• No results found

Emotieherkenning bij psychopathie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Emotieherkenning bij psychopathie"

Copied!
37
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Emotieherkenning bij Psychopathie

Jamie Terpstra

Opleiding: Master Klinische Forensische Psychologie Universiteit van Amsterdam

Onder supervisie van: mw. dr. L. Nentjes Studentnummer: 10098224

Datum: 23 juni 2016 Aantal woorden: 8682

(2)

2

Abstract

In deze studie is onderzocht of psychopathie geassocieerd is met een gebrekkige

emotieherkenning van gezichtsuitdrukkingen en of dit effect op eenzelfde manier samenhangt in een forensische en niet-forensische sample. In beide samples is dezelfde

gezichtsherkenningstaak afgenomen, een morphing taak waarbij gezichtsuitdrukkingen in intensiteit werden ‘gemorphed’ van neutraal naar een volledige emotie (angst, verdriet, woede, blijdschap, verrassing en walging). Daarnaast is onderzocht of de dimensionaliteit van psychopathie van invloed was door een onderscheid te maken tussen de psychopathie

totaalscore en de factorscores. Uit deze studie is in beide samples geen effect gebleken tussen psychopathie en de mate van gezichtsherkenning. Het onderscheid tussen de totaalscore en factorscores maakte hierbij geen verschil. Er wordt ingegaan op de inconsistentie van de onderzoeksresultaten

(3)

3

Emotieherkenning bij Psychopathie

Psychopathie is een complexe persoonlijkheidsstoornis, die gekarakteriseerd wordt door een gebrek aan empathie, harteloosheid jegens anderen, impulsiviteit en antisociaal gedrag (Brook, Brieman, & Kosson, 2013; Hare, 2003; Nentjes, 2015). De prevalentie van

psychopathie in de algemene populatie wordt geschat op minder dan 1 procent (Coid et al., 2009). Binnen de forensische setting wordt dit cijfer hoger geschat (i.e. 15-25 %, Blair, Mitchell, & Blair, 2005, p. 18-19). Absolute prevalentiecijfers zijn lastig vast te stellen. In de niet-forensische setting is mogelijk sprake van onderschatting. Gedacht wordt dat veel psychopathische individuen arrestatie en veroordeling voorkomen (‘the successful

psychopath’, Aharoni & Kiehl, 2013; Gao & Raine, 2010). Desalniettemin is het duidelijk dat

de prevalentie van psychopathie binnen de forensische setting hoger wordt geschat dan in de normale bevolkingsgroep.

Bovendien is het duidelijk dat psychopathie grote gevolgen kan hebben voor het individu, alsmede de maatschappij. Er is groeiend bewijs voor een predispositie tot geweld en agressiviteit bij psychopathische individuen (Aharoni & Kiehl, 2013; Dolan & Doyle, 2000; Neumann & Hare, 2008). Deze groep blijkt ook in disproportionele mate veel geweld te gebruiken (Coid & Yang, 2011; Kiehl & Hoffmann, 2013). Daarnaast correleert psychopathie sterk met recidive (Laurell & Daderman, 2005; Olver, Neumann, Wong, & Hare, 2013), institutionele incidenten (Guy, Edens, Anthony, & Douglas, 2005; Hildebrand, de Ruiter, & Nijman, 2004) en blijken de traditionele behandelmethoden over het algemeen minder effectief te zijn (Salekin, Worley, & Grimes, 2010). Vanwege de grote maatschappelijke gevolgen van psychopathie, is het noodzakelijk deze stoornis beter te begrijpen, om vervolgens de behandelmethode beter aan te laten sluiten. Echter, er zijn nog veel onduidelijkheden omtrent de onderliggende mechanismen van psychopathie (Brook, Brieman, & Kosson, 2013).

(4)

4 Cleckley (1955) was een van de eerste die een theoretische beschrijving gaf van psychopathie en volgens hem lag de kern bij verstoringen op het affectieve en

inter-persoonlijke vlak. Gebaseerd op het werk van Cleckley heeft Hare de Psychopathy Checklist (PCL, Hare, 1980); en later de PCL-Revised (Hare, 2003) ontwikkeld. In de PCL-R worden de kenmerken van psychopathie onderscheiden in twee hoofdfactoren, namelijk de

affectieve/interpersoonlijke component (Factor 1) – waaronder oppervlakkig affect, liegen, sluwheid, harteloosheid en gebrek aan empathie en schuldgevoel – en de

antisociale/levensstijl component (Factor 2), waaronder impulsiviteit en chronisch antisociaal gedrag (Hare, 2003).1 De affectieve/interpersoonlijke component blijkt psychopathie te kunnen onderscheiden van andere stoornissen waarbij antisociaal gedrag een kerncomponent is, bijvoorbeeld de antisociale persoonlijkheidsstoornis (American Psychological Association, 2000; Dawel, O'Kearney, McKone, & Palermo, 2012).

Bij psychopathie lijken dus problemen op het affectieve/interpersoonlijke vlak centraal te staan. Onderzoek naar psychopathie richt zich op emotionele dysfuncties,

waaronder het herkennen van emotionele non-verbale signalen (Dawel et al., 2012; Marsh & Blair, 2008). Psychopathie blijkt geassocieerd te zijn met een afwijking in de

emotieherkenning van met name gezichtsuitdrukkingen (Dawel et al., 2012; Marsh & Blair, 2008; Wilson, Juodis, & Porter, 2011). Hieromtrent zijn meerdere theorieën ontwikkeld, welke grofweg zijn onder te verdelen in de volgende twee benaderingen.2 Volgens de specific

emotional deficit perspective hebben psychopathische individuen een afwijking in het

1 Over het aantal factoren is echter geen overeenstemming, zie bijvoorbeeld Skeem, J. & Cooke, D. (2010). Is criminal behavior a central component of psychopathy? Conceptual directions for resolving the debate.

Psychological Assessment, 22, 433–445; Hare, R. & Neumann, C. (2010). The role of antisociality in the

psychopathy construct: Comment on Skeem and Cooke (2010). Psychological Assessment, 22, 446–454; Lilienfeld, S. & Andrews, B. (1996). Development and preliminary validation of a self report measure of psychopathic personality traits in noncriminal populations. Journal of Personality Assessment, 66, 488–524. 2 Zie voor een uitgebreid overzicht van de bestaande theorieën: Nentjes, L. (2015). Inside the psychopathic

mind: Social cognition, emotional experience, and affect regulation in psychopathy (Dissertatie, Universiteit

Maastricht). Retrieved from http://digitalarchive.maastrichtuniversity.nl/fedora/get/guid: 531a4579-935d-4d5e-afdb-5949ef0c3f21/ASSET1

(5)

5 herkennen van de emoties angst en verdriet. Volgens deze theorie ontstaat psychopathie mede vanuit een afwijking in het vermogen om emotionele ‘distress’ te herkennen. De resultaten van een meta-analyse van Marsh en Blair (2008) sluiten aan bij de specific emotional deficit

perspective. Hieruit blijkt dat psychopathische individuen de gezichtsuitdrukkingen van met

name de emoties angst en verdriet minder goed kunnen herkennen vergeleken met een controlegroep. Deze bevinding sluit ook aan bij neuropsychologisch onderzoek waarbij bij psychopathische individuen structurele en functionele afwijkingen in de amygdala en orbitofrontale/ventromediale prefontale cortex worden geassocieerd met een gebrekkige herkenning van de emoties angst en verdriet (DeLisis, Umphress & Vaughn, 2009; Gao & Raine, 2010). Echter, de resultaten zijn niet eenduidig. Sommige studies laten geen afwijking zien voor de gezichtsuitdrukkingen angst en/of verdriet (Book, Quinsey, & Langford, 2007; Glass & Newman, 2006). Bovendien blijkt de afwijking in gezichtsherkenning bij

psychopathie zich ook voor te doen bij andere emoties, waaronder walging (Hansen, Johnsen, Hart, Waage, & Thayer, 2008), blijdschap (Hastings, Tangney, & Stuewig, 2008) en

verrassing (Fairchild, Van Goozen, Calder, Stollery, & Goodyer, 2009).

Deze verscheidenheid in resultaten is mogelijk te ondervangen door een tweede benadering, de general emotional deficit perspective, waaruit volgt dat psychopathie geassocieerd is met een afwijking in emotieherkenning in zijn algemeenheid. Deze benadering vindt steun in een meta-analyse van Dawel et al. (2012), waaruit blijkt dat psychopathische individuen minder goed zijn in het herkennen van de zes basis emoties (angst, verdriet, woede, blijdschap, verrassing en walging; Ekman, 1992).

De inconsistente onderzoeksresultaten kunnen mede veroorzaakt worden doordat, ten opzichte van wat eerder werd gedacht, blijkt dat psychopathie een dimensioneel construct is (Edens, Marcus, Lilienfeld, & Poythress, 2006). Psychopathie blijkt niet een distincte of categorische groep mensen te onderscheiden die qua persoonlijkheid fundamenteel verschilt

(6)

6 van niet-psychopathische individuen. Psychopathie lijkt dimensioneel te zijn en te bestaan uit een (sterke) aanwezigheid van bepaalde karaktertrekken (Benning, Patrick, Blonigen, Hicks, & Iacono, 2005; Edens, Marcus, Lilienfeld, & Poythress, 2006; Marcus, John, & Edens, 2004). Ten gevolge van deze bevinding is onderzoek verricht met niet-forensische samples. Hieruit blijkt dat psychopathie binnen deze samples geassocieerd is met een afwijking in de emotieherkenning (Burns, Roberts, Egan, & Kane, 2015; Coid, Freestone, & Ullrich, 2012; Dawel et al., 2012; Del Gaizo & Falkenbach, 2008; Justus & Finn, 2007; Montagne et al., 2005). Echter ook bij deze studies zijn de onderzoeksresultaten inconsistent. De

dimensionaliteit van psychopathie blijkt niet in elke studie te zijn meegenomen, wat een reden kan zijn voor de inconsistentie (Dawel et al., 2012; Marsh & Blair, 2008). Daarnaast blijkt dat ook bij de niet-forensische samples het onduidelijk is of de afwijking betrekking heeft op alle emoties (general emotional deficit perspective) of enkel op specifieke emoties (specific emotional deficit perspective).

Een tweede reden voor de inconsistente onderzoeksresultaten is dat er verschillende meetinstrumenten zijn gebruikt voor het meten van de emotieherkenning. Over het algemeen wordt een gezichtsherkenningstaak met statische afbeeldingen gebruikt (Brook, Brieman, & Kosson, 2013). Een nadeel van deze taak is dat dit geen naturalistische weergave geeft van gezichtsuitdrukkingen. In het huidige onderzoek is daarom gebruik gemaakt van een ‘morphing’ taak. Bij deze taak wordt een neutrale gezichtsuitdrukking in kleine stappen vervormd tot een bepaalde emotie (Chiu et al., 2015). Deze taak meet naast correctheid van de gekozen emoties eveneens vanaf welk punt een emotie wordt herkend (Domes et al., 2008).

Resumerend, in de huidige studie is onderzocht (a) in hoeverre psychopathie zich verhoudt tot gezichtsherkenning van verschillende emoties en (b) in hoeverre de relatie tussen psychopathie en gezichtsherkenning op eenzelfde manier samenhangt in een forensische en

(7)

7 niet-forensische sample. In het huidige onderzoek is rekening gehouden met de

bovengenoemde mogelijke oorzaken van de inconsistente onderzoeksresultaten door de dimensionaliteit van psychopathie mee te nemen. Daarnaast is gezichtsherkenning onderzocht aan de hand van een ‘morphing’ taak. Tot op heden is, voor zover bekend, nog geen

onderzoek uitgevoerd waarbij aan de hand van dezelfde gezichtsherkenningstaak een forensische en niet-forensische sample met elkaar zijn vergeleken. Tevens is in deze studie ondersteuning gezocht voor de contrasterende theorieën.

In dit onderzoek werd psychopathie bij de forensische sample gemeten met de

Psychopathy Checklist Revised (PCL-R; Hare, 2003). Bij de niet-forensische sample kon de

PCL-R niet worden afgenomen, omdat dit instrument enkel kan worden afgenomen bij individuen met een criminele achtergrond. Bij deze sample zijn de Levenson Self-Report

Psychopathy Scale (LSRP; Levenson, Kiehl, & Fitzpatrick, 1995) en de Youth Psychopathic traits Inventory III (YPI-III; Andershed, Kerr, Stattin, & Levander, 2002) afgenomen. Er

werd in dit onderzoek naast de psychopathietotaalscores ook gekeken naar de factorscores. Verwacht werd dat psychopathie geassocieerd zou zijn met een afwijking in de gezichtsherkenning. Gelet op het onderscheidend vermogen van de affectieve/inter-persoonlijke component van psychopathie werd verwacht dat de afwijking in

gezichtsherkenning met name veroorzaakt zou worden door deze component. Daarnaast werd ondersteuning gezocht voor de general of de specific emotional deficit perspective. Een effect van psychopathie op de gezichtsherkenning van alle emoties zou de general emotional deficit

perspective ondersteunen. Een effect van psychopathie op de gezichtsherkenning van de

emoties angst en verdriet zou juist aansluiten bij de specific emotional deficit perspective. Tenslotte werd op basis van de dimensionaliteit van psychopathie verwacht dat het effect van psychopathie op gezichtsherkenning op eenzelfde manier samenhangt in de forensische en niet-forensische sample.

(8)

8

Methode Deelnemers

Forensische sample

De forensische deelnemers (n = 85) werden geworven via een groter onderzoeksproject. Uit een one-tailed powerberekening met een alfa van .05 bleek dat een minimale steekproef van 64 deelnemers nodig was voor een power van .80 (df 62). In de studie deed een deel van de forensische deelnemers (n = 36) tegelijkertijd mee aan een randomized controlled trial over de effectiviteit van Schema Therapie (Bernstein et al., 2012). Naast de in dit

onderzoeksvoorstel beschreven taken zijn er in het onderzoeksproject andere taken

afgenomen, maar hiervan werd geen gebruik gemaakt in het huidige onderzoek. Er werden 85 mannelijke delinquenten geïncludeerd uit zes verschillende tbs-klinieken (n = 74) en een Penitentiaire Inrichting (n = 11). De inclusiecriteria voor het onderzoeksproject waren: (a) de aanwezigheid van een DSM-IV antisociale, narcistische, borderline of paranoïde

persoonlijkheidsstoornis (PS), of een PS niet anderszins gespecificeerd met tenminste vijf cluster-B trekken, en (b) een goed begrip van de Nederlandse taal. De exclusiecriteria waren: (a) de aanwezigheid van actuele psychotische symptomen, (b) schizofrenie of bipolaire stoornis, (c) actuele drugs- of alcoholafhankelijkheid (niet misbruik), (d) lage intelligentie (i.e. IQ<80), (e) ernstige neurologische schade, (f) autisme spectrum stoornis, en (g) gefixeerde pedofilie.

In tabel 1 staan de sample karakteristieken weergegeven. De gemiddelde leeftijd van de groep was 38,6 jaar (SD = 9,7). Er werden tien nationaliteiten vertegenwoordigd, waarbij voornamelijk de Nederlandse (74.7 %), Marokkaanse (7.2 %) en Surinaamse (8.4 %)

nationaliteit aanwezig waren. De deelnemers waren geïnstitutionaliseerd vanwege variërende delicten waaronder vermogensdelinquentie zonder geweld (1,2 %), vermogensdelinquentie met geweld (10,5 %), drugsdelinquentie (3,5 %), mishandeling (19,8 %), levensdelinquentie

(9)

9 (30,2 %), zedendelinquentie met een kind (10,5 %), zedendelinquentie met een volwassene (18,6 %) en brandstichting (5,8 %). De gemiddelde duur van de institutionalisering sinds het indexdelict was 6,8 jaar (SD = 3,99), met een minimum van een half jaar en een maximum van 20 jaar. Bij het merendeel van de deelnemers was er sprake van (comorbide)

persoonlijkheidsproblematiek (89,4%). De antisociale persoonlijkheidsstoornis was in sterke mate aanwezig in de sample (83,5%). Daarnaast was er sprake van paranoïde

persoonlijkheidsstoornis (9,4 %), borderline persoonlijkheidsstoornis (31,8 %), narcistische persoonlijkheidsstoornis (31,8%) en ontwijkende persoonlijkheidsstoornis (2,4 %). Naast deze persoonlijkheidsstoornissen werd getest voor schizoïde, schizotypische, histrionische, afhankelijke en obsessieve-compulsieve persoonlijkheidsstoornis, maar deze kwamen niet voor in de sample. Bij negen (10,7 %) deelnemers was geen van de

persoonlijkheidsstoornissen aanwezig, maar zij kwalificeerde wel voor persoonlijkheids-stoornis NAO met vijf of meer cluster B trekken. Voor hun deelname kregen de forensische deelnemers €25.

Niet-forensische sample

De niet-forensische deelnemers (n = 65) werden geworven uit de ‘normale’ populatie. Uit een one-tailed powerberekening met een alfa van .05 bleek dat een minimale steekproef van 64 deelnemers nodig was voor een power van .80 (df 62). In tabel 1 staan de sample

karakteristieken beschreven. In de studie waren alle deelnemers mannen met een gemiddelde leeftijd van 27.28 jaar (SD = 11.06). Het merendeel was van Nederlandse nationaliteit, met de uitzondering van vijf deelnemers (Spaans, Portugees en Duits). Enkele deelnemers (n = 15) werden middels flyers geworven op de Faculteit Psychologie aan de Universiteit van Maastricht. Ter beloning van hun deelname aan het onderzoek kregen zij 1,5

proefpersonenpunt. De overige deelnemers (n = 55) werden geworven via de sociale media. Voor hun deelname aan het onderzoek hebben zij geen beloning ontvangen. Naast de in dit

(10)

10 onderzoeksvoorstel beschreven taken werden er door de deelnemers andere taken uitgevoerd, maar hiervan werd geen gebruik gemaakt in het huidige onderzoek.

Materiaal

Screeningsinstrumenten

SIDP-IV. Bij de forensische sample werd de Structured Interview for DSM-IV Personality Disorders (SIDP-IV; Pfohl, Blum, & Zimmerman, 1995) afgenomen om de

aanwezigheid van een persoonlijkheidsstoornis te meten. De score werd van 52 deelnemers verkregen uit het dossier van de forensische instelling. Bij de overige deelnemers (n = 33) werd de SIDP-IV afgenomen door een getraind onderzoeker. Vijf interviews werden

onderzocht op de inter-beoordelaarsbetrouwbaarheid wat resulteerde in een gemiddelde van .84 (tussen de .75 en .96, afhankelijk van de persoonlijkheidsstoornis).

AQ. Indien er bij de forensische deelnemers aanwijzingen waren voor een autisme

spectrum stoornis, werd de Autism-Spectrum Quotient (AQ; Baron-Cohen, Wheelwright, Martin, & Clubley, 2001) afgenomen. Bij een score van 32 of hoger werd de deelnemer uitgesloten van deelname aan het onderzoek.

Psychopathie

PCL-R. De Psychopathy CheckList-Revised (PCL-R; Hare, 2003) werd gebruikt om

psychopathie in de forensische sample te meten. De score werd gebaseerd op een semi-gestructureerd interview en (justitiële) dossierinformatie. Bij 73 deelnemers was de PCL-R recent afgenomen door getraind personeel in de tbs-klinieken, dus deze resultaten werden uit de dossiers gehaald. Enkele van de verkregen resultaten (n = 16) werden opnieuw getoetst door twee onafhankelijke beoordelaars, wat leidde tot een voldoende inter-beoordelaar

(11)

11

Tabel 1. Sample Karakteristieken

Forensisch (n = 85) Niet-Forensisch (n = 65) m (SD) Range m (SD) Range Leeftijd 38.6 (9.7) 23-65 27.28 (11.06) 18-69 Jaar geïnstitutionaliseerd 6.8 (3,99) 0.5-20 - - PCL-R totaal 24.18 (6.62) 9.5-36.8 - - PCL-R Factor 1 10.31 (3.37) 3-16 - - PCL-R Factor 2 10.90 (4.48) 0-18 - - LSRP totaal - - 49.88 (8.75) 34-69 YPI-III - - 97.82 (18.71) 69-160 SOPT 20.19 (1.92) 15-24 20.78 (1.92) 17-24 Blijdschap Accuratesse 9.33 (1.11) 5-10 9.86 (.35) 9-10 Sensitiviteit 49.27 (19.63) 12-100 44.93 (17.72) 14-100 Angst Accuratesse 3.61 (2.08) 0-10 4.66 (2.34) 0-10 Sensitiviteit 75.29 (20.23) 22-100 71.27 (17.13) 21-100 Boosheid Accuratesse 7.75 (1.66) 1-10 8.23 (1.22) 5-10 Sensitiviteit 71.75 (16.91) 21-100 67.36 (14.52) 26-100 Verdriet Accuratesse 6.43 (1.81) 1-10 7.11 (1.43) 4-10 Sensitiviteit 73.51 (16.40) 17-100 69.80 (13.26) 41-100 Walging Accuratesse 5.45 (2.03) 0-9 5.62 (1.66) 2-9 Sensitiviteit 72.80 (17.87) 34-100 64.87 (14.39) 28-100 Verassing Accuratesse 7.83 (1.86) 3-10 7.85 (1.99) 3-10 Sensitiviteit 62.64 (18.65) 12-100 58.43 (18.85) 20-100 a

Bij de forensische sample zijn dit de PCL-R totaal-, Factor 1 en Factor 2 scores (Hare, 2003) en bij de niet-forensische sample de totaalscore op de LSRP (Levenson, Kiehl, & Fitzpatrick, 1995) en de YPI-III (Andershed, Kerr, Stattin, & Levander, 2002). b Totaal aantal goede scores. c Accuratesse: gemiddeld aantal keer goed beantwoord (0-10); Sensitiviteit: gemiddeld percentage (0-100%) waarop proefpersonen de gezichtsuitdrukking dachten te herkennen bij alleen correcte antwoorden.

(12)

12 betrouwbaarheid op de PCL-R totaal, Factor 1 and Factor 2 scores van respectievelijk .76, .74, en .74. Bij de overige deelnemers (n = 12) was er geen recente PCL-R score beschikbaar, dus bij hen werd door een deskundige beoordelaar de PCL-R afgenomen op basis van

interview- en dossiermateriaal. De betrouwbaarheid (gestandaardiseerde cronbach’s alfa) voor de PCL-R totaal, Factor 1 en Factor 2 scores van de gehele sample was respectievelijk .79, .82, en .82.

LSRP & YPI-III. Bij de niet-forensische sample werd psychopathie gemeten aan de

hand van twee instrumenten. De Levenson Self-Report Psychopathy Scale (LSRP; Levenson, Kiehl, & Fitzpatrick, 1995) en de Youth Psychopathic traits Inventory III (YPI-III;

Andershed, Kerr, Stattin, & Levander, 2002). In de huidige studie waren de Cronbach’s alfa’s voor de LSRP totaalscore (26 items), factor 1 score (16 items) en factor 2 score (10 items) respectievelijk .81, .81 en .66. De lagere alfa voor factor 2 is consistent met andere studies (Miller, Gaughan, & Pryor, 2008). Voor de YPI-III waren de Cronbach’s alfa’s voor de totaalscore (50 items) interpersoonlijke items (20 items), affectieve items (15 items) en antisociale/levensstijl items (15 items) respectievelijk .92, .90, .77 en .85. Dit was eveneens vergelijkbaar met andere studies (Cauffman, Kimonis, Dmitrieva, & Monahan, 2009).

Om de analyses te kunnen uitvoeren zijn, vergelijkbaar met de studie van Dawel et al. (2015), composietschalen gecreëerd op basis van de gemiddelde z-scores voor de

psychopathie totaal, Factor 1 en Factor 2 items. Door het creëren van composietschalen zijn meer items meegenomen in de score, wat een betrouwbaardere schatting gaf van de

psychopathiescores (Cronbach’s alpha voor psychopathie totaalscore, Factor 1 en Factor 2 scores waren respectievelijk α = .77, α = .70 en α = .81). Ook werd hiermee het aantal testen kleiner, waardoor de kans op type I fouten is verkleind. Uit onderzoek is gebleken dat de factoren en subschalen van de YPI-III en LSRP geassocieerd zijn met de factoren en

(13)

13 subschalen van de PCL-R (Cauffman et al., 2009; Levenson, Kent, Kiehl, & Fitzpatrick, 1995). In tabel 2 staan de vergelijkbare factoren en subschalen beschreven voor de LSRP, PCL-R en YPI-III.

Tabel 2. Factoren en Subschalen van de PCL-R, YPI-III en LSRP

Factor Subschalen per meetinstrument voor psychopathie

PCL-R YPI-III LSRP

Interpersonal/ Glibness and superficial Dishonest charm Affective charm

Pathological lying Lying Inclination to lie Manipulation Manipulation Manipulativeness Grandiose/egocentric Grandiosity

Lack of remorse or guilt Remorselessness Lack of remorse Shallow affect/poverty Unemotionality

in affective reactions

General callousness/lack Callousness Callousness of empathy

Lifestyle Impulsivity Impulsivity Impulsivity/Quick

temperedness Irresponsibility Irresponsibility Lack of long-term

goals Need for stimulation/ Thrill-seeking Intolerance of

pronenss to boredom frustration

LSRP: Levenson Self-Report Psychopathy Scale (Levenson, Kiehl, & Fitzpatrick, 1995); PCL-R: Psychopathy

CheckList-Revised (Hare, 2003); YPI-III: Youth Psychopathic traits Inventory III (Andershed, Kerr, Stattin, &

(14)

14

Gezichtsherkenningstaak

FER-M. Gezichtsherkenning werd gemeten met een Facial Emotion Recognition – Morphing

(FER-M) taak. Gebaseerd op de taak van Domes et al. (2008) werden afbeeldingen van de zes basis emoties - angst, verdriet, woede, blijdschap, verrassing en walging (Ekman, 1992) - gekozen uit het bestand “Pictures of Facial Affect” (Eckman & Friesen, 1976). Vijf

vrouwelijke en vijf mannelijke gezichten werden gekozen als ‘acteur’, die middels een computerprogramma werden ‘gemorphed’, wat inhoudt dat een neutrale gezichtsuitdrukking (0%), gepresenteerd voor 1 seconde, veranderde in een van de emoties (100%), met

tussenstappen van 1% intensiteit. Per trial werden in totaal 100 plaatjes getoond die in elkaar overmorphen (zie Appendix 1 voor een voorbeeld). Er werden 60 trials (10 gezichten x 6 emoties) afgenomen, voorafgegaan door vier oefentrials. De trials werden in een random volgorde aangeboden en de deelnemers werden van te voren geïnstrueerd. Bij elke trial moest de deelnemer op de stopknop drukken zodra de eerste tekenen van de emotie werd herkend. Vervolgens werd aan de hand van een forced-choice paradigma van de zes basisemoties gevraagd welke emotie was herkend. Er waren dus twee uitkomstmaten: de snelheid waarmee de emotie werd herkend, in percentages (0-100) en of de gekozen emotie correct werd

herkend. Hiervoor zijn vervolgens twee variabelen aangemaakt. De variabele ‘accuratesse’ is per emotie het totale aantal keer dat de gezichtsuitdrukking correct werd herkend (0-10). De variabele ‘sensitiviteit’ is het gemiddelde percentage waarop in geval van een goed antwoord de proefpersoon de gezichtsuitdrukking dacht te herkennen (0-100%).

Covariaten

Leeftijd. Leeftijd blijkt geassocieerd te zijn met psychopathie. Naar mate de leeftijd

toeneemt lijken de psychopathische trekken af te nemen. Dit effect van leeftijd op psychopathie blijkt aanwezig te zijn binnen een forensische sample, als niet-forensische

(15)

15 sample (Huchzermeier et al., 2008; Gill & Crino, 2012). Leeftijd is mogelijk, eventueel via het effect op psychopathie, van invloed op de gezichtsherkenning en is daarom in de analyses meegenomen als covariaat.

SOPT. Als tweede covariaat is het werkgeheugenvermogen in de analyse

meegenomen. Uit onderzoek blijkt namelijk dat cognitieve processen, waaronder het

werkgeheugen, ervoor kunnen zorgen dat emoties niet goed worden herkend (Kosson, Miller, Byrnes, & Leveroni, 2007). Dit kan te maken hebben met de complexiteit van het

stimulusmateriaal. Gedacht wordt dat morphing tasks een groter beroep doen op het werkgeheugen dan emotietaken waarbij een statisch plaatje wordt gebruikt (Rudkin et al., 2007). Onderzoek suggereert dat psychopathische individuen meer moeite hebben met het herkennen van een emotie indien er sprake is van grotere stimulus complexiteit (Sadeh & Verona, 2012). Door middel van een digitale versie van de Self-Ordered Pointing Task (SOPT; Petrides & Milner, 1982) werd getracht dit effect in beide samples te ondervangen.

Bij deze taak werd aan de deelnemers plaatjes gepresenteerd op een computerscherm in een 3x4 matrix. Per trial verschilde het stimulus materiaal en aan de deelnemers werd gevraagd het plaatje aan te wijzen wat zij in de voorgaande trial niet hebben aangewezen. Er was eerst een oefenblok en vervolgens werd de taak tweemaal uitgevoerd. Dit resulteerde in totaal 24 trials. Er werd een totaalscore aantal goed berekend door het optellen van het aantal correcte antwoorden op de twee herhalingen van de taak. Uit onderzoek blijkt dat de test-hertestbetrouwbaarheid van de SOPT totaalscore goed is (ricc = .82; Ross, Hanouskova,

(16)

16

Procedure

De forensische deelnemers deden mee aan een groter onderzoeksproject. Het onderzoek is bij hen in de tbs-kliniek of Penitentiaire Inrichting uitgevoerd. Ter selectie van deze deelnemers werd eerst overleg gevoerd met de aanwezige therapeuten zodat alleen deelnemers benaderd zouden worden die aan de selectiecriteria zouden kunnen voldoen. Vervolgens werden de potentiële deelnemers benaderd en werd aan de hand van de beschreven vragenlijsten onderzocht of zij voldeden aan de inclusie- en exclusiecriteria. De niet-forensische deelnemers werden via flyers op de Universiteit van Maastricht, dan wel sociale media geworven. Het onderzoek werd bij deze groep in een onderzoekslab op de universiteit van Maastricht uitgevoerd.

Alle deelnemers kregen alvorens het onderzoek begon de proefpersooninformatie te lezen en er was gelegenheid voor vragen. Indien de procedure duidelijk was werd het

informed consent getekend. Alle deelnemers werden vervolgens bevraagd naar hun leeftijd,

opleidingsniveau en werk. Bij de forensische deelnemers werd eveneens uitgevraagd hoe lang ze al in de forensische instelling geïnstitutionaliseerd waren en voor welk indexdelict. In beide condities werd voorafgaand aan de gezichtsherkenningstaak de werkgeheugentaak, SOPT, afgenomen. Vervolgens werd bij de forensische groep de PCL-R bij een deel van de deelnemers (n = 11) afgenomen. Bij de niet-forensische groep werden de LSRP en YPI-III afgenomen. Tot slot werd in beide condities de gezichtsherkenningstaak, de FER-M, afgenomen. De instructie van de werkgeheugen- en gezichtsherkenningstaak werd aan het begin van de taak getoond. Wanneer de deelnemer hierover vragen had konden deze worden gesteld aan de proefleider.

(17)

17

Data voorbereiding en analyse

Na het inspecteren van de ruwe data bleek dat er bij drie proefpersonen uit de forensische sample veel data ontbrak of de taak voortijdig waren gestopt. Deze data is niet meegenomen in de verdere analyse. Zodoende bleven er 83 proefpersonen over in de forensische sample. Bij de niet-forensische sample was in eerste instantie geen missende data en dus werd de data van 65 deelnemers meegenomen in de analyse.

Na het aanmaken van de variabele ‘sensitiviteit’ bij de gezichtsherkenningstaak bleek dat er in beide samples missende data was. Dit was het gevolg van het feit dat bij deze variabele alleen percentages van de correcte antwoorden waren meegenomen bij het aanmaken van de variabele. De betreffende deelnemers hadden geen enkele keer de gezichtsuitdrukking correct herkend bij de trials van een bepaald type emotie. Een missing

value analyse wees uit dat in de forensische sample ten aanzien van de emotie Angst 7.2%

van de data ontbrak en bij de emotie Walging was dit 2.4%. In de niet-forensische sample bleek alleen bij de emotie Angst missende data te zijn van 1.5% van het totaal. De missende data is in SPSS geïmputeerd middels een missing values analyse op basis van regressie.

De analyses zijn verricht middels IBM SPSS Statistics versie 22. Bij beide samples is een repeated measures ANOVA uitgevoerd met als within subject factor Emotie met zes levels (Angst, Verdriet, Woede, Blijdschap Walging en Verassing). Psychopathie is hierbij toegevoegd als covariaat, aangezien een dimensionele maat niet toegevoegd kan worden als

between subject factor.3 De analyse is per sample viermaal uitgevoerd met onderscheidenlijk de psychopathie totaal en factorscores als covariaat en ‘emotie accuratesse’ en ‘emotie sensitiviteit’ als afhankelijke variabele. Leeftijd en de SOPT-score zijn in de analyses als covariaat toegevoegd. Vervolgens is voor de emoties ‘angst’ en ‘verdriet’ een

3 N.B. Psychopathie is toegevoegd als covariaat, maar deze variabele wordt conceptueel niet zo beschouwd. Door een variabele als covariaat aan een repeated measures ANOVA in SPSS toe te voegen is het mogelijk het hoofdeffect, alsmede het interactie-effect van deze variabele met andere variabelen in het model vast te stellen.

(18)

18 analyse uitgevoerd om ondersteuning te zoeken voor de specific emotional deficit

perspective.

Resultaten Assumpties

Per sample is de repeated measures ANOVA uitgevoerd, met als within subject factor Emotie met zes levels (Angst, Verdriet, Woede, Blijdschap, Walging en Verassing) en psychopathie (totaal of factor 1 en factor 2), SOPT en leeftijd als covariaat. Voorafgaand aan de analyse zijn enkele assumpties nagegaan. Er was bij beide samples geen sprake van outliers voor de variabelen van psychopathie, leeftijd, SOPT en de gezichtsherkenningstaak.

De meeste variabelen bleken niet normaal verdeeld te zijn (p < .05). Uit de

histogrammen bleek met name de variabele “Emotie Blijdschap Accuratesse” niet normaal verdeeld te zijn in de niet-forensische sample, D(65) = .52, p < .001, en in de forensische sample, D(83) = .36, p < .001. Er was sprake van een negatieve skew van -2.14 (SE =.03) in de niet-forensische sample en -1.90 (SE = .27) in de forensische sample. Daarnaast was de kurtosis positief in de niet-forensische (2.68, SE = .59) en de forensische sample (3.42, SE = .52). Hieruit kan worden afgeleid dat de emotie Blijdschap in hoge mate correct werd benoemd. Dit komt ook overeen met de gemiddelde resultaten zoals vermeld in tabel 1. Transformatie van de data normaliseerde de verdeling van de variabelen niet. Besloten is de analyses met de originele data uit te voeren en van de robuustheid van de repeated measures

ANOVA uit te gaan vanwege de voldoende grootte van beide sample sizes (Field, 2013,

p.444; Pallant, 2010, p. 206).

Uit Mauchly’s test bleek dat in geen van de analyses voldaan werd aan de assumptie van sfericiteit. In de forensische sample was bij beide analyses de Greenhouse-Geisser correctie meer dan ε > .75. Bij het beschrijven van de resultaten van deze sample wordt

(19)

19 daarom de Huyn-Feldt correctie toegepast. Bij de niet-forensische sample was de

Greenhouse-Geisser correctie alleen voor de analyse met ‘Emotie sensitiviteit’ als

afhankelijke variabele meer dan ε > .75. Bij deze analyse is daarom de Huyn-Feldt correctie toegepast. Bij de analyse met ‘Emotie accuratesse’ als afhankelijke variabele is de

Greenhouse-Geisser correctie toegepast.

Hoofd- en interactie-effecten van psychopathie en de gezichtsherkenningstaak

Uit de repeated measures ANOVA bleek in beide samples geen significant effect van psychopathie op het herkennen van gezichtsuitdrukkingen. In de tabellen 3 en 4 staan de hoofd- en interactie-effecten vermeld tussen de psychopathie totaalscore en de

gezichtsherkenningstaak met onderscheidend ‘emotie accuratesse’ en ‘emotie sensitiviteit’ als afhankelijke variabele. In de tabellen 5 en 6 staan de hoofd- en interactie-effecten vermeld tussen de psychopathie factorscores en de gezichtsherkenningstaak met onderscheidend ‘emotie accuratesse’ en ‘emotie sensitiviteit’ als afhankelijke variabele. Uit de resultaten blijkt dat het onderscheid tussen de psychopathie totaalscore en de factorscores geen verschil maakt.

Uit een regressie analyse bleek voor de emoties ‘angst’ en ‘verdriet’ geen significant effect tussen psychopathie en de mate van gezichtsherkenning van deze emoties (zie tabel 7). Psychopathie lijkt geen effect te hebben op het herkennen van deze gezichtsuitdrukkingen.

Covariaten

Leeftijd. Zoals in tabel 1 staat vermeld was er een verschil in gemiddelde leeftijd

tussen beide samples. Bij de forensische sample was de gemiddelde leeftijd 38,6 jaar (SD = 9,7) en bij de niet-forensische sample 27.28 jaar (SD = 11.06). Uit een independent t-test bleek dat er een significant verschil in leeftijd was tussen de forensische en niet-forensische

(20)

20

Tabel 3. Repeated Measures ANOVA met Emotie (Angst, Verdriet, Woede, Blijdschap, Walging en Verassing) Accuratesse als Within-Subject Factor en Psychopathie Totaalscore als Covariaat voor de Forensische en Niet-Forensische Sample

Forensische Sample (n = 83) Niet-Forensische Sample (n = 65)

F(df)b pb F(df)b pb Leeftijd .10 (1,79) .75 .14 (1,61) .71 Psychopathie Totaala .32 (1, 79) .58 .09 (1, 61) .76 SOPT 6.61 (1, 79) .01* 1.89 (1, 61) .18 Emotie Accuratesse x Leeftijd 1.25 (4.72, 373.12) .29 .75 (3.40, 207.48) .54 x Psychopathie Totaala .62 (4.72, 373.12) .67 .83 (3.40, 207.48) .49 x SOPT 2.01 (4.72, 373.12) .08 2.58 (3.40, 207.48) .05

SOPT = Self-Ordered Pointing Task (Petrides & Milner, 1982). a = Bij de forensische sample is psychopathie gemeten aan de hand van de Psychopathy Checklist

Revised (PCL-R; Hare, 2003). Bij de niet-forensische sample is psychopathie gemeten aan de hand van de Levenson Self-Report Psychopathy Scale (LSRP; Levenson, Kiehl,

& Fitzpatrick, 1995) en de Youth Psychopathic traits Inventory III (YPI-III; Andershed, Kerr, Stattin, & Levander, 2002). Hiervoor zijn composietscores (totaal, Factor 1 en Factor 2) berekend op basis van de z-scores.b = Bij geen van de variabelen werd voldaan aan de assumptie van sfericiteit. In de niet-forensische sample is bij ‘Emotie Accuratesse’ de Greenhouse-Geisser correctie toegepast. Bij alle overige variabelen, ook in de forensische sample, is de Huyn-Feldt correctie toegepast. * = significant (p < .05)

(21)

21

Tabel 4. Repeated Measures ANOVA met Emotie (Angst, Verdriet, Woede, Blijdschap, Walging en Verassing) Sensitiviteit als Within-Subject Factor en Psychopathie Totaalscore als Covariaat voor de Forensische en Niet-Forensische Sample

Forensische Sample (n = 83) Niet-Forensische Sample (n = 65)

F(df)b pb F(df)b pb Leeftijd .02 (1,79) .89 5.91 (1, 61) .02* Psychopathie Totaala .35 (1, 79) .56 .02 (1, 61) .89 SOPT .32 (1, 79) .58 1.49 (1, 61) .23 Emotie Sensitiviteit x Leeftijd .99 (4.72, 372.49) .42 .44 (4.65, 283.34) .80 x Psychopathie Totaala .98 (4.72, 372.49) .43 .33 (4.65, 283.34) .89 x SOPT 1.64 (4.72, 372.49) .15 .93 (4.65, 283.34) .46

SOPT = Self-Ordered Pointing Task (Petrides & Milner, 1982). a= Bij de forensische sample is psychopathie gemeten aan de hand van de Psychopathy Checklist

Revised (PCL-R; Hare, 2003). Bij de niet-forensische sample is psychopathie gemeten aan de hand van de Levenson Self-Report Psychopathy Scale (LSRP; Levenson, Kiehl,

& Fitzpatrick, 1995) en de Youth Psychopathic traits Inventory III (YPI-III; Andershed, Kerr, Stattin, & Levander, 2002). Hiervoor zijn composietscores (totaal, Factor 1 en Factor 2) berekend op basis van de z-scores.b = Bij geen van de variabelen werd voldaan aan de assumptie van sfericiteit. In de niet-forensische sample is bij ‘Emotie Accuratesse’ de Greenhouse-Geisser correctie toegepast. Bij alle overige variabelen, ook in de forensische sample, is de Huyn-Feldt correctie toegepast. * = significant (p < .05)

(22)

22

Tabel 5. Repeated Measures ANOVA met Emotie (Angst, Verdriet, Woede, Blijdschap, Walging en Verassing) Accuratesse als Within-Subject Factor en Psychopathie Factor 1 en Factor 2 als Covariaat voor de Forensische en Niet-Forensische Sample

Forensische Sample (n = 83) Niet-Forensische Sample (n = 65)

F(df)b pb F(df)b pb Leeftijd .48 (1, 78) .49 .12 (1, 60) .73 Psychopathie Factor 1a 1.68 (1, 78) .20 .01 (1, 60) .99 Psychopathie Factor 2a .17 (1, 78) .68 .11 (1, 60) .74 SOPT 7.11 (1, 78) .01* 1.91 (1, 60) .17 Emotie Accuratesse x Leeftijd .86 (4.73, 368.74) .50 .82 (3.41, 204.77) .50 x Psychopathie Factor 1a 1.35 (4.73, 368.74) .25 2.06 (3.41, 204.77) .10 x Psychopathie Factor 2a .54 (4.73, 368.74) .74 1.22 (3.41, 204.77) .30 x SOPT 1.98 (4.73, 368.74) .09 2.30 (3.41, 204.77) .07

SOPT = Self-Ordered Pointing Task (Petrides & Milner, 1982). a = Bij de forensische sample is psychopathie gemeten aan de hand van de Psychopathy Checklist Revised (PCL-R; Hare, 2003). Bij de niet-forensische sample is psychopathie gemeten aan de hand van de Levenson Self-Report Psychopathy Scale (LSRP; Levenson, Kiehl, & Fitzpatrick, 1995) en de Youth Psychopathic traits Inventory III (YPI-III; Andershed, Kerr, Stattin, & Levander, 2002). Hiervoor zijn composietscores (totaal, Factor 1 en Factor 2) berekend op basis van de z-scores. b = Bij geen van de variabelen werd voldaan aan de assumptie van sfericiteit. In de niet-forensische sample is bij ‘Emotie Accuratesse’ de Greenhouse-Geisser correctie toegepast. Bij alle overige variabelen, ook in de forensische sample, is de Huyn-Feldt correctie toegepast. * = significant (p < .05)

(23)

23

Tabel 6. Repeated Measures ANOVA met Emotie (Angst, Verdriet, Woede, Blijdschap, Walging en Verassing) Sensitiviteit als Within-Subject Factor en Psychopathie Factor 1 en Factor 2 als Covariaat voor de Forensische en Niet-Forensische Sample

Forensische Sample (n = 83) Niet-Forensische Sample (n = 65)

F(df)b pb F(df)b pb Leeftijd .32 (1,78) .57 5.91 (1, 60) .02* Psychopathie Factor 1a 1.63 (1, 78) .21 .19 (1, 60) .67 Psychopathie Factor 2a 2.96 (1, 78) .09 .14 (1, 60) .71 SOPT .60 (1, 78) .44 1.55 (1, 60) .22 Emotie Sensitiviteit x Leeftijd 1.48 (4.76, 371.65) .42 .39 (4.71, 282.48) .85 x Psychopathie Factor 1a .59 (4.76, 371.65) .70 .81 (4.71, 282.48) .53 x Psychopathie Factor 2a 1.38 (4.76, 371.65) .23 .64 (4.71, 282.48) .66 x SOPT 1.64 (4.76, 371.65) .15 .87 (4.71, 282.48) .50

SOPT = Self-Ordered Pointing Task (Petrides & Milner, 1982). a= Bij de forensische sample is psychopathie gemeten aan de hand van de Psychopathy Checklist

Revised (PCL-R; Hare, 2003). Bij de niet-forensische sample is psychopathie gemeten aan de hand van de Levenson Self-Report Psychopathy Scale (LSRP; Levenson, Kiehl,

& Fitzpatrick, 1995) en de Youth Psychopathic traits Inventory III (YPI-III; Andershed, Kerr, Stattin, & Levander, 2002). Hiervoor zijn composietscores (totaal, Factor 1 en Factor 2) berekend op basis van de z-scores.b = Bij geen van de variabelen werd voldaan aan de assumptie van sfericiteit. In de niet-forensische sample is bij ‘Emotie Accuratesse’ de Greenhouse-Geisser correctie toegepast. Bij alle overige variabelen, ook in de forensische sample, is de Huyn-Feldt correctie toegepast. * = significant (p < .05).

(24)

24

Tabel 7. Regressieanalyse tussen Emotie ‘Angst’ en ‘Verdriet’ Accuratesse en Sensitiviteit en de Predictor Variabelen Psychopathie Totaal en Factor 1 en 2 voor de Forensische en Niet-Forensische Sample

Forensische sample (n=83) Niet-forensische sample (n=65)

Totaal Factor 1 Factor 2 Totaal Factor 1 Factor 2

B(SE B) p B(SE B) p B(SE B) p B(SE B) p B(SE B) p B(SE B) p

Accuratesse Angst -.02 (.04) .63 .02 (.21) .93 .06 (.20) .75 -0.8 (.33) .81 3.30 (17.48) .85 2.68 (10.52) .80 Verdriet .01 (.14) .47 -.17 (.18) .35 .03 (.16) .85 -.32 (.20) .11 10.90 (10.47) .30 6.78 (6.30) .29 Sensitiviteit Angst .10 (.34) .76 -2.16 (1.99) .28 -.71 (1.87) .71 -1.67 (2.37) .48 64.02 (128.43) .62 37.65 (77.28) .63 Verdriet .27 (.27) .33 -1.31 (1.61) .42 .02 (1.51) .99 -.64 (1.85) .73 -49.49 (99.17) .62 -33.29 (59.67) .58

B = ongestandaardiseerde beta; SE B = standaard error van de ongestandaardiseerde beta; p = probability (waarschijnlijkheid), significant als p < .05. Bij de forensische

sample is psychopathie gemeten aan de hand van de Psychopathy Checklist Revised (PCL-R; Hare, 2003). Bij de niet-forensische sample is psychopathie gemeten aan de hand van de Levenson Self-Report Psychopathy Scale (LSRP; Levenson, Kiehl, & Fitzpatrick, 1995) en de Youth Psychopathic traits Inventory III (YPI-III; Andershed, Kerr, Stattin, & Levander, 2002). Hiervoor zijn composietscores (totaal, Factor 1 en Factor 2) berekend op basis van de z-scores.

(25)

25 sample, t (146) = 7.12, p < .001. De gemiddelde leeftijd in de twee samples was, met andere woorden, niet aan elkaar gelijk.

Uit de repeated measures ANOVA bleek in de niet-forensische sample een significant effect te bestaan van leeftijd op de mate van gezichtsherkenning in termen van sensitiviteit, met psychopathie totaalscore als covariaat, F (1, 61) = 5.91 , p = .02 (Cohen’s d = .01) 4, en psychopathie factorscores als covariaat, F (1,60) = 5.91, p = .02 (Cohen’s d = .01). Het effect van leeftijd op de mate van gezichtsherkenning was niet significant in termen van accuratesse. Leeftijd lijkt bij de niet-forensische sample van invloed te zijn op de snelheid in het

herkennen van (de correcte) emotie. In de forensische sample was er geen sprake van een significant effect van leeftijd op de gezichtsherkenning. In de tabellen 3 tot en met 6 staan de effecten beschreven.

SOPT. Uit tabel 1 blijkt dat de gemiddelde score op de werkgeheugentaak nagenoeg

gelijk was tussen de samples. Bij de forensische sample was de gemiddelde score 20.19 (SD = 1.92) en bij de nieforensische sample was dit 20.78 (SD = 1.92). Uit een independent t-test bleek dat er geen significant verschil was in gemiddelde SOPT-score tussen de

forensische en niet-forensische sample, t (146) = 1.87, p = .06. Het werkgeheugenvermogen bleek dus in beide samples overeenkomstig te functioneren.

Uit de repeated measures ANOVA bleek in de forensische sample een significant hoofdeffect te bestaan tussen het werkgeheugenvermogen en de gezichtsherkenningstaak in termen van accuratesse met psychopathie totaalscore als covariaat, F(1, 79) = 6.61, p = .01 (Cohen’s d = .02), als met psychopathie factorscores als covariaat, F(1, 79) = 7.11, p = .01 (Cohen’s d = .02). De gemiddelde SOPT-score lijkt bij de forensische sample een invloed te hebben gehad op het correct herkennen van de gezichtsuitdrukkingen. Bij de niet-forensische

4

(26)

26 sample was geen sprake van een significant effect tussen het werkgeheugenvermogen en de gezichtsherkenningstaak. In de tabellen 3 tot en met 6 staan de effecten beschreven.

Discussie

In deze studie is ten eerste onderzocht in hoeverre psychopathie zich verhoudt tot gezichtsherkenning van verschillende emoties. Hierbij is getracht twee contrasterende theorieën te toetsen op hun juistheid: de general emotional deficit perspective en de specific

emotional deficit perspective. In tegenstelling tot de verwachtingen bleek psychopathie geen

effect te hebben op de mate van gezichtsherkenning. Het onderscheid aan de hand van de twee hoofdfactoren van psychopathie maakte geen verschil. De bevindingen in dit onderzoek ondersteunen de contrasterende theorieën niet. Psychopathie blijkt immers niet geassocieerd te zijn met een afwijking in de gezichtsherkenning, ook niet indien alleen naar de emoties ‘angst’ en ‘verdriet’ wordt gekeken.

Ten tweede is onderzocht in hoeverre de relatie tussen psychopathie en

gezichtsherkenning op eenzelfde manier samenhangt in een forensische en niet-forensische sample. Verwacht werd dat vanwege de dimensionaliteit van psychopathie de bevindingen vergelijkbaar zouden zijn tussen de forensische en niet-forensische sample. In beide samples is geen effect gevonden van psychopathie op gezichtsherkenning van emoties. In zoverre kan worden gesteld dat de bevindingen vergelijkbaar zijn tussen de samples, maar het significante effect van de bevinding ontbreekt. Dit onderzoek steunt met deze bevinding de idee van dimensionaliteit van psychopathie.

Alvorens in te gaan op implicaties van de bevindingen zal eerst worden bekeken hoe het kan dat psychopathie, in tegenstelling tot de verwachtingen en voorgaande studies, niet geassocieerd is met afwijkingen in de gezichtsherkenning. Hierbij dient ten eerste te worden opgemerkt dat de resultaten wel vergelijkbaar zijn met enkele voorgaande studies (Book,

(27)

27 Quinsey, & Langford, 2007; Glass & Newman, 2006). Echter, het merendeel van de

gepubliceerde studies wijzen op een effect van psychopathie op gezichtsherkenning (Marsh & Blair, 2008; Dawel et al., 2012). Hierin ligt wellicht de eerste verklaring voor de

inconsistente onderzoeksresultaten. Mogelijk is er sprake van een publicatie-bias, waarbij met name bevindingen in overeenstemming met de emotie-deficiëntie theorie worden

gepubliceerd (Bregg & Mazumdar, 1994, aangehaald in Dawel et al., 2012).

Een alternatieve verklaring voor de inconsistente bevindingen is dat in de huidige studie een morphing-taak is gebruikt om het effect van psychopathie op gezichtsherkenning te onderzoeken. Over het algemeen wordt er een gezichtsherkenningstaak met statische afbeeldingen gebruikt (Brook, Brieman, & Kosson, 2013). Een morphing-taak heeft als toegevoegde waarde dat het een meer naturalistische weergave geeft van

gezichtsuitdrukkingen dan statische afbeeldingen (Domes et al., 2008). Er zijn enkele studies uitgevoerd die een morphing taak hebben gebruikt, maar de onderzoeksresultaten van deze studies zijn niet eensluidend (Blair et al., 2004; Dolan & Fullam, 2006; Hastings, Tangney, & Stuewig, 2008; Pham & Phillipot, 2010). Een verklaring hiervoor kan zijn dat er verschillen zijn in de intervallen tussen de intensiteitniveaus waarmee de gezichtsuitdrukking werd gepresenteerd. In de huidige studie is per 1 procent de afbeelding ‘gemorphed’, terwijl de intervallen in de voorgaande studies groter waren (bijvoorbeeld, neutraal, 60% en 100%; Hastings, Tangney, & Stuewig, 2008). De invloed van de intensiteitniveaus dient in

toekomstige studies nader te worden onderzocht om na te gaan of het een effect heeft op de resultaten.

Hoewel in de huidige studie psychopathie geen effect blijkt te hebben op de mate van gezichtsherkenning, zijn er wel effecten van leeftijd en werkgeheugenvermogen gevonden. Voor leeftijd is enkel een effect gevonden bij de niet-forensische deelnemers; leeftijd bleek invloed te hebben op de snelheid van de gezichtsherkenning. Bij deze bevinding is echter als

(28)

28 kanttekening te plaatsen dat er sprake was van een kleine effectsize. Ten aanzien van het werkgeheugenvermogen is enkel een effect gevonden in de forensische groep;

werkgeheugenvermogen bleek invloed te hebben op de accuratesse van de

gezichtsherkenning. Ook hierbij is als kanttekening te plaatsen dat er sprake was van een kleine effectsize. Hoewel de effecten klein waren, bleken leeftijd en werkgeheugenvermogen wel van invloed te zijn op de mate van gezichtsherkenning. Toekomstige studies zouden deze effecten nader dienen te onderzoeken.

Zoals vermeld ondersteunen de bevindingen van de huidige studie niet de general

emotional deficit perspective, noch de specific emotional deficit perspective. Het ontbreken

van emotie-deficiënties bij psychopathische individuen in deze studie kan erop wijzen dat bovenstaande theorieën aan verfijning toe zijn. Wellicht dat een alternatieve theorie uitkomst biedt. Newman et al. (2010) wijzen op de invloed van aandacht op het effect van

psychopathie op gezichtsherkenning. Uit onderzoek is gebleken dat er bij psychopathische individuen geen sprake meer was van een afwijkende emotieherkenning zodra de aandacht werd gelegd bij de stimulus (Newman et al., 2010). Aandacht is mogelijk een mediërende factor. Toekomstige studies zouden het effect van aandacht dienen te onderzoeken door bijvoorbeeld een aandachtstaak op te nemen waarbij bij een groep de aandacht wordt afgeleid en bij de andere groep wordt vergroot.

Voorlopig kan de conclusie zijn dat psychopathie geen effect heeft op de

gezichtsherkenning van emoties. Voor zover bekend is dit de eerste studie geweest waarbij een forensische en niet-forensische sample zijn vergeleken aan de hand van eenzelfde gezichtsherkenningstaak. Hoewel de bevindingen niet wijzen op een associatie tussen

psychopathie en gezichtsherkenning, is de bijdrage van deze studie wel degelijk relevant voor het onderzoeksveld waar toekomstige studies op voort kunnen bouwen. Een beter begrip van

(29)

29 de emotionele mechanismes van psychopathie zal meer inzicht geven in de

(30)

30

Appendix 1. Voorbeeld plaatjes van neutraal naar 100% intensiteit van de emotie angst

Neutraal 10% 20% 30% 40%

50% 60% 70% 80% 90%

(31)

31

Literatuurlijst

Aharoni, E., & Kiehl, K. (2013). Evading justice: Quantifying criminal success in

incarcerated psychopathic offenders. Criminal Justice and Behavior, 40, 629-645. American Psychiatric Association (2000). Diagnostic and statistical manual of mental

disorders (4th ed., text rev.). Washington, DC: American Psychiatric Association.

Andershed, H., Kerr, M., Stattin, H. & Levander, S. (2002). Psychopathic traits in non- referred youths: A new assessment tool. In E. Blaauw & L. Sheridan (Eds.),

Psychopaths: Current international perspectives (pp. 131–158). The Hague: Elsevier.

Baron-Cohen, S., Wheelwright, S., Skinner, R., Martin, J., & Clubley, E. (2001). The

Autism- Spectrum Quotient (AQ): Evidence from Asperger syndrome/high-functioning autism, males and females, scientists and mathematicians. Journal of Autism and

Developmental Disorders, 31, 5-17.

Benning, S., Patrick, C., Blonigen, D., Hicks, B., & Iacono, W. (2005). Estimating facets of psychopathy from normal personality traits: A step toward community epidemiological investigations. Assessment, 12, 3–18.

Bernstein, D., Nijman, H., Karos, K., Keulen-de Vos, M., de Vogel, V. & Lucker, T. (2012). Schema Therapy for forensic patients with personality disorders: Design and

preliminary findings of a multicenter randomized clinical trial in the Netherlands.

International Journal of Forensic Mental Health,11, 312-324.

Blair, R. (2007). The amygdala and ventromedial prefrontal cortex in morality and psychopaths. Trends in Cognitive Sciences, 11, 387–392.

Blair, R., Mitchell, D., & Blair, K. (2005). The psychopath: Emotion and the brain. Malden: Blackwell.

Blair, R., Mitchell, D., Peschardt, K., Colledge, E., Leonard, R., …Shine, J., (2004). Reduced sensitivity to others' fearful expressions in psychopathic individuals. Personality and

(32)

32

Individual Differences, 37, 1111–1122.

Book, A., Quinsey, V., & Langford, D., (2007). Psychopathy and the perception of affect and vulnerability. Criminal Justice and Behavior, 34, 531–544.

Brook, M., Brieman, C. & Kosson, D. (2013). Emotion processing in psychopathy checklist – assessed psychopathy: A review of the literature. Clinical Psychology Review, 33, 979–995.

Burns, S., Roberts, L., Egan, S. & Kane, R. (2015). Evaluating emotion processing and trait anxiety as predictors of non-criminal psychopathy. Personality and Individual

Differences, 81, 148–154

Cauffman, E., Kimonis, E., Dmitrieva, J., & Monahan, K. (2009). A multimethod assessment of juvenile psychopathy: Comparing the predictive utility of the PCL:YV, YPI, and NEO PRI. Psychological Assessment, 21, 528–542.

Chiu, I., Gfrörer, R., Piguet, O., Berres, M., Monsch, A., & Sollberger, M. (2015). “Now I see it, now I don’t”: Determining threshold levels of facial emotion recognition for use in patient populations. Journal of the International Neuropsychological Society, 21, 568–572.

Cleckley, H. (1955). The mask of sanity: The mask of sanity: An attempt to clarify some

issues about the so-called psychopathic personality (3rd ed.). St Louis, MO: Mosby.

Cohen, J. (1988). Statistical power analysis for the behavioural sciences (2nd ed.). Hillsdale, New Jersey: Lawrence Erlbaum Associates.

Coid, J., Freestone, M., & Ullrich, S. (2012). Subtypes of psychopathy in the British household population: Findings from the national household survey of psychiatric morbidity. Social Psychiatry & Psychiatric Epidemiology, 47, 879–891

Coid, J., & Yang, M. (2011). The impact of psychopathy on violence among the household population of Great Britain. Social Psychiatry & Psychiatric Epidemiology, 46, 473–

(33)

33 480.

Coid, J., Yang, M., Ullrich, S., Roberts, A., & Hare, R.D. (2009). Prevalence and correlates of psychopathic traits in the household population of Great Britain. International

Journal of Law and Psychiatry, 32, 65-73.

Contreras-Rodríguez, O., Pujol, J., Batalla, I., Harrison, B., Bosque, J., Ibern-Regàs, I., …Cardoner, N. (2014). Disrupted neural processing of emotional faces in

psychopathy. Social Cognitive and Affective Neuroscience, 9, 505-12.

Dawel, A., McKone, E., Irons, J., O’Kearney, R., Sellbom, M., & Palermo, R. (2015). Elevated levels of callous unemotional traits are associated with reduced attentional cueing, with no specificity for fear or eyes. Personality Disorders: Theory, Research,

and Treatment, 6, 216-228.

Dawel, A., O'Kearney, R., McKone, E., & Palermo, R. (2012). Not just fear and sadness: Meta-analytic evidence of pervasive emotion recognition deficits for facial and vocal expressions in psychopathy. Neuroscience and Biobehavioral Reviews, 36, 2288-2304. Del Gaizo, A., & Falkenbach, D. (2008). Primary and secondary psychopathic-traits and their

relationship to perception and experience of emotion. Personality and Individual

Differences, 45, 206–212.

DeLisi, M., Umphress, Z., & Vaughn, M. (2009). The criminology of the amygdala. Criminal

Justice and Behavior, 36, 1241-1252.

Dolan, M., & Doyle, M. (2000). Violence risk prediction: Clinical and actuarial measures and the role of Psychopathy Checklist. British Journal of Psychiatry, 177, 303–311.

Dolan, M., & Fullam, R. (2006). Face affect recognition deficits in personality-disordered offenders: Association with psychopathy. Psychological Medicine, 36, 1563–1569. Domes, G., Czieschnek, D., Weidler, F., Berger, C., Fast, K. & Herpertz, S. (2008).

(34)

34

Disorders, 22, 135–147.

Edens, J., Marcus, D., Lilienfeld, S., & Poythress Jr., N. (2006). Psychopathic, not psychopath: Taxometric evidence for the dimensional structure of psychopathy.

Journal of Abnormal Psychology, 115, 131-144.

Ekman, P. (1992). An argument for basic emotions. Cognition and Emotion, 6, 169–200. Ekman, P. & Friesen, W. (1976). Pictures of facial affect. Palo Alto: Consulting

Psychologists

Fairchild, G., Van Goozen, S., Calder, A., Stollery, S., & Goodyer, I. (2009). Deficits in facial expression recognition in male adolescents with early-onset or adolescence-onset conduct disorder. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 50, 627–636.

Field, A. (2013). Discovering statistics using IBM SPSS statistics: And sex and drugs and

rock 'n' roll. Los Angeles : Sage. 4th edition.

Gao, Y., & Raine, A. (2010). Successful and unsuccessful psychopaths: A neurobiological model. Behavioral Sciences & the Law, 28, 194–210.

Gill, D., & Crino, R. (2012). The relationship between psychopathy and age in a non-clinical community convenience sample. Psychiatry, Psychology and Law, 19, 547–557. Glass, S., & Newman, J. (2006). Recognition of facial affect in psychopathic offenders.

Journal of Abnormal Psychology, 115, 815–820.

Guy, L., Edens, J., Anthony, C., & Douglas, K. (2005). Does psychopathy predict institutional misconduct among adults? A meta-analytic investigation. Journal of

Consulting and Clinical Psychology, 73, 1056-1064.

Hansen, A., Johnsen, B., Hart, S., Waage, L., & Thayer, J. (2008). Brief communication: Psychopathy and recognition of facial expressions of emotion. Journal of Personality

Disorders, 22, 639–645.

(35)

35

Individual Differences, 1, 111-119.

Hare, R. (2003). The Hare Psychopathy Checklist — Revised (2nd ed.). North Tonawanda, NY: Multi-Health Systems.

Hastings, M., Tangney, J., & Stuewig, J. (2008). Psychopathy and identification of facial expressions of emotion. Personality and Individual Differences, 44, 1474–1483. Hildebrand, M., de Ruiter, C., & Nijman, H. (2004). PCL-R psychopathy predicts disruptive

behavior among male offenders in a Dutch forensic psychiatric hospital. Journal of

Interpersonal Violence, 19, 13-29.

Huchzermeier, C., Geiger, F., Kohler, D., Bruß, E., Godt, N., Hinrichs, G., ...Aldenhoff, J. (2008). Are there age-related effects in antisocial personality disorders and

psychopathy? Journal of Forensic and Legal Medicine, 15, 213– 218.

Justus, A., & Finn, P. (2007). Startle modulation in non-incarcerated men and women with psychopathic traits. Personality and Individual Differences, 43, 2057-2071. Kiehl, K., & Hoffman, M. (2011). The criminal psychopath: History, neuroscience, and

economics. Jurimetrics Journal, 51, 355–397.

Kiehl, K., Smith, A., Mendrek, A., Forster, B., Hare, R., & Liddle, P. (2004). Temporal lobe abnormalities in semantic processing by criminal psychopaths as revealed by functional magnetic resonance imaging. Psychiatry Research Neuroimaging, 130, 27–42.

Kosson, D., Miller, S., Byrnes, K., & Leveroni, C. (2007). Testing neuropsychological hypotheses for cognitive deficits in psychopathic criminals: A study of global-local processing. Journal of International Neuropsychological Society, 13, 267–276.

Laurell, J., & Daderman, A. (2005). Recidivism is related to psychopathy (PCL-R) in a group of men convicted of homicide. International Journal of Law and Psychiatry, 28, 255– 268.

(36)

36 non-institutionalized population. Journal of Personality and Social Psychology, 68, 151-158.

Marcus, D.K., John S.L., & Edens J.F. (2004). A taxometric analysis of psychopathic personality. Journal of Abnormal Psychology, 113, 626–635.

Marsh, A., & Blair, R. (2008). Deficits in facial affect recognition among antisocial

populations: A meta-analysis. Neuroscience and Biobehavioral Reviews, 32, 454–465. Montagne, B., Van Honk, J., Kessels, R., Frigerio, E., Burt, M., Van Zandvoort, M., Perrett, D., & De Haan, E. (2005). Reduced efficiency in recognizing fear in subjects scoring high on psychopathic personality characteristics. Personality and Individual

Differences 38, 5–11.

Nentjes, L. (2015). Inside the psychopathic mind: Social cognition, emotional experience,

and affect regulation in psychopathy (Dissertatie, Universiteit Maastricht). Retrieved

from http://digitalarchive.maastrichtuniversity.nl/fedora/get/guid:531a4579-935d-4d5e- afdb-5949ef0c3f21/ASSET1

Neumann, C., & Hare, R. (2008). Psychopathic traits in a large community sample: Links to violence, alcohol use, and intelligence. Journal of Consulting and Clinical Psychology,

76, 893–899.

Newman, J., Curtin, J., Bertsch, J. & Baskin-Sommers, A. (2010). Attention moderates the fearlessness of psychopathic offenders. Biological Psychiatry, 67, 66–70.

Olver, M., Neumann, C., Wong, S., & Hare, R. (2013). The structural and predictive properties of the Psychopathy Checklist–Revised in Canadian aboriginal and non- aboriginal offenders. Psychological Assessment, 25, 167-179.

Pallant, J. (2010). SPSS Survival Manual. United Kingdom: Open University Press. 4th edition (online access).

(37)

37 temporal-lobe lesions in man. Neuropsychologia, 20, 249-262.

Pfohl, B., Blum, N., & Zimmerman, M. (1995). Structured interview for DSM-IV personality:

SIDP-IV. Iowa City: University of Iowa College of Medicine.

Pham, T., & Philippot, P. (2010). Decoding of facial expression of emotion in criminal psychopaths. Journal of Personality Disorders, 24, 445–459.

Ross, T., Hanouskova, E., Giarla, K., Calhoun, E., & Tucker, M. (2007). The reliability and validity of the self-ordered pointing task. Archives of Clinical Neuropsychology, 22, 449-458.

Rudkin, S., Pearson, D., & Logie, R. (2007). Executive processes in visual and spatial working memory tasks. Quarterly Journal of Experimental Psychology, 60, 79–100. Sadeh, N., & Verona, E. (2012). Visual complexity attenuates emotional processing in

psychopathy: Implications for fear-potentiated startle deficits. Cognitive, Affective &

Behavioral Neuroscience, 12, 346–360.

Salekin, R., Worley, C., & Grimes, R., (2010). Treatment of psychopathy: a review and brief introduction to the mental model approach for psychopathy. Behavioral Science & the

Law, 28, 235–266.

Wilson, K., Juodis, M., & Porter, S. (2011). Fear and loathing in psychopaths: A meta- analytic investigation of the facial affect recognition deficit. Criminal Justice and

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

To determine the detection limit of the nanogap IDEs, we applied a step-function with different levels of acetone concentration (Fig.. For high concentrations that are depicted in

The Black Economic Empowerment Act 17 of 2003, largely failed to meet its objectives - even after being changed to broad based, it failed to address the ownership patterns

Cost studies included a budget impact model regarding potential sav- ings from adopting biosimilars versus reference biologics for rheumatic disease, a model of cost savings

that adolescents with relatively weak behavioral control at age 11 and high reward sensitivity at age 16 are at the greatest risk for risk behaviors at age 16, such as alcohol

Temperature maps with different shims: all shim gradients set to zero (a), increase in the phase direction of 0.1 mT=m (b), increase in the readout gradient of 0.1 mT=m (c),

Serum concentrations of CC16 have been associated with injury of the alveolar- capillary membrane, and are nowadays often used as a biomarker of injury to the alveolar

Ending the violence in the Balkans, building on enduring peace, transforming states from socialism to democracy and market economy (exorcising the ghosts of a socialist

Similarly 50% Fstl1 CM increased IL-6 and IL-8 mRNA by 2.0-fold expressed by bronchial epithelial cells and its potential contribution to inflammatory cytokine release