Her
BAAC Vlaanderen bvba
Hendekenstraat 49
Archeologische prospectie met ingreep
in de bodem
Scherpenheuvel, Testeltsebaan
BAAC
Vlaanderen
Rapport
Nr. 109
Titel
Archeologische prospectie met ingreep in de bodem Scherpenheuvel Testeltsebaan
Auteurs
Jeroen Vanden Borre, Nick Krekelbergh, Lina Cornelis & Feike Miedema
Opdrachtgever
Landmeterskantoor Frans & Goor
Projectnummer
2014-081
Plaats en datum
Gent, september 2014
Reeks en nummer
BAAC Vlaanderen Rapport 109
ISSN 2033-6898
© BAAC Vlaanderen bvba. Niets uit deze uitgave mag zonder bronvermelding worden verveelvoudigd,
opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige
wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door print-outs, kopieën, of op welke andere manier dan ook.
Inhoud
1
Inleiding ... 1
2
Bureauonderzoek... 4
Geografische en bodemkundige situering ... 4
2.1
2.1.1
Geografische situering ... 4
2.1.2
Bodemkundige situering ... 5
Archeologische en historische situering ... 9
2.2
2.2.1
Historische gegevens van de regio ... 9
2.2.2
Cartografische gegevens ... 10
2.2.3
Archeologische gegevens ... 12
Archeologische verwachting ... 13
2.3
3
Paleolandschappelijk booronderzoek ... 15
Resultaten ... 15
3.1
3.1.1
Veldwaarnemingen ... 15
3.1.2
Boringen ... 15
Conclusie ... 17
3.2
4
Archeologisch karterend booronderzoek ... 18
Resultaten ... 20
4.1
4.1.1
Het midden en oostelijke deel (de kronkelwaardrug) ... 20
4.1.2
Het noordwestelijke deel (de kronkelwaardgeul) ... 22
4.1.3
Archeologische indicatoren ... 22
4.1.4
Conclusie ... 23
5
Proefsleuvenonderzoek ... 24
Methodologie ... 24
5.1
Bodem / Stratigrafie van de onderzoekslocatie ... 25
5.2
Sporen en structuren ... 26
5.3
6
Analyse en interpretatie ... 29
7
Besluit ... 30
Beantwoording onderzoeksvragen ... 30
7.1
Samenvatting en advies ... 31
7.2
8
Bibliografie ... 32
9
Lijst met figuren ... 33
10
Bijlagen ... 34
Lijsten ... 34
10.1
10.1.1
Fotolijst ... 34
Kaartmateriaal ... 34
10.2
10.2.1
Grondplan en boorpunten ... 34
10.2.2
Plan paleolandschappelijke boringen ... 34
10.2.3
Plan karterende boringen ... 34
Boorprofielen ... 34
10.3
10.3.1
Paleolandschappelijke boringen ... 34
10.3.2
Karterende boringen ... 34
Technische fiche
Naam site:
Scherpenheuvel-Testeltsebaan
Ligging:
Testeltsebaan, Laarbeek
Gemeente Scherpenheuvel-Zichem
Provincie Vlaams-Brabant
Topografische kaart
1:
Kadaster
2:
Afdeling 3, Sectie C
Percelen:
399W2, 405A, 405B, 405C
1
Databank Ondergrond Vlaanderen, 2014a.
2Cadgis, 2014.
Coördinaten:
X: 690.556 Y: 687.942 (noordoosten van het terrein)
X: 690.586 Y: 687.775(noordwesten van het terrein)
X: 690.659 Y: 687.951 (zuidoosten van het terrein)
X: 690.723 Y: 687.874 (zuidwesten van het terrein)
Onderzoek:
Archeologische prospectie met ingreep in de bodem
Projectcode BAAC:
2014-081
Opdrachtgever:
Landmeterskantoor Frans & Goor
Zandstraat 48
3471 Hoeleden
Uitvoerder:
BAAC Vlaanderen bvba
Vergunningsnummer:
2014/150
Naam aanvrager:
Nick Krekelbergh
Projectleiding:
Nick Krekelbergh
Terreinwerk:
Nick Krekelbergh, Lina Cornelis, Feike Miedema, Ben Terryn,
Jeroen Vanden Borre
Verwerking:
Nick Krekelbergh, Feike Miedema, Lina Cornelis
Trajectbegeleiding:
Marc Brion (Agentschap Onroerend Erfgoed Vlaams-Brabant)
Bewaarplaats archief:
BAAC Vlaanderen bvba
Grootte projectgebied:
ca. 1,6 ha
Grootte onderzochte oppervlakte:
826 m
2Termijn:
Veldwerk: 2 dagen
Uitwerking: 5 dagen
Reden van de ingreep:
Realisatie van een verkaveling met wegenis binnen het
projectgebied.
Bijzondere voorwaarden:
Opgesteld door het Agentschap Onroerend Erfgoed
Archeologische verwachting:
Op basis van de bodemkundige gegevens, de historische
kaarten en de informatie uit de Centraal Archeologische
Inventaris is de kans op archeologische sporen op het
projectgebied groot. Er worden sporen verwacht uit de
steentijd, Romeinse periode, middeleeuwen en de Nieuwe
Tijd.
Omwille van de combinatie van het hoge archeologische
potentieel en de aard en de omvang van de geplande
werken, werd door Onroerend Erfgoed een archeologisch
vooronderzoek geadviseerd.
Wetenschappelijke vraagstelling:
Het project is opgedeeld in een bureau- en booronderzoek en
het daaropvolgend graven van proefsleuven.
De boringen en de eventuele proefputten/megaboringen
dienen volgende onderzoeksvragen te beantwoorden:
1. Welke zijn de waargenomen horizonten, beschrijving +
duiding?
2. Waardoor kan het ontbreken van een horizont verklaard
worden?
3. Zijn er tekenen van erosie?
4. Is er sprake van een of meerdere begraven bodems?
5. Op welke diepte wordt het archeologisch vlak best
aangelegd?
6. Zijn er één of meerder archeologisch relevante niveaus
die aanleiding kunnen geven tot een vervolgonderzoek in
proefsleuven of een vlakdekkend onderzoek?
7. Wat is de relatie tussen de bodem en de archeologische
sporen?
8. Wat is de relatie tussen de bodem en de landschappelijke
context (landschap algemeen, geomorfologie, …)?
Het doel van deze prospectie met ingreep in de bodem is een
archeologische evaluatie van het terrein. Hierbij moeten
minimaal volgende onderzoeksvragen beantwoord worden:
1. Zijn er sporen aanwezig?
2. Zijn de sporen natuurlijk of antropogeen?
3. Hoe is de bewaringstoestand van de sporen?
4. Maken de sporen deel uit van één of meerdere
structuren?
5. Behoren de sporen tot één of meerdere periodes?
6. Welk(e) de(e)l(en) van het terrein komen in aanmerking
voor vervolgonderzoek?
7. Welke aspecten verdienen bijzondere aandacht bij een
eventueel vervolgonderzoek?
8. Welke
vraagstellingen
zijn
voor
eventueel
vervolgonderzoek relevant?
Resultaten:
Tijdens het archeologisch onderzoek, dat bestond uit
landschappelijke boringen, archeologische boringen en
proefsleuven,
zijn
geen
archeologische
waarden
aangetroffen. BAAC adviseert vrijgave van het terrein.
C Vlaa
n
d
er
en
Ra
p
p
o
rt
109
1 Inleiding
Naar aanleiding van de verkaveling en wegenis op het terrein gelegen aan de Testeltsebaan
in Scherpenheuvel (deelgemeente Messelbroek) heeft BAAC Vlaanderen bvba in opdracht
van Landmeterskantoor Frans & Goor, een archeologische prospectie met ingreep in de
bodem uitgevoerd (zie Figuur 1, Figuur 2). Deze prospectie was opgelegd door het bevoegd
gezag omdat bij de geplande graafwerken het bodemarchief en eventueel aanwezige
archeologische waarden verstoord zullen worden. Ook de in situ bewaring van mogelijke
archeologische waarden is hierdoor uitgesloten.
Het onderzoeksgebied bevindt zich in een gebied waarin reeds archeologische vondsten
bekend zijn (zie verder bij 2.2.3). Het ging om diverse archeologische resten uit de
prehistorie, Romeinse periode en (late) middeleeuwen. De kans dat er archeologische
sporen zouden aangetroffen worden binnen het plangebied, was dan ook reëel.
Figuur 1: Situering onderzoeksgebied op de topografische kaart
3
In het kader van het ‘archeologiedecreet’ (decreet van de Vlaamse Regering 30 juni 1993,
houdende de bescherming van het archeologisch patrimonium, inclusief de latere
wijzigingen) en het uitvoeringsbesluit van de Vlaamse Regering van 20 april 1994, is de
eigenaar en gebruiker van gronden waarop zich archeologische waarden bevinden, verplicht
deze waarden te behoeden en beschermen voor beschadiging en vernieling. In het licht van
de bestaande wetgeving heeft de opdrachtgever beslist, in samenspraak met het
C Vlaa
n
d
er
en
Ra
p
p
o
rt
109
Agentschap Onroerend Erfgoed, eventuele belangrijke archeologische waarden te
onderzoeken voorafgaande aan de verkaveling. Dit kan door behoud in situ, als de waarden
ingepast kunnen worden in de plannen, of ex situ, wanneer de waarden onomkeerbaar
vernietigd worden. Aangezien behoud in situ niet mogelijk was, is gekozen voor een
archeologische prospectie met ingreep in de bodem. Deze prospectie moet resulteren in een
advies voor eventueel vervolgonderzoek.
Figuur 2: De locatie van de proefsleuven op de toekomstige toestand
Het project is opgedeeld in een bureau- en booronderzoek (tweefasig booronderzoek) en
het daaropvolgend graven van proefsleuven.
De
boringen
en
de
eventuele
proefputten/megaboringen
dienen
volgende
onderzoeksvragen te beantwoorden:
1.
Welke zijn de waargenomen horizonten, beschrijving + duiding?
2.
Waardoor kan het ontbreken van een horizont verklaard worden?
3.
Zijn er tekenen van erosie?
4.
Is er sprake van een of meerdere begraven bodems?
5.
Op welke diepte wordt het archeologisch vlak best aangelegd?
6.
Zijn er één of meerder archeologisch relevante niveaus die aanleiding kunnen
geven tot een vervolgonderzoek in proefsleuven of een vlakdekkend onderzoek?
7.
Wat is de relatie tussen de bodem en de archeologische sporen?
8.
Wat is de relatie tussen de bodem en de landschappelijke context (landschap
C Vlaa
n
d
er
en
Ra
p
p
o
rt
109
Het doel van deze prospectie met ingreep in de bodem is een archeologische evaluatie van
het terrein. Hierbij moeten minimaal volgende onderzoeksvragen beantwoord worden:
1.
Zijn er sporen aanwezig?
2.
Zijn de sporen natuurlijk of antropogeen?
3.
Hoe is de bewaringstoestand van de sporen?
4.
Maken de sporen deel uit van één of meerdere structuren?
5.
Behoren de sporen tot één of meerdere periodes?
6.
Welk(e) de(e)l(en) van het terrein komen in aanmerking voor vervolgonderzoek?
7.
Welke aspecten verdienen bijzondere aandacht bij een eventueel
vervolgonderzoek?
8.
Welke vraagstellingen zijn voor eventueel vervolgonderzoek relevant?
Het onderzoek werd uitgevoerd in april 2014. Projectverantwoordelijke was Nick
Krekelbergh. Feike Miedema, Ben Terryn, Jeroen Vanden Borre en Lina Cornelis werkten
mee aan het onderzoek. Het prospectieonderzoek werd uitgevoerd in verschillende fasen.
Allereerst werd in het plangebied een paleolandschappelijk booronderzoek uitgevoerd,
waarbij een boorgrid van 50 x 60 m werd gehanteerd, zoals bepaald in de bijzondere
voorschriften. Op basis van de resultaten daarvan vond vervolgens een karterend
archeologisch booronderzoek plaats in de noordelijke helft van het plangebied. Hierna werd
op basis van de resultaten, in overleg met het Agentschap, besloten een alternatief boorgrid
te hanteren, dan voorzien in de bijzondere voorschriften. Er werd ter hoogte van de zandrug,
die werd aangetroffen bij de paleolandschappelijke boringen, een grid gebruikt van 10 x 12
m. In de rest van (de noordelijke helft van) het plangebied, waar enkel kronkelwaardgeulen
zijn aangetroffen, werd een grid gehanteerd van 20 x 24 m.
In de zuidelijke helft van het plangebied werd enkel een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd.
In totaal werden 11 paleolandschappelijke boringen en 69 karterende boringen gezet. Van
het ca. 1,6 ha grote plangebied werd een onderdeel van 6903 m² geselecteerd voor
onderzoek door middel van proefsleuven. Hiervan werd op deze manier ca. 12 % (ca. 826
m
2
) archeologisch onderzocht.
Contactpersoon bij de bevoegde overheid, Agentschap Onroerend Erfgoed Vlaams-Brabant,
was Marc Brion. Contactpersoon bij de opdrachtgever (Landmeterskantoor Frans & Goor)
was Kim Frans.
Na dit inleidende hoofdstuk volgt het bureauonderzoek, met de gekende bodemkundige en
archeologische gegevens betreffende het onderzoeksgebied en haar omgeving. Vervolgens
wordt de toegepaste methode toegelicht. Daarna worden de resultaten van de
archeologische prospectie gepresenteerd. Hieruit volgen een synthese en een advies voor
eventueel vervolgonderzoek.
C Vlaa
n
d
er
en
Ra
p
p
o
rt
109
2 Bureauonderzoek
In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van de beschikbare kennis inzake
bodemkunde, geomorfologie, historie en archeologie met betrekking tot de
onderzoeklocatie en van de directe en ruimere omgeving. Dit vormt de basis voor de
archeologische verwachting van het onderzoeksgebied.
Geografische en bodemkundige situering
2.1
2.1.1 Geografische situering
Het projectgebied is gelegen te Messelbroek, in de gemeente Scherpenheuvel-Zichem
(provincie Vlaams-Brabant). De onderzoeklocatie wordt in het noorden begrensd door de
Laarbeek en in het zuiden door de Testeltsebaan (
Figuur 3
).
Figuur 3: Situering onderzoeksgebied op een orthofoto
4
C Vlaa
n
d
er
en
Ra
p
p
o
rt
109
Figuur 4: Situering onderzoeksgebied op de kadasterkaart
5
Figuur 5: Situering onderzoeksgebied op het Grootschalig Referentie Bestand
6
2.1.2 Bodemkundige situering
Het plangebied is gelegen in het Hageland. Het landschap is hier sterk heuvelachtig en
bestaat voornamelijk uit zandleembodems. Het reliëf is er vrij afwisselend, met vlakke delen
en heuvels met steile hellingen. Deze heuvels zijn gerelateerd aan het Diestiaan-substraat uit
het tertiair dat op zéér geringe diepte in de ondergrond aanwezig is. Het gaat om
langgerekte zuidwest-noordoost georiënteerde, parallelle heuvelruggen, waarvan de hoogte
schommelt rond de 80 m + TAW.
5
CadGIS Viewer via ccff02.minfin.fgov.be/cadgisweb/?local=nl_BE
6Geopunt Vlaanderen via
www.geopunt.be/kaart
C Vlaa
n
d
er
en
Ra
p
p
o
rt
109
Het Diestiaan-substraat bestaat uit glauconiet- en limoniethoudend zand, dat is afgezet op
de bestaande morfologie. Het gaat om een reeks van zandbanken die zijn afgezet voor de
kust. Bestaande geulen tussen de zandbanken werden door laterale erosie verder
uitgediept, waardoor een meer uitgesproken reliëf is ontstaan. Het quartaire dek dat het
tertiair substraat afdekt is doorgaans minder dan 2,5 m dik
7
.
Daarnaast is het plangebied gelegen op de valleirand van de Demer. Deze rivier ontspringt in
Ketsingen (ten oosten van Tongeren) om ter hoogte van Werchter uit te monden in de Dijle.
De Demervallei bestaat uit een moerrassig gebied met broekbossen en vochtige weilanden.
In de Demervallei zijn in de loop van het Holoceen fluviatiele sedimenten afgezet, zoals
geulafzettingen, kronkelwaardruggen en oeverwallen. De sequentie vangt aan met veen en
organisch materiaal, al dan niet doorspekt met kalktuf. In een laatste fase is het veen gestikt
door klastisch materiaal, meer bepaald door lemig kleihoudend zand. Na de ontbossing vond
een nieuwe sedimentatiefase plaats in de vorm van lemig zandig tot zandig lemig alluvium
8
.
In de omgeving van Messelbroek wordt de Demervallei scherp begrensd door een aantal
Diestiaanheuvels (o.a. de Krekelberg, de Wijngaardberg,…). Ter hoogte van het plangebied
loopt de Laarbeek langs de rand van de alluviale vlakte van de Demer. Het gaat hierbij om
een kunstmatige aftakking van de Demer
9
. Deze vangt stroomopwaarts van Testelt één deel
van het Demerwater op en vormt tevens de noordelijke begrenzing van het plangebied.
Op de bodemkaart van Vlaanderen (
7
Bogemans & Van Molle, 2007.
8
Bogemans & Van Molle, 2007.
C Vlaa
n
d
er
en
Ra
p
p
o
rt
109
Figuur 6
)
10
is de bodem in het plangebied gekarteerd als Eep (Sterk gleyige kleibodem zonder
profiel, het noorden van het plangebied), Sep (Natte lemig zandbodem zonder profiel, het
midden van het plangebied), wScf (Matig droge lemig zandbodem met weinig duidelijke ijzer
en/of humus B horizont, het zuiden van het plangebied).
Op basis van de Databank Ondergrond Vlaanderen (Figuur 7) wordt het tertiair substraat
binnen het plangebied gevormd door afzettingen van de Formatie van Diest. Het gaat hierbij
om groen tot bruin zand, dat heterogeen is qua samenstelling en meerdere grindlagen kent,
evenals ijzerzandsteenbanken en kleiige horizonten. Deze afzettingen zijn glauconietrijk en
bevatten micarijke horizonten. Kenmerkend voor deze afzettingen is tevens de schuine
gelaagdheid.
C Vlaa
n
d
er
en
Ra
p
p
o
rt
109
Figuur 6: Situering onderzoeksgebied op de bodemkaart van Vlaanderen
11
Volgens de quartairgeologische kaart 1:200.000 (Figuur 8) dagzomen in het grootste deel
van het plangebied (het middendeel, eenheid 1a) fluviatiele afzettingen uit het Holoceen en
mogelijk Tardiglaciaal (Laat-Weichseliaan) (FH). Daaronder zijn eolische afzettingen van het
Laat-Pleistoceen (Weichseliaan), mogelijk Vroeg-Holoceen (ELPw) en/of hellingafzettingen
van het Quartair (HQ) aanwezig. Op grotere diepte bevinden zich fluviatiele afzettingen van
het Weichseliaan (Laat-Pleistoceen) (FLPw). Ook voor het noorden van het plangebied is dit
geval (eenheid 3a), met dien verstande dat hier voornamelijk kleiige afzettingen aanwezig
zijn terwijl de lithologie in het middendeel voornamelijk bestaand uit lemig zand. Enkel in
het zuiden van het plangebied ontbreken de fluviatiele afzettingen en dagzomen de eolische
afzettingen van het Laat-Pleistoceen (eenheid 1). De fluviatiele afzettingen van het
Weichseliaan op grotere diepte ontbreken hier eveneens volledig.
C Vlaa
n
d
er
en
Ra
p
p
o
rt
109
Figuur 7: Situering onderzoeksgebied (in geel) op de tertiairgeologische kaart
12
. De
verbreiding van het Diestiaansubstraat is in rood aangegeven en komt overal in de omgeving
van het plangebied in de ondergrond voor.
Volgens de quartairgeologische profieltypenkaart 1:50.000 bestaat de noordelijke helft van
het plangebied aan het oppervlak uit fluviatiele afzettingen met een textuur variërend van
klei tot zand, mogelijk veen ontwikkeld (profieltype 7’). Aan de basis bevindt zich veel
herwerkt tertiair materiaal, waarna het profiel vervolgens overgaat in tertiaire afzettingen,
mogelijk herwerkt aan de top. In het zuiden van het plangebied (profieltype 2’) bevinden
zich zandige tot zandlemige eolische afzettingen, homogeen bovenaan, mogelijk gevolgd
door een alternatie van zand- en leemlagen, met veel herwerkt tertiair materiaal aan de
basis. Hieronder bevinden zich eveneens tertiaire afzettingen, mogelijk herwerkt aan de top.
C Vlaa
n
d
er
en
Ra
p
p
o
rt
109
Figuur 8: Situering onderzoeksgebied (in rood) op de quartairgeologische profieltypenkaart.
In donkergroen: eenheid 7’, in geel: eenheid 1’. Voor verklaring van deze kaarteenheden, zie
paragraaf 2.1.2.
13
Archeologische en historische situering
2.2
Binnen dit kader wordt eerst een klein historisch overzicht gegeven over het
onderzoeksgebied, daarna worden de reeds gekende archeologische waarden uit de nabije
omgeving besproken.
2.2.1 Historische gegevens van de regio
Het plangebied is gelegen op het grondgebied van de gemeente Scherpenheuvel-Zichem, in
de deelgemeente Messelbroek. Zichem was één van de oudste steden van het hertogdom
Brabant, en werd rond 1140 voor het eerst vermeld als “Sichne”
14
. Tot het uitbreken van de
Tachtigjarige Oorlog was het een bloeiende stad langs de Demer, maar verschillende
belegeringen in 1578 en 1580, en een grote stadsbrand in 1599, maakten hieraan
grotendeels een einde
15
. De rol ervan werd grotendeels overgenomen door Scherpenheuvel,
dat bekend staat om de Mariaverering, die hier waarschijnlijk vanaf 1603 tot op heden
plaats heeft gevonden
16
. Onder het bewind van aartshertogen Albrecht en Isabella
(1598-1621) werd hier een ville neuve gesticht met een heptagonale plattegrond en stadspoorten
op de uitvalswegen naar Leuven, Zichem en Diest
17
.
De oudste vermelding van Messelbroek zelf stamt uit 1151 (“Mescelbuch”). De betekenis
ervan zou “mestbroek” kunnen betekenen: een laag moeras, hetgeen verband houdt met de
13
DOV Vlaanderen, 2014b.
14Gysseling, 1960.
15Boni, 1953.
16
Duerloo & Wingens, 2002.
17C Vlaa
n
d
er
en
Ra
p
p
o
rt
109
nabijheid van de Demervallei en de Laarbeek. Een andere verklaring wordt door sommige
auteurs gezocht in de naam van Joannes van Misselbroeck, die ten tijde van de Tachtigjarige
Oorlog tussen de Demer en de Brielstraat een (later verdwenen) versterking of schans zou
hebben opgetrokken. Gezien de eerste vermeldingen van het toponiem in de twaalfde eeuw
lijkt deze theorie echter zeer onwaarschijnlijk. Het plangebied bevindt zich tussen de
Testeltsebaan en de Laarbeek, een kunstmatige aftakking van de Demer. Rondom het
plangebied komen meerdere “broek”-toponiemen voor, zoals Melkbroek ten noorden ervan
(aan de overkant van de Demer) en Dodenbroek ten noordwesten van het plangebied.
2.2.2 Cartografische gegevens
Een andere belangrijke bron van informatie is het historisch kaartmateriaal. Om na te gaan
of er bebouwing is geweest op het terrein in historische tijden, of dat het landgebruik van
het perceel is gewijzigd doorheen de tijd, zijn enkele historische kaarten geraadpleegd.
Hierbij moet wel rekening gehouden worden met het feit dat de eerste bruikbare kaarten
pas vanaf de 16
de
eeuw of later voorhanden zijn.
Op de kabinetskaart van de Oostenrijkse Nederlanden of Ferrariskaart (1771-1778) wordt
het grootste deel van het projectgebied weergegeven als grasland (
Figuur 9
). Er loopt een weg
doorheen het gebied. Deze weg is ook op de luchtfoto nog zichtbaar, als gracht (
Figuur 3
). Op
het terrein is er ook ter hoogte van deze oude weg een aanzienlijk hoogteverschil merkbaar,
waarbij het maaiveld in het zuiden veel hoger gelegen is, dan het maaiveld in het noorden.
De huidige perceellering volgt ook deze lijn (
Figuur 4
). Ten zuiden van de oude weg vertoont
de kaart aanwezigheid van akkerland.
Figuur 9: Aanduiding van het projectgebied op de kaart van Ferraris (1771-1778)
18
C Vlaa
n
d
er
en
Ra
p
p
o
rt
109
Op de Atlas van de Buurtwegen (ca. 1840) zien we ook dat de weg doorheen het
onderzoeksgebied loopt (
Figuur 10
).
Figuur 10: Aanduiding projectgebied op de Atlas van de Buurtwegen (ca. 1840)
19
Op de kaart van Vandermaelen (1846-1854) staat het projectgebied eveneens afgebeeld als
grasland en de weg loopt ook hier op dezelfde plaats
20
(
Figuur 11
). We zien dus hetzelfde
beeld als op de voorgaande kaart.
Figuur 11: Aanduiding projectgebied op de kaart van Vandermaelen (1846-1854)
21
Op de kadasterkaart van Philippe-Christian Popp (Atlas cadastral parcellaire de la Belgique,
2
de
helft 19
de
eeuw
)
zien we ook een gelijkaardige situatie (
Figuur 12
).
19
Website Provincie Vlaams Brabant via http://gis.vlaamsbrabant.be/webgis/bin/view/AtlasBuurtwegen
20
Geopunt via
www.geopunt.be/kaart
21Geopunt via
www.geopunt.be/kaart
C Vlaa
n
d
er
en
Ra
p
p
o
rt
109
Figuur 12: Aanduiding van het projectgebied op de Poppkaart (1855)
22
2.2.3 Archeologische gegevens
De Centrale Archeologische Inventaris is een databank van archeologische vindplaatsen in
Vlaanderen. Dit overheids-instrument helpt ons om een inschatting te maken over het
archeologisch potentieel van het onderzoeksgebied. Voor het plangebied zelf zijn er geen
gegevens
gekend
(
Figuur
13
)
23
.
22