• No results found

Boeken - Downloaden Download PDF

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Boeken - Downloaden Download PDF"

Copied!
8
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Boeken

M. Hammer & J. Champy, 1994, De bijl aan de wortel. Een manifest voor bedrijfsrevolutie (oorspronkelijke titel 'Reengineering the Corporation: A manifesto for Business

Revolution'), Amsterdam/Antwerpen: Uitgeverij Contact, 220 blz., ISBN 90 254 0169 4

Het Taylorisme is reeds meerdere malen ten grave gedragen. Maar welke nieuwe visie(s) ko­ men daar nu voor in de plaats? In dit boek schetsen Hammer en Champy de contouren van een alternatief produktieconcept, dat door hen wordt aangeduid als 'Business Process Reengi­ neering'. Beide management consultants zijn voor menigeen reeds de nieuwe goeroes, die voor hun ideeën en aanpak in hoog tempo en wereldwijd grote aanhang weten te verwerven.

'Reengineering' of herschepping stelt de vraag hoe, rekeninghoudend met veranderende markt- eisen en de toenemende mogelijkheden van vooral de moderne informatietechnologie, de wijze van werken in organisaties radicaal kan worden vernieuwd. Dat is noodzakelijk omdat de wereld een plotselinge gedaantewisseling heeft ondergaan. Drie factoren zijn daarvoor verantwoordelijk. Allereerst nemen de klanten de touwtjes in handen, ten tweede is er sprake van vele verschillende soorten concurrentie die bovendien verhevigt en ten slotte blijken de ver­ anderingen van permanente aard. Verandering is de normale toestand geworden.

Onze huidige ondernemingen zijn functionele verticale structuren die op kleine onderdelen van het produktieproces zijn gebaseerd. Werk­ nemers houden hun blik in de afdeling naar bin­ nen en omhoog naar hun meerdere gericht. Nie­ mand wendt de blik naar buiten, naar de klant. De problemen van bedrijven zijn kortom het ge­ volg van de versplintering van hun processen. De realiteit die wij volgens Hammer en Cham­

py onder ogen moeten zien is dat de oude ma­ nier van Tayloristische bedrijfsvoering niet meer voldoet. 'Het probleem voor het Ameri­ kaanse bedrijfsleven is dat het de eenentwintig­ ste eeuw wil binnengaan met bedrijven die in de negentiende eeuw werden opgezet om goed te kunnen functioneren in de twintigste eeuw' (p. 39). Daarom moet de bijl aan de wortel. Her­ scheppen betekent opnieuw beginnen, waarbij de antieke ideeën die dateren uit de tijd van de Industriële Revolutie aan de kant worden gezet.

Bij deze (her)ontwerpbenadering draait het om een fundamentele heroverweging en radicale 'turn-around' van de bedrijfsprocessen. De au­ teurs houden managers voor dat hun organisa­ tieproblemen in het primaire proces ontstaan en daar dus ook moeten worden opgelost. Introduc­ tie van nieuwe werkmethoden is volgens Ham­ mer en Champy onontbeerlijk en moderne in­ formatietechnologie dient daarbij als katalysa­ tor. Deze technologie maakt het mogelijk om een aantal functies te elimineren, processen te stroomlijnen en daarbij niet langer door geogra­ fische afstanden te worden gehinderd. Processen die zijn herschapen worden volgens de auteurs o.a. door het volgende gekenmerkt: het werk wordt op de zinvolste plek uitgevoerd, de stap­ pen in het proces worden in een natuurlijke volgorde afgehandeld, verschillende banen wor­ den tot één baan gecombineerd, de werknemers op de werkvloer nemen de beslissingen.

Hammer en Champy gaan ook in op de talrij­ ke veranderingen die zich als gevolg hiervan voordoen in het bedrijf. De afdelingen worden vervangen door procesteams, het werk wordt multidimensioneel, de supervisor wordt meer een coach en de organisatiestructuur wordt platter. Het gaat dus om een integrale benade­ ring waarin de bedrijfsprocessen, de banen en structuren, het management en de beoorde­

(2)

lingssystemen en de waarden en opvattingen van het personeel op elkaar worden afgestemd.

Interessant is dat Hammer en Champy niet alleen de gevolgen van herschepping beschrij­ ven, maar de lezer ook een kijkje gunnen in de keuken van het herscheppen. Allereerst stellen de auteurs de vraag wie gaan herscheppen. Zij onderscheiden daarbij de rol van de leider, de proceskapitein, het herscheppingsteam, de stuurgroep en de herscheppingstsaar. Vervol­ gens stellen zij de vraag welke processen moe­ ten worden aangepakt. Zij hanteren bij deze se­ lectie een drietal criteria: welke processen zijn defect, welke zijn van belang voor de klant en is de reparatie uitvoerbaar? Tot slot gaan zij in op het bedenken van een nieuwe opzet en hoe daar een begin mee kan worden gemaakt. Bij dat laatste is een tweetal boodschappen, respectie­ velijk de 'call for action' en het 'mission state­ ment', van essentieel belang.

Natuurlijk ontbreken ook in dit boek de ge­ bruikelijke case-verslagen niet, zij worden be­ schreven in de woorden van de mensen die de herschepping uitvoerden. Het gaat om Hallmark Cards, Taco Bell, de Capital Holding Corpora­ tion en Bell Atlantic. De beschrijvingen mon­ den uit in een slothoofdstuk dat aangeeft hoe de bij herschepping meest gemaakte fouten kun­ nen worden vermeden. Opmerkelijk is dat in ge­ val van mislukking de top-managers bij voor­ baat de zwarte piet krijgen toegeschoven. 'Als herschepping mislukt, .., dan is de reden die er­ aan ten grondslag ligt altijd terug te voeren op het feit dat managers te weinig inzicht in het proces hadden of er niet goed leiding aan gaven' (p. 218).

In dit fraai uitgegeven en toegankelijk ge­ schreven boek wordt een betrekkelijk opper­ vlakkige boodschap verkocht. De auteurs be­ schrijven een inductieve en sterk pragmatische aanpak, die lezers bekend met het sociotechni- sche gedachtengoed onmiddellijk als stroomsge- wijs organiseren herkennen. Echter, een theore­ tische achtergrond waaruit ontwerpprincipes en ontwerpvolgorderegels worden afgeleid, ont­ breekt. In dit opzicht zou Business Process Reengineering haar voordeel kunnen doen met de theoretische expertise en ervaring van met name de Nederlandse Sociotechniek. Sterk punt blijft de grote aandacht en plaats voor informa­ tietechnologie. Bij het lezen van de betreffende hoofdstukken kwam echter onweerstaanbaar de vraag op of bprmeer is dan een oproep tot reor­

ganisatie met het doel de organisatie vergaand af te slanken.

De voorgestane veranderkundige aanpak is traditioneel te noemen. Het betreft een radicaal (her)ontwerpproces en voor de auteurs lijkt dat automatisch een 'top-down' benadering van het management te rechtvaardigen. Het herschep­ pingsteam bestaat vooral uit oudere en ervaren managers. Nergens wordt ingegaan op de vraag hoe werknemers hun kennis, inzichten en erva­ ring met de processen kunnen inbrengen. Draagvlakontwikkeling en -vergroting is nau­ welijks een punt van aandacht.

Bovenstaande opmerkingen nemen niet weg dat dit boek een belangrijke bijdrage levert aan de speurtocht naar 'nieuwe produktieproces- sen'.

M.C. d e W itte, F a cu lteit B ed rijfsku n d e, R ijksu n iv ersiteit G roningen

M.H.H. Peeters, 1995, Groepswerk in

sociotechnisch perspectief. Praktijkervaringen uit de confectie-industrie, Delft: Eburon (diss.), 291 blz., ISBN 90 5166 438 9

Het genoegen, waarmee ik dit proefschrift heb gelezen is, behalve aan de goede schrijfstijl, te danken aan een combinatie van factoren. Dat zijn de sectorbrede multi-methodische doorlich­ ting van de confectie-industrie, de relevantie voor de theorie en het belang voor de opscho­ ning van een populair en actueel onderwerp, te weten groepswerk.

Peeters stelde zich ten doel om na te gaan wat het 'produktieconcept groepswerk' in de prak­ tijk inhoudt, wat het voor de ondernemingen oplevert in termen van kwaliteit van organisa­ tie en van arbeid en hoe de verdere verspreiding ervan in de bedrijfstak doelmatig kan plaatsvin­ den. Hij heeft zich bij zijn uitvoerige verken­ ning en zijn omstandige oordeel laten leiden door de sociotechnische theorie en door het nauw daarmee samenhangende vraagstuk van de kwaliteit van de arbeid; denk aan de Arbo- wet, het daarin opgenomen welzijnsartikel en het WEBA-instrument.

Het onderzoek omvat verschillende deelpro­ jecten. Na een grondige verdieping in de litera­ tuur zowel over de technologie terzake (voor in­ gewijden: QRS en tss) en uiteraard de theorie (handelingstheorie(ën) en de moderne

(3)

socio-techniek (m st)) zijn twee empirische evaluaties van groepswerk verricht. De eerste wordt door de auteur een multiple-case analyse genoemd: een vergelijkende studie van vier bedrijven uit de sector (steeds met identieke opzet). Daarin is onderzocht hoe de produktie- en arbeidsorgani­ satie eruit zag vóór en na invoering van groeps­ werk, hoe het invoeringsproces verliep en wat de effecten ervan waren in termen van genoem­ de twee kwaliteitsgrootheden.

De tweede evaluatie wordt aangeduid als cross-sectionele case analyse en richt zich bin­ nen één enkel confectiebedrijf, middels een ge­ lede gevalstudie, op de vergelijking van drie be­ drijfsonderdelen met een verschillend produk- tiesysteem. Ook daarin is weer vergelijkender­ wijs nagegaan hoe elk van de onderscheiden produktiesystemen zich gedroeg ten aanzien van de arbeidsverdeling en met betrekking tot logistieke variabelen.

Na deze empirische evaluaties is een grondige analyse uitgevoerd van de sectorgewijze disse- minatie van het concept, dat wil zeggen van de verspreiding van het groepswerk over de be­ drijfstak. Met behulp van de resultaten van een inventariserend èn een 'stimulerend' internatio­ naal vergelijkende trendstudie wordt beschre­ ven hoe de disseminatie verliep en wat als op­ brengst kan worden gezien. Het leidt tot een aardige blik over de landsgrenzen heen en tot veel vergelijkend inzicht.

Waarom vind ik dit proefschrift zo interes­ sant? Belangrijk is allereerst dat de sociotechni- sche theorie op een paar vitale punten empi­ risch is getoetst. Dat gebeurt helaas te weinig. Zo wordt bijvoorbeeld geconcludeerd dat de ba­ ten van gestructureerd groepswerk van doen hebben met zowel de kwaliteit van het werk als die van de organisatie. De laatste categorie wordt door niet-sociotechnici dikwijls als die van de logistieke parameters benoemd. De beide kwaliteiten, de logistieke en de arbeidskwali- teit, blijken ook hier weer samen te gaan, zoals de mst ook altijd beweert.

Minstens zo mooi vind ik de uitkomst dat 'vereenvoudiging van de produktiestructuur een noodzakelijke voorwaarde voor de constructie van doelmatig en zinvol groepswerk vormt'. Dat is zo ongeveer de kernboodschap van de MST. Terzijde blijft het natuurlijk de vraag hoe hard die conclusie hier kan zijn in het licht van de enkele cases, die zijn onderzocht. Hoe verant­ woord ook overigens! Ik benadruk de toetsing

van deze 'simplificatie-hypothese', omdat er collega's zullen zijn die geen behoefte hebben om deze relatie getoetst te zien. Deze is in hun ogen immers een waarheid als een koe. Toch is deze hypothese alle aandacht waard, omdat men nogal eens produktiesituaties tegenkomt die niet licht te parallelliseren en te homogeni­ seren zijn. Ook zijn er veel situaties, waarin ge­ zien de technologie en de markt zeer uiteenlo­ pende en minder optimale oplossingen aange­ wezen zijn. Zie ook Peeters' 'hybride' produk­ tiestructuur in de stikzaal. Zijn al die vormen gedoemd tot slechte logistieke performance en lage kwaliteit van de arbeid? Of moeten wij 'simplificatie' van de produktiestructuur opvat­ ten als een ruim en rekbaar begrip? Het is lang niet zeker of in alle soorten van onzekerheid of onvoorspelbaarheid van de markten en ook van produktietechnologie, eenzelfde MST-formule op de produktiestructuur kan worden toegepast. Terecht komt Peeters er steeds weer op terug.

Een belangrijk gegeven is verder ook dat de auteur laat zien dat een sectorstudie boeiend en sectorbeleid lonend kunnen zijn. Enerzijds blijkt dat er een trend tot 'anders werken' waar­ neembaar is. Anderzijds wordt ook duidelijk dat disseminatiepolitiek werkt. De markt dwingt veranderingen enigermate af, maar deze blijken ook een handje te kunnen worden geholpen. Beide zijn goed te verklaren, want er wordt 'met de genade meegewerkt'. Om het kernachtig uit te drukken met de titel van een eerder versche­ nen artikel van Peeters zelf: 'Welzijn met dank aan de consument'.

In dit verband is het goed erop te wijzen dat Nederland, althans in deze sector, bepaald niet voorop loopt. Opvallend is dat in de wèl voorop­ lopende landen blijkbaar veranderingen zijn doorgevoerd, die achteraf bezien geheel in over­ eenstemming zijn met de sociotechnische leer. Het 'confectieboerenverstand', zoals Peeters het uitdrukt, zou (van nature) wel eens een bedui­ dende hoeveelheid sociotechnische logica kun­ nen bevatten. De auteur stelt dat 'dit feit ook als een kracht van de sociotechnische ont­ werptheorie kan worden beschouwd'. En verder: 'Hoe complex de (sociotechnische) theorie in sommige teksten ook mag overkomen, voor be­ drijven is eenvoud het kenmerk van het ware: in de produktiestructuur wordt overzicht gecre- eerd en in de besturingsstructuur en worden de verantwoordelijkheden en bevoegdheden laag in de organisatie gelegd' (aldus een voetnoot op

(4)

pag. 215-216). De kern van de sociotechniek is van zulk een eenvoud dat bedrijven, door de nood gedreven, min of meer op eigen kracht deze leer wel uitvinden. Vanuit de bedrijfskun­ de kunnen we natuurlijk wel een handje helpen. Zeker als wij helder kunnen zijn over de bood­ schap, de ingrepen, de kosten en de opbreng­ sten. Met name moeten wij dan (naar het voor­ beeld van Peeters) ook nog goed evalueren.

Er valt in dit proefschrift veel behartenswaar- digs te lezen. Ook in de reflecties in het achtste hoofdstuk, waar bijvoorbeeld nog eens wordt ge­ wezen op het feit dat groepswerk niet alleen een structurele kant heeft. Het heeft volgens de au­ teur niet minder een dynamisch karakter. Met andere woorden, het belang van de 'interne structurering' is groot en daarmee de noodzaak tot het binnen de sociotechniek verwerken van al wat er uit de groepsdynamica al bekend is.

Goed dat dit veelzijdige boek over groeps­ werk, op de markt is. Jammer genoeg niet in het Engels. Het mag niet onopgemerkt voorbij gaan aan al diegenen, die als docenten optreden in de vele conferenties over zelf-sturende teams en over zelf-organisatie. Maar ook voor weten­ schappers, die aan congressen over 'self-manage- ment' en 'evolutie management' deelnemen, kan deze literatuur geen kwaad. Behalve voor de praktijk betekent dit proefschrift namelijk ook winst voor de wetenschap.

A.H. van d er Z w aan F a cu lteit B ed rijfsku n d e, R ijksu n iversiteit

G roningen

E. Appelbaum en R. Batt, 1994, The New American Workplace, Transforming Work Systems in the United States, Cornell: ILR Press, 287 blz. ISBN 0 87546 319 3, ƒ 37,35

Sinds het begin van de jaren tachtig verschijnen met enige regelmaat studies, waarin wordt ge­ steld dat de traditionele Fordistische produktie- structuren achterhaald zijn. Globalisering en de opmars van de informatietechnologie nopen, volgens deze studies, bedrijven tot een andere inrichting van hun organisatie, waarin het leve­ ren van kwaliteit een sine qua non is. De be­ kendste studies, waarin deze boodschap wordt verkondigd zijn 'Das Ende der Arbeitsteilung' van Kern en Schumann en 'The Second Indus- trial Divide' van Piore en Sabel.

De studie van Appelbaum en Batt verkondigt een overeenkomstige boodschap. Zij constate­ ren dat de traditionele Amerikaanse produktie- wijze, gebaseerd op massaproduktie en een Tayloristische organisatiestructuur, niet meer voldoet. Een verandering in de richting van wat zij een 'high performance organisation' noemen is daarom noodzakelijk. Zij expliciteren dit door diverse alternatieve produktiestructuren die in verschillende landen ontwikkeld zijn uit­ gebreid te bespreken. Daarbij verkondigen zij de voor Amerikanen ongebruikelijke stelling dat Amerikaanse ondernemingen moeten leren van ervaringen uit het buitenland.

In twee interessante hoofdstukken bespreken de auteurs naast het traditionele Amerikaanse model vier alternatieve produktiestructuren. Dit zijn achtereenvolgens het Zweedse 'socio- technische' model, het Japanse systeem van 'lean production', het al door Piore en Sabel be­ sproken Italiaanse model van 'flexibele speciali­ satie' en het Duitse systeem van 'Diversified Quality Production'. Deze modellen worden vervolgens met elkaar vergeleken op basis van achtereenvolgens de voorgestelde management- methodiek, de arbeidsorganisatie, het perso­ neelsbeleid en de arbeidsverhoudingen. Deze systematische vergelijking zal lezers die in het onderwijs werkzaam zijn zonder enige twijfel bekoren.

Gelukkig laten Appelbaum en Batt het niet bij de stelling dat Amerikaanse ondernemingen een andere produktiestructuur moeten invoe­ ren. Zij presenteren ook empirisch materiaal op basis waarvan kan worden nagegaan in hoeverre zo'n transformatie daadwerkelijk plaatsvindt. Op basis van een aantal grootschalige surveys constateren zij dat (slechts) een kwart tot een derde van de Amerikaanse ondernemingen daadwerkelijk met ingrijpende vernieuwingen in de organisatie bezig is. Daarbij gebruiken deze ondernemingen elementen uit de bestaan­ de alternatieve modellen, waarbij echter in de Amerikaanse praktijk grofweg twee verschillen­ de wegen worden gevolgd. De auteurs spreken in dit verband over American lean production (met nadruk op systemen van Total Quality Management) en American team production (met nadruk op het werken in teams).

Het feit dat niet minder dan tweederde van de Amerikaanse ondernemingen blijkbaar doorgaat op de oude weg, past in een reeks recente empi­ rische studies waaruit blijkt dat een daadwerke­

(5)

lijke transformatie in de richting van 'nieuwe produktieconcepten' nog ver weg is (vergelijk Child & Loveridge (1990), Information Techno­ logy in European Services, en Huys, e.a. (1995), De uitgestelde transformatie). In dat verband lijkt eerder sprake van 'organisational conserva- tism' dan van een organisationele transformatie. De empirische bevindingen van Appelbaum en Batt sluiten naadloos op deze studies aan.

De studie wordt besloten met het beschrijven van factoren die volgens de auteurs verantwoor­ delijk zijn voor de trage organisationele veran­ deringen in de Verenigde Staten. In dat verband wijzen zij onder meer op het feit dat bedrijven veelal naar een maximalisatie van de winst op korte termijn streven (en daarmee de lange ter­ mijn uit het oog verliezen), op het feit dat oude institutionele structuren de komst van nieuwe tegengaan en op 'managerial opportunism'. Om deze obstakels te overkomen zien zij een be­ langrijke taak weggelegd voor de politiek (en dus de staat). Zij pleiten o.a. voor beleidsmaat­ regelen, waardoor trainingsfaciliteiten en mede­ zeggenschap worden bevorderd. Maar ook vin­ den zij het belangrijk dat een alternatieve onder­ nemingsstrategie, waarbij bedrijven door een lage loonpolitiek het hoofd in de internationale concurrentiestrijd boven water houden, wordt ontmoedigd.

Om diverse redenen spreekt deze studie mij aan. Zij past uitstekend, zoals uit het boven­ staande blijkt, in de recente theoretische en em­ pirische discussie die in de arbeidssociologie en organisatiekunde wordt gevoerd. Ook het slot- pleidooi voor gericht overheidsingrijpen bekoort mij. Het past in een groeiende stroom van publi- lcaties, waarin de bewieroking van de vrije markt (en haar vermeende positieve effecten) wordt bekritiseerd (vergelijk ook de afscheidsre­ de van fan Berting (1995), De toekomst is altijd anders).

Niettemin zijn er ook kritische kanttekenin­ gen te plaatsen. Zo is de studie op tal van plaat­ sen oppervlakkig. Met zevenmijlslaarzen wordt door de theoretische discussie en het empiri­ sche materiaal gelopen. Hoewel Appelbaum en Batt de 'high-performance' organisatie promoten is mij na lezing toch niet precies duidelijk hoe zo'n organisatie er in de praktijk volgens hen uit moet zien. Voorts is ook onduidelijk hoe de vier behandelde alternatieve produktiestructuren zich verhouden tot de Amerikaanse praktijk waarin twee modellen domineren.

Al met al is het jammer dat Appelbaum en Batt zich in hun pleidooi tot twee verschillende fora (het wetenschappelijke en de praktijk) rich­ ten, waardoor de studie voor de één waarschijn­ lijk te oppervlakkig en voor de ander te weinig praktisch zal zijn.

B ram Steijn, V akgroep S ociolog ie, Erasm us U niversiteit R otterd am

Korte boekenberichten

C.P.A. Bartets, 1994, Veel weten kan somtijds baten; over de commercialisering van kennis, Assen, Van Oorcum, VIII + 80 blz., ISBN 90 232 2972 X, ƒ

25,-Het terrein van kennis en ondernemerschap is volop in beweging en wordt hoe langer hoe meer als kritische determinant van economi­ sche ontwikkeling gezien. De auteur schetst handvatten voor het ontwikkelen van strate­ gieën gericht op het commercialiseren van ken­ nis. Een drietal deelthema's wordt uitgewerkt. Na een beschrijving van enkele eigenschappen van de kennismarkt, wordt allereerst ingegaan op de positie van publieke kennisinstellingen als kennisleverancier. Vervolgens wordt de posi­ tie van de universiteiten bezien. Universiteiten zouden zich volgens de auteur moeten ontwik­ kelen tot regionale kennisnetwerken. De meest vergaande (derde) vorm van kenniscommerciali- satie is ondernemerschap gebaseerd op bij een kennisinstelling verworven kennis. De auteur spreekt in dit verband van academisch onderne­ merschap. Er wordt ingegaan op verschillende instrumenten om kennisintensief ondernemer­ schap te beïnvloeden en ten slotte passeren de effecten van stimuleringsbeleid de revue. H. Geerling, 1995, Outplacement: Ervaring en procedure, Assen, Van Gorcum, 164 blz.,

ISBN 90 232 2992 4, f 35,-

De laatste jaren is outplacement zowel bij pro- fit, non-profit als overheidsorganisaties gemeen­ goed geworden. Outplacement richt zich op het begeleiden van werknemers uit het midden- en hogere kader, die omdat zij bijv. niet langer in hun team passen of overtallig zijn geworden, op zoek zijn naar een nieuwe baan. Het is de scha­ kel tussen het kwijtraken van een baan en het vinden van een nieuwe. Hoe diep een dergelijke ervaring in het persoonlijk leven ingrijpt, blijkt

(6)

uit dit autobiografische verslag. Geerling be­ schrijft in een intrigerend betoog de schok, de emoties, de geheimhouding op het bedrijf, het inlichten van het thuisfront, de introductie van zijn opvolger en de outplacementprocedure compleet met individuele begeleiding door een outplacement-adviseur, de zelfanalyse, het solli­ citeren en het netwerken met headhunters en consultants. Het autobiografische verhaal wordt gecomplementeerd door de visie en ervaringen van de outplacement-adviseur die Geerling heeft begeleid. Het boek wordt afgesloten met een kwantitatieve en kwalitatieve analyse van outplacement in Nederland door F.J.M. Claes- sens, de grondlegger van outplacement in Ne­ derland.

I. Cloheux, 7995, Arbeid als zingever. Een onderzoek naar de betekenis van arbeid in het leven van mannen en vrouwen, Brussel, VUBPress, 214 blz., ISBN 90 5487 110 5

Waarom verrichten mensen arbeid en welke be­ tekenis verlenen zij daaraan? Het is deze alge­ mene vraag die aan dit boek ten grondslag ligt. Om haar te beantwoorden werd een tweetal tijdsbudget-onderzoeken verricht, waarin Belgi­ sche respondenten werd gevraagd om gedurende een bepaalde tijd in een activiteitenboekje al hun bezigheden te noteren en voor elke activi­ teit een aantal vragen te beantwoorden die be­ trekking hebben op de betekenis ervan. Een vijf­ tal groepen wordt vergeleken: voltijds werkende mannen en vrouwen, werkloze mannen, deeltijd werkende vrouwen en niet-werkende vrouwen. De analyses van de dagboekjes bieden een schat aan informatie over hun dagelijks leven en over de betekenis van loonarbeid en huishoudelijk werk daarbinnen. Geconcludeerd wordt dat ar­ beid een centrale zingever is. Het boek is een aanrader voor iedereen die geïnteresseerd is in actuele discussies over de gevolgen van werk­ loosheid, arbeidstijdverkorting, de loskoppeling van arbeid en inkomen, de arbeidsmarktpartici­ patie van vrouwen, enz.

P. van Schilfgaarde, 1994, De werkcorporatie. Maakt werk weer betaalbaar, Assen, Van Oorcum, 91 blz., ISBN 90 232 2948 7, f 2 5 ,-

Ondanks de constatering dat alle maatregelen van de afgelopen 25 jaar hebben gefaald, is de schrijver van mening dat het werkloosheidspro­ bleem oplosbaar is. Het belangrijkste instru­ ment is daarbij 'de werkcorporatie': een onder­

neming voor het maatschappelijk belang. De werkcorporatie is slechts effectief als zij de schakel vormt naar een marktgerichte econo­ mie. Werk is een belangrijk maatschappelijk goed, maar is uit de markt geprijsd. Door werk weer betaalbaar aan te bieden ontstaat een nieu­ we markt voor diensten die maatschappelijk van belang zijn en economisch stimulerend. De werkcorporatie heeft als taak met gebruik van collectieve middelen nieuw (kwalitatief goed) werk te creëren dat, doordat het tegen een aan­ vaardbare prijs wordt aangeboden, ook een nieu­ we markt openlegt. Nadat de belangrijkste ken­ merken van de werkcorporatie zijn beschreven, worden in dit helder geschreven boek de moge­ lijkheden van toepassing geïllustreerd aan de hand van een aantal voorbeelden uit de praktijk. J. Schmit, P. Jansen, L. van Wees, 1995, Resultaat gericht beoordelen. Hoe de manager en de medewerker kunnen bouwen aan hun eigen toekomst, Baarn, Uitgeverij Nelissen, 132 blz., ISBN 9024 134005, f 26,50,

De auteurs presenteren in dit boek hun visie op beoordelen als managementinstrument. Zij be­ naderen de problematiek van beoordelen vanuit het oogpunt van intern ondernemerschap: per­ soneelsbeoordeling moet zo worden opgezet dat het zich richt op het bevorderen van ar­ beidsprestaties op korte en langere termijn. Door een integrale benadering en streven naar eenvoud is het mogelijk het personeelsbeoorde- lingsinstrument congruent af te stemmen op de andere onderdelen van het personeelsbeleid. Door arbeidsrelaties persoonlijk en individueel te maken kunnen op basis van afspraken resul­ taten worden geleverd. Volgens de auteurs kun­ nen deze resultaten door manager en medewer­ ker objectief worden vastgesteld. Door hier sys­ tematisch op aan te sturen wordt niet alleen ge­ bruik gemaakt van de energie en het vakman­ schap van medewerkers, maar wordt ook conse­ quent gewerkt aan hun kwaliteit. Het boek be­ sluit met een praktijkvoorbeeld dat als handlei­ ding kan worden gezien voor het ontwikkelen en invoeren van een bedrijfsspecifieke manier van beoordelen.

(7)

W. de Vries, 199 Regionale organen voor het leerlingwezen. Het kader, het werk en de

toekomst, Houten, Bohn Stafleu Van Loghum, 194 blz., ISBN 90 313 1940 6, f 30,-

Per 1 januari 1993 zijn de regionale organen voor het leerlingwezen opgegaan in de nieuwe Adviesbureaus voor Opleiding en Beroep. In dit boek wordt de geschiedenis van de regionale or­ ganen beschreven. Zij blijken veel werk te heb­ ben verzet in de voorlichting aan en keuzebege- leiding van leerlingen en schoolverlaters van het voortgezet onderwijs (lbo-, mavo-, havo/mbo- leerlingen, volwassenen en allochtonen). Naast een historische schets wil het boek een bijdrage leveren aan de discussie over de inhoud en vorm van de toekomstige voorlichting en keu- zebegeleiding van leerlingen en schoolverlaters. W.C.L. Zegveld, Th.C./A. Weijers, T.H. van der Maas, red., 1995, Handboek Telewerken, Assen, Van Oorcum, 184 blz., ISBN 90 232 3011 6, f 50,- De verwachting is gerechtvaardigd dat telewer­ ken binnen afzienbare tijd tot de gangbare werk­ vormen behoort. Steeds meer bedrijven en in­ stellingen voeren telewerken in. Voor managers, beleidsontwikkelaars en automatiseerders die eveneens overwegen dit te doen is het Hand­ boek Telewerken bedoeld. In het boek zijn voor­ beelden opgenomen van bedrijven die telewer­ ken succesvol hebben ingevoerd. Duidelijk wordt dat telewerken meer is dan een techni­ sche aangelegenheid. Voor een succesvolle in­ troductie is het van belang aandacht te besteden aan aspecten op sociaal en arbeidsrechtelijk ter­ rein, aan arbeidsomstandigheden, aan maat­ schappelijke, bedrijfsorganisatorische en ma- nagement-aspecten. Binnen bedrijven bestaat toenemende belangstelling voor meer verant­ woordelijkheid van de individuele werknemer, decentralisatie, kwaliteitsmanagement, resul­ taatverantwoordelijkheid, bedrijfscultuur en Human Resource Management. Dergelijke ont­ wikkelingen, waarbij verticale patronen plaats maken voor horizontale netwerken stimuleren telewerken. Telewerken vraagt dus vooral een moderne visie van managers en van individuele werknemers.

J.A.C. Bartels, 1995, Jeugdstrafrecht. Het nieuwe jeugdstrafrecht, Zwolle, Tjeenk Willink, 161 blz. ISBN 9027141118

E. Haas, 1995, Op de juiste plaats. De opkomst van de bedrijfs- en schoolpsychologische beroepspraktijk in Nederland, (diss.), Hilversum: Uitgeverij Verloren, 249 blz., ISBN 90 6550 422 2, f

49,-Instituut Vrouw & Arbeid, 1995, Een kansrijke activering van bijstandsvrouwen. Een handleiding voor gemeenten en arbeidsbureaus, Den Haag: Instituut Vrouw & Arbeid, 56 blz., f 19,50 C. Olde, 1994, Het aanbod van vrouwen en mannen voor vacatures bij de Rijksoverheid, Den Haag: Ministerie van Binnenlandse Zaken, 40 blz., ƒ 7 5 ,

-Onstenk, J., 1994, Leren en opleiden op de werkplek. Een verkenning in zes landen, Amsterdam: RVE/A&O, 164 blz., ISBN 90 5384 015 X, f 37,50

M.A.C. de Wit, red., Aanbevolen arbeidsrecht. Aanbevelingen van de Stichting van de Arbeid, 's-Cravenhage: Sdu Juridische & Fiscale Uitgeverij, 132 blz., ISBN 90 5409 0952, f 32,50

A.O. Veldman, 1995, Effectuering van

sociaal-economisch recht volgens de chaostheorie. Beleidsinstrumentering en rechtshandhaving van (supra)nationaal gelijke-behandelingsrecht, Zwolle: Tjeenk Willink, 432 blz., ISBN 90 271 4286 6, f

75,-Koehler, J.B.I., e.a., 1995, Toegang tot de WAO. Onderzoek naar de toepassing van het gewijzigde arbeidsongeschiktheidscriterium, Zoetermeer: Ctsv (R 95/2), 104 blz., ISBN 90 801818 4 6

A.H. van Breukelen, e.a., 1995, Volume-effecten van het gewijzigde

arbeidsongeschiktheidscriterium, Zoetermeer: Ctsv (R 93/3), 102 blz., ISBN 90 801818 5 4

(8)

Aankondiging congressen

Met zekerheid naar de toekomst: sociale zekerheid in Nederland op de drempel van de 21ste eeuw De onderzoekschool Arbeid, Welzijn en Sociaal- Economisch Bestuur (awsb), het Economisch In- stituut/ciAV, de Universiteit Utrecht en de Emancipatieraad organiseren een congres over de toekomst van de sociale zekerheid in Neder­ land. Inleiders uit verschillende disciplines gaan in op o.a. de potentiële bijdrage van de sociale zekerheid aan het bevorderen van de arbeids­ marktparticipatie (dr. D. Klosse en mr. H.J. van Dijk), alsmede aan meer gelijke posities van

vrouwen en mannen in de samenleving (mevr. G. den Ouden en dr. J.J. Schippers). Voorts ko­ men aan de orde de verhouding tussen (publiek geregelde) basisvoorzieningen en (particulier ge­ regelde) bovenminimale voorzieningen (prof.mr. A. Jaspers en dr. H.P. van Dalen). Overige te be­ handelen onderwerpen zijn de rol van de sociale zekerheid bij het instandhouden van voldoende maatschappelijke cohesie (prof. dr. H.P.M. Adri- aansens) en de Nederlandse sociale zekerheid in het licht van de Europese Unie (dr. G.J. Vonk). Dit congres zal worden gehouden op 3 april

1996 te Utrecht. Inlichtingen zijn te verkrijgen bij de Emancipatieraad, Sandra van Kampen, tel.: 070 - 3334667/3334782, fax.: 070 - 3334014.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In the early second century AD, the Roman military established a fort at the Nabataean settlement of Hawara in southern Jordan, 50 km southeast of Petra and 80 km north

In locating the ‘essence’ of democracy in the intrinsic capacity of the demos to engage in politics, rather than from the perspective of political regimes, this thesis can aptly

sacred music and in the worship customs at the Court Chapel of Anhait-Zerbst during the first half o f the eighteenth century. Most im portantly, this multi-volume chronicle allows

1) Communities adjacent to salmon farms would be different than those distant from the farm, community similarity would h a e a s e with distance from the farm, as the farm

The values in the magic square can be rearranged so that the total frequency incident to any point is the same as the other points in the design. In order to keep the row and

This chapter: (i) analyses the autonomous dynamics of SVO distribution among n users over a network with infinite bandwidth and no communication delay; (ii) investigates the

If memory reconstruction based on the schema activated by the scene is a sufficient factor to provoke false memory, then participants would more often falsely

Graduate School of Science and Technology, Tokyo Metropolitan University, Tokyo, Japan 160 Department of Physics, Tokyo Institute of Technology, Tokyo,