• No results found

De invloed van Attention-Deficit/-Hyperactivity Disorder Symptomen op de relatie tussen veroudering en het werkgeheugen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De invloed van Attention-Deficit/-Hyperactivity Disorder Symptomen op de relatie tussen veroudering en het werkgeheugen"

Copied!
23
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1 De invloed van Attention-Deficit/-Hyperactivity Disorder Symptomen op de Relatie

tussen Veroudering en het Werkgeheugen

Pepijn Besselink

Begeleider: Hyke Tamminga Studentnummer: 10372660 Aantal woorden: 4527

(2)

2 Abstract

In deze studie werd gekeken naar de rol van ADHD-symptomen in relatie tot veroudering en het werkgeheugen. Aan deze studie participeerden 59 personen met een leeftijd tussen de 44 en de 69. Zij vulden de ADHD Rating Scale in om de mate van ADHD te meten en werden getest op de subtest Cijferreeksen van de WAIS-IV, waarbij een beroep wordt gedaan op het werkgeheugen. Er bleek geen effect te zijn van leeftijd op het functioneren van het werkgeheugen. Ook bleek de mate van ADHD die relatie niet te beïnvloeden. Er bleek ook geen interactie effect te zijn waarbij de mate van ADHD op latere leeftijd meer invloed zou hebben. Op basis van deze bevindingen kan niet gesteld worden dat er een verband is tussen de mate van ADHD en de veroudering van het werkgeheugen. Vervolgonderzoek zou gebruik kunnen maken van een steekproef met een gelijk aantal deelnemers in verschillende leeftijdscohorten waardoor een bredere leeftijdsspreiding ontstaat.

(3)

3 Veroudering van het werkgeheugen en de relatie met ADHD-Symptomen

Veroudering gaat gepaard met structurele en functionele veranderingen van de hersenen (Fjell & Walhoovd, 2010). Een van de cognitieve functies die verslechtert tijdens veroudering is het werkgeheugen (Nyberg, Lövden, Riklund, Lindenberger & Bäckman, 2012). Met het werkgeheugen wordt hier het tijdelijk vasthouden, opslaan en updaten van representaties bedoeld. Het is bekend dat het werkgeheugen afneemt bij gezonde volwassenen wanneer de leeftijd toeneemt (Nyberg et al., 2012). Daarnaast heeft onderzoek van Alderson, Kasper, Hudec en Patros (2013) aangetoond dat problemen met het werkgeheugen ook voorkomen bij kinderen en volwassenen met Attention-Deficit Hyperactivity Disorder (ADHD). Met het toenemen van de vergrijzing in de populatie worden cognitieve beperkingen een belangrijk onderwerp voor zowel de gezondheidszorg als de maatschappij in brede zin. Zo wordt cognitieve veroudering gezien als de meest beangstigende factor van veroudering en is het een van de grootste kostenposten in de gezondheidszorg. Cognitief falen is namelijk verantwoordelijk voor 40% van de opnames bij institutionele zorginstellingen (Deary et al., 2009). Het is dan ook van belang om de implicaties van cognitieve achteruitgang verder te onderzoeken. In deze studie werd daarom gekeken wat de rol van ADHD-symptomen zijn op de relatie tussen veroudering en het werkgeheugen.

De aan leeftijd gerelateerde cognitieve achteruitgang begint in een vroeg stadium van de volwassenheid, kort na het voltooien van het rijpingsproces van de hersenen (Salthouse, 2008). Tussen het 20’ste en 30’ste levensjaar vinden de eerste verschijnselen hiervan reeds plaats. Er is hierbij echter weinig afname van gekristalliseerde vermogens zoals het verbale vermogen, numerieke vaardigheden en algemene kennis (Deary et al., 2009). Andere mentale vaardigheden zoals het geheugen, executieve functies, verwerkingssnelheid en redeneren verslechteren daarentegen wel in een vroeger stadium. Deze zogenaamde

(4)

4 vloeibare mentale vermogens zijn belangrijk voor het uitvoeren van alledaagse activiteiten waarbij enige focus vereist is, zoals het vasthouden van informatie. Het werkgeheugen staat gelijk aan het vermogen voor executieve aandacht en kan gezien worden als de psychologische kern van het statistische construct ‘algemene vloeibare intelligentie’ (Kane & Engle, 2002). Dit vermogen wordt dan ook in een vroeg stadium aangedaan door veroudering.

De gevoeligheid van het werkgeheugen voor veroudering lijkt gerelateerd aan structurele veranderingen in de hersenen. Zo zijn corticale gebieden die zich pas laat in het rijpingsproces ontwikkelen, zoals de prefrontale cortex (PFC), het meest kwetsbaar voor atrofie in geval van veroudering (Tamnes et al., 2013). Uit een studie van Grieve, Williams, Paul, Clark en Gordon (2007) waarin het volume van de hersenen werd gemeten in relatie tot veroudering, bleek dat de PFC ongeveer drie procent afneemt in volume per decennium. Daarnaast is bekend dat de activiteit van de PFC een significante voorspeller is voor de capaciteit van het werkgeheugen (McNab & Klingberg, 2007). De efficiëntie van het werkgeheugen lijkt samen te hangen met een signaal uit de PFC. Fjell et al. (2010) probeerden de relatie tussen deze structurele reductie en cognitieve veranderingen met behulp van een meta-analyse in kaart te brengen. Aangezien zowel het volume als de dikte van de frontale cortex afnemen met de leeftijd en dit gebied geassocieerd wordt met het ondersteunen van vloeibare cognitieve functies, speculeerden zij dat het eerste verantwoordelijk is voor een afname van het laatste. In deze meta-analyse werd gekeken naar de gedeelde variantie tussen de aan leeftijd gerelateerde cognitieve veranderingen en de afname in hersenvolume. Zo werd onder andere gevonden dat ouderen die hoog scoorden op cognitieve tests een dikkere cortex hadden dan ouderen met een gemiddelde score. Ook werd gevonden dat de aan leeftijd gerelateerde beperkingen van het

(5)

5 werkgeheugen gemedieerd worden door de afname van het volume van de PFC. Afname van cognitieve functies lijkt dus gemedieerd te worden door neuro-anatomische reductie.

Het blijkt dat sommige mensen op structureel en functioneel niveau minder verslechteren ten gevolge van veroudering dan anderen. Deze interindividuele verschillen nemen toe naarmate de leeftijd stijgt. Vanuit deze bevindingen hebben Nyberg et al. (2012) hun Brain Maintenance theorie ontwikkeld. Een factor die volgens hen beschermt tegen een afname in cognitieve prestaties is de zogenaamde hersenreserve. Met reserves worden hier de intacte gebieden bedoeld die beschikbaar zijn voor het ondersteunen van cognitieve vermogens. Bij ouderen die hoog presteren op taken die een beroep doen op het werkgeheugen werd in deze studie een meer wijdverspreide hersenactiviteit van intacte gebieden gevonden ten opzichte van lager presterende ouderen. Zij lijken dus te compenseren voor een afname van volume door efficiënter gebruik te maken van de intacte gebieden. Op functioneel gebied spreekt men ook wel van cognitieve reserve. Factoren die een rol spelen bij het behoud van cognitieve functies zijn sociaal, mentaal en fysiek stimulerende vrijetijdsbesteding en genen. Ook intelligentie blijkt samen te hangen met de efficiëntie van de hersenen en is daarom ook gerelateerd aan cognitieve reserve (Deary, Penke & Johnson, 2010).

Men zou kunnen redeneren dat mensen met ADHD mogelijk over minder cognitieve reserves beschikken. ADHD is een ontwikkelingsstoornis die gekenmerkt wordt door problemen in de aandacht, impulsiviteit en hyperactiviteit (Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders-IV; DSM-IV). De ernstmaat van ADHD heeft een dimensioneel karakter, waardoor symptomen van de stoornis in lichtere mate ook voor kunnen komen bij mensen zonder de volledige diagnose (Roberts, Peters, Adams, Lynam & Milich, 2014). Daarnaast blijkt dat symptomen van ADHD, bij mensen die niet voldoen aan een volledige diagnose,

(6)

6 ook geassocieerd zijn met functionele beperkingen in schoolcarrière (Bussing, Mason, Bell, Porter & Garvan, 2010). Met betrekking tot cognitief functioneren lijken de deficiënties in het werkgeheugen op de voorgrond te staan bij ADHD (Rapport, Chung, Shore en Isaacs, 2001). Het volume van de PFC bereikt bij kinderen met ADHD ongeveer vijf jaar later een piek dan gezonde kinderen (Shaw et al., 2007). Het proces dat hierop volgt, waarbij functionele hersencircuits worden gemaakt die de cognitieve vermogens ondersteunen, verloopt mogelijk minder efficiënt dan bij de normale ontwikkeling. Een consistente bevinding bij ADHD is dan ook een hypoactivatie in de PFC gedurende taken waarbij een beroep wordt gedaan op het werkgeheugen (Ehlis, Bähne, Jacob, Hermann & Fallgatter, 2007). Daarnaast is bekend dat de deficiënties die zich voordoen in de kindertijd persisteren in volwassenheid (Alderson et al, 2013).

Deficiënties in het werkgeheugen van ouderen met ADHD zijn minder opvallend dan bij jongeren. De criteria van de DSM-IV zijn ontwikkeld voor kinderen en adolescenten en zijn niet zonder meer toepasbaar bij volwassenen. Volgens Wilens et al. (2009) wordt ADHD bij volwassenen dan ook vaak over het hoofd gezien of wordt een diagnose beperkt door een gebrek aan historische informatie over de cliënt, aangezien de symptomen voor het 12e levensjaar aanwezig moeten zijn (Rösler et al, 2010). Toch blijkt dat de prevalentie van ADHD in de volwassen populatie niet sterk afneemt (Michielsen et al., 2012). De prevalentie bij kinderen ligt tussen de 3 en 7%, is bij volwassenen gemiddeld 4.4% en bij ouderen tussen de 60 en de 70 jaar 2.8%. De symptomen van hyperactiviteit en impulsiviteit tonen een piek bij volwassenen en nemen af onder de ouderen terwijl de problemen in de aandacht niet lijken te veranderen in de tijd. Het aantal cognitieve problemen dat iemand rapporteert neemt wel af boven de leeftijd van 70 jaar. Michielsen et al. (2012) geven hier een aantal verklaringen voor. Zo zou het kunnen zijn dat de ernst van de symptomen afneemt bij

(7)

7 ouderen. Een andere verklaring die gegeven wordt is dat mensen met ADHD eerder overlijden waardoor de prevalentie van de stoornis lager is en de symptomen niet meer worden gerapporteerd. Een alternatieve verklaring zou kunnen zijn dat door normale veroudering bij gezonde mensen het cognitief functioneren van de twee groepen steeds meer op elkaar gaat lijken. Zo stellen Shaw et al. (2007) dat het proces waarin het volume van de PFC weer afneemt, pas later begint bij ADHD omdat deze hersendelen ook pas later volgroeid zijn. Het is echter nog niet duidelijk waar deze vertraging van de hersenontwikkeling op lange termijn mee samenhangt. Zoals eerder genoemd zou het kunnen dat het zorgt voor de ontwikkeling van inefficiënte circuits. Zo bleek uit een meta-analyse van Alderson et al. (2013) dat het werkgeheugen in de vroege volwassenheid bij ADHD geassocieerd wordt met verminderd functioneren ten opzichte van gezonde leeftijdsgenoten. Er is echter nog weinig onderzoek gedaan naar dit verband bij een oudere volwassenen populatie. Wel toonde een studie van Semeijn et al. (2015) aan dat in het geval van ADHD bij ouderen de ernst van de symptomen negatief geassocieerd wordt met het functioneren van aandachtdomeinen en het werkgeheugen. Deze relatie werd echter deels verklaard door de aanwezigheid van depressieve symptomen en de leeftijdsverschillen tussen de groepen, waardoor deze studie nog onvoldoende duidelijkheid verschaft. Een tweede mogelijkheid zou kunnen zijn dat door de vertraging van de hersenontwikkeling en dus ook van de structurele reductie, de cognitieve veroudering van het werkgeheugen eerder plaatsvindt bij gezonde personen dan bij mensen met ADHD. Op die manier zou de ernst van ADHD symptomen samen kunnen hangen met cognitieve reserve, omdat de intacte hersengebieden pas relatief later verslechteren. Dit zou ook een verklaring bieden voor de bevinding dat ADHD onder ouderen minder vaak wordt gediagnosticeerd.

(8)

8 Concluderend wijst de literatuur op een verband tussen veroudering en veranderingen in het werkgeheugen. Ook lijkt ADHD dit verband te beïnvloeden. Het is echter nog onduidelijk wat de implicaties van ADHD in dit verband op de lange termijn zijn. In dit onderzoek staat de vraag centraal of de mate van ADHD symptomen de relatie tussen leeftijd en het werkgeheugen beïnvloedt.

Op basis van de literatuur die bekend is over dit onderwerp werd verwacht dat oudere deelnemers over het algemeen minder goed presteerden op de tests die het werkgeheugen beogen te meten dan jongere deelnemers. Op basis van de literatuur over cognitieve reserves werd verwacht dat een verhoogde mate van ADHD symptomen samengaat met een slechtere prestatie. Aangezien de consequenties van veroudering bij ADHD nog onduidelijk zijn, zou het ook kunnen dat door vertraagde reductie van de hersenen, de mate van ADHD symptomen steeds minder uitmaakt naarmate de leeftijd toeneemt.

(9)

9 Methoden

Deelnemers

Aan dit onderzoek participeerden 59 personen met een leeftijd variërend tussen de 44 en de 69 jaar. De deelnemers zijn geworven via acht studenten van de Universiteit van Amsterdam. Ze komen uit de algemene Nederlandse populatie en deden mee op vrijwillige basis. De steekproef is een convenience sample aangezien de deelnemers vanwege hun gemakkelijke bereikbaarheid geworven zijn.

De resultaten van de deelnemers werden niet meegenomen in de analyse wanneer zij een afwijkende score hadden bij een van de screeningstesten. Zo werd de Mini-Mental State Examination (Nederlandse vertaling door Kok & Verhey, 2002) afgenomen om een globale indruk te krijgen van het cognitief functioneren. In deze test worden 30 vragen gesteld zoals “welke maand is het?” De maximale score die behaald kan worden is 30. Een score van 24 of lager wordt gezien als afwijkend en geeft een indicatie voor een cognitieve stoornis.

Daarnaast werd met behulp van de Nederlandse Leestest voor Volwassenen (NLV) een ruwe schatting gemaakt van het intelligentieniveau van de deelnemers (Schmand, Bakker, Saan & Louman, 1990; Mulder et al., 1995). In deze test worden deelnemers gevraagd om woorden voor te lezen met een onregelmatige uitspraak. Wanneer deelnemers een score behaalden op de NLV van 70 of lager werden hun resultaten niet meegenomen.

Met behulp van de Beck Depression Inventory-II (BDI-II-NL) werd mogelijke aanwezigheid van een depressieve stoornis gescreend (Beck, Steer & Brown, 1996; Nederlandse vertaling door van der Does, 2002). Deze zelfrapportage-vragenlijst is bedoeld om de aanwezigheid en de ernst van depressieve symptomen in te schatten. Bij een score van 20 of hoger op de BDI-II-NL werden deelnemers uitgesloten in de analyse omdat dit een indicatie geeft voor een mogelijke depressieve stoornis.

(10)

10 De resultaten van deelnemers werden ook niet meegenomen wanneer zij in het verleden een cerebrovasculaire aandoening (CVA) hadden gehad of aan een andere ernstige neurologische aandoening bleken te lijden, zoals multiple sclerose, dementie, Parkinson, Huntington, Korsakov of een hersentumor in de voorgeschiedenis hadden.

Materialen

ADHD-RS. Om de ADHD symptomen te kwantificeren werd gebruik gemaakt van de ADHD rating scale (DuPaul, Power, Anastopoulos & Reid, 1998; Nederlandse vertaling door Kooij, Buitelaar, Furer, Rijnders & Hodiamont, 2005). De vragen die gesteld worden in deze zelfrapportage-vragenlijst zijn gebaseerd op de diagnostische criteria van de DSM-IV. In de test worden 23 vragen gesteld die betrekking hebben op symptomen van ADHD in de in volwassenheid. Een voorbeelditem is hierbij “Ik ben vergeetachtig bij alledaagse bezigheden”. De items worden beantwoord op een vierpuntschaal van 0 (nooit of zelden) tot 3 (erg vaak). De items hebben betrekking op negen symptomen van aandacht-tekort en negen van hyperactiviteit. De score op de test kan variëren tussen de 0 en 69, waarbij 0 gelijk staat aan nauwelijks tot geen sprake van ADHD-symptomen en 69 aan een zeer ernstige mate van ADHD-symptomen.

Cijferreeksen. Om het werkgeheugen in kaart te brengen werd gebruik gemaakt van de subtest Cijferreeksen van de Nederlandse bewerking van de Wechsler Adult Intelligence Scale, vierde editie (WAIS-IV; Wechsler, 2008). De deelnemer dient de in aantal toenemende reeksen cijfers na te zeggen. Deze worden door de proefleider voorgelezen. De deelnemer dient de proefleider letterlijk te herhalen (Voorwaarts) of omgekeerd te herhalen (Achterwaarts). De subtest doet een beroep op het auditief-verbale geheugen op zeer korte termijn (Bouma, Mulder, Lindeboom & Schmand, 2012). De test laadt hoog op de factor werkgeheugen. Ook aandacht en concentratie spelen een grote rol bij deze taak. Vooral de

(11)

11 Cijferreeksen Achterwaarts wordt beschouwd als een maat voor het werkgeheugen, waarbij informatie zowel opgeslagen als bewerkt moet worden (Bouma et al., 2012). Daarnaast is bekend dat de Cijferreeksen Achterwaarts meer gevoelig is voor leeftijdseffecten. De scores van de Voorwaartse en Achterwaartse versie worden bij elkaar opgeteld tot een totaalscore om meer variatie in de uitkomstmaat te krijgen. Hierbij is de minimumscore 0, hetgeen gelijk staat aan extreem laag cognitief functioneren. De maximumscore is 32, hetgeen overeenkomt met zeer hoog cognitief functioneren.

Procedure

Nadat de deelnemers geïnformeerd waren over de aard en het verloop van het onderzoek werd hen gevraagd een toestemmingsverklaring te ondertekenen. Omdat het huidige onderzoek deel uitmaakte van een groter onderzoeksproject, hebben de deelnemers in totaal negen tests afgenomen en zeven zelfrapportage-vragenlijsten ingevuld. De duur van het onderzoek was maximaal twee uur. De deelnemers zijn willekeurig ingedeeld in een van de twee volgordes die zijn gebruikt voor het afnemen van de tests. Dit is gedaan om de invloed van volgorde van aanbieden te neutraliseren (counterbalancing). Hiermee werden vermoeidheidseffecten tegengegaan.

De deelnemers zijn getest in neutrale onderzoeksruimtes van de Universiteit van Amsterdam. Dit om externe prikkels en ruis te voorkomen. Een aantal taken werd afgenomen op een computer en een aantal met pen en papier. De tests werden afgenomen door derdejaars psychologiestudenten.

Statistische Analyses

Een poweranalyse is uitgevoerd in het programma Gpower-3 (Faul, Erdfelder, Lang & Buchner, 2007), waaruit bleek dat een steekproefgrootte van 68 bij een power van .80 en een alfa van 0.05 voldoende was om een medium effect te detecteren, wat groter is dan de

(12)

12 steekproef van de huidige studie. Volgens Field (2009) is het in ieder geval van belang om altijd een sample grootte te hebben van ten minste 55 personen. Daaraan wordt hier dus wel voldaan. De verdere dataverwerking is uitgevoerd met behulp van het computerprogramma SPSS statistics 22 (2013).

Een multiple lineaire regressie analyse (Field, 2009) is uitgevoerd op de data van deze deelnemers. ADHD symptomen, leeftijd en de interactie tussen ADHD en leeftijd fungeerden hierbij als de predictoren. Daarbij zijn leeftijd en ADHD symptomen in het eerste model meegenomen en werd de interactie tussen ADHD en leeftijd in het tweede model toegevoegd. De uitkomstmaat (afhankelijke variabele) was hierbij de somscore van de Cijferreeksen Voorwaarts en Achterwaarts. Voordat de analyse werd uitgevoerd is eerst gekeken of er aan de assumpties werd voldaan.

Er werd voldaan aan de assumpties van homoscedasticiteit, linearity en normaliteit. De gemiddelde VIF score was iets hoger dan 1 (1,156), wat een indicatie kan geven dat de regressie vertekend is. Desondanks is deze score niet zo groot dat het de regressie zou vertekenen, aangezien uit de correlatie matrix blijkt dat er geen grote (kleiner dan .80) correlaties bestaan tussen de predictoren. Daarom lijkt het er op dat is voldaan aan de assumptie van collineariteit. De Durbin-Watson score wijkt iets af van 2 (2,181), maar blijft daarmee nog binnen de grenzen. Daarmee wordt ook voldaan aan de assumptie van onafhankelijke residuen.

Een exploratieve analyse is uitgevoerd om te kijken of IQ en leeftijd de score op de Cijferreeksen konden voorspellen. Daarbij is weer een multiple regressie analyse uitgevoerd met als predictoren leeftijd en de IQ score. De uitkomstmaat was hierbij weer de totaalscore op de Cijferreeksen.

(13)

13 Resultaten

Een multiple regressie analyse werd uitgevoerd om te kijken of leeftijd en ADHD-symptomen de score op de Cijferreeksen test konden voorspellen. Van de 59 deelnemers hadden er vier een te hoge score op de Beck Depression Index waardoor zij niet mee zijn genomen in de analyse. Er was geen sprake van outliers in de scores van de Cijferreeksen. Uiteindelijk zijn de gegevens van 55 deelnemers meegenomen in de analyse (19 mannen en 36 vrouwen) met een gemiddelde leeftijd van 55,6 (SD=5,8). De gemiddelde score op de ADHD rating scale was 14,2 (SD=8,3) en op de NLV 109,53 (SD = 14,93). Door gebruik te maken van de forced entry methode werd duidelijk dat leeftijd en ADHD-symptomen in het eerste model geen significante hoeveelheid (5%) van de variantie van de score op de Cijferreeksen verklaren (F(2,52)= 1,370, p = .263, R² = 0,05, R²adjusted = 0,014). Het eerste model verbetert dus niet het vermogen om de uitkomst variabele te voorspellen. De analyse toont dat leeftijd geen significante voorspeller is voor de score op de Cijferreeksen (B = -.069, t(52)= -.736, p = . 465). Ook de mate van ADHD-symptomen bleek geen significante voorspeller te zijn voor de score op de Cijferreeksen (B = .72, t(52)= 1,109, p = 273). Het tweede model, waarbij de interactieterm van leeftijd en ADHD symptomen werd toegevoegd, voorspelde niet significant meer dan het eerste model (Fchange(1,51)= 1,548, p =

.219, R² = 0,078, R²adjusted = 0,024). De interactieterm bleek geen significante voorspeller voor de score op de cijferreeksen (B = .579, t(52)= 1,244, p = .219). Tabel 1 geeft een weergave van beide modellen met onder andere de bèta coëfficiënten en de bijbehorende betrouwbaarheidsintervallen.

(14)

14

Tabel 1

Regressie analyse met leeftijd en mate van ADHD als voorspellers voor de uitkomst op de Cijferreeksentest. Model 1 Model 2 B SE 95% CI β p B SE 95% CI β p Leeftijd -0.69 .093 -.256 - .119 -.107 .465 -.069 .093 -.251 - .122 -.100 .493 Mate van ADHD .072 .065 -.058 - .203 .161 .273 .134 .082 -.030 - .298 .299 .107 Interactie Mate van ADHD x Leeftijd .579 .465 -.355 – 1.513 .215 .219

Noot. R² = .05. B = bèta coëfficiënt, SE = standaardfout, 95% CI = betrouwbaarheidsinterval, β = gestandaardiseerde bèta coëfficiënt, p = overschrijvingskans.

Exploratieve analyse

Uit de beschrijvende statistieken bleek dat de gemiddelde IQ-score op de NLV bij deze steekproef boven het algemene IQ ligt (M=109,53 SD=14,95). Aangezien er geen leeftijdseffect gevonden is in de resultaten, is er een exploratieve analyse uitgevoerd om te kijken of het leeftijdseffect gemaskeerd werd door de hoge score op het NLV. Daarnaast is de relatie tussen depressieve symptomen en het functioneren van het werkgeheugen onderzocht om de rol van lichte depressieve symptomen te onderzoeken.

Een bivariate correlatie analyse is uitgevoerd met de score op de NLV en leeftijd. De score op de NLV bleek niet significant te correleren met leeftijd (r = .246, p = .07).

Een bivariate correlatie analyse is uitgevoerd met de score op de NLV en de score op de Cijferreeksen test. Daaruit bleek dat de score op de NLV significant correleert met de score op de Cijferreeksen test (r = .328, p = .014).

(15)

15 Een bivariate correlatie analyse is uitgevoerd met de score op de BDI-II-NL en de score op de Cijferreeksen test. Daaruit bleek dat De score op de BDI-II-NL niet significant correleert met de score op de Cijferreeksen test (r = .852, p = .026).

(16)

16 Discussie

In deze studie werd de invloed van ADHD symptomen op de relatie tussen veroudering en het werkgeheugen onderzocht binnen een oudere populatie. Er is geen duidelijke relatie tussen veroudering en het werkgeheugen gevonden. Ook werd geen effect gevonden van de mate van ADHD symptomen op de relatie tussen veroudering en het werkgeheugen. Het lijkt er dus op dat in de huidige steekproef het werkgeheugen niet minder functioneerde bij een hoge leeftijd en niet bij een hogere mate van ADHD symptomen. Bovendien is er geen interactie effect gevonden tussen leeftijd en de mate van ADHD symptomen, dat wil zeggen dat de invloed van ADHD symptomen niet toe- of afneemt naarmate de leeftijd stijgt. Deze studie ondersteunt dus niet de hypothese dat het functioneren van het werkgeheugen afneemt naarmate de leeftijd toeneemt of de hypothese dat een hogere mate van ADHD symptomen deze relatie negatief beïnvloedt.

In dit onderzoek kon geen steun worden gevonden voor de theorie van Nyberg et al. (2012), waarin gesteld werd dat het werkgeheugen verslechtert ten gevolge van veroudering. Deze relatie is in de literatuur al vaak beschreven, daarom is het opmerkelijk dat het in de huidige studie niet is gevonden. In de exploratieve analyse werd onderzocht of een mogelijke positieve relatie tussen IQ en leeftijd de relatie tussen leeftijd en het functioneren van het werkgeheugen heeft kunnen maskeren, gezien het hoge gemiddelde IQ. Zo zou het kunnen dat wanneer het IQ stijgt bij een toename van de leeftijd, een afname in het functioneren van het werkgeheugen niet meer wordt waargenomen, aangezien het IQ geassocieerd wordt met cognitieve reserve. Deze relatie is echter niet gevonden en daarom maskeert IQ niet de relatie tussen leeftijd en een afname van het werkgeheugen. Een mogelijk verklarende tekortkoming van de huidige studie is de spreiding van de leeftijdsgroep die is onderzocht. De spreiding qua leeftijd is namelijk vrij smal, waardoor er

(17)

17 vrij weinig variantie was in de data om een verband daarmee te kunnen detecteren. Daarom zou het kunnen dat er geen leeftijdseffecten zijn gevonden.

De huidige studie biedt ook geen steun voor de theorie van Alderson et al. (2013) waarin gesteld wordt dat problemen met het werkgeheugen op de voorgrond staan bij ADHD. Er is geen relatie gevonden tussen de mate van ADHD symptomen en het werkgeheugen. Een mogelijk verklarende factor hiervoor is het hoge IQ van de huidige studie. Uit de beschrijvende statistieken valt namelijk op dat het gemiddelde IQ boven het gemiddelde van de algemene populatie ligt. Dit zou kunnen komen vanwege het feit dat er gebruik is gemaakt van een convenience sample. De deelnemers zijn geworven via universitair studenten. Aangezien veel van de deelnemers familieleden zijn, is het aannemelijk dat veel van de deelnemers ook bovengemiddeld zullen presteren. Daarom lijkt het er op dat de sample niet representatief is voor de algemene populatie. Aangezien intelligentie een beschermende factor speelt bij cognitieve veroudering, heeft deze steekproefpopulatie mogelijk relatief veel cognitieve reserve. Daarom is het mogelijk dat deze cognitieve reserve compenseert voor de invloed van ADHD symptomen. Ook zou dit een verklaring kunnen bieden voor het gegeven dat er geen verband is gevonden tussen leeftijd en het werkgeheugen. De cognitieve reserve compenseert mogelijk dus voor de afname van het functioneren van het werkgeheugen bij het toenemen van de leeftijd. Wel is er voorzichtigheid geboden met het interpreteren van NLV scores, aangezien dit slechts een grove schatting is van het IQ (Schmand, Bakker, Saan & Louman, 1990; Mulder et al., 1995).

De bevindingen van de huidige studie bieden geen ondersteuning voor de theorie van Semeijn et al. (2015). Hierin werd gesteld dat de mate van ADHD negatief geassocieerd wordt met de relatie tussen veroudering en het werkgeheugen. Deze relatie werd in de genoemde studie deels verklaard door depressieve symptomen. In de huidige studie zijn

(18)

18 deelnemers met mogelijke depressieve stoornissen of een hoeveelheid aan depressieve symptomen uitgesloten van de analyse. Bovendien bleek uit de exploratieve analyse dat er ook geen verband bestaat tussen lichte depressieve symptomen en het functioneren van het werkgeheugen. Daarom lijkt het minder aannemelijk dat depressieve symptomen in de huidige studie een rol spelen. De huidige studie kan echter geen uitsluitsel geven over een mogelijke invloed van de mate van ADHD op de relatie tussen veroudering en het werkgeheugen. Een mogelijke verklaring hiervoor is het gegeven dat de steekproef niet bestond uit een ADHD populatie. Er werd gekeken naar de mate van ADHD symptomen in de algemene populatie waarin de symptomen veel minder aanwezig zijn dan bij een volledige diagnose. Daarom zou het kunnen zijn dat ADHD symptomen in de huidige studie minder invloed hebben op het functioneren van het werkgeheugen. Dit lijkt tegenstrijdig te zijn met de bevindingen van Bussing et al. (2010), waaruit bleek dat symptomen van ADHD in een subklinische populatie geassocieerd zijn met functionele beperkingen in schoolse vaardigheden. Maar het is echter ook mogelijk dat deficiënties in het werkgeheugen niet op de voorgrond staan in de subklinische populatie. Op die manier heeft een lichte mate van ADHD symptomen in de huidige studie geen negatieve invloed heeft op het werkgeheugen. Een tweede mogelijke verklaring is wederom de geringe variantie in leeftijd. Het is vanwege deze beperking niet mogelijk geweest om de invloed van ADHD symptomen over een bredere leeftijdsspreiding te bekijken en dus ook geen een mogelijke interactie tussen ADHD symptomen en leeftijd. Een derde mogelijke verklaring kan zijn dat de test die is gebruikt als meting voor de onafhankelijke variabele (Cijferreeksen) onvoldoende zeggingskracht heeft over het echte functioneren van het werkgeheugen. Het is een vrij eenvoudige test met weinig spreiding in de totaalscore. Hierdoor zou er sprake kunnen zijn van een plafondeffect bij de test, waarbij het overgrote

(19)

19 deel van de mensen die de test maakt een redelijke prestatie zou moeten kunnen halen. Toch bleek er voldoende variantie in de verdeling van de uitkomstmaat te zijn.

De huidige studie lijkt tekort te schieten in de structuur, waardoor mogelijke relaties niet gedetecteerd konden worden. Een oplossing voor de geringe leeftijdsspreiding in de huidige studie zou in vervolgonderzoek opgelost kunnen worden door gebruik te maken van een representatieve steekproef voor leeftijd. Zo moeten er proportioneel evenveel personen uit verschillende leeftijdscohorten worden meegenomen in de studie. Ook zou vervolgonderzoek gebruik moeten maken van een aselecte steekproef in plaats van een convenience sample. Op die manier zal de steekproef representatiever zijn voor de algehele populatie.

Concluderend lijkt het huidige onderzoek niet te wijzen op een invloed van ADHD symptomen op de relatie tussen veroudering en het functioneren van het werkgeheugen. Deze bevinding kan echter geen uitsluitsel geven over een mogelijk verband omdat vanwege de manier van sampling er te weinig spreiding in de leeftijd was. Het is van belang om meer onderzoek te verrichten naar dit onderwerp. Als het blijkt dat er een negatieve invloed bestaat van ADHD symptomen op de relatie tussen veroudering en het werkgeheugen, dan zou de mate van ADHD een risicofactor kunnen zijn voor cognitieve beperkingen bij ouderen. Zeker in een samenleving waar sprake is van een toenemende vergrijzing is het van belang om dit onderzoeksgebied verder te belichten.

(20)

20 Literatuurlijst

Alderson, R. M., Kasper, L. J., Hudec, K. L., & Patros, C. H. (2013). Attention-deficit/hyperactivity disorder (ADHD) and working memory in adults: a meta-analytic review. Neuropsychology, 27, 287-302.

Beck, A. T., Steer, R. A., & Brown, G. K. (1996). Beck depression inventory-II.

Bussing, R., Mason, D. M., Bell, L., Porter, P., & Garvan, C. (2010). Adolescent outcomes of childhood attention-deficit/hyperactivity disorder in a diverse community sample. Journal of the American Academy of Child & Adolescent Psychiatry, 49, 595-605. Cubillo, A., Halari, R., Ecker, C., Giampietro, V., Taylor, E., & Rubia, K. (2010). Reduced

activation and inter-regional functional connectivity of fronto-striatal networks in adults with childhood Attention-Deficit Hyperactivity Disorder (ADHD) and persisting symptoms during tasks of motor inhibition and cognitive switching. Journal of Psychiatric Research, 44, 629-639.

Deary, I. J., Corley, J., Gow, A. J., Harris, S. E., Houlihan, L. M., Marioni, R. E. et al. (2009). Age- associated cognitive decline. British Medical Bulletin, 92, 135-152.

Deary, I. J., Penke, L., & Johnson, W. (2010). The neuroscience of human intelligence differences. Nature Reviews Neuroscience, 11, 201-211.

Van der Does, A. J. W. (2002). BDI-II-NL. Handleiding. De Nederlandse versie van de beck depression inventory.

DuPaul, G. J., Power, T. J., Anastopoulos, A. D., & Reid, R. (1998). Specific Description.

Ehlis, A. C., Bähne, C. G., Jacob, C. P., Herrmann, M. J., & Fallgatter, A. J. (2008). Reduced lateral prefrontal activation in adult patients with attention-deficit/hyperactivity disorder (ADHD) during a working memory task: a functional near-infrared spectroscopy (fNIRS) study. Journal of Psychiatric Research, 42, 1060-1067.

(21)

21 Faul, F., Erdfelder, E., Lang, A. G., & Buchner, A. (2007). G* Power 3: A flexible statistical

power analysis program for the social, behavioral, and biomedical sciences. Behavior research methods, 39, 175-191.

Field, A. (2009). Discovering statistics using SPSS. Sage publications.

Fjell, A. M., & Walhovd, K. B. (2010). Structural brain changes in aging: courses, causes and cognitive consequences. Reviews in the Neurosciences, 21, 187-221.

Grieve, S. M., Williams, L. M., Paul, R. H., Clark, C. R., & Gordon, E. (2007). Cognitive aging, executive function, and fractional anisotropy: a diffusion tensor MR imaging study. American Journal of Neuroradiology, 28, 226-235.

Kane, M. J., & Engle, R. W. (2002). The role of prefrontal cortex in working-memory capacity, executive attention, and general fluid intelligence: An individual-differences perspective. Psychonomic Bulletin & Review, 9, 637-671.

Kok, R. M., & Verhey, F. R. J. (2002). Gestandaardiseerde MMSE.

Kooij, J. S., Buitelaar, J. K., Furer, J. W., Rijnders, C. A. T., & Hodiamont, P. P. (2005). Internal and external validity of attention-deficit hyperactivity disorder in a population-based sample of adults. Psychological medicine, 35, 817-827.

McNab, F., & Klingberg, T. (2008). Prefrontal cortex and basal ganglia control access to working memory. Nature Neuroscience, 11, 103-107.

Michielsen, M., Semeijn, E., Comijs, H. C., van de Ven, P., Beekman, A. T., Deeg, D. J., et al. (2012). Prevalence of attention-deficit hyperactivity disorder in older adults in The Netherlands. The British Journal of Psychiatry, 201, 298-305.

Mulder, J. L., Dekker, R. & Dekker, P. H., (1995). Verbale Leer & Geheugen Test. Amsterdam: Pearson Assessment and information B.V.

(22)

22 Nyberg, L., Lövdén, M., Riklund, K., Lindenberger, U., & Bäckman, L. (2012). Memory aging

and brain maintenance. Trends in Cognitive Sciences, 16, 292-305.

Rapport, M. D., Chung, K. M., Shore, G., & Isaacs, P. (2001). A conceptual model of child psychopathology: Implications for understanding attention deficit hyperactivity disorder and treatment efficacy. Journal of Clinical Child Psychology, 30, 48-58.

Roberts, W., Peters, J. R., Adams, Z. W., Lynam, D. R., & Milich, R. (2014). Identifying the facets of impulsivity that explain the relation between ADHD symptoms and substance use in a nonclinical sample. Addictive behaviors, 39, 1272-1277.

Rösler, M., Casas, M., Konofal, E., & Buitelaar, J. (2010). Attention deficit hyperactivity disorder in adults. The World Journal of Biological Psychiatry, 11, 684-698.

Salthouse, T. A. (2009). When does age-related cognitive decline begin?. Neurobiology of Aging, 30, 507-514.

Schmand, B. A., Bakker, D., Saan, R. J., & Louman, J. (1991). De Nederlandse Leestest voor Volwassenen: Een maat voor het premorbide intelligentieniveau. Tijdschrift voor Gerontologie en Geriatrie.

Semeijn, E. J., Korten, N. C. M., Comijs, H. C., Michielsen, M., Deeg, D. J. H., Beekman, A. T. F., & Kooij, J. J. S. (2015). No lower cognitive functioning in older adults with attention-deficit/hyperactivity disorder. International Psychogeriatrics, 27, 1467-1476. Shaw, P., Eckstrand, K., Sharp, W., Blumenthal, J., Lerch, J. P., Greenstein, D., et al. (2007).

Attention-deficit/hyperactivity disorder is characterized by a delay in cortical maturation. Proceedings of the National Academy of Sciences, 104, 19649-19654.

(23)

23 Tamnes, C. K., Walhovd, K. B., Dale, A. M., Østby, Y., Grydeland, H., Richardson, G. et al. (2013). Brain development and aging: overlapping and unique patterns of change. Neuroimage, 68, 63-74.

Wechsler, D. (2008). Wechsler adult intelligence scale-fourth. San Antonio: Pearson.

Wechsler, D. (2012). Wechsler adult intelligence scale, 4th edn. Nederlandstalige bewerking. Wilens, T. E., Biederman, J., Faraone, S. V., Martelon, M., Westerberg, D., & Spencer, T. J.

(2009). Presenting ADHD Symptoms, Subtypes, and Comorbid Disorders in Clinically Referred Adults With ADHD. Journal of Clinical Psychiatry, 70, 1557-1562.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

The chapter firstly introduces the actors, policies and practices in the sphere of border management, specifically in the area of border surveillance (2); then,

In the case of attack where the number of non-first packets is greater than the number of first packets, if the verified result of a Tree rule is 'ACCEPT' (i.e., the path

The proposed kCF and kSF can be considered as grapheme-based representations and have several attractive properties: (1) kCF and kSF cover short contour and stroke fragments of

In this section, we evaluate the feature performance for writer identification based on single- script and the results on five data sets are given in Table 7.1, from which we can

Figure 4: Effect of different side lap configurations on final RMSE of dataset Bentelo I and Bentelo II processed with Pix4D 4.2 Comparison of controlled flights (i) with

The overall curriculum design, the breadth and depth of knowledge and skills contained as part of the learning content, the high level of specification and guidance

It is observed that modern renew- able energy grew globally by 4.4% on average compared to a 1.8% growth of energy consumption from 1990 to 2005 when prices of fossil fuels were

Depending on the interaction between the brushes and the polymeric droplets as well as on the self-a ffinity of the brush, we can distinguish between three wetting states: