• No results found

Gelijke behandeling in pensioenen - Downloaden Download PDF

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Gelijke behandeling in pensioenen - Downloaden Download PDF"

Copied!
12
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Gelijke behandeling in

pensioenen

Nederland heeft in de EG een achterstand met betrekking tot de arbeidsmarktpositie van vrouwen. Zowel wat betreft het aantal vrouwen dat aan de betaalde arbeid deelneemt, als wat betreft de arbeids­ voorwaarden. De arbeidsvoorwaarden worden sterk beïnvloed door het kostwirmersdenken: de man verdient de kost, het arbeidsinkomen van de vrouw is een extraatje. Pensioenen voor kostwinners zijn belangrijk, pensioenen voor vrouwen een luxe. Het leek erop dat het regeerakkoord van 11 juli 1986 daar verandering in zou brengen, want op het terrein van de emancipatie van de vrouw werd hoge prioriteit gegeven aan: ‘de realisering van gelijke behandeling mannen en vrouwen in pensioenregelingen.’ In deze bijdrage wordt de vraag behandeld wat er schort aan de gelijke behandeling in pensioenrege­ lingen, hoe er aan eventuele tekortkomingen kan worden tegemoetgekomen en of de Nederlandse re­ gering haar belofte in het regeerakkoord gestand doet.

Om deze vraag te beantwoorden wordt in de vol­ gende paragraaf geanalyseerd hoe het totale ou­ derdomspensioen voor de verschillende leefsitua­ ties eruit ziet en worden voorstellen gedaan om met name het ouderdomspensioen van alleenwo­ nenden en tweeverdieners te verbeteren. In de tweede paragraaf wordt de vraag behandeld of uitbreiding van het weduwenpensioen naar een partnerpensioen voor iedereen rechtvaardig en zinvol is. In de derde paragraaf wordt aandacht geschonken aan de pensioenrechten van allen die geen standaardarbeidscontract hebben; dat is te­ genwoordig eenderde tot de helft van alle werk­ nemers. In de vierde en laatste paragraaf wordt teleurstelling uitgesproken over de beslissing van de regering ‘slapers’ uit te sluiten van gelijke be­ handeling bij het geven van toeslagen aan reeds ingegane pensioenen.

1. Het totale ouderdomspensioen

1.1 De AOW

Voor 1 april 1985 hadden gehuwde vrouwen geen zelfstandige uitkeringsrechten en hoefden zij niet zelfstandig premie te betalen. Als zij inkomen

* Drs. M. Bruyn-Hundt is Universitair docent aan de Economische Faculteit van de UvA, coördinator Vrouwenstudies aan deze faculteit en tevens lid van de Emancipatieraad.

Zij dankt drs. R. van Gelder-Pafort voor haar op bou­ wende kritiek op een eerdere versie van dit artikel.

hadden, werd dat bij het inkomen van de man ge­ teld, waarna premie werd geheven over het geza­ menlijk inkomen tot het premieplafond. De ge­ huwde man ontving voor het paar de gehuwden- AOW. Omdat Nederland moest voldoen aan de verplichting de sociale zekerheidsregelingen aan te passen aan de derde EG-richtlijn inzake gelijke behandeling van mannen en vrouwen in de sociale zekerheid, is per 1 april 1985 de gehuwden-AOW in tweeën gesplitst. Sindsdien ontvangen man en vrouw als zij 65 jaar worden ieder de helft van de gehuwden-AOW. Als de oudste partner 65 wordt, ontvangt hij gedurende de tijd dat de jongste partner nog geen 65 is voor de jongere partner een toeslag van 50% van de gehuwden-AOW. De regering is van plan deze toeslag in 1988 inko­ mensafhankelijk te maken voor partners die ten minste vijf jaar jonger zijn. Ieder der echtgenoten betaalt in het nieuwe systeem individueel AOW- premie over het eigen inkomen tot het premie­ plafond.

De AOW is een opbouwpensioen: de man of de vrouw die gedurende 50 jaar verzekerd is geweest, krijgt bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd een volledige AOW-uitkering. Voor ieder jaar dat men niet verzekerd is geweest, wordt de AOW-uitke­ ring met 2% gekort. Criterium voor het verzekerd zijn is het ingezetenschap. De korting wordt ook toegepast als men heeft nagelaten de verschuldig­ de premie te betalen. De verzelfstandiging van gehuwde vrouwen leidt tot een jaarlijkse vermeer­ dering van premie-opbrengsten van 600 miljoen

(2)

gulden verminderd met 200 miljoen voor uitke­ ringen aan echtparen waarvan de vrouw jonger is dan de man.1

Meer dan 90% van de werknemers2 ontvangen naast hun AOW een aanvullend pensioen, dat kan variëren van een gering vast bedrag per jaar tot een zodanige aanvulling dat men 70% of meer ontvangt van het laatst genoten bruto-salaris. Alle aanvullende pensioenregelingen houden impliciet of expliciet rekening met de AOW-uitkering. Bij zgn. inbouw- en franchise-stelsels wordt de relatie met de AOW (en AWW) expliciet gemaakt. In de overige gevallen kan het rekening houden met de AOW (en AWW) worden afgeleid uit bijvoorbeeld het niveau van de beschikbaar gestelde premie, het niveau van het opbouwpercentage of het ni­ veau van het vaste bedrag per dienstjaar.3 Omdat de AOW-onderbouw afhankelijk is van de leef­ situatie kunnen problemen ontstaan voor pen- sioengevers die hun werknemers een bepaald to­ taal pensioenresultaat willen garanderen: de pen- sioengever kan te maken hebben met een alleen­ verdiener die in feite 100% van de ongehuwden- AOW ontvangt, met een alleenstaande die een uit­ kering van 70% ontvangt of met een tweeverdie­ ner die de jure en de facto 50% van de gehuwden­ uitkering krijgt. Voor de verzelfstandiging van de AOW bestond dit probleem ook, maar het was minder groot omdat gehuwde vrouwen de jure geen recht hadden op de helft van de gehuwden- AOW en omdat er minder tweeverdieners waren. De meeste pensioenfondsen gingen toen uit van de fictie dat de gehuwde vrouw een AOW-uitke- ring van 70% ontving, omdat ‘anders ongelijkheid zou ontstaan tussen gehuwde en ongehuwde vrouwen met recht op een ambtelijk pensioen’, zei bijv. de ABP-wet.

1.2 Aanvullende pensioenen

Zowel in de AOW-regeling als in de aanvullende pensioenregelingen ging en gaat men uit van het kostwinnersmodel, d.w.z. dat aangenomen wordt dat de (gehuwde) man de enige kostwinner is. Onderzoek wijst uit dat de meeste aanvullende pensioenregelingen discriminerende bepalingen kennen. Deze betreffen:

— gehele of gedeeltelijke uitsluiting van vrouwen van deelname aan aanvullende pensioenrege­ lingen;

— andere voorwaarden voor vrouwen voor toe­ treding wat betreft leeftijd, burgerlijke staat en/of kostwinnerschap;

— uitsluiting van bepaalde categorieën werkne­ mers, zoals schoonmaakpersoneel of deeltijd­ werkers, waaronder veel vrouwen;

— een kortere opbouwperiode voor vrouwen; — onderscheid in de werkgevers- en/of werkne­

mersbijdrage voor vrouwen;

— wel een weduwen- maar geen weduwnaars­ pensioen;

— verschil in wezenpensioenen, waarbij de we­ zen van vrouwen over het algemeen slechter af zijn dan de wezen van mannen.

Voor de aanvullende ouderdomspensioenen is in juni 1986 een EG-richtlijn aangenomen die eist dat mannen en vrouwen in pensioenregelingen ge­ lijk behandeld worden. Zowel directe, dat is met een rechtstreekse verwijzing naar het geslacht, als indirecte discriminatie, dat is onder verwijzing naar een kenmerk waardoor het ene geslacht ge­ talsmatig meer wordt getroffen dan het andere, is verboden. De richtlijn treedt op 1 januari 1993 in werking.4 Een voorbeeld van indirecte discri­ minatie is de verwijzing naar het kostwinnerschap, ook al wordt dit sekse-neutraal verwoord. Er zijn immers meer mannen kostwinner dan vrouwen, zodat meer mannen dan vrouwen voordeel heb­ ben van kostwinnersbepalingen. De hiervoor ver­ melde discriminerende bepalingen zullen dus bin­ nen afzienbare tijd moeten verdwijnen.

Het is te betreuren dat de richtlijn toestaat bij de premievaststelhng of uitkering rekening te hou­ den met de verschillende sterftekansen van man­ nen en vrouwen. Omdat vrouwen gemiddeld lan­ ger leven, betekent dit dat vrouwen bij een zelfde premie een lager pensioen krijgen, of dat zij meer premie moeten betalen om dezelfde pensioen­ uitkering te krijgen als mannen. Het wezen van verzekering, dus ook van pensioenverzekering, is immers, dat solidariteit wordt betracht voor een risico dat de verzekerde niet kan beïnvloeden. Het geslacht waartoe de verzekerde behoort kan de verzekerde normaliter niet beïnvloeden, even­ min als bijv. de huidskleur. Bovendien zijn de sterftetabellen gebaseerd op de gehele mannelijke of vrouwelijke bevolking. In het verleden bestond de vrouwelijke bevolking grotendeels uit huis­ vrouwen. Het is niet onwaarschijnlijk dat buitens­ huis werkende, pensioenopbouwende vrouwen een lagere levensverwachting hebben dan huis­ vrouwen. Het komt als bijzonder onrechtvaardig over dat pensioenopbouwende vrouwen wel soli­ dariteit moeten betrachten als het gaat om wedu­ wenpensioenen voor gehuwde mannen, maar dat diezelfde mannen niet solidair zijn met vrouwen als het gaat om de niet-beïnvloedbare levensver­ wachting.

(3)

1.3 De aansluiting tussen AOW en aanvullend pensioen

Alle aanvullende pensioenregelingen houden op de een of andere manier rekening met de AOW- uitkering. Bij de meeste regelingen geschiedt dit door het hanteren van een franchise-regeling. De franchise is een gedeelte van het loon dat bij de pensioenberekening buiten beschouwing wordt gelaten. In veel regelingen wordt bijv. een bedrag gelijk aan 10/7 X de gehuwden-AOW buiten be­ schouwing gelaten, omdat de AOW-uitkering wordt gezien als het onderste deel van het totale ouderdomspensioen. Als de franchise 10/7 X de gehuwden-AOW is, en men streeft naar een ou­ derdomspensioen van 70% van het laatst genoten bruto-salaris, dan zorgt de AOW voor een uitke­ ring van 70% over het onderste gedeelte van het bruto-salaris.

Uit onderzoek blijkt dat 61% van de verzekerden een zgn. eindloonregeling kent, dat wil zeggen dat het pensioenresultaat inclusief de AOW een bepaald percentage bedraagt, meestal 70%, van het laatst genoten salaris.5 Voor 62% van de ver­ zekerden treffen de pensioengevers zodanige voorzieningen dat het verschil in AOW tussen ge­ huwde alleenverdieners en ongehuwden wordt opgevuld door het aanvullend pensioen, zodat zowel gehuwden als ongehuwden tot eenzelfde totaal pensioenresultaat kunnen komen.6 Zoals reeds vermeld, werd voor gehuwde vrouwen voor de verzelfstandiging van de AOW uitgegaan van de fictie dat zij een AOW-uitkering van 70% ont­ vingen. Gehuwde vrouwen konden, omdat zij in feite geen AOW-uitkering kregen, nooit hetzelfde totaal pensioenresultaat bereiken als gehuwde mannen of ongehuwden.

Pensioenfondsen hebben nadat de AOW is veran­ derd drie jaar de tijd gekregen om uit te zoeken hoe de aanvullende regelingen zouden moeten aansluiten op de verzelfstandigde AOW. Het ABP heeft hierbij het voortouw genomen en heeft een franchise ingevoerd waarbij voor alle gehuwden (en daarmee gelijkgestelden) 100% van de oude gehuwden-AOW als franchise geldt en voor alleen­ wonenden 70% van de oude gehuwden-AOW. Dit betekent in feite een pensioenverslechtering voor tweeverdieners, omdat het ABP uitgaat van de fictie dat ieder van de tweeverdieners een AOW- uitkering heeft van 100%, terwijl in feite slechts een uitkering van 50% wordt ontvangen. Als de AOW voor ongehuwd samenwonenden gelijk wordt getrokken met die van gehuwd samenwo­ nenden, is het ABP van plan de gehuwden-fran- chise ook toe te passen op de ongehuwd samen­

wonenden. Alleen (gehuwde) alleenverdieners en alleenwonenden kunnen dan nog een volledig pensioen bereiken.

In tabel 1 worden de pensioenresultaten voor de verschillende leefsituaties gegeven bij hantering van franchises die resp. gebaseerd zijn op de ge­ huwden-AOW, de ongehuwden-AOW en de helft van de gehuwden-AOW. Drie verschillende fran­ chises, die alle afgeleid zijn van de gehuwden- AOW. De gehuwden-AOW bedraagt rond/20 000 per jaar, de ongehuwden-AOW is daarvan afgeleid en bedraagt netto 70% van de netto-gehuwden- AOW, hier afgerond tot ƒ 14 000. De helft van de gehuwden-AOW is ƒ 10 000. Voor de goede orde zij opgemerkt, dat samenwonende AOW-ers van­ af 1 januari 1987 samen de gehuwden-AOW ont­ vangen, ook als zij niet gehuwd zijn, een en ander met handhaving van verworven rechten.

Tabel 1. Pensioenresultaten bij verschillende fran­ chises en verschillende leefsituaties uitgaande van een arbeidsinkomen van ƒ 40 000, 40 dienstjaren en een eindloonpensioen van 70%

Franchise 10/7 Y 20 000 Leefsituatie 10/7 Y 14 000 10/7 Y 10 000 Alleenverdieners 70% 78,5% 95% Tweeverdieners 45% 60% 70% Alleenwonenden 55% 70% 80%

Het ABP verzacht de bepaling dat bij man en vrouw de gehuwden-AOW uitgangspunt is voor de franchise enigszins voor de gezamenlijke dienst­ tijd. Over samenvallende diensttijd wordt een toeslag gegeven die hetzelfde effect heeft als toe­ passing van de ongehuwden-franchise. Wat als ge­ zamenlijke diensttijd wordt beschouwd zal in de praktijk nog moeten blijken. Deze mitigering die het ABP voorstelt alsof de pensioengever bij man en vrouw expliciet rekening houdt met de AOW voor zover het samenvallende diensttijd betreft, verzacht de pijn voor sommigen enigszins, maar biedt naar mijn mening geen principieel juiste op­ lossing.

De Emancipatieraad constateert in een advies over de wijzigingsvoorstellen van de ABP-wet dat deze voorstellen in hun uitwerking de verzelfstan­ diging in AOW-rechten feitelijk teniet doen. In feite wordt immers de AOW van zowel man als vrouw in de pensioenvoorziening van de man in­ gebouwd, omdat bij de inbouw rekening wordt gehouden met een uitkering van 100%. Gehuw­

(4)

de vrouwen zijn daardoor eigenlijk nog slechter af dan voor de verzelfstandiging: toen deed het ABP alsof zij 70% AOW ontvingen, nu doet het ABP alsof zij 100% ontvangen, maar rekent het diezelfde 100% terzelfdertijd ook aan de man toe. Tweeverdieners hebben daardoor in procen­ ten van het gezinsinkomen altijd een lager pen- sioenresultaat dan niet-tweeverdieners. Het is on­ juist om, zoals de regering onlangs bij de behan­ deling van de wijziging van de ABP-wet heeft ge­ daan, deze voorstellen te rechtvaardigen door te stellen, dat hierdoor ‘het voordeel voor de ge­ huwde vrouw’ komt te vervallen. Dat ‘voordeel’ was, dat bij de franchise van de gehuwde vrouw werd uitgegaan van een AOW-uitkering van 70% in plaats van 100%. Er was geen sprake van een voordeel, omdat er in het geheel geen AOW-uit­ kering was. Dat voordeel is er evenmin in de nieu­ we regeling, zoals mede uit figuur 1 mag blijken. In deze figuur worden de premiebetaling AOW en aanvullend pensioen plus de totale pensioen­ uitkering schematisch weergegeven voor iemand die gedurende 40 jaar een arbeidsinkomen heeft genoten van ƒ 40 000 per jaar en ABP-verzekerd is.

De alleenverdiener betaalt AOW-premie over ƒ 40 000 plus aanvullende pensioenpremie over

het inkomenstraject boven de franchise. Zijn pensioenpakket bestaat uit een ouderdoms­ pensioen van 70% van het laatste loon plus een weduwenvoorziening van 70% van het ouder­ domspensioen.

De tweeverdiener betaalt dezelfde AOW- en aan­ vullende pensioenpremie en ontvangt een ouder­ domspensioen van 45% van het laatste loon; ge­ huwde mannen hebben een partnervoorziening, ongehuwden en gehuwde vrouwen niet.

De alleenwonende betaalt dezelfde AOW-premie als de alleenverdiener en de tweeverdiener, maar als bij de premiebetaling rekening wordt gehou­ den met zijn lagere AOW-uitkering, betaalt hij over een groter inkomenstraject aanvullende pen­ sioenpremie. Zijn ouderdomspensioen is net als dat van de alleenverdiener 70% van het laatste loon. Op een partnerpensioen heeft hij geen recht. Conclusie: tweeverdieners en alleenwonenden moeten een grote mate van solidariteit betrachten t.o.v. de alleenverdieners, omdat zij minder uitke­ ringsrechten hebben waarvoor zij dezelfde (of een hogere) premie betalen. Vooral tweeverdie­ ners worden het bos ingestuurd: hun pensioen is in het voorbeeldgeval slechts 45% van het laatste bruto-salaris.

Figuur I. Premieheffing en uitkering voor iemand die 40 jaar een arbeidsinkomen van ƒ 4 0 000 per jaar heeft genoten volgens de nieuwe regeling

Alleen­ verdiener Premieheffing 40 000 Franchise 10/7 x 20 000 Twee­ verdiener Alleen­ wonende

(5)

Ik zie vier mogelijke oplossingen voor het pro­ bleem van de ongelijke AOW-onderbouw waarbij mijn uitgangspunt is dat individuen (mannen en vrouwen) in de totale pensioenvoorziening gelijk behandeld worden.7 Om de zaak niet te compli­ ceren, abstraheer ik daarbij van nabestaanden- voorzieningen, waarover meer in paragraaf 2.

1. De eerste is de AOW veranderen in een volks­ verzekering met een gelijke uitkering wegens in- komensderving voor ieder lid van de beroepsbe­ volking die de 65-jarige leeftijd bereikt. De AOW is thans een opbouwverzekering waarvoor moet worden bijgehouden of men gedurende 50 jaar onafgebroken verzekerd is geweest. Wanneer als criterium voor de periode dat men verzekerd is niet langer het ingezetenschap maar het aantal jaren dat men een inkomen verwerft wordt ge­ hanteerd, zou de opbouwperiode 40 jaar moeten worden met een opbouwpercentage van 2lA% per jaar. Voor de registratie van het arbeidsverleden kan aansluiting worden gezocht bij de nieuwe Werkloosheidswet. Personen die niet hebben deel­ genomen aan de betaalde arbeid zouden via de partner een toeslag krachtens de Toeslagenwet of een uitkering krachtens de ABW kunnen ontvangen.

2. Een tweede oplossing is bij de franchise-rege- ling uitgaan van de daadwerkelijk (te) ontvangen AOW. Dit leidt dan zowel bij de premiebetaling als bij de pensioenuitkering tot drie franchises: 50, 70 en 100% AOW. Probleem is dat mensen gedurende hun arbeidsverleden nogal eens van situatie wisselen: men begint veelal als ongehuw­ de, komt dan bijv. in een tweeverdienerssituatie, is een tijd lang alleenverdiener, nulverdiener, daarna komt men weer in een tweeverdieners­ situatie of in een alleenstaande-situatie. Er moet dus veel geadministreerd worden. Zoals figuur 3 illustreert, is bij de uitkering sprake van gelijke behandeling, in de premiebetaling niet. De uit- voeringsproblematiek voor pensioenfondsen lijkt mij groot.

3. Een derde oplossing is de franchise voor ieder­ een gelijk houden door bij de premiebetaling bijv. rekening te houden met de ongehuwden-AOW- uitkering van 70%. De financieringsgaten die bij de uitkering ontstaan door de verschillen in de AOW-onderbouw worden door de pensioenfond­ sen glad gestreken op dezelfde wijze als nu reeds gebeurt voor de meeste ongehuwden die een eind- loonregeling hebben. Er moet een uitruil plaats­ vinden tussen de rechten op een

weduwenvoor-Figuur 2. Voorbeeld premieheffing en uitkering bij AOW als volksverzekering

Premieheffing Uitkering Alleen­ verdiener Twee­ verdiener Alleen­ wonende 40 000 40 000 40 000

Arbeids- Arb. Arb.

inkomen £>$< Aanv.kx^ ink. ^xxAanv.kX? ink. Aanv.££ Franchise 10/7 x 14 000 v y AOW Franch.

1111

'/ /

AOW

Y s

Franch.

^AOW

/ /

28 000 28 000 28 000 Aanv.sV'

mm

14 000 X Z A O W Z ' 14 000 x z a o w

Y,

////////y

14 000

Yy////A

(6)

Figuur 3. Voorbeeld premieheffing en uitkering waarbij voor de franchise-regeling van de daadwerkelijk (te) ontvangen AOW

Premieheffing Alleen­ verdiener Twee­ verdiener 40 000 Franch. 10/7 X 10 000 40 000 Franch. 10/7 X 14 000 Uitkering 28 000 20000 28 000 14000

Aanvullend

V / / / / / / A ^O ^

AOW + aanv.

Figuur 4. Voorbeeld premieheffing en uitkering bij gelijke franchise

Premieheffing Alleen- Twee­ verdiener verdiener 40 000 Arbeids­ inkomen ^xxÂanv.Kx) 40 000 Arb. ink. 2s8Aanv. W Franchise 10/7 X 14 000

Plf

ÜÉ

Franch.

pil

y Z A O w 40 000 Arb. ink. Franch. Uitkering 28 000 20 000 28 000 14 000

Aanvullend

ÏA / / / / / A

AOW AOW + aanv.

is uitgegaan

Alleen­ wonende

Alleen­ wonende

(7)

ziening voor alleenverdieners enerzijds en de aan­ vulling van de lagere AOW voor tweeverdieners en alleenwonenden anderzijds. Verzekerden kun­ nen dan kiezen uit een pakket pensioenrechten bestaande uit een weduwenvoorziening plus aan­ vullend pensioen over het inkomenstraject boven 100% AOW of een aanvullend ouderdomspen­ sioen over het inkomenstraject boven 50 of 70% AOW. Zoals figuur 4 aantoont leidt ook deze op­ lossing tot een voor ieder gelijk pensioenresultaat en eenzelfde betaalde pensioenpremie. Op de ge­ wenste nabestaandenvoorzieningen kom ik terug in de volgende paragraaf.

4. Een vierde oplossing is de beschikbare premie­ regeling in ere herstellen, waarbij voor iedereen een gelijke pensioenpremie als percentage van het loon beschikbaar wordt gesteld.8 De pensioenge­ rechtigde bepaalt in principe zelf hoe de beschik­ bare pensioengelden worden aangewend. Het ligt voor de hand bij deze vorm van aanvullende pen­ sioenuitkering uit te gaan van een premie die ceteris paribus voor iedereen gelijk is, dus van een premie waarbij voor alle deelnemers dezelfde franchise wordt gehanteerd of in het geheel geen franchise wordt gebruikt.

Een vorm van pensioenverzekering die lijkt op de beschikbare premieregeling is het zgn. ‘cafetaria- systeem’, waarbij iedere deelnemer kan kiezen uit een aantal pensioenpakketten. Daarbij is wat meer overheveling in de premiesfeer denkbaar dan bij de beschikbare premieregeling. De ongelijke be­ handeling in de AOW blijft echter gehandhaafd, zodat het totale ouderdomspensioen voor de ver­ schillende leefvormen sterk verschilt: slechts de alleenverdiener komt tot een resultaat van 70% van het laatste loon, zoals uit figuur 5 moge blij­ ken.

Conclusie: omdat de AOW-onderbouw voor de verschillende leefsituaties ongelijk is, ontstaan grote verschillen in het totale ouderdomspensioen. Willen pensioenfondsen mensen met eenzelfde arbeidsinkomen en eenzelfde aantal dienstjaren eenzelfde ouderdomspensioen garanderen, dan moeten zij een recht pensioengebouw optrekken dat op scheve fundamenten rust, nl. de ongelijke AOW-onderbouw. De onrechtvaardige behande­ ling van vooral tweeverdieners en de grote mate van solidariteit die alleenwonenden en tweever­ dieners moeten opbrengen voor de alleenverdie­ ner zijn vooral het gevolg van de regeling van de

Figuur 5. Voorbeeld premieheffing en uitkering bjj herstel beschikbare premieregeling: gelijke pensioenpremie als percentage loon

Premieheffing Alleen­ verdiener Twee­ verdiener Alleen­ wonende 40 000 Arbeids­ inkomen Franchise 10/7 x 14000 cxXAanvxSo 40 000 Arb. ink. X xA anvxxJ 40 000 Arb. ink. JxxFAanvxxJ Franch. / % A o y y ^ Franch. m m Uitkering 28 000 20 000 Aanvullend

Y ///////7 X

AOW

(8)

AOW. De ongelijke behandeling van tweeverdie­ ners wordt door het ABP (en dit zal waarschijn­ lijk door andere pensioenfondsen worden nage­ volgd) nog eens versterkt door voor alle gehuw­ den en samenwonenden als fictie in te voeren dat de individuele AOW-onderhouw 100% be­ draagt. Bovendien kennen de meeste pensioen­ fondsen daarnaast nog discriminerende bepalin­ gen voor niet-kostwinners.

Voorstellen tot wijziging van de AOW lijken thans politiek moeilijk haalbaar. Verbetering van de pensioensituatie van alleenwonenden en twee­ verdieners lijkt meer kans te hebben door het bepleiten van de vierde oplossing. Bij deze oplos­ sing worden alleenverdieners wat minder in een gouden lijstje gezet en krijgen verzekerden meer vrijheid zelf te kiezen wat zij voor hun aanvul­ lende pensioenpremie willen ontvangen. In ieder geval wordt de nabestaandenvoorziening losge­ koppeld van het pensioenpakket, waarmee voor­ al recht wordt gedaan aan de alleenwonenden.

2. Partnerpensioen voor iedereen

Veel vrouwen ervaren het als onrechtvaardig dat zij dezelfde pensioenpremie betalen als mannen, terwijl de weduwnaar bij haar overlijden in het geheel geen uitkering krijgt. Dat is in strijd met de gelijke behandeling van man en vrouw. Invoe­ ring van een partnerpensioen staat daarom in de belangstelling. De vraag is in welke behoeften een partnerpensioen voorziet.

De meeste aanvullende pensioenregelingen gaan uit van het kostwinnersmodel: als de kostwinner overlijdt, krijgt de weduwe een aanvulling op de AWW-uitkering, waardoor de totale uitkering 70% bedraagt van het ouderdomspensioen dat de man zou hebben genoten bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd.9 Voor halve wezen is 15% van het ouderdomspensioen beschikbaar, voor volle wezen 30%. Indien de vrouw meer dan tien jaar jonger is dan de man, wordt het weduwen­ pensioen in veel regelingen gekort. Ook komt het veel voor dat het weduwenpensioen tot het mo­ ment waarop de man 65 jaar zou zijn geworden, wordt aangevuld tot 100% van het te bereiken ouderdomspensioen. Weduwnaarspensioenen be­ horen tot de uitzonderingen. Voor zover ze voorkomen, wordt vaak de eis gesteld dat de vrouw kostwinner is van de man. Heeft het zin en is het rechtvaardig om het partnerpensioen uit te breiden to t alle gevallen waarin een van beide (gehuwde) partners overlijdt?

Welke problemen hebben mensen die gezamen­ lijk het gezinsinkomen verdienen als een van beide partners overlijdt?

Als er geen afhankelijke kinderen zijn, kunnen de kosten van de gezamenlijke woning e.d. te hoog zijn om uit een inkomen te betalen. Er is een zekere gewennings- en omschakelingsperiode no­ dig om de woonkosten aan te passen aan het la­ gere inkomen. Een tijdelijke nabestaandenvoor­ ziening ligt voor de hand als oplossing om deze omschakelingsperiode te overbruggen.

Voor mensen met afhankelijke kinderen zijn de problemen veel groter omdat uit het partner- inkomen een gedeelte van de kosten van levens­ onderhoud van de kinderen werd betaald, terwijl de partner — als de taken eerlijk verdeeld waren — ook een deel van de daadwerkelijke verzorging van de kinderen voor zijn rekening nam. Dit pro­ bleem doet zich voor zolang kinderen dagelijkse verzorging behoeven en/of financiële offers vra­ gen voor levensonderhoud en studie.

Zodra de kinderen financieel zelfstandig zijn hoeft de overblijvende partner slechts zichzelf te onderhouden. Daartoe behoort in principe het eigen arbeidsinkomen voldoende toereikend te zijn. Ik ben daarom van mening dat het nabe- staandenprobleem moet worden opgelost door een tijdelijke overbruggingsuitkering voor part­ ners zonder kinderen en een betere financiële voorziening voor (halve) wezen. Als man en vrouw betaalde en onbetaalde arbeid verdeeld hebben, valt bij het overlijden van een van de ouders de helft van het kostwinnersinkomen plus de helft van de daadwerkelijke verzorging van kinderen en huishouden weg. Een verhoging van de wezen- voorziening is daarvoor de oplossing. Hoe zou dat geregeld kunnen worden?

Een nabestaandenvoorziening voor anderen dan afhankelijke kinderen maakt het pensioenpakket onnodig duur. Een levenslang partnerpensioen voor iedereen wijs ik daarom af.

Voor volle wezen kent de AWW een behoor lijke voorziening: een uitkering die varieert van ruim ƒ 4000 tot ruim ƒ 9000 per jaar, afhankelijk van de leeftijd van de volle wees. Laten wij even aan­ nemen dat de kosten van levensonderhoud van volle wezen daarmee gedekt zijn. Voor volle we­ zen ontbreekt dan een dekking voor de verzor- gingskosten, de uren die ouders besteden aan de dagelijkse verzorging van hun kinderen. Voor hal­ ve wezen kent de AWW aan de weduwe een ver­ hoging toe van haar uitkering. Bij halve wezen zijn er voor achterblijvende partners twee pro­ blemen:

(9)

jonge kinderen;

2. de voorziening voor achterblijvende weduwen met jonge kinderen is geheel gericht op het weduwschap en niet op de aanwezigheid van (jonge) kinderen.

Als wij ervan uitgaan dat de maatschappelijke ontwikkeling verder gaat in de richting van een gedeelde verantwoordelijkheid voor zowel het kostwinnerschap als de dagelijkse verzorging van (jonge) kinderen, dan ligt een oplossing voor de hand waarbij er voor halve wezen:

— een uitkering komt die de helft van de kosten van levensonderhoud geheel of gedeeltelijk dekt;

— plus een uitkering die de helft van de verzor- gingskosten dekt, de oppaskosten die de over­ blijvende ouder moet maken om de onbetaal­ de arbeid van de overleden ouder op te vangen. Voor volle wezen zou er behalve een uitkering die voorziet in de kosten van levensonderhoud een verzorgingsuitkering moeten komen.

Zo’n voorziening, waarbij de halve wees tot 18 jaar een uitkering van ƒ 2000 a ƒ 4000 per jaar krijgt voor de kosten van levensonderhoud plus een uitkering groot genoeg om daarvan een kwart- of een hele gezinsverzorger te betalen voor jonge resp. niet meer zo jonge halve wezen kost, inclu­ sief de verzorgingskosten voor hele wezen 405 miljoen gulden per jaar op basis van bevolkings­ cijfers en uitkeringsbedragen van de AWW in 1981.10 Dat is 57% van hetgeen wij nu besteden aan AWW voor weduwen met kinderen to t 17 jaar. Door de voorziening op de achterblijvende wezen te richten en niet op de achterblijvende partner is het mogelijk om — voor iets meer dan wat de huidige AWW voor weduwen met kinde­ ren kost — een voorziening op minimumniveau te creëren voor alle halve wezen t/m 17 jaar. Dus zowel voor kinderen van weduwen als ook we­ duwnaars plus een veel betere voorziening voor hele wezen.

Als ik de gedachte dat een partnerpensioen niet de juiste oplossing is voor het probleem van halve en volle wezen doortrek naar de aanvullende pen- sioensfeer, dan is mijn conclusie de volgende. Wie een echt partnerpensioen wenst voor een af­ hankelijke volwassene kan kiezen daarvoor door — hiervoor extra premie te betalen,

— voor zijn pensioenpremie een hem of haar pas­ send pakket pensioenrechten te kiezen, — of bij een beschikbare premieregeling, een deel

van de beschikbare premie daarvoor te bestem­ men.

Het partnerpensioen is een voortzetting van het traditionele denken over pensioenen. Dat bete­ kent niet dat wij de weduwenvoorzieningen mor­ gen aan de dag kunnen afschaffen, omdat vooral oudere mensen nog overwegend volgens het kost­ winnersmodel leven en daarom wel behoefte heb­ ben aan een nabestaandenvoorziening. Er moet een overgangsregeling komen. Weduwnaars met jonge kinderen die volgens het traditionele kost­ winnersmodel leven, zouden ook geholpen zijn met een nabestaandenvoorziening voor halve we­ zen. Overigens, als de ontwikkeling wel in de rich­ ting van partnerpensioenen mocht gaan, dan ben ik het er niet mee eens dat alle ongehuwd samen­ wonenden een partnerpensioen kunnen krijgen. Als er geen wettelijke of contractuele onder­ houdsplicht is, mis ik een rechtsgrond voor een partnerspensioen. Uit emancipatoir oogpunt vind ik het een slechte zaak als meer mensen finan­ cieel van elkaar afhankelijk worden gemaakt dan thans al het geval is.

Concluderend stel ik dat partnerpensioenen uit het normale pensioenpakket gelicht dienen te worden. Als partnerpensioenen deel uitmaken van het normale pensioenpakket worden zij im­ mers mede opgebracht door alleenwonenden. Wat is de rechtsgrond voor de solidariteit die van de alleenwonenden wordt verlangd? Voortzetting van deze regeling betekent een te groot beroep op de solidariteit van deze groep. Tweeverdieners met kinderen zouden geholpen zijn door een betere volksverzekering voor halve en hele wezen, waarbij de uitkering is afgestemd op het onder­ houd en de verzorging van de halve of volle wees. 3. Pensioenen voor deeltijd- en flexibele werkers Een derde tot de helft van alle werknemers werkt thans in een afwijkend contract, dat wil zeggen een contract waarbij men niet voor een onbepaal­ de tijd voor de volle werkweek is aangesteld. Van de 4,4 miljoen mensen in loondienst, die de Ar­ beidskrachtentelling 1985 kent, werken er volgens het OSA-rapport ‘Arbeidsmarktgedrag ten tijde van massale werkloosheid’ 650 000 met een afroep- contract, een leerling-stagecontract, met behoud van uitkering, met een tijdelijk arbeidscontract, of op uitzendbasis.

De OSA schat dat er daarnaast nog eens zo’n 160 000 thuiswerkers zijn plus 550 000 mensen die incidenteel of regelmatig zwart werk verrich­ ten. Voeg daar de 1,2 miljoen personen bij die

(10)

deeltijdarbeid verrichten en de conclusie dat een derde tot de helft van alle arbeidscontracten een van het normale afwijkende vorm heeft, lijkt ge­ wettigd, rekening houdend met enige dubbeltel­ lingen.

Een groot deel van deze contracten betreft vrou­ wen. Voor de meeste van deze irreguliere contrac­ ten wordt geen pensioenpremie betaald door de werkgever. Van de 63 verplichte pensioenfondsen hebben er 31 uitzonderingsbepalingen voor deel­ tijdwerkers, zoals:

— geen pensioenregeling bij een contract van een­ derde of minder van de normale arbeidstijd; — administratief, huishoudelijk of vrouwelijk

personeel dat in de regel minder dan 20 uur per week werkt, is uitgesloten;

— werknemers die niet meer dan twee dagen per week werken zijn uitgesloten;

— werknemers met een werktijd van minder dan 40 of 50% van de normale werktijd of die min­ der dan 24,25, 30 of 32 uur per week werken zijn uitgesloten.11

Voor flexibele werkers is het nog moeilijker on­ der een pensioenregeling te vallen. Behalve dat de uitzonderingsbepalingen die voor de deeltijdwer­ kers gelden ook op hen van toepassing zijn, zijn er voor flexibele werkers nog weer extra uitzon­ deringsbepalingen in de pensioenreglementen te vinden. Bijvoorbeeld uitsluiting van mensen die niet in vaste dienst zijn en van wie na afloop van het kalenderjaar blijkt dat zij niet meer dan 200 uur werkzaam zijn geweest, vrouwelijke werkne­ mers die in de regel op minder dan vijf dagen per week bij dezelfde werkgever werken, occasionele en seizoenwerkers, werknemers met minder dan twee jaar onafgebroken diensttijd, seizoenhul- pen, werknemers die geen eigenlijke bedrijfsar- beid verrichten zoals portiers, loopjongens, con­ ciërges, schoonmaakpersoneel, chauffeurs van personenauto’s, thuiswerkers.

Voor al deze werkers betaalt de werkgever geen pensioenpremie. Als men de pensioenpremie ziet als onderdeel van het loon, dan is sprake van on­ gelijk loon. Hoe zouden al deze mensen met een afwijkend arbeidscontract rechtvaardiger en gelij- ker behandeld kunnen worden? Door het afschaf­ fen van de franchise in de aanvullende pensioen­ regelingen en het terbeschikkingstellen aan alle werkenden van een pensioenpremie. Aan werkne­ mers die geen sterke band met het bedrijf hebben, zou een pensioenkaart beschikbaar kunnen wor­ den gesteld, waarop de pensioenpremie wordt bij­ geschreven. Dit zou de administratieve romp­

slomp vergroten, maar dat is de consequentie van ons verbrokkelde pensioensysteem en de weige­ ring van pensioenfondsen daar aan te werken. In ieder geval gaat het niet aan de ene helft van de werknemers wel en de andere helft geen aanvul­ lende pensioenrechten toe te kennen. Indien voor deze werkers slechts pensioenpremie wordt gege­ ven voor het inkomenstraject boven de franchise, dan ontvangen al deze werkers een lager loon dan regulier werkenden, omdat de werkgever gemid­ deld minder pensioenpremie hoeft te betalen voor deze werkers. Immers, voor alle inkomens beneden de franchise is geen pensioenpremie ver­ schuldigd. De meeste van deze niet-reguliere wer­ kers verdienen een inkomen dat beneden de fran­ chise ligt.

Voor deeltijdwerkers kan dat anders liggen. Uit onderzoek12 blijkt dat deeltijdwerkers meestal een franchise krijgen naar rato van de werktijd. Dat betekent dat deeltijdwerkers ceteris paribus bij eenzelfde jaarinkomen als een voltijdwerker meer pensioenpremie moeten betalen, maar ook een hogere pensioenuitkering krijgen als de werk­ nemer met een volledige baan met hetzelfde jaar­ inkomen. Als de werkgever de pensioenpremie betaalt, betekent een franchise naar rato van de werktijd dat de werkgever voor deeltijd- en vol­ tijdwerkers een gelijk bruto-uurloon betaalt. Voor de werkgever is een volle franchise voor deeltijd­ werkers voordelig.

Ter verduidelijking. Stel een werkgever neemt in plaats van een voltijdwerker met een salaris van f 48 000 twee deeltijdwerkers met een halve werktijd in dienst tegen een salaris van ƒ 24 000 ieder. Voor de voltijdwerker zou de werkgever pensioenpremie moeten betalen over de pensioen­ grondslag ( f 48 000 - (10/7 X 20 000) = 19 500), voor de deeltijdwerkers zou hij niets hoeven te betalen, omdat zij minder verdienen dan de fran­ chise. Het zou eenvoudiger en rechtvaardiger zijn de franchise bij de berekening van de aanvullende pensioenpremie geheel te laten vervallen, zodat iedere werknemer per gewerkt uur dezelfde rech­ ten krijgt.

4. Toeslagen voor slapers

Slapers zijn deelnemers aan een pensioenregeling die het bedrijf waarvoor de pensioenregeling geldt hebben verlaten. Zij hebben in het algemeen geen recht op een waardevaste of welvaartsvaste aan­ spraak. Slapers hebben slechts een nominale aan­ spraak op het pensioenfonds, ook als het pen­ sioenfonds kans ziet waardevast of welvaartsvast te beleggen of wanneer er overrente op de beleg­ gingen wordt gemaakt. Werklozen, personen die

(11)

het beroepsleven verlaten, die als zelfstandige gaan werken en personen die van werkkring ver­ anderen zijn slapers.

In periodes van geldontwaarding kan verandering van baan leiden tot de zgn. ‘pensioenbreuk’, dat wil zeggen dat de baanwisselaar een lager pen- sioenresultaat krijgt door het veranderen van werkgever, omdat de oude werkgever slechts de nominale aanspraken meegeeft. De staatssecreta­ ris van Sociale Zaken vroeg hierover advies aan de SER, die als volgt adviseerde:

— bij ontslag moeten evenredige, premievrije aanspraken worden meegegeven; door wetswij­ ziging moet mogelijk gemaakt worden dat de pensioenopbouw van werkloze werknemers wordt voortgezet ten laste van het Fonds Voorheffing Pensioenverzekering;

— bij wisseling van pensioenregeling moeten be­ lemmeringen voor waarde-overdracht worden weggenomen door het versoepelen van proce­ dures en het op vrijwillige basis totstandbren- gen van een circuit van uitvoeringsorganen ge­ richt op waarde-overdracht;

— er moet een wettelijk voorschrift komen tot gelijke behandeling van alle ingegane pensioe­ nen bij het geven van toeslagen.

De essentie van dit advies is dat de pensioengever voor personen die slaper worden als gevolg van werkloosheid of pensioenwisseling door verande­ ring van werkgever en voor personen die gepen­ sioneerd zijn de verplichting krijgt maatregelen te nemen die de pensioenbreuk verzachten. Afwij­ zend staat de SER tegenover het voorstel om wet­ telijk vast te leggen dat bij het verlenen van toe­ slagen aan reeds ingegane pensioenen ook premie­ vrije aanspraken een toeslag te geven en gelijk te behandelen. Dat betekent dat de pensioenbreuk wordt verzacht voor degenen die in het arbeids­ proces blijven of gepensioneerd zijn, maar dat slapers die het bedrijfsleven hebben verlaten, dus meestal vrouwen, geen enkele tegemoetkoming krijgen. De SER heeft daarvoor een aantal argu­ menten, waarvan de belangrijkste verwijzen naar de kosten die toeslagen voor deze groep slapers met zich meebrengen. De SER beveelt wel aan op basis van vrijwilligheid deze groep slapers toesla­ gen te geven als er een pensioenregeling is die tracht het pensioenverlies voor andere groepen pensioenverzekerden te beperken.13

De regering heeft gemeend het advies van de SER om alle slapers, behalve degenen die het bedrijfs­ leven vrijwillig hebben verlaten, een recht op een toeslag te geven te moeten volgen. Dit ondanks het feit dat in het regeerakkoord hoge prioriteit

wordt gegeven aan gelijke behandeling van man­ nen en vrouwen in pensioenregelingen en ondanks het feit dat inmiddels de vierde EG-richtlijn in­ zake gelijke behandeling van mannen en vrouwen in beroepsregelingen door de Europese Commis­ sie is aangenomen en in 1993 uitgevoerd moet zijn. Voor de zoveelste maal blijkt dat de rege­ ring met de mond een emancipatiebeleid voor­ staat, maar dat de daad achterwege blijft. Tenzij die daad geld oplevert voor de schatkist, zoals bij de verzelfstandiging van de AOW.

5. Samenvatting

Verzelfstandiging van de AOW betekent dat vrou­ wen zelfstandig AOW-premie betalen (meerop­ brengst voor de collectieve sector 600 miljoen gulden per jaar) en de helft van de oude gehuw- den-AOW ontvangen. Aanvullende pensioenrege­ lingen, zoals het ABP, gaan ervan uit dat iedereen die gehuwd is of samenwoont een uitkering van 100% van de gehuwden-AOW ontvangt, terwijl de uitkering in feite slechts 50%bedraagt. Daardoor ontstaat voor tweeverdieners met een opbouw- of eindloonregeling een gat in het ouderdoms­ pensioen, een gat dat alleenstaanden in een aan­ tal gevallen ook reeds kenden.

De kern van dit artikel is dat van tweeverdieners en alleenwonenden een te grote solidariteit wordt verlangd ten behoeve van alleenverdieners. Bij ge­ lijk arbeidsinkomen en aantal dienstjaren ont­ vangt de alleenverdiener een volledig ouder­ domspensioen plus een weduwenvoorziening, ter­ wijl tweeverdieners en alleenstaanden nooit aan een volledig ouderdomspensioen toekomen. De meest realistische manier om iets aan dit probleem te doen is volgens de auteur in ieder geval de na- bestaandenvoorziening los te koppelen van het totale pensioenpakket. Een gelijke franchise bij de premiebetaling en bij de uitkering een uitruil tussen weduwenpensioen voor alleenverdieners enerzijds en aanvulling van het gat in de pensioen­ voorziening door de lagere AOW voor alleenwo­ nenden en tweeverdieners anderzijds of herstel van de beschikbare premieregeling lijken de meest realistische verbeteringen voor alleenwo­ nenden en tweeverdieners.

Partners met kinderen zijn meer gebaat bij een behoorlijke voorziening voor hele en vooral voor halve wezen dan met een partnerpensioen. Een levenslang partnerpensioen voor mensen zonder kinderen lijkt een dure oplossing.

Als pensioen uitgesteld loon is, zou gelijk loon betekenen dat alle werknemers (dus ook deeltijd­ werkers en flexibele werkers) voor ieder gewerkt

(12)

uur recht hebben op dezelfde bijdrage van de werkgever in de pensioensfeer als voltijdwerkers. Dat betekent afschaffing van de franchise. Het wetsvoorstel waarbij uitsluitend op vrijwillige basis toeslagen aan slapers worden toegekend (lees vrouwen die niet meer actief participeren op de arbeidsmarkt) is teleurstellend. De rege­ ring heeft immers in het regeerakkoord hoge prioriteit toegekend aan de gelijke behandeling van pensioenrechten. Van vrouwen wordt daar­ door solidariteit gevraagd met degenen die wel op de arbeidsmarkt blijven.

De conclusie luidt dat van het regeringsvoorne- men om hoge prioriteit toe te kennen aan een gelijke behandeling van mannen en vrouwen op het pensioenterrein nog niet veel terecht is geko­ men. De solidariteit die niet-kostwinners moeten opbrengen ten behoeve van kostwinners is te groot als gekeken wordt naar de aansluiting tus­ sen AOW en aanvullende pensioenen, de wedu­ wenvoorzieningen, de pensioenbeloning van flexibele werkers en de pensioentoeslagen voor werklozen, pensioenveranderaars en ingegane

pensioenen. □

Noten

1. Adviesaanvrage over gelijke behandeling van mannen en vrouwen in de AOW 1981 aan SER en ER, par. 8 en 12.

2 . Voorjaarsnota 1983, Kamerstuk 17 860, nr. 7, blz. 34.

3 . Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Adviesaanvraag Vrijstelling art. 71 t/m 73 van de Wet op de AOW aan de SER d.d. 20-5-1986. 4.1. Sjerps, ‘Vierde richtlijn gelijke behandeling’, Kwar-

taalnieuws Emancipatieraad, september 1986. 5 . P.J. Besseling en H.M.J. Scheepers, Pensioenregelin­

gen in Nederland, Staatsuitgeverij, Den Haag 1981, blz. 11 en 155.

6 . P.J. Besseling en M.H.J. Scheepers, o.c.,b lz. 157-158. 7 . Zie ook M. Bruyn-Hundt, Sociaal Maandblad Arbeid,

december 1985.

8 . Zie o.a. St. Wetenschappelijk Bureau D ’66, Naar een geëmancipeerd en geïndividualiseerd pensioenstelsel,

mei 1986.

9 . Zie Besseling en Scheepers, o.c., blz. 158.

1 0 . R. van Gelder-Pafort, ‘Nabestaandenvoorzieningen in een geëmancipeerde samenleving’, doctoraalscrip­ tie Economische Faculteit, Universiteit van Amster­ dam, 1986.

1 1 . J.J.G. Neven, ‘Pensioenen’, Periodiek voor sociale verzekering, sociale voorzieningen en arbeidsrecht,

nr. 2 1 ,1 9 8 6 .

12.1. de Veer en D. Oppedijk, De positie van vrouwen in 29 aanvullende pensioenregelingen, Emancipatieraad, november 1985, blz. 85.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Aangezien wij in maart 2006 in ons Rapport bij het Jaarverslag van het Ministerie van SZW 2005 vervolgens vaststelden dat de risico’s voor de vervuiling van de polisadministratie

De Algemene Rekenkamer concludeert dat de systematiek van premie- heffing en -inning door de Belastingdienst vanaf 2006 in vergelijking met de huidige werkwijze van UWV niet

- de zorgbehoevende persoon moet begunstigde zijn van de mantelzorgtegemoetkoming van de Vlaamse zorgverzekering, de verhoogde kinderbijslag, de zorgtoeslag voor kinderen

Een persoon die op geregelde basis en op een niet- beroepsmatige wijze aanvullende, bovennormale zorg verleent aan een zorgbehoevende persoon uit zijn omgeving vanuit

• Werklozen en bruggepensioneerden hebben nog 3 jaar recht op een syndicale premie indien ze ononderbroken werkloos blijven na een tewerkstelling in de sector (1st jaar : 145€,

 Werklozen en bruggepensioneerden hebben nog 3 jaar recht op een syndicale premie indien ze ononderbroken werkloos blijven na een tewerkstelling in de sector (1st jaar : 145€,

 Werklozen of bruggepensioneerde leden hebben nog recht op de syndicale premie tijdens 3 jaar (2de en 3de jaar : 37,18 €)indien ze ononderbroken werkloos blijven na

De betaling van de syndicale premie gebeurt samen met de eindejaarspremie door de ACLVB (Dienst Syndicale premie) bij ontvangst van attesten (vanaf december 2016).