• No results found

Bodembeschadiging bij houtoogst met harvesters : een vergelijking tussen harvesters op luchtbanden en op rupsbanden

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Bodembeschadiging bij houtoogst met harvesters : een vergelijking tussen harvesters op luchtbanden en op rupsbanden"

Copied!
38
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)Bodembeschadiging bij houtoogst met harvesters Een vergelijking tussen harvesters op luchtbanden en op rupsbanden. J.J. de Jong J.J.H. van de Akker E. Kiestra. Alterra-rapport 1476, ISSN 1566-7197.

(2) Bodembeschadiging bij houtoogst met harvesters.

(3)

(4) Bodembeschadiging bij houtoogst met harvesters Een vergelijking tussen harvesters op luchtbanden en op rupsbanden. J.J. de Jong J.J.H. van de Akker E. Kiestra. Alterra-Raport 1476 Alterra, Wageningen, 2007.

(5) REFERAAT De Jong, J.J., J.J.H. van de Akker en E. Kiestra, 2007. Bodembeschadiging bij houtoogst met harvesters. Een vergelijking tussen harvesters op luchtbanden en op rupsbanden. Wageningen, Alterra, Alterra-Rapport 1476. 37 blz.; 20 fig.; 5 tab. In deze studie is onderzocht of harvesters op rupsbanden minder schade aan de veroorzaken dan harvesters op luchtbanden. Daartoe is literatuur onderzocht en de effecten op de bodem zijn bij in het veld gemeten.. Trefwoorden: Harvester, houtoogst, bodemschade, rupsbanden, indringweerstand ISSN 1566-7197. Dit rapport is digitaal beschikbaar via www.alterra.wur.nl. Een gedrukte versie van dit rapport, evenals van alle andere Alterra-rapporten, kunt u verkrijgen bij Uitgeverij Cereales te Wageningen (0317 46 66 66). Voor informatie over voorwaarden, prijzen en snelste bestelwijze zie www.boomblad.nl/rapportenservice. © 2007 Alterra Postbus 47; 6700 AA Wageningen; Nederland Tel.: (0317) 474700; fax: (0317) 419000; e-mail: info.alterra@wur.nl Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Alterra. Alterra aanvaardt geen aansprakelijkheid voor eventuele schade voortvloeiend uit het gebruik van de resultaten van dit onderzoek of de toepassing van de adviezen.. 4. Alterra- Rapport 1476 [Alterra-Rapport 1476/2007].

(6) Inhoud. 1. 2. 3. 4. Inleiding. 10. 1.1 Aanleiding. 10. 1.2 Doel. 10. 1.3 Werkwijze. 10. Literatuur. 13. 2.1 Gevolgen van bodemschade. 13. 2.2 Herstel van schade. 14. 2.3 Verschillen in bodemschade tussen machines op rupsen en op banden. 15. 2.4 Beperking van schade. 18. 2.5 Conclusies literatuur. 20. Resultaten. 21. 3.1 Locatie Bergherbos 3.1.1 Bodem 3.1.2 Bodemverdichting. 21 21 21. 3.2 Locatie Lage Vuursche 3.2.1 Bodem 3.2.2 Bodemverdichting 3.2.3 Oppervlakkige bodemverwonding. 25 25 25 29. Bespreking en conclusie. 31. 4.1 Bespreking. 31. 4.2 Conclusies. 32. Bijlage 1 Kwalificatiesysteem. Alterra-Rapport 1476. 37. 5.

(7)

(8) Woord vooraf. Het grootste deel van het hout uit de Nederlandse bossen wordt geoogst met behulp van houtoogstmachines, ofwel harvesters. Deze zware machines laten hun sporen na in het bos, wat doorgans niet gewenst is. Frieswijk Bosexploitatie kreeg eind 2006 enkele weken een harvester op proef in gebruik, die op rupsbanden rijdt, in tegenstelling tot de andere harvesters diep luchtbanden rijden. De machine op rupsbanden zou minder schade aan de bodem kunnen veroorzaken. In deze studie is onderzocht of dat daadwerkelijk het geval is. Deze studie is uitgevoerd in het kader van een helpdeskvraag van Dhr J. Jansen (het Bosschap) die is ingediend bij het Cluster Ecologische Hoofdstructuur, onderdeel van het BO-onderzoek Beheer Droge EHS dat wordt gefinancierd door het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit.. Alterra-Rapport 1476. 7.

(9)

(10) Samenvatting. Momenteel zijn er in Nederland tientallen houtoogstmachines (harvesters) werkzaam om met name in de herfst en winterperiode hout te oogsten in de bossen. Deze machines hebben effect op de bodem en de plantengroei. Traditioneel rijden de harvesters op luchtbanden, maar er zijn ook harvesters met rupsbanden verkrijgbaar, alhoewel die niet in Nederland worden gebruikt. In de periode november - december 2006 had een bosaannemer een rupsmachine tijdelijk op proef in gebruik. Dit schepte de mogelijkheid om bij de werkzaamheden van deze harvester de bodemschade te vergelijken met die van een harvester op luchtbanden. Het doel van het onderzoek is aan te geven of de rupsmachine op rupsbanden minder bodemschade veroorzaakt in vergelijking met een harvester op luchtbanden. Het effect op de indringweerstand van de harvester op rupsbanden is vergeleken met twee machines op luchtbanden. Een van die twee machines was duidelijk lichter (ca. 14 ton) en een was licht zwaarder (ca. 22 ton) dan de machine op rupsbanden (ca. 21 ton). De harvester op rupsbanden bracht niet of nauwelijks minder schade (toename van de indringweerstand) aan de ondergrond dan de aanzienlijk lichtere harvester op luchtbanden (de ondergrond wordt hier gedefinieerd als de grond dieper dan ca 30 cm). De harvester op rupsbanden bracht duidelijk minder schade (toename van de indringweerstand) aan de ondergrond toe dan de vergelijkbare zware harvester op luchtbanden. Beide voorgaande conclusies komen overeen met de conclusies van de literatuurstudie dat met rupsbanden veel schade aan de ondergrond kan worden voorkomen. De harvester op rupsbanden veroorzaakt wel meer oppervlakkige schade dan de harvester op wielen. Deze schade zal echter snel herstellen. Dit in tegenstelling tot verdichtingen in de ondergrond, die zelfs permanent kunnen zijn. In geen van de gevallen leidde het berijden met de harvester tot een indringweerstand die hinderlijk is voor planten.. Alterra-Rapport 1476. 9.

(11) 1. Inleiding. 1.1. Aanleiding. Momenteel zijn er in Nederland tientallen houtoogstmachines (harvesters) werkzaam om met name in de herfst en winterperiode hout te oogsten in de bossen. Daarbij wordt de bosbodem door de zware machines (10 - 20 ton) bereden, met bodembeschadiging tot gevolg (minder bewortelbaar, waterdoorlaatbaarheid, beluchting, structuur). Dit heeft weer zijn effect op de groei van bomen en planten. Traditioneel rijden de harvesters op luchtbanden, maar er zijn ook harvesters met rupsbanden verkrijgbaar, alhoewel die niet in Nederland worden gebruikt. In de periode november - december 2006 had een bosaannemer een rupsmachine tijdelijk op proef in gebruik. Dit schepte de mogelijkheid om bij de werkzaamheden van deze harvester de bodemschade te vergelijken met die van een harvester op luchtbanden.. 1.2. Doel. Het doel van het onderzoek is aan te geven of de rupsmachine op rupsbanden minder bodemschade veroorzaakt in vergelijking met een harvester op luchtbanden.. 1.3. Werkwijze. Bij een vergelijking van de schade aan bodemkwaliteiten onder banden of rupsen gaat het vooral om de schade op een zekere diepte en in hoeverre de schade door fysische en biologische processen weer kan worden hersteld. Het gaat hierbij vooral om schade op een zekere diepte omdat men er namelijk wel vanuit kan gaan dat de schade aan de bovengrond in bijna alle gevallen groot zal zijn. Daar staat tegenover dat de herstelmogelijkheden door fysische processen, zoals krimp door uitdroging en vorstwerking, en biologische processen, zoals beworteling, graven door kleine zoogdieren, insecten en wormen en activiteiten van microfauna, zich vooral concentreren in de bovengrond. Met de diepte nemen de herstelmogelijkheden door zowel fysische als biologische processen sterk af. De dikte van de bovengrond is bij akkerbouwland en zelfs bij grasland goed te definiëren als de ploegdiepte. Deze is bij zwaardere gronden (klei) ca 22 cm en bij lichte gronden (zand, zavel) 30-35 cm. Voor bosgronden is de dikte van de bovengrond moeilijker te definiëren, temeer daar op de bosgrond een dikke laag mulch kan liggen. Arbitrair gaan we uit van ca 30 cm onder de mulchlaag, met als redenering dat de losmakende processen op grotere diepte al heel beperkt zijn. Het effect van oogstwerkzaamheden van een rupsharvester in vergelijking met een harvester op banden is bepaald door de indringweerstand van de bodem te meten met beide soorten machines, voor en na het berijden, en voor en na belasting door. 10. Alterra- Rapport 1476.

(12) oogstwerkzaamheden. De metingen zijn uitgevoerd met een penetrometer met datalogger, die tot een diepte van 80 cm op iedere cm diepe de indringweerstand meet. Per situatie zijn steeds tien metingen verricht, die zijn gemiddeld om te komen tot een indringweerstand per bodemdiepte. De harvester op rupsbanden was op twee locaties werkzaam, namelijk in het Bergherbos en in het bos bij Hoge Vuursche. Daarbij was op die locaties ook steeds een harvester op luchtbanden aanwezig. Tabel 1. Harvesters in deze studie Locatie Machine op banden Bergherbos Hudig 1160 gewicht: 14 ton 4 banden Lage Vuursche Ecolog 590C gewicht: 22 ton 6 banden. Machine op rupsen Neuson 18002 / MHT 18002 gewicht: 21 ton Neuson 18002 / MHT 18002 gewicht: 21 ton. De rupsharvester Neuson 18002 / MHT 18002 heeft rupsen met een breedte van 600 mm en een lengte van 4045. De door de fabrikant opgegeven gemiddelde contactdruk met de bodem is 42 kPa. De Ecolog 590 C is voor uitgerust met banden 700/50x30,5 (optioneel 650/60x26,5) en achter met banden 710/55x34. Met als uitgangspunt dat in voorkomende gevallen het totale gewicht door 3 banden moet worden gedragen, wordt de bandspanning op minimaal 200 kPa ingeschat. Het bandenformaat van de Hudig is niet bekend. Om het effect van het berijden te meten is de indringweerstand van de bodem een penetrometer op drie verschillende momenten: 1) direct voor het berijden (0-situatie) 2) direct na het berijden 3) een week na het berijden De derde meting is uitgevoerd i.v.m. het uitwerken van effecten van verandering van de bodemvochtigheid en structuurverlies direct na berijden. De indringweerstand is gemeten voor en na: 1) onbelast rijden 2) belasting, door de machine naar een kant te trekken, zoals dat ook tijdens de oogstwerkzaamheden gebeurt (zie Figuur 1).. Alterra-Rapport 1476. 11.

(13) Figuur 1. Hudig 1160, tijdens belasting. Figuur 2. Penetrometer met datalogger. 12. Figuur 3. Meting met penetrometer. Alterra- Rapport 1476.

(14) 2. Literatuur. 2.1. Gevolgen van bodemschade. Bodemverdichting, spoorvorming en grote deformaties in de grond kunnen in bossen schade toebrengen aan de mogelijkheden van groei van zaailingen en ondergroei en de groei van de al aanwezige bomen (Aust en Blinn, 2004, Wronski en Murphy, 1994, Eisenbies et al., 2005, Makineci et al., 2007). Bovendien wordt door de spoorvorming, verslechterde doorlatendheid en infiltratiecapaciteit en de matige bodembedekking door planten het gevaar voor erosie groter. Uit zowel metingen (Van den Akker et al, 1994, Koolen et al, 1992) als berekeningen (Van den Akker, 2004) blijkt dat een combinatie van hoge wiellasten en hoge bandspanningen resulteren in grondspanningen die in de meeste gevallen bij een vochtige grond zullen leiden tot verdichting van gronden die nog niet sterk verdicht zijn. Met hoge wiellasten en hoge bandspanningen wordt dan globaal gedoeld op wiellasten > 40 kN en bandspanningen > 200 kPa (2 bar). Het effect op de houtproductie kan erg groot zijn. In het overzicht van Wronski en Murphy (1994) worden 6-46% lagere opbrengsten in “trails” ten opzichte van de onbereden gedeelten genoemd. Daarnaast is ook de kwaliteit van het hout minder (Firth en Murphy, 1989) en zijn de bomen kwetsbaarder voor ziekten en wortelrot (Bernhardsson and Martinsson, 1986, geciteerd door Wronski en Murphy, 1994). Aust en Blinn (2004) geven aan dat de verschillen in opbrengstverliezen groot zijn en dat goed management veel schade kan voorkomen. Bij de beschouwing van verdichting van bosgronden moet worden bedacht dat natuurlijke bosgronden in veel gevallen veel minder dicht zijn dan eenzelfde grond in gebruik als grasland of akkerbouwland. Dit komt goed tot uitdrukking in Figuur 4 (Horn, persoonlijke communicatie, 2005), waarin de verdeling van de poriën en de vaste delen van een bosgrond is vergeleken met een dergelijke verdeling bij een nabijgelegen grasland en akkerbouwland die al decennia geleden in cultuur zijn gebracht. Het zal duidelijk zijn dat de lossere bosgrond veel gemakkelijker verdicht dan de in cultuur gebrachte gronden, die al veel dichter zijn. Anderzijds moet worden bedacht dat sommige bodems, bijvoorbeeld podzolen, van nature al een hoge dichtheid hebben. In Nederland zijn deze echter vaak al eens losgemaakt en daardoor gevoelig voor (her-)verdichting geworden.. Alterra-Rapport 1476. 13.

(15) 125 20,5 cm. 100 Totale hoogte (cm). 5,3 cm. 75 Porien. 50. 25. Vaste delen. 0 Bos. Gras. Akker. Figuur 4. Verhouding tussen de poriën en de vaste delen van een bosgrond vergeleken met de verhoudingen bij eenzelfde, nabijgelegen grond in grasland en in akkerbouw (Horn, pers. communicatie aan J. v.d. Akker). 2.2. Herstel van schade. De (te hoge) grondspanningen kunnen leiden tot (ernstige) verdichtingen en vervormingen van de grond waardoor een aantal belangrijke bodemeigenschappen zoals de doorlatendheid voor water en lucht (zuurstof) te laag en de indringweerstand voor wortels te hoog worden. Als deze eigenschappen door fysische en/of biologische processen binnen afzienbare tijd weer tot op een aanvaardbaar niveau hersteld worden, dan zou men de tijdelijke schade kunnen aanvaarden. Er zijn echter verschillende publicaties waaruit blijkt dat natuurlijk herstel decaden vergt (Froehlich et al, 1985 en Webb et al 1986 (geciteerd door Horn et al, 2004), Wronski en Murphy, 1994). Uit een recent onderzoek naar het herstel van bosbodems na verdichting (Page-Dumrose et al., 2006) volgt dat na 5 jaar zandgronden in de eerste 10 cm diepte een zeker herstel van de dichtheid lieten zien. De laag 10-30 cm herstelde veel minder. Bij kleigronden was het herstel van de dichtheid in de laag 030 cm minimaal. Gehlert et al (2006) onderzochten transecten in bossen om te onderzoeken of na 15 jaar de verdichtingen door zware machines nog te vinden waren aan de hand van verschijnselen van anaerobiosis. Na 15 jaar kon men inderdaad nog steeds “trails” vinden waarin de zuurstofvoorziening substantieel slechter was dan in de rest van de transect. Geconcludeerd kan worden dat het natuurlijk herstel van de bodem na verdichting in bossen zelfs voor de bovengrond een traag proces is en de schade aangebracht aan de ondergrond misschien zelfs als (semi-)permanent kan worden beschouwd. Door Eisenbies et al. (2005) worden gesteld dat met grondbewerking veel van de schade kan worden hersteld. Dit laatste is mogelijk na kaalkap, maar is kostbaar en kan tot ecologisch negatieve effecten leiden. 14. Alterra- Rapport 1476.

(16) 2.3. Verschillen in bodemschade tussen machines op rupsen en op banden. Verticale grondspanningen (kPa). In veel gevallen wordt in een vergelijking tussen banden en rupsen al snel de conclusie getrokken dat rupsen veel minder druk uitoefenen op de grond dan banden omdat het contactoppervlak van de rups met de grond vele malen groter is dan van een band. Daarbij wordt de (gemiddelde) contactdruk met de grond vaak uitgedrukt als totale last op de rups (vaak de helft van het eigen gewicht plus een nuttige last) gedeeld door het contactoppervlak (breedte x lengte van de rups). Dit resulteert in zeer lage (gemiddelde) contactdrukken. Dit geeft echter een verkeerde voorstelling van zaken, omdat bij rupsbanden zeer hoge piekspanningen onder de wielen en steunrollen kunnen optreden. Deze piekspanningen werken ook in de diepte sterk door. Dit wordt geïllustreerd met de resultaten van spanningsmetingen op 30 cm diepte onder een rups van een Caterpillar Challenger 65 (Van den Akker, 2003), zie Figuur 5. De massa van deze rupstrekker is 15,9 ton. De rubberrups heeft een breedte van 62,2 cm en een contactlengte van 271,8 cm indien er geen insporing is. De gemiddelde contactdruk is dan 47 kPa (0,47 bar). Uit de meetresultaten in Figuur 5 blijkt dat de piekspanningen op 30 cm diepte tot 40% hoger zijn dan de gemiddelde contactdruk op het oppervlakte. Onder de randen van de rups zijn de grondspanningen op 30 cm diepte aanmerkelijk lager dan onder het centrum van de rubberrups. Dit laat zien dat de spanningsverdeling onder een rups allesbehalve gelijkmatig is en dat de gemiddelde contactdruk weinig zegt over de optredende grondspanningen. Bedacht moet worden dat de insporing van de Challenger 65 in dit geval slechts 3 cm was.. 80 70 60 50 40 30 20 10 0 0.0. 0.5. 1.0. 1.5. 2.0. 2.5. 3.0. 3.5. 4.0. Afstand (m) Centrum. 15 cm binnenkant. 30 cm binnenkant. 30 cm buitenkant. Figuur 5 Gemeten verticale grondspanningen op 30 cm diepte onder een rups van een Caterpillar Challenger 65 (massa 15,9 ton). Rupsbreedte 62,2 cm. Gemiddelde contactspanning op het oppervlakte 47 kPa. De insporing was ca 3 cm. Metingen onder het centrum van de rups, 15 cm uit het centrum richting voertuig (binnenkant) en 30 cm uit het centrum (binnenkant en buitenkant) (Van den Akker, 2003). Alterra-Rapport 1476. 15.

(17) Omdat de stijfheid van de rupsband in verticale richting ten opzichte van de stijfheid van de rollen en wielen zeer gering is, zijn behoorlijke insporingen nodig voordat de rups tussen de rollen en wielen een significante verticale kracht kan overbrengen. Gesteld kan worden dat hoe zachter de grond is en hoe dieper de insporing des te meer de piekspanningen worden genivelleerd. Het verschil in stijfheid tussen rups en de rollen en wielen is echter zo groot dat er altijd piekspanningen te verwachten zijn. Een en ander wil niet zeggen dat rupsbanden niet aan de verwachtingen voldoen. De gemeten spanningen op een diepte van 30 cm zijn zonder meer laag te noemen. Door Baumann et al (1990) werden de grondspanningen op 30 cm diepte onder de Challenger 65 vergeleken met een alternatief voor de rups in de vorm van Terra-tires (66 x 43-25 PR10) met een wiellast van 38 kN (3,8 ton) en een bandspanning van 0,7 bar. De piekspanningen waren op 30 cm diepte onder de Challenger ca 60 kPa en onder de Terra-tire ca 85 kPa. De rups voldoet wat betreft grondspanningen op 30 cm diepte dus beter dan de lagedrukband. Bedacht moet worden dat harvesters in het algemeen geen lagedrukbanden hebben en bandspanningen van meer dan 250 kPa (2,5 bar) worden toegepast, hoewel door het gebruik van lagedrukbanden veel schade aan de bosbodem kan worden voorkomen (Weise, 2006a, 2006b). Door Weise (2006a) zijn met de Bollingsonde alzijdige gronddrukken gemeten onder wielen en rupsen van twee forwarders; een Valmet 840.2 (8 wielen, bandspanning 320 kPa, totaal belast 275 kN) en een Timberjack 810B (8 wielen, bandspanning 290 kPa, totaal belast 182 kN), en twee harvesters; een Mini-Königstiger HR 41F (2 rupsen, gemiddelde contactdruk 45,2 kPa, totaal gewicht 163 kN) en een Valmet 911/X3M (4 rupsen, gemiddelde contactdruk 50-59 kPa, totaal gewicht 229 kN). Het meetgedeelte van de Bollingsonde bestaat uit een stuk siliconenslang gevuld met water (zie Figuur 6). Op deze wijze kan alleen een alzijdig gronddruk worden gemeten, dat wil zeggen een soort gemiddelde van de verticale en de twee horizontale gronddrukken. Op enige diepte wordt de bodemverdichting bijna alleen veroorzaakt door de verticale gronddrukken. Dit houdt in dat de meetwaarden alleen kunnen worden gebruikt voor onderlinge vergelijking van de banden en rupsen, want de hoogte zegt niets over de verticale gronddruk. De Bollingsonden zijn op ca 20 cm diepte aangebracht. De bodem bestond uit een humusrijke leembodem begroeid met Calamagrotis (Weise et al, 2006). De gemeten piekspanningen waren bij alle 4 machines in dezelfde orde van grootte: Valmet 840.2 (108 kPa), Timberjack 810B (92 kPa), Mini-Königstiger HR 41F (110 kPa) en Valmet 911/X3M (99 kPa). Uit de metingen volgt dat in dit geval de systemen met banden (met hoge bandspanningen) niet onderdoen voor de systemen met rupsen.. 16. Alterra- Rapport 1476.

(18) Figuur 6. Meting van alzijdige grondrukken met de Bollingsonde met voorbeeld van een resultaat (uit Weise, 2006a). Weise et al (2006) hebben ook metingen op hellingen gedaan. Daaruit bleek dat bij het tegen een helling van ca 30 % oprijden de gronddrukverdeling onder de rupsband in de lengte driehoekig werd, waardoor de maximum gronddruk verdubbeld wordt. Bij de werkzaamheden kunnen nog grotere gronddrukken worden verwacht als de machine zichzelf scheef op één rupsband of rij banden trekt (zie Figuur 1) of zelfs geheel voorover trekt (zie Figuur 7). Omdat dit vanuit stilstand plaatsvindt, zijn de verdichtingen echter beperkt tot een klein oppervlakte. Echter, ook werkzaamheden die al rijdende plaatsvinden kunnen tot zeer onevenwichtige spanningsverdelingen leiden. Zo is door Keller et al (2002) gemeten dat rupstrekkers die een last voorttrekken goed moeten worden uitgebalanceerd om een sterk asymmetrische spanningsverdeling te voorkomen.. Figuur 7. Tijdens de werkzaamheden kan de grond plaatselijk zeer hoog worden belast ( (MHT 18002 HVT, in Daly, 2005). Alterra-Rapport 1476. 17.

(19) Door Erbach (1994) is een overzicht gegeven van de effecten van rupsvoertuigen in de landbouw. Zijn conclusie is dat rupsen een effectief middel zijn om bodemverdichting te beperken. Hetzelfde volgt uit metingen onder banden en rupsen in een laboratoriumomgeving schaal 1:1 in een proefbak onder goed gedefinieerde omstandigheden en dezelfde initiële dichtheden (Ansorge en Godwin, 2006). De metingen van Ansorge en Godwin (2006) laten ook zien dat verlaging van bandspanningen een effectief middel is om bodemverdichting te beperken. Uit modelberekeningen (Van den Akker, 2003) volgt dat een goed ontworpen rups en rupsvoertuig (dus zonder a-symmetrische verdeling van de gemiddelde (lage) contactdruk) en een lagedrukband met bandspanningen lager dan 80 kPa (0,8 bar) wat betreft ondergrondverdichting erg goed voldoen. Daarbij moet worden bedacht dat bij dergelijke bandspanningen de toelaatbare wiellasten van de grootste verkrijgbare banden niet veel meer zijn dan 40 tot 50 kN (4-5 ton), zodat voor de echt zware machines een groot aantal banden nodig is om een rups te vervangen. Door Sheridan (2003) werden de verdichtingen onder banden en rupsen van skidders met elkaar vergeleken. Hij beperkte zich echter tot metingen tot maximaal 25 cm diepte. Hij vond geen significant verschil tussen de effecten van een band of van een rups.. 2.4. Beperking van schade. Horn et al. (2004) heeft de grondspanningen op 20 en 40 cm diepte onder harvesters, forwarders en skidders in samenhang met de sterkte van de grond gemeten. De conclusie was dat de sterkte op 20 en 40 cm diepte door alle apparatuur werd overschreden, of deze nu met banden of rupsen waren uitgerust. Daarnaast werden ook luchtdoorlatendheden gemeten op 20 en 40 cm diepte bij een vochtspanning van -60 hPa (-60 cm waterkolom). De luchtdoorlatendheid is een goede indicator voor de aanwezigheid van doorgaande macroporiën, die noodzakelijk zijn voor een goede verzadigde waterdoorlatendheid en goede zuurstofvoorziening. Het bleek dat op beide diepten de luchtdoorlatendheid in de sporen sterk afnam (zie Figuur 8). De conclusie van Horn et al (2004) is dat natuurlijke bosgronden met een lage dichtheid en (daardoor) hoge kwetsbaarheid voor verdichting en structuurverlies, alleen te beschermen zijn door min of meer vaste rijpaden te creëren die in een GIS worden vastgelegd.. 18. Alterra- Rapport 1476.

(20) Figuur 8. Luchtdoorlatendheid (kl) van onverzadigde grond bij een vochtspanning van -60 hPa van onbereden en bereden grond op 20 cm (links) en 40 cm (rechts) diepte (Horn et al., 2004). Door Berli et al. (2004) werden op 37 cm diepte significante effecten op de bodemstructuur (macroporiën) en dichtheid van een natte bosgrond gevonden door de verdichtende werking van een rupsvoertuig dat gebruikt werd bij de aanleg van een gasleiding (NB dieper dan 37 cm werden geen monsters genomen). Een dikke mulchlaag of een beschermlaag bestaande uit twijgen en takken van de gevelde bomen kunnen de bodemverdichting beperken (Hutchings et al., 2002), echter ook in dat geval werden verdichtingen in de vorm van verhoogde penetrometer indringweerstanden en dichtheden tot op een diepte van 45 cm gevonden. Zonder een beschermende laag waren de toenames van indringweerstanden en dichtheden echter duidelijk hoger en gingen tot een grotere diepte. Ook begroeiing kan piekspanningen nivelleren. Dit wordt onder andere geïllustreerd door Horn et al (2004) die piekspanningen op 20 cm diepte heeft gemeten onder de rupsen van twee zware harvesters; de Impex 1880 “Hannibal” (gewicht 45 ton, gemiddelde contactdruk 82 kPa) en de Impex 1650 “Königstiger” (gewicht 30 ton, gemiddelde contactdruk 63 kPa). Dankzij een ondergroei met een hoogte van 60 cm bij de “Hannibal” waren de piekspanningen bij deze zware harvester lager (ca 470 kPa) dan bij de lichtere “Königstiger” (ca 520 kPa). De gemeten piekspanningen zijn zeer hoog. Dit komt waarschijnlijk doordat de druksensoren op slechts 20 cm diepte waren aangebracht, terwijl bovendien de insporingsdiepte groot was (14 cm onder de “Hannibal” en 13 cm onder de “Königstiger”), zodat de afstand rups – druksensor erg klein wordt, zeker als rekening wordt gehouden met de kammen (profilering) van de rupsband.. Alterra-Rapport 1476. 19.

(21) 2.5. Conclusies literatuur. In het contactvlak grond-rups treden hoge piekspanningen op die leiden tot hoge grondspanningen in de bovengrond. Doordat de pieken relatief kort zijn dempen deze wel sterk uit, zodat in de ondergrond de grondspanningen toch relatief laag worden. Voor de ondergrond lijken rupsen grote voordelen te hebben, mits de gemiddelde contactdruk in het contactvlak grond-rups niet te hoog is en de belasting zich niet concentreert op één rups of in de lengterichting van de rups een driehoekig verloop kent. Bosgronden kunnen veel schade leiden door berijding met zwaar materieel. Dit drukt zich ook uit in een lagere houtproductie en kwaliteit van het hout. Ook kan erosie worden bevorderd. In veel gevallen is bosgrond losser dan in cultuur gebrachte grond en daardoor kwetsbaarder voor verdichting. Zelfs met rupsen of lage drukbanden is het dan moeilijk om ondergrondverdichting te voorkomen. Rupsen kunnen veel schade aan vooral de ondergrond voorkomen, maar daarbij moet de verdeling van de (gemiddelde) contactdruk onder de rups gelijkmatig zijn. Ook moet de gemiddelde contactdruk niet te hoog zijn. In Bijlage 1 is een kwalificatiesysteem voor bodemschade weergegeven. Uit het kwalificatiesysteem dat door het KWF (Kuratorium für Waldarbeit und Forsttechnik e.V.) is uitgebracht blijkt hoe belangrijk de contactdruk tussen band cq rups en de grond is. Bij banden wordt deze in hoge mate bepaald door de bandspanning. Bij rupsen door de gemiddelde contactdruk onder de rups en alle maatregelen om onevenwichtige spanningsverdelingen en piekspanningen zoveel mogelijk te beperken.. 20. Alterra- Rapport 1476.

(22) 3. Resultaten. 3.1. Locatie Bergherbos. 3.1.1. Bodem. Op de proeflocatie in het Bergherbos heeft de bosgrond een strooisellaag van 5-10 cm. Daaronder is de grond tot ca. 20 cm – mv. iets gemengd en bestaat uit een mengsel van bovengrond (horizontcode: Ah), loodzand (horizontcode: E) en podzol (horizontcode: B). Het materiaal is sterk lemig en bestaat verder uit matig grof, grindhoudend zand. Tot ca. 50 cm – mv bestaat de bodem uit lichtbruin, grindhoudend, zwak lemig, matig grof zand. Vanaf ca. 50 cm – mv. wordt het zand iets fijner en iets minder lemig (zwak lemig, matig fijn zand). Ook in deze laag komen grindstenen voor. Vanaf ca. 100 cm – mv. begint een sterk leemhoudende, fijnzandige laag met enkele grindjes. De grond staat op de bodemkaart van Nederland, schaal 1 : 50 000, gecodeerd als “g/Y30” op Gt VII. Dit betekent een grofzandige (code: 3), grindhoudende (code:g) moderpodzolgrond (code Y). Vanwege de kaartschaal is er geen indeling gedaan op leemgehalte (code: 0).. 3.1.2. Bodemverdichting. In Figuur 10 t/m Figuur 13 is de indringweerstand volgens de verschillende metingen weergegeven. In Tabel 2 en Tabel 3 zijn de indringweerstanden op 30 cm beneden maaiveld in cijfers uitgedrukt. Bij het onbelast berijden werd bij de machine op luchtbanden bij aanvang een indringweerstand gemeten van ca. 1,5 MPa op 30 cm - mv, en bij beide metingen na het berijden was de indringweerstand licht afgenomen. Bij de machine op rupsbanden werd bij aanvang een indringweerstand van ca. 1,9 MPa op 30 cm - mv gemeten. Direct na het berijden werd een licht lagere indringweerstand gemeten, en twee weken na het berijden een licht hogere indringweerstand. Bij het belasten van de machine op luchtbanden werd bij aanvang bij de machine een indringweerstand van ca. 1,3 MPa op 30 cm - mv gemeten. Direct na het belasten werd een hogere indringweerstand van 1,9 MPa op 30 cm - mv, maar de meting twee weken later liet nauwelijks verschil zien met de meting voor belasten. Bij het belasten van de machine op rupsen werd bij aanvang een indringweerstand van ca. 1,8 MPa op 30 cm - mv gemeten. De meting direct na belasten liet nauwelijks een verschil zien. De meting twee weken later liet een iets verlaagde indringweerstand zien.. Alterra-Rapport 1476. 21.

(23) De verschillen in indringweerstand tussen de metingen voor en na het (on)belast berijden zijn getest met een lineaire variantie-analyse. Alleen bij de machine op luchtbanden bleek het verschil tussen de meting voor en direct na belasten significant (bij 97% betrouwbaarheid).. Tabel 2. Verandering indringweerstand (indringweerstand op 30 cm - mv, voor en na berijden, in MPa) onbelast band rups weerstand verschil weerstand verschil voor 1,53 1,91 direct na 1,43 - 0,10 2,07 0,17 2 wk na 1,43 - 0,09 1,58 - 0,33 Tabel 3. Verandering indringweerstand (indringweerstand op 30 cm - mv, voor en na berijden, in MPa) belast band rups weerstand verschil weerstand verschil voor 1,33 1,84 direct na 1,90* 0,57 1,87 0,04 2 wk na 1,49 0,16 1,50 - 0,34 *. : significant verschil met meting voor berijden. Figuur 9. Neuson 18002 / MHT 18002. 22. Alterra- Rapport 1476.

(24) Figuur 10. Machine op banden, niet belast, locatie Bergherbos. Indringweerstand naar diepte (MPa) 0-meting direct na berijden. 1 week na berijden. Figuur 11. Machine op rupsen, niet belast, locatie Bergherbos. Indringweerstand naar diepte (MPa) 0-meting direct na berijden. 1 week na berijden. Alterra-Rapport 1476. 23.

(25) Figuur 12. Machine op banden, belast, locatie Bergherbos. Indringweerstand naar diepte (MPa) 0-meting direct na berijden. 1 week na berijden. Figuur 13. Machine op rupsen, belast, locatie Bergherbos. Indringweerstand naar diepte (MPa) 0-meting direct na berijden. 1 week na berijden. 24. Alterra- Rapport 1476.

(26) 3.2. Locatie Lage Vuursche. 3.2.1. Bodem. Op de proeflocatie in de omgeving van Lage Vuursche heeft de bosgrond een strooisellaag van 510 cm. Daaronder bestaat het profiel tot 150 cm – mv. uit leemarm, matig fijn (dek)zand. In het verleden is de veldpodzolgrond tot een diepte van 80-100 cm verwerkt (mogelijk gespit). In de bovenste ca. 50 cm komt vooral loodzand (E-horizont) voor. Het loodzand is gemengd met de oorspronkelijke bovengrond (A-horizont) en de donkerbruine tot bruine humuspodzol (Bhorizont). Dieper dan 50 cm – mv. komen naar verhouding meer podzolresten dan loodzandresten voor. Tussen 80 en 100 cm – mv. begint doorgaans het ongestoorde moedermateriaal. Dit moedermateriaal is grijsgeel van kleur, bevat nagenoeg geen organische stof. Doordat de gronden diep verwerkt zijn, hebben de gronden een vrij losse pakking en zijn tot ca. 100 cm – mv. goed bewortelbaar. De grond staat op de bodemkaart van Nederland, schaal 1 : 50 000, gecodeerd als “Hn21/F” op Gt III. Dit betekent een fijnzandige (code: 2), leemarme tot zwak lemige (code:1) veldpodzolgrond (code Hn). De “F” betekent dat de grond 40 cm of dieper is verwerkt. Gt III betekent een GHG tussen 0 en 40 cm – mv. en een GLG tussen 80 en 120 cm – mv. De grondwatertrap III wijkt af van de huidige grondwatertrap (VIIo). Dit kan te maken hebben met het schaalniveau, maar ook met een mogelijke verlaging van de grondwaterstanden in de periode tussen de opname van het kaartblad ( 1 : 50 000) en heden.. 3.2.2 Bodemverdichting In Figuur 15 t/m Figuur 18 is de indringweerstand volgens de verschillende metingen weergegeven. In Tabel 4 en Tabel 5 zijn de indringweerstanden op 30 cm beneden maaiveld in cijfers uitgedrukt. Bij het onbelast berijden werd bij de machine op luchtbanden bij aanvang een indringweerstand gemeten van ca. 1,0 MPa op 30 cm - mv, en bij beide metingen na het berijden was de indringweerstand toegenomen met resp. 0,22 en 0,25 MPa. Bij de machine op rupsbanden werd bij aanvang een indringweerstand van ca. 1,3 MPa op 30 cm - mv gemeten. Direct na het berijden werd een licht lagere indringweerstand gemeten, en twee weken na het berijden werd er geen verschil met de eerste meting gemeten. Bij het belasten van de machine op luchtbanden werd bij aanvang bij de machine een indringweerstand van ca. 1,0 MPa op 30 cm - mv gemeten. Direct na het belasten werd een hogere indringweerstand van 1,4 MPa op 30 cm - mv, en de meting twee weken later liet een vergelijkbare verhoging van de indringweerstand zien. Bij het belasten van de machine op rupsen werd bij aanvang een indringweerstand van ca. 0,9 MPa op 30 cm - mv gemeten. De metingen direct na en twee weken na het belasten lieten een verhoging van de indringweerstand zien van ca. 0,15 MPa.. Alterra-Rapport 1476. 25.

(27) De verschillen in indringweerstand tussen de metingen voor en na het (on)belast berijden zijn getest met een lineaire variantie-analyse. Alleen bij het belasten met de machine op banden bleek het verschil in indringweerstand tussen de beide metingen voor en na belasten significant (bij 99% betrouwbaarheid). Tabel 4. Verandering indringweerstand (indringweerstand op 30 cm - mv, voor en na berijden, in MPa) onbelast band rups weerstand verschil weerstand verschil voor 0,99 1,25 direct na 1,21 0,22 1,11 - 0,14 2 wk na 1,24 0,25 1,24 - 0,01 Tabel 5. Verandering indringweerstand (indringweerstand op 30 cm - mv, voor en na berijden, in MPa) belast band rups weerstand verschil weerstand verschil voor 0,95 0,87 direct na 1,40* 0,45 1,03 0,16 2 wk na 1,34* 0,39 1,04 0,17 *. : significant verschil met meting voor berijden. Figuur 14. Ecolog 590C. Belastend: leunend op de rechter banden. 26. Alterra- Rapport 1476.

(28) Figuur 15. Machine op banden, niet belast. Indringweerstand naar diepte (MPa) 0-meting direct na berijden. 1 week na berijden. Figuur 16. Machine op rupsen, niet belast. Indringweerstand naar diepte (MPa) 0-meting direct na berijden. 1 week na berijden. Alterra-Rapport 1476. 27.

(29) Figuur 17. Machine op banden, belast. Indringweerstand naar diepte (MPa) 0-meting direct na berijden. 1 week na berijden. Figuur 18. Machine op rupsen, belast. Indringweerstand naar diepte (MPa) 0-meting direct na berijden. 1 week na berijden. 28. Alterra- Rapport 1476.

(30) 3.2.3 Oppervlakkige bodemverwonding De harvester op rupsbanden liet een ander beeld van oppervlakkige bodemverwonding na als de machines op banden. Bij onbelast rechtuit rijden lieten alle drie de machines op de beschouwde locaties een insporing van enkele centimeters zien. Bij het spoor van de rupsharvester werd de insporing echter vrij scherp begrensd doordat deze de zode als het ware insnijdt; bij de machines op luchtbanden was een meer afgeronde grens te zien. In bochten ontstond bij de harvester op rupsbanden een verschuiving van de bovengrond (zie Figuur 19). Bij de machines op banden was dit ook het geval, met name bij de zwaardere Ecolog, maar het was minder dan bij de harvester op rupsbanden. Met name bij de harvester op rupsen kwam minerale grond aan het oppervlak. Bij het belasten van de harvesters ontstond bij de machine op rupsbanden niet veel extra verstoring aan de bodem ten opzichte van onbelast rijden. De machines op banden lieten na belasting veelal een ondiepe, maar wel goed waarneembare, plaatselijke insporing na.. Figuur 19. Spoor van harvester op rupsbanden in een bocht (links) en na belasten (rechts). Figuur 20. Spoor van harvester op luchtbanden (Ecolog), in een bocht. Alterra-Rapport 1476. 29.

(31)

(32) 4. Bespreking en conclusie. 4.1. Bespreking. Het effect op de indringweerstand van de harvester op rupsbanden is vergeleken met twee machines op luchtbanden. Een van die twee machines was duidelijk lichter (ca. 14 ton) en een was licht zwaarder (ca. 22 ton) dan de machine op rupsbanden (ca. 21 ton). De waarnemingen zijn gedaan in een situatie waarbij niet daadwerkelijk hout werd geoogst. In een situatie waarin wel hout wordt geoogst rijdt de harvester doorgaans regelmatig op het takhout dat in het pad wordt gelegd. Deze takken beperken bodemschade enigszins (paragraaf 2.4). De effecten op de bodem zullen daarom onder normale oogstomstandigheden kleiner zijn dan wat in deze studie is waargenomen. Uit de metingen is weinig verschil in effect op de indringweerstand gevonden tussen de harvester op rupsbanden en de lichtere machine op luchtbanden. Bij de lichtere machine op luchtbanden werd een toename van de indringweerstand gemeten na belast berijden, terwijl bij de machine op rupsbanden geen toename of zelf een afname van de indringweerstand werd gemeten. Deze afname kan komen door een toename van de bodemvochtigheid in de periode tussen de 0-meting en de meting na twee weken (het had in die periode geregend). Bij de vergelijking tussen de rupsharvester en de harvester op luchtbanden van vergelijkbaar gewicht bleek dat de rupsharvester bij onbelast berijden een kleine afname van de indringweerstand werd gemeten, tegenover een toename bij de harvester op luchtbanden. Beide veranderingen van indringweerstand waren relatief klein en niet significant. Na belasten werd er een klein toename van indringweerstand gemeten bij de rupsharvester (niet significant), en een grotere toename bij de harvester op luchtbanden (wel significant). De toegenomen indringweerstand door berijding met de Ecolog 590C duidt op verdichting van de ondergrond. Dit kan worden verklaard uit de grotere grondspanningen onder de banden versus de grondspanningen onder de rupsbanden. De bandspanning wordt op minimaal 200 kPa geschat. De gemiddelde contactdruk band – grond is dan ongeveer 20 % hoger (Koolen et al., 1992), dus ca 240 kPa. De gemiddelde contactdruk onder de rups is volgens opgaaf van de fabrikant 42 kPa. Bij zowel de band als de rups moet er rekening mee worden gehouden dat de piekdrukken groter zijn dan de gemiddelde contactdrukken. Onder een rups zijn deze pieken extremer dan onder een band. Bedacht moet worden dat een belangrijk voordeel van een band is dat deze bij een hogere belasting verder afplat, zodat het contactvlak band – grond groter wordt. Als door de werkzaamheden de belasting zich concentreert op de helft van de banden, dan wordt de contactdruk band – grond bij lange na niet verdubbeld. Bij een rupsband is dit wel het geval! Omdat de. Alterra-Rapport 1476. 31.

(33) gemiddelde contactdruk onder de rups slechts 1/6-de is van de gemiddelde contactdruk onder een band, zullen ondanks de hogere piekspanningen en de verdubbeling van contactspanningen bij éénzijdige belasting, de grondspanningen onder een rups duidelijk kleiner blijven dan onder een band. De gemeten indringweerstanden lagen in vrijwel alle gevallen (voor en na berijden) tussen 1 en 2 MPa. Een indringweerstand van meer dan 2,5 MPa wordt beschouwd als beperkend voor wortelgroei (Goris et al, 2005). Oppervlakkige bodemschade was bij beide soorten harvesters beperkt bij onbelast rijden. In bochten was bij de harvester op rupsbanden meer verschuiving van grond en kwam er meer minerale grond aan het oppervlak. Aan de ene kant zijn dergelijke verstoringen ongunstig voor de bestaande vegetatie en bodemopbouw, vooral als deze waardevol en kwetsbaar zijn. Aan de andere kan bieden dergelijke verstoringen mogelijkheden voor bosplanten om zich te vestigen. Ook kan het bosbeeld dat wordt achtergelaten voor bezoekers minder gewenst zijn. De oppervlakkige bodemschade herstelt relatief snel (paragraaf 1.3). Desondanks is het aan te bevelen om paden voor de harvester zo recht mogelijk te maken om schade in bochten te beperken. In deze studie is gekeken naar de effecten van harvesters op de bodem. Harvesters veroorzaken bij houtoogst echter maar een deel van de effecten op de bodem. Na de werkzaamheden van de harvester wordt het hout uit het bos gehaald, doorgaans door een forwarder en soms door een uitsleeptrekker of paard. Ook daarbij ontstaat schade, die gezien de aard van het werk en de machines met name bij forwarders groter zal zijn als de schade door harvesters.. 4.2. Conclusies. De zwaardere harvester op rupsbanden bracht niet of nauwelijks minder schade (toename van de indringweerstand) aan de ondergrond dan de aanzienlijk lichtere harvester op luchtbanden (de ondergrond wordt hier gedefinieerd als de grond dieper dan ca 30 cm). De harvester op rupsbanden bracht duidelijk minder schade (toename van de indringweerstand) aan de ondergrond toe dan de vergelijkbare zware harvester op luchtbanden. Beide voorgaande conclusies komen overeen met de conclusies van de literatuurstudie dat met rupsbanden veel schade aan de ondergrond kan worden voorkomen. De harvester op rupsbanden veroorzaakt wel meer oppervlakkige schade dan de harvester op luchtbanden. Deze schade zal echter snel herstellen. Dit in tegenstelling tot verdichtingen in de ondergrond, die zelfs permanent kunnen zijn. In geen van de gevallen leidde het berijden met de harvester tot een indringweerstand die hinderlijk is voor planten.. 32. Alterra- Rapport 1476.

(34) Literatuur. Ansorge, D. en R. Godwin, 2006. High Axle Load – Track – Tire Comparison. In: Horn, R., Fleige, H., Peth, S. and Peng, X (eds.), Soil Management for Sustainability. Advances in GeoEcology 38, Catena Verlag, Reiskirchen, Germany, pp 9-14. Aust, W.M. en C.R. Blinn, 2004. Forestry best management practices for timber harvesting and site preparation in the Eastern United States: an overview of water quality and productivity research during the past 20 years (1982-2002). Kluwer Academic Publishers, The Netherlands. Water, Air and Soil Polution: Focus 4: 5-36. Baumann, D.T., J.J.H. van den Akker en D.A.G. Kurstjens, 1990. De rupstrekker, perspectieven voor een bodemvriendelijke mechanisatie. Landbouwmechanisatie, nr. 4, april 1990, pp 19-20. Berli, M. Kulli, B., Attinger, W. Keller, M., Leuenberger, J., Flühler, Springman, S.M. en R. Schulin, 2004. Compaction of agricultural and forest subsoils by tracked heavy construcyion machinery. Soil & Tillage Research 75: 37-52. Bernhardsson, A. en L Martinsson, 1986. Frequency of wood rot in highly productive pine forests (in Swedish). Student Thesis, Swedish Univ. Agric. Sci., School For. Eng. Skinnskatteberg, Sweden, 17 pp. Daly, E., 2005. Tracked Harvesters – The renaissance continues. Forest Machine Journal 4/05: 25-27 Eisenbies, M.H., J.A. Burger, W.M. Aust en S.C. Patterson, 2005. Soil Physical Disturbance and Logging Residue Effects on Changes in Soil Productivity in FiveYear-Old Pine Plantations. Soil Sci. Soc. Am. J. 69: 1833-1843. Firth, J. en G. Murphy, 1989. Skidtrails and their effect on the growth and management of young Pinus Radiata. New Zealand Journal of Forestry Science 19: 22-28. Froehlich, H.A., D.W.R. Miles en R.W. Robbins, 1985. Soil bulk density, recovery on compacted skid trails in Central Idaho. Soil Science Society America Journal 42, 1015-1017 Gehlert, D., H. Schack-kirchner, E.E. Hildebrand, 2006. Field tests for soil deformation in forests: A means to protect not yet disturbed soil areas? Proceedings 17-th Conference of the International Soil Tillage Research Organization, Kiel, Germany (28 August -3 September, 2006), CD-ROM, pp 1445-1449 Goris, R. P. Vandenbroucke, K. Vandekerkhove en K. Verheyen, 2005. Natuurvriendelijke houtexploitatiewijzen voor bossen op kwetsbare bodems. Volume. Alterra-Rapport 1476. 33.

(35) I: Literatuurstudie & de uitgangstoestand van bosexploitatie in Vlaanderen en in relevante buurlanden. Geraardsbergen, Instituut voor Bosbouw en Wildbeheer, 88 p. Höfflinger, W. Unterlagen en F.H. Festschrift Köln, geciteerd door Weise (2006a, 2006b). Horn, R., J. Vossbrink. en S. Becker, 2004. Modern forestry vehicles and their impact on soil physical properties. Soil & Tillage Research 79: 207-219 Hutchings, T.R., A.J. Moffat, C.J. French, 2002. Soil compaction under timber harvesting machinery: a preliminary report on the role of brash mats in its prevention. Soil Use and Management 18: 34-38. Keller, T., A. Trautner en J. Arvidsson, 2002. Stress distribution and soil displacement under a rubber-tracked and a wheeled tractor during ploughing, both on-land and within furrows, Soil Till. Res. 68 (2002), pp. 39–47 Koolen, A.J., P. Leerink, D.A.G. Kurstjens, J.J.H. Van den Akker en W.B.M. Arts, 1992. Prediction of aspects of soil-wheel systems. Soil & Tillage Research 4, pp. 381396. Makineci, E., M. Demir en E. Yilmaz, 2007. Long-term harvesting effects on skid road in a fir (Abies bornmulleriana Mattf.) plantation forest. Building and Environment 42: 1538-1543. Page-Dumroese, D.S., M.F. Jurgensen, A.E. Tiarks, F. Ponder, F.G. Sanchez, R.L. Fleming, J.M. Kranabetter, R.F. Powers, D.M. Stone, J.D. Eliooff, en D.A. Scott, 2006. Soil physical property changes at the North American Long-Term Soil Productivity study sites: 1 and 5 years after compaction. Canadian Journal Forestry Research 36: 551-564 Van den Akker, J.J.H, 2003. Prevention of subsoil compaction by using flotation tires or tracks. 16-th Conference of the International Soil Tillage Research Organization, Brisbane, New Queensland, Australia (July 13-18, 2003), CD-ROM. Van den Akker, J.J.H, 2004. SOCOMO: a soil compaction model to calculate soil stresses and the subsoil carrying capacity. Soil & Tillage Research 79: 113-127 Van den Akker, J.J.H., 2006. Evaluation of soil physical quality of Dutch subsoils in two databases with some threshold values. In: Horn, R., H. Fleige, S. Peth en X Peng (eds.), Soil Management for Sustainability. Advances in GeoEcology 38, Catena Verlag, Reiskirchen, Germany, pp 490-497 Van den Akker, J.J.H., W.B.M. Arts, A.J. Koolen en H.J. Stuiver, 1994. Comparison of stresses, compactions and increase of penetration resistances caused by a low ground pressure tyre and a normal tyre. Soil & Tillage Research 29: 125-134.. 34. Alterra- Rapport 1476.

(36) Webb, R.H., J.W. Steiger en H.G. Wilshire, 1986. Recovery of compacted soils in Mojave Desert ghost towns. Soil Science Society America Journal 50: 1341-1344 Weise, G., 2006a. Assessing the soil impact of wheels and tracks of self propelled forest machines. Proceedings 17-th Conference of the International Soil Tillage Research Organization, Kiel, Germany (28 August -3 September, 2006), CD-ROM, pp 65-73. Weise, G., 2006b. Bewertung der Bodenbelastung durch Raupenlaufwerke Teil 1 und 2, Forsttechnischen Informationen 8+9/2006 (pp 100-103); 10+11/2006 (pp 113114). Weise, G., J. Weikert, J. Burk en J. Graupner, 2006. Untersuchungen zur Bodenbelastung durch unterschiedliche Rad- und Raupenfahrwerke. Teil 1, 2 und 3. Forsttechnischen Informationen 3/2006 (pp 28-30); 4/2006 (pp 38-39); 5/2006 (pp 56-58). Wronski, E.R. en G. Murphy, 1994. Responses of Forest Crops to Soil Compaction. In: Soane, B.D. and Van Ouwerkerk, C (eds.), Soil Compaction in Crop Production. Developments in Agricultural Engineering 11, Elsevier Science BV, Amsterdam, The Netherlands, pp 317-342.. Alterra-Rapport 1476. 35.

(37)

(38) Bijlage 1 Kwalificatiesysteem Een kwalificatiesysteem om de schade aan bosgrond door berijding met wielen en rupsen in te schatten. Door Weise (2006a, 2006b) is een systematiek gepresenteerd om banden en rupsen te kwalificeren betreffende de mogelijke schade die deze aan bosgrond kunnen toebrengen. Deze systematiek is ontwikkeld door het KWF (Kuratorium für Waldarbeit und Forsttechnik e.V.). Voor banden zijn de volgende factoren en weegcoëfficiënten als percentage (tussen haakjes) onderscheiden: 1. Bandspanning (50%) 2. Wiellast (20%) 3. Kracht transmissie (continu of versnellingsbak) (10%) 4. Bandbreedte (5%) 5. Banddiameter (5%) 6. Water in de banden (10%) 7. Bandspanningcontrolesysteem (bonus punten) De maximale score van de eerste 6 punten is in totaal 200 punten. Opvallend is de grote invloed van de bandspanning. Eenzelfde puntensysteem is voor rupsen ontwikkeld. Voor rupsen zijn de volgende factoren en weegcoëfficiënten als percentage (tussen haakjes) onderscheiden: 1. Effectieve bodemdruk volgens Höfflinger (65%) 2. Stuursysteem (in hoeverre wringt de rups over de grond bij een bocht) (10%) 3. Hoogte in millimeters van een obstakel (bv een steen) waarover zonder scheefstand van de machine heen kan worden gereden (5%) 4. Schade aan wortels en bodem (hoe flexibeler de rups in de breedte des te minder schade) (15%) 5. Aanpassing aan het micro-reliëf (5%) De effectieve bodemdruk volgens Höfflinger is de gemiddelde contactdruk onder een rups vermenigvuldigd met een serie factoren kL, kB, kT en kdyn. De factor kL geeft aan hoe de verdeling van de contactdruk in de lengterichting van de rups is. De factor kB geeft aan hoe de verdeling van de contactdruk in de breedterichting van de rups is. De factor kT geeft afhankelijk van de vorm van het contactoppervlak aan hoe diep de druk van de rups in de grond reikt. Bij een zelfde gemiddelde contactdruk en totale belasting zal bij een smalle, lange rups de gronddruk in de diepte sneller afnemen dan onder een brede, korte rups. De factor kdyn geeft aan hoe stug de rups reageert op indrukking. Een stugge reactie leidt tot hogere piekspanningen onder de rups. Volgens Weise (2006b) kunnen de waarden voor de factoren worden verkregen bij de bouwer van de machine. Net als bij het beoordelingssysteem voor de machines met banden is de maximale score in totaal 200 punten. Opvallend is de grote invloed van de contactdruk.. Alterra-Rapport 1476. 37.

(39)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

This paper provides a review on active magnetic bearing (AMB) system limitations, risks of failure and control technologies. Details regarding the operation of an

Zeker, daar is eenerzijds Rembrandt en anderzijds Rubens, twee geniale meesters, die, juist omdat zij beiden genieën zijn, ipso facto een volkomen verschillende

continuïteitscorrectie wordt toegepast ten hoogste 5 punten toekennen voor

In dit geval levert iedere correct berekende kostenpost 1

slope of the regression of CQ on SI

Looking at the results of the previous experiment, to the scores of the four scales that belong in Factor 1, the early strategy (on average) scores lower than the other two

Objectives and method: The objectives for the qualitative research project were to determine the different role players’ perception of communication management during the veld

The most commonly used harvester types in mechanized CTL harvesting systems in South Africa are excavator based machines (EBM), except in areas that restrict their use due to