• No results found

Geld in Amsterdam. Wisselbank en wisselkoersen, 1650-1725 - 9: Amsterdam als financieel centrum

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Geld in Amsterdam. Wisselbank en wisselkoersen, 1650-1725 - 9: Amsterdam als financieel centrum"

Copied!
17
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

UvA-DARE is a service provided by the library of the University of Amsterdam (https://dare.uva.nl)

Geld in Amsterdam. Wisselbank en wisselkoersen, 1650-1725

Dehing, P.

Publication date

2012

Link to publication

Citation for published version (APA):

Dehing, P. (2012). Geld in Amsterdam. Wisselbank en wisselkoersen, 1650-1725.

General rights

It is not permitted to download or to forward/distribute the text or part of it without the consent of the author(s) and/or copyright holder(s), other than for strictly personal, individual use, unless the work is under an open content license (like Creative Commons).

Disclaimer/Complaints regulations

If you believe that digital publication of certain material infringes any of your rights or (privacy) interests, please let the Library know, stating your reasons. In case of a legitimate complaint, the Library will make the material inaccessible and/or remove it from the website. Please Ask the Library: https://uba.uva.nl/en/contact, or a letter to: Library of the University of Amsterdam, Secretariat, Singel 425, 1012 WP Amsterdam, The Netherlands. You will be contacted as soon as possible.

(2)

9 Amsterdam als financieel centrum

9.1 Amsterdam leunt lange tijd op Antwerpen

Met een bewijs uit het ongerijmde dateerde Ketner in 1946 in zijn Handel en scheepvaart de oudst bekende circulatie van papieren betaalmiddelen van Amsterdamse kooplie-den: ‘Ontegenzeggelijk was het betalingsverkeer per wisselbrief in de 15e eeuw onder

de kooplieden gebruikelijk.’1 Hoe beknopt ook, het is een betekenisvol gegeven dat hij

aanstipte en verder uitwerkte. Want omstreeks 1500, zo vervolgde Ketner, werden in de Amsterdamse Warmoesstraat dagelijks goederen verhandeld, geldbedragen gewisseld en zullen ook wel wisselbrieven zijn verhandeld. Want, zo was zijn gedachtengang, bij het internationale handelsverkeer in goederen en diensten en de routes die Amster-damse koopvaardijvloten volgden, zal handelsverkeer op krediet rond die tijd een nor-maal verschijnsel zijn geweest.

Amsterdam was in die periode echter nog geen stad van betekenis en zelfs tegen het laatste kwart van de zestiende eeuw was de stad nog maar een bescheiden handelsstad in de schaduw van Antwerpen. De internationale wisselmarkt in Amsterdam kan nog niet erg omvangrijk zijn geweest.2 Thomas Gresham, het bleek in hoofdstuk 1,

asso-cieerde de stad in 1566 in elk geval niet met een bruisend financieel centrum. Amster-dam lag toen nog overduidelijk in de financiele periferie. Het centrum lag elders, in Antwerpen.

Die verhouding blijkt ook uit de correspondentie van de Delftse koopman en burge-meester Claesz van Adrichem in de jaren vóór 1590.3 Van Adrichem moest vóór 1585

nog veel van zijn handel via Antwerpen afhandelen, maar ook in latere jaren had hij nog last van de twijfelachtige marktliquiditeit in Amsterdam. Van Adrichem ver-scheepte binnen- en buitenlandse munten, verkocht wissels, disconteerde deze als ze werden aangeboden of gaf, als de wisselkoers erg onvoordelig was, opdracht wissels op hem te trekken. In de jaren tachtig van de zestiende eeuw ging het nog om rela-tief kleine bedragen. Later, in de jaren negentig, werden de bedragen groter en werden wisselbetalingen ook steeds veiliger, zoals een voorval uit de handelspraktijk van Van Adrichem uit 1585/1586 aantoont.

(3)

De factoren van Van Adrichem, Huych Adriaensz in Dantzig en Hendrick Huy-brechtsz in Amsterdam, plus zijn schipper Aper Jansz, die jarenlang voor Van Adri-chem het transport verzorgde, speelden in de financiële vereffening een cruciale rol.4

De factor van Van Adrichem in Dantzig toonde sterke interesse voor de wisselkoers op Antwerpen omdat hij, als de wisselkoers in Dantzig te laag lag was of er geen wis-selbrieven in Amsterdam beschikbaar waren, niet kon beschikken over rechtstreekse wissels vanuit Amsterdam. In dat geval stonden hem twee wee manieren open om via wissels geld in Dantzig te krijgen: door op zichzelf, of beter gezegd, op de guldenre-kening bij Van Adrichem te trekken, of door de wissel indirect en dus via Antwerpen te trekken en vanuit Antwerpen op Amsterdam. Na 1590 werd de directe Amsterdam-route steeds gebruikelijker, al moest dat in het begin nog met de nodige voorzichtig-heid gebeuren.5

Voorzichtigheid was dus nog troef, zeker in de onstuimige kwart eeuw tussen 1585 en 1610 waarin het marktaandeel van Amsterdam fors groeide evenals overigens het in-woneraantal van de stad dat tussen 1550 en 1650 verzesvoudigde van ongeveer dertig-duizend naar bijna tweehonderddertig-duizend.

In december 1585 voelde Van Adrichem zich genoodzaakt een voorgenomen wis-seltransactie te herroepen. In een brief van 14 december 1585 verzocht Van Adrichem zijn handelsagent in Dantzig 100 pond Vlaams van zijn rekening te gebruiken voor de aankoop van graan, dat graan te verschepen naar Amsterdam en een wissel van 100 pond Vlaams op hem te trekken ‘indien die tot redelicken prijs te becomen waer’ die betaalbaar moest zijn in Amsterdam. Van Adrichem kocht daarmee het graan in de-cember, schoot de aankoopsom ter plekke voor en deed dat in ruil voor een wissel die doorgaans binnen een maand, dus voor eind januari 1586, betaald moest worden voor een lading die pas in het voorjaar van 1586 in Amsterdam zou arriveren. De loop van de wisselkoers gooide echter roet in het eten. Van Adrichem voelde zich genoodzaakt in te grijpen. Hij vroeg op 14 februari 1586 zijn relatie in Dantzig om ‘gelieve nae te laeten te trecken’. Hij had inmiddels al voor een alternatief gezorgd: een spiegelbeeldige afhan-deling waarbij vanuit Amsterdam een wissel werd getrokken op de factor in Dantzig. Deze wissel zou in april 1586 betaald moeten worden. Ook in deze constructie finan-cierde Van Adrichem de transactie en zorgde hij ervoor dat de leveranciers in Dantzig snel hun geld konden incasseren. Het koersverschil van twee à drieëneenhalve Poolse grosschen rechtvaardigde kennelijk de ingreep. Van Adrichem wilde wel speculeren, maar dan zonder al te groot risico.6 Veel tijd waren Van Adrichem en zijn agent

daar-om kwijt met reguliere handelszaken en het verzamelen van inlichtingen over prijzen, producten en andere marktcondities. Met wissels en wisselkoersen waren ze allengs meer en meer vertrouwd geraakt en dus ook met het gebruik van wissels. Meer com-plexe en financieel meer risicovolle transacties lagen daardoor binnen handbereik, zo-als in 1590, het jaar waarin het onderlinge wisselverkeer een omvang van 10.000 gulden bereikte.7 Toch was voorzichtigheid nog troef. De liquiditeit in Amsterdam was op dat

moment namelijk nog twijfelachtig.

Hoe precair de situatie kon zijn, ervoeren de gebroeders Poulle in 1599. Enkele in Dantzig getrokken wissels bleken in Amsterdam niet betaalbaar door het faillissement

(4)

9 . 1 a m s t e r d a m l e u n t l a n g e t i j d o p a n t w e r p e n 2 6 1

van kooplieden die bij de transactie betrokken waren. In 1610 en 1611 deden zich ook problemen voor toen een wissel door de betrokkene, degene die volgens de wissel aan de gebroeders Poulle moest betalen, dat niet wilde doen omdat hij geen commissie van de trekker in Dantzig had gekregen en vanwege de onrustige tijden aan de Am-sterdamse beurs.8 Diezelfde onrustige beurs was in mei 1609 reden waarom wissels uit

Dantzig niet uitbetaald werden, maar aan de notaris werden voorgelegd, die van deze niet-betaling een wisselprotestakte opmaakte.9 Zelfs een openlijk gerucht over een

fail-lissement ‘ter beurze en op de straten’ of een gerucht over een verzoek tot uitstel van betaling was in 1606, 1609 en ook nog in 1621 al voldoende reden om een wissel niet te betalen.10

Het was dan ook niet zonder reden dat een aantal Amsterdamse kooplieden nota-rieel liet vastleggen dat men in Amsterdam niet verplicht was om een vervallen wis-sel direct aan een notaris voor te leggen voor een officieel wiswis-selprotest. In Amsterdam protesteerde men doorgaans in eerste instantie discreet bij degene die de brief had ge-accepteerd. Mocht de wissel desondanks niet betaald worden, dan behield deze toch zijn waarde.11 Overigens was het al in 1595 in Amsterdam de gewoonte om bij

gewei-gerde wisselbetalingen deze wissels in eerste instantie zonder een formeel protest te-rug te sturen en pas later te reclameren over kosten, schade en rente.12 Wisselbrieven

boden dan wel de oplossing voor dagelijkse betalingsproblemen van de kooplieden, maar wel op voorwaarde dat het financiële circuit betrouwbaar was en de valutarisico’s niet te groot waren.

Het internationale financiële circuit in Amsterdam breidde zich sprongsgewijs uit. In 1586 reikten de directe connecties van het handelsnetwerk van de Amsterdamse kooplieden nog niet verder dan Dantzig, Hamburg, Lübeck en Emden in het noorden en Keulen en Frankfurt in oostelijke richting. Rouen en Lissabon waren de connecties in het Zuiden.13 De overlap met het netwerk van Antwerpen was in die periode beperkt,

maar desondanks maakte de Amsterdamse markt, gemeten naar het aantal producten met een beursnotering, een sterke groei door.14 Toch leunden de kooplieden in

Am-sterdam in deze periode nog sterk op Antwerpen. De Antwerpse markt was namelijk nog lange tijd als enige volwaardige wisselplaats in de Zuidelijke Nederlanden voor de noordelijke centra de verbindende schakel met Italië en het Iberisch schiereiland.15

Rond 1609 volgde de eerste uitbreiding van het Amsterdams netwerk met Londen, Venetië en Parijs én Neurenberg en Lille, kleinere plaatsen met kennelijk een belang-rijke tussenrol.16 In 1611 opende het nieuwe stedelijke beursgebouw in Amsterdam

zijn poorten en verschenen de gedrukte prijscouranten, duidelijk een teken dat de goederenmarkt in omvang was toegenomen.17

De groei van het Amsterdamse handelsnetwerk blijkt uit tabel 9.1. In die tabel zijn de plaatsen met een officiële wisselkoersnotering in de Amsterdamse prijscouranten gegroepeerd. Uit de tabel blijkt dat de grote doorbraak lang uitbleef. In 1626 had Pa-rijs zich bij de uitverkorenen gevoegd, maar daarna veranderde er ruim een halve eeuw niets. Tot in 1676, want toen bleek dat het Amsterdams netwerk in vergelijking met de situatie in 1656 bijna in omvang was verdubbeld en waren enkele belangrijke

(5)

ste-1586 1609 1626 1656 1676 1700 1709 1742 1763 Antwerpen Antwerpen Antwerpen Antwerpen Antwerpen Antwerpen Antwerpen Antwerpen Dantzig Dantzig Dantzig Dantzig Dantzig Dantzig Dantzig Dantzig Emden Emden

Frankfurt Frankfurt Frankfurt Frankfurt Frankfurt Frankfurt Frankfurt

Frankfurt Hamburg Hamburg Hamburg Hamburg Hamburg Hamburg Hamburg Hamburg Hamburg Keulen Keulen Keulen Keulen Keulen Keulen Lissabon Lissabon Lissabon Lissabon Lissabon Lissabon Lissabon Lissabon Lübeck Middelburg Zeeland Zeeland Zeeland Zeeland Zeeland Zeeland Zeeland Rouen Rouen Rouen Rouen Rouen Rouen Rouen Rouen Sevilla Sevilla Sevilla Sevilla Sevilla Sevilla Sevilla Venetië Venetië Venetië Venetië Venetië Venetië Venetië Venetië

Londen Londen Londen Londen Londen

Londen Londen Londen

Neurenberg Neurenberg Neurenberg Neurenberg Lille Lille Lille Lille Lille Lille Lille Parijs Parijs Parijs Parijs Parijs Parijs Parijs Bordeaux Bordeaux Bordeaux Bordeaux Bordeaux Nantes Nantes Rochelle Rochelle Rochelle Rochelle Lyon Lyon Lyon Lyon Bayonne Bayonne Bayonne Livorno Livorno Livorno Livorno Livorno Genua Genua Genua Genua Genua Madrid Madrid Madrid Madrid Madrid Cadiz Cadiz Cadiz Cadiz Cadiz Tabel 9.1

Steden met wisselkoersnoteringen in Amsterdam

(6)

9 . 1 a m s t e r d a m l e u n t l a n g e t i j d o p a n t w e r p e n 2 6 3 1586 1609 1626 1656 1676 1700 1709 1742 1763 Rotterdam Rotterdam Rotterdam Rotterdam Leipzig Leipzig Leipzig Breslau Breslau Breslau Breslau Breslau Bilbao Bilbao Bilbao Gent Gent Brussel

Brussel Genève Königsberg

Wenen

(7)

den aan het netwerk toegevoegd: de Franse Atlantische havensteden (Bordeaux, Nan-tes, La Rochelle), havensteden in het Middellandse-Zeegebied (Genua en Livorno), ste-den in het Duitse achterland (Leipzig en Breslau) en Madrid en Cadiz. Het einde van de geografische expansie van het Amsterdamse netwerk moet na 1740 worden gedateerd. Met het uitdijen van de handel in Amsterdam zwelde daar echter niet alleen het aantal marktpartijen en het handelsvolume aan. Ook de verwevenheid van het handelsnetwerk met een keur aan betalings- en kredietmogelijkheden nam toe, waardoor kooplieden eenvoudig, snel en goedkoop geld naar nagenoeg elke plaats konden overmaken. Tegen het einde van de zeventiende eeuw bood Amsterdam de specifieke liquiditeit en trans-parantie waar Antwerpen lange tijd het patent op had gehad.19 Vanuit Amsterdam kon

toen namelijk wél wat lange tijd niet mogelijk was: geld overmaken naar plaatsen die géén reguliere wisselkoersnoteringen in Amsterdam hadden.20 Maar nog belangrijker

was het gegeven dat vanuit die plaatsen die géén reguliere wisselnotering in Amsterdam hadden, wel degelijk wissels óp Amsterdam getrokken konden worden. Een wissel op Amsterdam vertegenwoordigde kennelijk contant geld en vond bijna altijd een koper. Dat laatste betekent dat voor een goed zicht op de omvang van het Amsterdamse

Afb. 28 Allegorische voorstel-ling van de handel in Amster-dam. Gesitueerd in het interieur van de Wisselbank met een blik – richting Dam – op de Waag. In het midden overhandigt een klant een geaccepteerde wissel aan de boekhouder die in zijn linkerhand een overschrijf-briefje vasthoudt. Ricard, Traité général du commerce (1700). Collec-tie IISG, Amsterdam.

(8)

9 . 2 v a n p e r i f e r i e n a a r c e n t r u m 2 6 5

wisselcircuit en de ontwikkeling daarvan niet zozeer gekeken moet worden naar de plaatsen die een officiële wisselkoersnotering in de Amsterdamse prijscouranten had-den, maar dat vooral de plaatsen die óp Amsterdam noteerden geanalyseerd moeten worden voor wat betreft aantallen en geografische spreiding. Moest koopman Van Adrichem vóór 1585 nog veel van zijn handel via Antwerpen afhandelen en blijkt uit diens correspondentie dat rond 1590 nog sprake was van een twijfelachtige liquiditeit in Amsterdam, in 1677 konden er alle binnen Europa betaalbaar gestelde wissels ge-trokken, geremitteerd, verdisconteerd of verhandeld worden én bleek er ook vanuit steeds meer Europese plaatsen wissels op Amsterdam te worden getrokken.21

9.2 Van periferie naar centrum

Het kwalitatieve bewijs voor de herschikking van de Europese wisselmarkt biedt ech-ter niet meer dan een momentopname die weinig zegt over chronologie van de ver-andering en de omvang en de samenstelling van het Amsterdamse betalingscircuit. Kwantitatief bewijs biedt hier uitkomst. Voor dat doel heb ik aan de hand van een gang-baar centrum-periferie-model22 eerst een indicator samengesteld voor centraliteit in de

zeventiende en de eerste helft van de achttiende eeuw en vervolgens, op basis van die indi-cator, een centraliteitsindex ontwikkeld. Die index is een maatstaf voor centraliteit waar-mee de hiërarchie binnen het internationale betalingsgebied kan worden gereconstru-eerd. De index maakt zichtbaar waar op welk moment het centrum van het internationale wissel- en betalingssysteem lag, hoe omvangrijk dat systeem was en welke plaatsen bui-ten dat centrum lagen. Hoe hoger de indexscore, hoe centraler de ligging. Een lage score wijst op een randgebied. De indexscore levert uiteraard ook kwantitatief bewijs voor de stijging van Amsterdam naar de top van het hiërarchisch geordende geografisch wis-sel- en betalingssysteem. Nauwkeurige bestudering van de cijfers in bijlage 1 en het gecomprimeerde overzicht in de vorm van een top-20 met de belangrijkste plaatsen in de tabellen 9.2 en 9.3 brengt een aantal opmerkelijke zaken in de internationale finan-ciële verhoudingen aan het licht.23

Om te beginnen kunnen we constateren hoe Antwerpen in 1586 de enige vooraan-staande wisselplaats was, op afstand gevolgd door een grote middengroep. De plaatsen in deze groep echter raakten vanaf het begin van de zeventiende eeuw onderling lang-zaam verder verweven tot enkele monetair-financiële kerngebieden: Frankfurt, Ant-werpen, Venetië en Neurenberg in 1610. Hun indexcijfers laten steeds hogere niveaus zien en een geleidelijke clustering op die hogere niveau’s. Hamburg, Londen en Am-sterdam expandeerden rond die tijd weliswaar, maar behoorden nog niet tot de echte top. In 1625 was de situatie weer anders: Venetië, Amsterdam, Antwerpen nog altijd en Frankfurt vormden de top van de index, gevolgd door Hamburg en Neurenberg. In 1650 was de topdrie gelijk gebleven: Amsterdam, Antwerpen en Venetië. Frankfurt volgde op korte afstand en Londen had een duidelijke sprong gemaakt evenals Parijs, terwijl Hamburg even wegzakte.

(9)

In 1675 echter (zie tabel 9.3), het jaar waarin Londen licht terugviel, stond Hamburg weer bovenaan samen met Amsterdam, Antwerpen – nog altijd –, Venetië en Frank-furt. In 1700 was het kerngebied ingekrompen tot Amsterdam, Hamburg en Londen; Antwerpen viel toen pas terug. Die situatie bleef tot 1750 in essentie onveranderd, al stond Amsterdam vooral in 1750 op eenzame hoogte met Londen op passende afstand, gevolgd door Hamburg, Wenen en Parijs. De clustering aan de top wijst op een nauw verweven wisselkoerssysteem dat afwisselend in omvang groeide en kromp en dat was opgebouwd uit onderling sterk verbonden kerngebieden.

Een tweede punt dat opvalt, is de geringe mobiliteit binnen het systeem. Er wa-ren relatief weinig snelle dalers in de hiërarchie. Oude structuwa-ren bleven lang intact, een gegeven dat het beste geïllustreerd wordt door de stabiele positie die Antwerpen, Venetië en Frankfurt lange tijd innamen. Snelle stijgers kwamen ook niet veel voor. Amsterdam was een uitzondering. In 1586 was het nog een middenmoter met een be-perkte functie die op grote afstand stond van de hoogontwikkelde gebieden. In 1610 echter was de weg naar de top al duidelijk ingezet, al kwam de indexscore nauwelijks boven het eerdere niveau uit. Rond 1625 was het niveau duidelijk hoger. Amsterdam behoorde toen eendrachtig met Antwerpen, Venetië en Frankfurt tot de monetair- financiële kernzone van Europa. Tegenover het langdurige hoge niveau van

Antwer-1586 1610 1625 1650

1 Antwerpen 89 Frankfurt 83 Venetië 83 Amsterdam 90 2 Keulen 75 Antwerpen 72 Amsterdam 80 Antwerpen 90 3 Frankfurt 67 Venetië 72 Antwerpen 80 Venetië 89 4 Augsburg 50 Neurenberg 67 Frankfurt 80 Frankfurt 78 5 Biçenzone 50 Hamburg 50 Hamburg 71 Londen 78 6 Dantzig 50 Londen 50 Neurenberg 71 Lyon 67 7 Florence 50 Milaan 50 Lyon 60 Parijs 64 8 Hamburg 50 Amsterdam 48 Keulen 57 Lille 56 9 Lissabon 50 Sevilla 40 Novi/Piac. 57 Hamburg 55 10 Londen 50 Florence 33 Florence 43 Middelburg 55 11 Lyon 50 Keulen 33 Lille 43 Milaan 55 12 Milaan 50 Lille 33 Londen 43 Keulen 45 13 Neurenberg 50 Lissabon 33 Messina 43 Neurenberg 45 14 Rome 50 Lyon 33 Milaan 43 Rome 45 15 Rouen 50 Madrid 33 Rome 43 Rouen 44 16 Sevilla 50 Middelburg 33 Napels 40 Florence 36 17 Amsterdam 44 Napels 33 Augsburg 29 Genua 36 18 Venetië 44 Rome 33 Bari 29 Lucca 36 19 Parijs 33 Rouen 33 Genua 29 Wenen 36 20 Ancona 25 Dantzig 24 Lecce 29 Ancona 27 Tabel 9.2 Top-20 financiële centra Europa, 1586, 1610, 1625 en 1650, gewogen centraliteitsindex24

(10)

9 . 2 v a n p e r i f e r i e n a a r c e n t r u m 2 6 7

pen en Frankfurt (tot 1675), Venetië (tot 1700) en Amsterdam (na 1625) valt de wispel-turigheid op van de positie van sommige plaatsen: Hamburg, Neurenberg en Londen. De mate van onderlinge verwevenheid is het derde opvallende resultaat. De plaatsen binnen de kerngebieden laten financieel nauwe verwevenheid zien. Ze noteerden on-derling nagenoeg allemaal wisselkoersen en hadden daardoor bijna een volledig sym-metrische verhouding tot elkaar. De sterke symmetrie binnen het kerngebied contras-teert sterk met het geheel ontbreken daarvan in de perifere gebieden. De meeste van de 78 steden in het overzicht van bijlage 1 hadden tot 1750 helemaal geen formele wissel-koersverbinding met andere plaatsen en waren daardoor voor hun financiële verkeer compleet afhankelijk van de plaatsen in het centrum.

Tot slot is het opmerkelijk dat de financiële orde in de zeventiende eeuw en de eerste helft van de achttiende eeuw gevormd werd door drie hoofdgroepen: de steden in het kerngebied, de middengroep en de groep daarbuiten. De relatieve omvang van deze drie groepen wisselde sterk in de loop der tijd. Dat blijkt onder meer uit de tabel 9.4.

De omvang van de groep in de periferie was aanvankelijk vrij constant. Na 1700 groeide het aantal steden in de periferie echter duidelijk. Voor de middengroep gold deels hetzelfde verhaal: in de zeventiende eeuw stabiel in omvang, alleen krimp na

Tabel 9.3 Top-20 financiële centra Europa, 1675, 1700, 1725 en 1750, gewogen centraliteitsindex

Bron: bijlage 1. Centraliteit en periferie in het internationale monetaire systeem.

1675 1700 1725 1750

1 Amsterdam 89 Amsterdam 93 Amsterdam 88 Amsterdam 100 2 Antwerpen 87 Hamburg 79 Hamburg 88 Londen 68 3 Hamburg 87 Londen 79 Londen 88 Hamburg 54 4 Venetië 87 Antwerpen 50 Frankfurt 57 Wenen 54 5 Frankfurt 75 Venetië 50 Venetië 57 Parijs 52 6 Londen 62 Parijs 44 Neurenberg 56 Livorno 46 7 Neurenberg 50 Lyon 38 Wenen 56 Augsburg 39 8 Keulen 40 Lissabon 31 Breslau 44 Venetië 39 9 Lille 40 Wenen 31 Parijs 44 Madrid 31 10 Parijs 40 Breslau 29 Antwerpen 33 Cádiz 29 11 Rouen 40 Frankfurt 29 Augsburg 33 Genua 25 12 Augsburg 37 Genua 29 Dantzig 33 Lyon 24 13 Lyon 37 Leipzig 29 Genua 33 Frankfurt 21 14 Leipzig 30 Livorno 25 Lissabon 33 Milaan 21 15 Livorno 30 Madrid 25 Livorno 33 Neurenberg 21 16 Madrid 30 Neurenberg 25 Königsberg 29 Rome 21 17 Middelburg 30 Rotterdam 25 Leipzig 29 Antwerpen 18 18 Milaan 30 Augsburg 21 Bilbao 22 Lissabon 18 19 St. Gallen 30 Sevilla 21 Bordeaux 22 Breslau 14 20 Wenen 30 Lille 20 Cádiz 22 Napels 14

(11)

1700 omdat er minder op deze plaatsen werd genoteerd en daarmee de circulatie van hun valuta en wissels afnam. In het kerngebied was ook sprake van groei en krimp: tussen 1625 en 1675 nam de topgroep in omvang toe: 7 plaatsen in 1625 – waarbij ik de eerste twee klassen tot de top reken – en 1650 en 6 plaatsen in 1675 met een index van 60 of hoger, wat op een afvlakkende hiërarchische ordening wijst.

Dezelfde nivellering is zichtbaar bij de afstand tussen de nummers één en twee. In 1586 stond Antwerpen met afstand bovenaan, 15,7 indexpunten boven Keulen de nummer twee. In 1625 was de afstand tussen de eerste twee – Venetië en Amsterdam – geslonken tot 3,6 indexpunten en in 1650 was er geen numeriek verschil meer tussen Amsterdam en Antwerpen – beide scoorden 90, één punt meer dan Venetië.

Vanaf het begin van de achttiende eeuw gebeurde het tegenovergestelde: de hiërar-chische ordening trok aan en het leidende duo Amsterdam en Londen verscheen op de voorgrond met de hoogste indexwaarden. Ook het verschil tussen de nummer één en twee nam weer toe en wel vanaf 1675. In 1750 was de afstand tussen Amsterdam en Londen zelfs 32 punten.25

Amsterdam stootte dus in vrij korte tijd door naar de top van de Europese wissel-markt. Deze opkomst vanuit de periferie en de ontwikkeling tot financieel centrum

Afb. 29 Titelpagina van J. le Moine de l’Espine, Den Koophan-del van Amsterdam (1704). Collectie IISG, Amsterdam.

(12)

9 . 3 d e w i s s e l b a n k g u l d e n a l s i n t e r n a t i o n a l e s l e u t e l v a l u t a 2 6 9

betekende overigens nog geen parallelle en volledige herschikking van de Europese wisselmarkt. De bestaande structuur bleef lange tijd in stand. Het betekende wel dat de bankgulden zich ontpopte van een rekenmunt voor binnenlands gebruik tot een va-luta die diverse functies op meerdere niveaus ging vervullen en uiteindelijk doorgroeide tot internationale sleutelvaluta.

9.3 De Wisselbankgulden als internationale sleutelvaluta

Voor de verklaring van dat proces val ik terug op een model van B.J. Cohen die moge-lijke functies en niveaus van geld en geldgebruik onderscheidt en overzichtelijk te-gen elkaar afzet (zie figuur 9.1) en waarbij hij internationaal geld naar analogie van natio naal geld duidt in termen van de geldfuncties: ruilmiddel, rekeneenheid voor internationale transacties en internationaal bewaarmiddel.26 Een valuta die buiten het

land van uitgifte één van deze functies uitoefent, is volgens Cohen te beschouwen als internationaal geld. De theoretische basis voor de reconstructie van de ontwikkeling van de guldenmarkt ontleen ik verder aan Swoboda.27 Die stelde dat bij buitenlandse

Tabel 9.4 Verdeling Europese steden met wisselkoersnoteringen, naar hoogte centraliteitsindex (centrum = 100, periferie = 0) 1586 1610 1625 1650 1675 1700 1725 1750 absoluut 80-100 1 1 4 3 4 1 3 1 60-79 2 3 3 4 2 2 0 1 40-59 15 5 9 8 5 3 6 4 20-39 10 11 10 15 20 14 12 10 1-19 0 20 17 19 11 22 23 31 0 50 38 35 29 36 36 34 31 Totaal 78 78 78 78 78 78 78 78 Bron: bijlage 1.

Figuur 9.1 De functies van internationaal geld

Bron: Cohen, Future of sterling, 18

Niveau Ruilmiddel Rekeneenheid Bewaarmiddel Particuliere transacties Transactievaluta (transactions currency) Noteringsvaluta (quotation currency) Vermogensvaluta (asset currency) Officiële transacties Interventievaluta (intervention currency Rekenvaluta (unit of account currency) Reservevaluta (reserve currency)

(13)

handelstransacties kasvoorraden in vreemde valuta worden aangehouden, maar dat de omvang van die voorraden afhankelijk is van de omvang van de te financieren transac-ties, de rente die verkregen kan worden op binnenlandse beleggingen en de omwissel-kosten. Voor im- en exporteurs, die met omvangrijke in- en uitgaande geldstromen in verschillende valuta geconfronteerd worden, is het aantrekkelijk om het aantal trans-actievaluta te reduceren omdat hun transactiekosten zullen dalen als ze minder om-vangrijke transactiekassen in meerdere vreemde valuta hoeven aan te houden. Naar-mate de marktomvang van één specifieke valuta groter wordt, nemen bovendien de schaalvoordelen toe en dus ook de vraag naar sleutelvaluta in de functie van transac-tievaluta.28 Maar een valuta moet volgens Swoboda aan nog drie voorwaarden voldoen

om als sleutelvaluta te kunnen worden gebruikt: – de conversiekosten moeten relatief laag zijn,

– de markt in de betreffende valuta moet afdoende omvang hebben,29

– de koersfluctuaties van betreffende valuta zijn op lange termijn beperkt.30

De bankgulden voldeed vanaf 1683, sinds de introductie van de bankrecepis, aan de eerste voorwaarde van lage conversiekosten. Vóór de introductie van de recepissen wa-ren de conversiekosten relatief hoog. Die hoge kosten wawa-ren toe te schrijven aan de po-gingen om het betalingsverkeer kostendekkend te krijgen. Vanaf het begin trachtte de Wisselbank die kosten te dekken door toeslagen op muntonttrekkingen, provisies op aan- en verkopen van munten en edelmetaal en officieuze rente-inkomsten uit kre-dietverlening. De bankregels waren zo gemaakt dat instroom van goud en zilver in de bank en girale vereffeningen werden aangemoedigd en onttrekken werd ontmoedigd. De bank hief geen toeslagen op het inbrengen van munten en metaal noch – tot 1683 – op girale transacties. Als ingebrachte munten een officiële pariteit hadden, waardeerde de bank deze munten naar hun officiële nominale waarde. Ingebracht edelmetaal in andere vorm waardeerde de bank naar de marktwaarde, en dus naar gehalte en zuiver-heid.

Onttrekkingen werden echter fors belast. Omdat de bank verplicht was hoogwaar-dige munten op aanvraag tegen officiële prijzen – en dus zonder marge – te leveren, was het haar toegestaan toch een omwisselprovisie te rekenen.31

Voor rekeninghouders die langere tijd een rekening aanhielden, geen geld uit de bank onttrokken en bovenal via het girale circuit hun rekeningen vereffenden bleven de conversiekosten van bankguldens vóór en na de introductie van de recepis beperkt. De muntinbreng van deze grootste groep vormde een van de drijvende krachten ach-ter de toename van de metaalvoorraden van de bank. Op de lange ach-termijn werd de in-stroom van metaal minder grillig. Deze stabilisering strookt met de dempende wer-king die voor de recepis is vastgesteld.

Voor anderen, kooplieden die een gelegenheidsrekening openden omdat ze volgens stedelijk voorschrift slechts via zo’n bankrekening wissels op Amsterdam konden ver-zilveren, of personen die slechts kortstondig metaal in de bank deponeerden, moes-ten bij het onttrekken van hun metaal onevenredig veel provisie betalen. Wie metaal in de bank deponeerde en het binnen een maand tegen 1,5 procent – het gemiddelde

(14)

9 . 4 a m s t e r d a m s e v a l u t a m a r k t e n w i s s e l b a n k 2 7 1

volgens Van Dillen – provisie weer onttrok, betaalde feitelijk een effectieve rente van 18 procent op jaarbasis en daar zijn dan de kosten voor het openen van een rekening nog niet in verdisconteerd. Logisch dat er een markt voor bankgeld ontstond buiten de bank, een secundaire markt die haar bestaansrecht ontleende aan de marge tussen bankgeld en munten in circulatie buiten de bank. Deze markt was in handen van kas-siers die een dubbele positie innamen: enerzijds verleenden ze diensten aan personen zonder Wisselbankrekening die onregelmatig metaal of munten uit de bank wilden onttrekken, anderzijds hadden ze zelf een langlopende rekening waardoor voor hen de operationele kosten relatief gering waren. De kortetermijnoperaties bleven daarmee als het ware buiten de bank. In tijden van duur bankgeld en goedkoop metaal brach-ten kassiers naar believen geld in de bank of onttrokken het daaruit als het bankgeld goedkoop was en het metaal relatief duur.

Vanaf 1683 introduceerde de Wisselbank een nieuw onttrekkingsregime en kreeg het geld dat al langer in de bank verbleef de functie van bewaarmiddel. Bovendien ver-scherpte de bank vanaf 1683 het toezicht op de markt en trok ze de geldsubstitutie-operaties gedeeltelijk naar zich toe. Daarvoor gebruikte ze niet langer de tarifering van munten maar de regulering van de hoeveelheid bankgeld. Daarvoor was het instru-ment van de recepis cruciaal, omdat ze daarmee de hoeveelheid bankgeld reguleerde en de sterkste marktfluctuaties dempte. Gezien de waarde of omvang van het girale trans-actievolume van de Wisselbank, zo’n 202 miljoen gulden in 1675, moet er van de rece-pis een aanzienlijke hefboomwerking zijn uitgegaan. Recerece-pissen waren erg populair onder buitenlandse kooplieden omdat dit het tijdelijk parkeren van edelmetaal tegen lage kosten mogelijk maakte evenals de mogelijkheid tot speculeren tegen relatief ge-ring risico. Bovendien bestond er sinds de introductie van de recepis een aantoonbare samenhang tussen de omvang van de metaalvoorraad van de Wisselbank en het verloop van de wisselkoersen in Amsterdam, een samenhang waaruit ondanks de relatief wis-pelturige koersen in Amsterdam, geconcludeerd kan worden dat de bank het geld van haar rekeninghouders wist te beschermen tegen waardeverlies.

Met lage conversiekosten, een omvangrijke guldenmarkt, de positie op de centrali-teitsindex en waardevastheid van de bankdeposito’s kan geconcludeerd worden dat de bankgulden sinds 1683 voldeed aan alle drie voorwaarden voor een sleutelvaluta.

9.4 Amsterdamse valutamarkt en Wisselbank

Het gedrag van kooplieden en overheden had grote invloed op de geldhoeveelheid in Amsterdam en daarmee op de hoeveelheid geld die daar dagelijks voorhanden was. De explosieve stijging van de guldenmarkt in het buitenland, de inpassing van de Hol-landse kapitaalrijkdom in het buitenland, de arbitrage via de Wisselbank en het om-vangrijke betalingsverkeer leidden desondanks niet tot noemenswaardige marktver-storingen, getuige het relatief lage renteniveau, de geringe wispelturigheid van de rente én de bescheiden wispelturigheid van de wisselkoersen in Amsterdam.

(15)

Kooplieden in Amsterdam wisten al vrij vroeg in de zeventiende eeuw wisselkoers-veranderingen in hun voordeel uit te bouwen en wisselkoersrisico’s te neutraliseren. Dat deden ze bij tijd en wijle eigenhandig door hun handelsactiviteiten aan te passen, door in het buitenland te investeren en te produceren en door scherp te calculeren welke wijze van betalen het meest voordelig was en desnoods over te gaan op de een of andere vorm van arbitrage zoals wissels voor contanten, of vice versa, of van directe wisselbetalingen over te stappen op indirecte, dus via meerdere plaatsen. Dit was ook de reden waarom de samenstelling van hun valutaportfeuille aanhoudend veranderde Verder wist het stadsbestuur in Amsterdam het internationale betalingsverkeer in de Wisselbank te concentreren en daarmee voor de Amsterdamse kooplieden het valuta-effect van tegengestelde geldstromen grotendeels te neutraliseren. Alle in- en verko-pen, aflossingen en financieringen waren daardoor namelijk via de Wisselbank in één valuta gesynchroniseerd en dat maakte de Amsterdamse kooplieden, die naar eigen in-zicht hun handel op verschillende plaatsen konden stopzetten, aanpassen of intensie-veren aanzienlijk minder gevoelig voor de invloed van wisselkoersschommelingen dan hun concurrenten in het buitenland.

In Amsterdam voltrok deze synchronisatie zich dus in één instelling en in één munt als gevolg van de specifieke wisselcontrole die het stadsbestuur via de Wisselbank had afgedwongen. De maatregel van het stadsbestuur belemmerde het betalingsverkeer met het buitenland bepaald niet. In tegendeel, het voorschrift zorgde voor een vlot ver-loop van de internationale geldstromen. Ze bood de Wisselbank de mogelijkheid tot een strak liquiditeitsbeheer. Het leverde de Amsterdamse kooplieden een gecentrali-seerd systeem voor hun valutarisicobeheer op.

In de hoofdstukken 4, 5 en 8 werd de samenhang al aangetoond tussen vraag en aanbod op de Amsterdamse valutamarkt en de activiteiten van de Wisselbank. Het bleek dat er een statistisch verband bestond tussen enerzijds de metaalvoorraden van de bank en anderzijds het agio, de bankdeposito’s en de wisselkoersen, dus tus-sen monetaire groei van de bank en binnen- en buitenlandse geldkoertus-sen. De Wis-selbank wist een verdedigingslinie op te werpen tegen het externe waardeverlies van de Amsterdamse bankgulden en had, zeker in de zeventiende eeuw, een sterke greep op de markt, een greep die vanaf het begin van de achttiende eeuw verslapte. Die ver-slapping had geen gevolgen voor de stabiliteit van het betalingscircuit in Amsterdam. De Wisselbank zelf zorgde namelijk niet voor wispelturige of stabiele wisselkoersen. Ze faciliteerde wel omvangrijke arbitrage van kooplieden in Amsterdam en daarbui-ten. Die arbitrage tussen wissels, edelmetaal en girale tegoeden verbond niet alleen internationale valutamarkten met de binnenlandse goud- en zilvervoorraden van En-geland, Frankrijk, Spanje en de Republiek. Feitelijk maakte de bank ook de arbitra-ge moarbitra-gelijk die de schokken van oorlogsfinanciering op de wisselkoersen liet door-dreunen tot diep in de binnenlandse monetaire omgeving. Zo ervoer Engeland sterk het arbitrage-effect van hoge en lage wisselkoersen in combinatie met grootschalige goud- en zilverexporten naar Amsterdam. Deze schokken werden, getuige de kor-tetermijnturbulenties in Amsterdam, bovenal waargenomen in Amsterdam, waar de markt naar verhouding de grootste gevoeligheid voor edelmetaalbewegingen en

(16)

9 . 4 a m s t e r d a m s e v a l u t a m a r k t e n w i s s e l b a n k 2 7 3

vraagoverschotten van wissels liet zien, althans vergeleken met Londen en Venetië. Op langere termijn bepaalden echter economische transacties het verloop van de wis-selkoersen.

Wissel- en edelmetaalarbitrage behoorden gedurende de gehele onderzochte perio-de tot perio-de standaardgebruiken in Amsterdam, zoals ze ook lang daarvoor tot perio-de stan-daardgebruiken van de valutamarkten in Venetië en Antwerpen behoorden.32 In het

eerste kwart van de zeventiende eeuw voltrok zich een omvangrijke arbitrage tus-sen Amsterdam en Hamburg, blijkende uit het sterke verband tustus-sen de edelme-taal in- en uitstroom en de wisselkoers in Amsterdam op Hamburg. Over de gehele linie bestond er in de periode 1620/29-1680/89 een sterke samenhang tussen veran-deringen van de metaalvoorraad van de bank en de wisselkoersen in Amsterdam. In de jaren veertig van de zeventiende eeuw bleek dit verband het sterkst. Toch was de arbitrage in de jaren veertig niet effectief omdat er in die jaren onregelmatigheden en marktverstoringen optraden die bij een effectieve arbitrage uitblijven. De bereke-ning van de denkbeeldige meeropbrengst van retourwissels in het wisselverkeer tus-sen Amsterdam en Londen en Amsterdam en Venetië bevestigt dat beeld. Marktver-storingen deden zich voor, als het onderlinge verloop van de koersen afweek van het gangbare patroon en deze onrust speculatieve vragers en aanbieders voor de korte termijn winstmogelijkheden bood. Zo’n situatie waarin het reguliere wisselverkeer verliesgevend was en de export van edelmetaal gestimuleerd werd, kan in het regu-liere verkeer tussen Amsterdam en Londen achterhaald worden in 1627, 1648, 1656, 1690, 1698, 1703 en tussen 1705 en 1721. Het wisselverkeer met Venetië liet in de jaren veertig van de zeventiende eeuw de grootste onrust zien. Afgezien van de uitzonder-lijke perioden waarin marktverstoringen optraden was er doorgaans wel sprake van orde en regelmaat.

Toch mag op basis van alleen het verloop van de Engelse en Venetiaanse wisselkoer-sen niet geconcludeerd worden dat de valutamarkt een aanhoudend geïntegreerde markt was. De onderlinge samenhang varieerde naar plaats en in de tijd van sterk po-sitief tot zwak. Maar dat de valutamarkten van Amsterdam en Londen al eerder dan in de tweede helft van de achttiende eeuw of de jaren negentig van de zeventiende eeuw geïntegreerd waren, zij het met wisselende intensiteit, dat blijkt wél uit de cijfers.33

De Amsterdamse Wisselbank was dus niet de drijvende kracht die de wisselkoersen sta-biliseerde zoals Van Dillen en De Vries aangaven. De monetaire voorraden van de bank waren juist eerder de bron voor arbitrage en onrust omdat het inbrengen en onttrek-ken van edelmetaal tot de introductie van de recepis begin jaren tachtig van de zeven-tiende eeuw vrij eenvoudig was. Toch had de Wisselbank wel degelijk grip op haar me-taalvoorraden en probeerde ze die ook te behouden als ze die dreigde te verliezen. Op de wispelturigheid van de wisselkoersen had de bank echter geen grip. Indirect had de bank wel invloed op de wisselkoers, maar dan is dat meer een kwestie van het vertrou-wen van het publiek. De gedurige onderwaardering van het pond Vlaams gedurende een lange periode in de zeventiende en achttiende eeuw kan daarom voor een

(17)

belang-rijk deel verklaard worden uit het vertrouwen in de bankgulden en het monetaire be-leid van Amsterdam. De institutionele opzet van de Wisselbank was daardoor gedu-rende de onderzochte periode ijzersterk en beleidsdoelstellingen waren voor iedereen helder: handhaving van de intrinsieke en externe waarde van het in de bank gedepo-neerde geld en zorgen voor een effectief betalingsverkeer.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

 To determine the dependency of water vapour transmission (WVT) rate and its related properties on non-isothermal conditions by creating freezing conditions (below 0°C). 

The use of metaphor and orientation in the workshop series lent itself to the reperceiving of information. For instance, in the Aesthetic Session participants read a passage that

Lake, watershed, landcover, climate, stable isotope data (oxygen-18 and deuterium), water balance data, and Mann-Kendall statistics are provided from a program of hydrological

WECOs, it was also useful to define a unit vector aligned with the rotating arm n̅ PTO , it is used in equation (12). This vector was always perpendicular to the corresponding f̅

velocity: for strong 1 st hydrodynamic modes (at high inflow velocities) near 3 rd cavity modes if the cavity frequency is not sufficiently close destructive interference between

Higher quality 6” x 9” black and white photographic prints are available for any photographs or illustrations appearing in this copy for an additional charge...

Facilitation and coaching provided by SCOPE central office and local coordinators in Live 5-2-1-0 communities to community stakeholders combined with high-quality Live 5-2-1-0

While Canada is envisaged as a society as a societygiven over to the historical remembrance of things past and Mexico viewed as a nation of utopian imagery, both intellectual