 5 131 E L a n g e r a k S i m p l e shear test-opstelling s t a g e v e r s l a g W F W aug ' 8 5 141 D o o r n b o s e.a. T o e g e p a s t e statistiek (hfst.8) d i k t a a t T H E nr.2230 E51 M Hendriks
Inhomogeniteiten in het spanningsveld b i j a f s c h u i v i n g s t a g e v e r s l a g W F W d e c ' 8 5
A P P E N D I X
A- g e b r u i k e r s h a n d l e i d i n g
8- l i n e a i r e r e g r e s s i e
C- p l o o i h o e k e n v u l j e x
APPENDIX A GEBRUIKERSHANDLEIDING:
S o f t w a r e :
- z i e ook de b e s c h r i j v i n g van de o p s t e l l i n g - z i e ook de h a n d l e i d i n g voor PRIMOS-commmandos
Voor h e t i n kunnen l e z e n van de meetgegevens i n de computer moeten de volgende handelingen worden u i t g e v o e r d :
-LAM r e s e t t e n ( k n o p j e voor op de k a s t )
-meerdere malen " u " i n t i k k e n t o t "mon I . 5 " v e r s c h i j n t - v e r b i n d i n g met de prime maken door "c" i n t e t i k k e n - i n l o g g e n
-"SLIST W>HP" i n t i k k e n om de t e r m i n a l i n de j u i s t e mode t e z e t t e n -naar de "POOL" met " A POOL>'naam user"'
- t e r u g n a a r LAM met E S C í a p e 1 ; d i t i s ben t o e t s
- G I 0 0 0 i n t i k k e n om h e t meetprogramma DANA t e s t a r t e n
-metingen m e t de hand;zodoende kun j e z e l f h e t t i j d s t i p bepalen waarop de -een f i l e op de PRIME openen door Y ( e s ) i n t e t i k k e n a l s d a t gevraagd wordt - e r wordt gemeten op de kanalen 1 ' 2 en 3 , dus d r i e m a a l Y ( e s 1 en de r e s t N ( o l
gegevens i n g e l e z e n worden
E r kunnen nu meetgegevens i n g e l e z e n worden door op " S í t a r t ) " t e drukken De meting wordt onderbroken door " B i r e a k l " . Om de gegevens i n de f i l e t e z e t t e n d r i e m a a l "RETURN" indrukken en h e t vulcommando F I L VXVY.DATAxx
.
Voor xx a c h t e r D A T A moet een g e t a l k l e i n e r dan honderd i n g e v u l d worden. Met behulp van h e t standaardprogramma VXVY.SEG kunnen e r nu g r a f i e k e n worden getekend door SEG VXVY.SEG i n t e t i k k e n . Met h e t commando HELP kun j e z i e n hoe d a t i n z i j n werk g a a t . Op de POOL moet e c h t e r w e l een S E G - f i l e aanwezig z i j n . A l s d i t e r n i e t i s dan terug naar v o r i g n i v o met "OR" en
"R VXVY.START.CPL" i n t i k k e n . D i t programma maakt dan op de POOL een SEG- f i l e aan.
Voor t i j d s b e s p a r i n g i s h e t handig d i t tekenen i n een s p e c i a l e f l i e t e doen en w e l i n een COMO-file. H e t commando "COMO ' f i l e n a m e ' " opent deze f i l e en voor f i l e n a m e moet z e l f een naam gekozen worden. Na h e t openen van de f i l e de p l a a t j e s g a a n tekenen met SEG VXVY.SEG
.
Na h e t tekenen de f i l e weer s l u i t e n met COMO -E .Met PREVIEW k i j k e n wat e r a l l e m a a l i n de COMO-file s t a a t en met " 0 " weggooien wat j e n i e t nodig hebt i t e k s t wordt n i e tz i c h t b a a r maar z i t tussen twee p i e p j e s en kan weggegooid worden 1 en bewaren w a t j e w e l w i l t hebben door "RETURN" aan t e s l a a n .
PREVIEW s l u i t e n door op RETURN t e drukken b i j de vraag " f i l e ? " . Van de g r a f i e k e n kunnen nu p l o t p l a a t j e s gemaakt worden door h e t
plotprogramma aan t e roepen met PLOT. H i e r b i j wordt de naam van de p l o t f i l e gevraagd : d a t i s de naam van de COMO-file.
€en fraai plaatje is Uw deel.
Instellen van d e meetbrug:
Voor d e stabiliteit v a n d e meetbrug is het noodzakelijk dat deze al zeker een uur aanstaat. Zie ook d e handleiding voor de Peekel-meetbrug
-lucht op 3'5 kg/cm2 zetten door indraaien luchtreduceer -afstand tussen de klemmen op 14 mm brengen
-bovenste krachtopnemer net los van het lager zetten
-beide kanalen 4 1 en 2 1 de gevoeligheid op 1000 zetten I ieder kanaal 2x 1 De ijkwaarden voor d e grafieken horen bij de waardes die i n d e computer worden ingelezen ; deze zijn niet gelijk aan de waardes op de meetbrug en d e losse voltmeters.
kanaal
1
:Op dit kanaal is de bovenste krachtopnemer aangesloten Keuzeschakelaar op "C" en met C-knop afregelen naar nulKeuzeschakelaar op " R " en met potmeter regelen tussen + 2 en + 5 mV op d e meetbrug. De computer leest dan O Volt in en d e losse meter wijst + I tot + 5 mV aan.Controleer of " C " nog op nul staat.
Volle uitslag laten zien door gelijktijdig op "call" en "zero" te drukken. De meetbrug moet nu 1021 mV aanwijzen. Eventueel
bijregelen met d e calibratie-potmeter. De losse meter wijst dan
1 0 2 0 mV a a n en d e computer 1018 mV. Bij deze 1018 mV hoort nu de omrekeningsfaktor h = 0,765 N/V ;later te gebruiken bij het tekenen van d e grafieken.
kanaal 2 :Op dit kanaal is d e onderste krachtopnemer aangesloten
Schakelaar op " C " en afregelen naar nul. Sckakelaar op "R" en afregelen op + I tot + 3 mV op de meetbrug.De computer geeft nu
O Volt aan en d e losse meter
- 1
tot -3 mV. De volle uitslag laten zien door gelijktijdig op "call" en "zero" te drukken.De meetbrug moet nu 1002 mV aangeven. De losse meter geeft dan 999 mV aan en de computer 1000 mV. Wederom hoort nu bij IO00 mV de later te gebruiken ijkfaktor v = - 2 , 4 3 9 N1V ( min-teken omdat het een trekkracht is 1 -Kanaal 1 en 2 van de meetbrug zijn ook op kanaal 1 en 2 van d e scanner aangesloten. Op kanaal 3 van de scanner wordt de grootte van d e
afschuifafstand ingevoerd. De waarde moet zelf ingesteld worden b i j iedere afschuifstap mbv. de potentiometerschakeling en d e 18 Volt voeding.
De faktor voor d e X-as van de grafieken wordt dan f = 1.10-4N/V
Nu kan er een proefstuk ingeklemd worden. Voor het vervaardigen van een proefstuk z i j verwezen naar lit.t31 3 2 . Drager doorknippen.
Kanaal 2 weer op nul regelen door de hoogte van het proefstuk te veranderen met de spindle. Niet meer aan d e knopjes op de meet brug zitten want dan ben je d e referentiestand kwijt en kun je overnieuw beginnen. Bij de juiste stand van d e meetbrug d e meetklok op nul stellen. Als er een vertikale verplaatsing voorgeschreven wordt dan deze mbv. d e onderste spindle en d e meetklokkken instellen.
Alle ingrediënten voor een experiment zijn nu aanwezig : juiste meterstanden, een geopende meetfile en een proefstuk.
Van ieder meetpunt worden 10 waardes ingelezen. Dit is nodig omdat er nogal wat fluctuaties zijn; d e meetnauwkeurigheid wordt opgevoerd door te middelen over deze 1 0 meetwaardes.
Na 1 0 meetwaardes te hebben ingelezen het proefstuk mbv. de bovenste spindle
0 ' 1 5 mm afschuiven. Kanaal 3 o p 1 ' 5 Volt zetten.
De tijd tussen twee metingen hangt af van het proefstukmateriaal. Er moet minstens enkele minuten gewacht worden tot d e opstelling zelf gestabiliseerd is. Nu wederom 10 meetwaardes inlezen en weer afschuiven en kanaal 3 op 3 Volt zetten.
Dit herhalen tot 1 ' 5 mm afschuiving bereikt is.
Meting onderbreken en d e gegevens wegschrijven i zie bij "software") Een succesvol experiment is Uw deel.
APPENDIX B NAUWKEURIGHEDEN:
Uit d e meetwaarden xi
rechte y = m*x + b bepaald volgens:
en y . 1 van d e krachtopnemers wordt d e best passende
met bijbehorende correlatiecoefficient r volgens:
Met behulp van r kan d e schatter van m ( s m 1 bepaald worden volgens:
s,
=
Voor d e horizontale krachtopnemer geldt dan ( zie hfst.2 1 : mh = 0,0760
2
0,001en voor d e vertikale krachtopnemer: mv = 0 , 2 4 8 5 0 , 0 0 1
De bovenstaande theorie geldt voor n zeer groot. Daarom moet sm nog gecorrigeerd worden met behulp v a n de Student-t-verdeling voor een 95 Z betrouwbaarheidsinterval door s m te vermenigvuldigen met tn-2(0,05) zodat uiteindelijk geldt:
m h : n = 6 -*
mv : n = 8 -+ t (0,051 = 2,45 + mv = 0,248
2
0 , 0 0 3APPENDIX C *PLOOIHOEKEN VULJEX *OVERIGE GRAFIEKEN:
-
Vuljex - Medical sheeting I-
Medical sheeting I1-
Visgraatrubber parallel : file nrs. 7 0 t/m 73-
Visgraatrubber loodrecht: file nrs. 7 4 tlm 77: file nrs. 63 t/m 6 6
: file nrs. 8 0 t/m 8 3 : file nrc. 8 4 t/m 87
Opmerkingen :
-Uitgebreide gegevens over het plooigedrag en d e meetwaarden staan vermeld in het archief behorende bij d e opstelling
met twee stippellijnen aangegeven.
Plooihoeken vuliex :
De eerste serie betreft een proefstuk van vuljex
De vertikale verplaatsingen daarbij waren O - 0'3 - 0'6 en 0'9 mm.
De bijbehorende grafieken van d e reaktie- en afschuifkracht staan verderop in deze appendix ( file nrs 6 3 - 6 4 - 6 5 - 6 6 1
Uit waarneming blijkt dat de plooihoek a afneemt naarmate d e vertikale verplaatsing AUv toeneemt.
a 45O 42' 4 O0
Si3 0'9 mm is d e reaktiekracht te groot om plooien te kunnen vormen door afschuiving.Bij grotere horizontale verplaatsing AUa onstaan er weer plooien.
Naarmate d e vertikale verplaatsing toeneemt onstaan d e plooien pas bij grotere horizontale verplaatsing.
0 , 4 5 0 ' 7 5
1
,O5>
1,5 Cmml...\
l # cz1 # e m u3 CL) d c c n5
(22z
CB t H cs a I z)n
23 D ’3 ! I m x T-n
5
Wz
H cn t- 6 ---e 7 I\
c3 I m 7 X m Cu\
m < m ( 1 m cco
c c 7 Ii
VERPLA
L
TSING
CM
1.20
1
,40
1
.6
X I @ - 3
:AL 1
:AL2
:A
L3
:A 1-4
:AL5
:AL6
:AL7
:A
L8
:A L9
:AL 18
:AL1 1
:AL12
:AL13
:AL14
:AL15
:AL16
0.765
-2
" 4 3 9
1
.E-4
1 "
1 ,
1 .
1 ,
1 ,
+--Ï
'1
.81
L
.G30
1020
1
.40
1
-.BC
30
3
7
L-
3
o60
//
I---+---
I
I
I I I I I I I I I I I I --I---- II
I
II
II
I I I I II
VERPLAA
;ING
[MI
;0
1
CAL1
CAL2
CAL3
CA L4
CA L5
CA L6
CA L7
SA
L9
YA L9
ZAL10
JALI
1
:AL12
3AL13
3AL14
:AL15
:AL16
0
o765
-2.439
1
.E-4
1 .
1 ,
1 .
1 ,
1 "
1 "
1 ,
1 ,
n
5
c3z
CI) H I m x 7 Ju---- o U c c o U CD N co Nm
N d- Nm CQ ~
--
c L\
c lic C W m
=.I
n m a3 m---E
i’ mc
Li
m
a Ln n
5
\
I 6J! m I !1
m in czY
---\
W E in K Y---\..'\\\
G U ! W m N-
4 uE U c U W
z
W # cs U o
--I---
\+
W cs 10 CS _I e-i\
3 U 3 3r-?
5
a zi;
lm t-I*-
---+= a, a, m c-c
a 3 6 Lo 6 6W cc, # # T--- I i c m Li e U N N
76 ,01
75.51
75
s a
74,5E
74
.BE
3
_.a
.?0
I II
4
I
I
I
I
VERPCA,
/
-SING
CMI
CAL
1
CAL2
C A L 3
VAL4
EA
L5
:AL6
:AL7
ZAL8
:A
L9
3AL10
:AL1
1
ZAL12
:AC 13
:AL
I ?
:AL15
:AL16
AU"
=
8 3
0 765
-2
"439
1
.E-4
1 "
1 ,
1 "
1
tl1 ,
1 .
1 "
1 "
I .
1 ,
1 "
1 "
1 ,
013
h mf c 6 *.
I
%\
.E-4 KANAALY 1, FILENR '72. CALI B.765 CAL2 -2.43.9 CAL3 1 .E4 CAL4 CAL5 CAL6 CAL7 CAL8 CAL9 CAL1B CAL1 1 CA1.12 CAL13 1 . CAL14 I . CAL15 I . CALîG 1 0,3int,-. o\ = 3\O- 33O 2.90 1 .% I - 1 .ga 1 .i0 1 .Ga í
.%I
.a@ .L8 .40 .GB CAL3 CAL? CAL5 CAL6 CA!.7 CAL8 CAL9 CALIE CA1.1 1 1.
CAL12 I . CAL13 I . CA1.14 I . CAL15 1 , CALTG I . AU" z o,b ~ h y n d ~ 3 2 ' KAN.4.U 3. KANAA!.Y I.
"!.ENR 73. CA!.T 0.165 CA1.2 -2.439 C A I 3 1 .E-? CAL4 CAL5 CA!.6 CAL7 CA!.% CAL9 CAL10 CAL1 1 CA!.12 1.
CAL.13 1 . C h i l a I . CAL15 I . CALlG I . 0,bw.t-CAL3 1 .F-4 CAL4 CA!.?? CALG CAL7 CAL8 Ch1.9 CAL18 CAL1 1 CAL12 CA1.13 1. CAL14 I . CAL15 1. CAi.16 I . AU,,=6,3vrn d, : YSO