Amsterdam Circulair: De visie op een circulaire
verwerking van organische reststromen
Student: Tamara Grujic
Studentnummer: 10773312
Email: [email protected]
Bachelor scriptie: Sociale Geografie en Planologie
19 juni 2017
Instelling: Universiteit van Amsterdam
Aantal woorden: 16861
Begeleidster: Amanda Brandellero
Tweede Lezer: Els Veldhuizen
Bron figuur voorpagina: www.eventgroen.nl
Voorwoord
Voor u ligt de scriptie ‘Amsterdam Circulair: De visie op een circulaire verwerking
van organische reststromen’. Aan de hand van negen diepte-interviews met sleutelfiguren en
het bestuderen van drie essentiële rapporten van de gemeente Amsterdam, is er onderzoek
gedaan naar het verloop van implementatie van circulaire economie binnen het
verwerkingsproces van organische huishoudelijke restromen binnen Amsterdam.
Vanaf het begin wist ik dat ik duurzaamheid binnen het thema van mijn scriptiegroep,
Economische Geografie, wilde verwerken. Mijn scriptiebegeleidster Amanda Brandellero
verwees mij naar de term circulaire economie. Na wat research kwam ik erachter dat dit een
hot topic is binnen de gemeente Amsterdam. De gemeente is namelijk ijverig om het
verwerkingsproces van organisch afval te verduurzamen door over te stappen naar een
circulaire economie. Daarom leek het mij interessant om het beleid rond de implementatie
van een circulaire economie binnen de gemeente Amsterdam nader te onderzoeken. Tijdens
het onderzoek bleek dat het proces van implementatie nog in een beginnende fase zit en het
nog wat onduidelijk is welke rol de belanghebbende hierin hebben. Desondanks had ik met
een goede sturing van mijn begeleidster het onderzoeksthema zo kunnen afbakenen dat ik
blij ben met het onderzoek en de bevonden resultaten.
Bij dezen wil ik mijn begeleidster bedanken voor haar hulp en sturing tijdens dit traject.
Daarnaast wil ik alle respondenten bedanken voor hun deelname aan het onderzoek. Zonder
hun medewerking had ik dit onderzoek niet kunnen voltooien. Tenslotte wil ik mijn vrienden
en ouders bedanken voor hun motivatie en feedback op mijn onderzoek.
Inhoudsopgave
1. Inleiding
5
2. Theoretische kader
10
2.1 De vorming van de definitie circulaire economie
10
2.2 Verwerking van organische huishoudelijke reststromen
12
2.3 Implementatie van circulaire economie en de mogelijke barrières
13
2.4 Maatschappelijke bewustwording
15
2.5 Concurrerende belangen betrokken actoren
16
3. Methodologische verantwoording
18
3.1 Het Onderzoeksdesign
18
3.2 Operationaliseren belangrijke concepten
19
3.3 Afbakening onderwerp
20
3.4 Werkwijze dataverzameling en analyseren
21
3.5 Conceptueel model
24
4 Resultaten
25
4.1 Visie en beleid vanuit twee perspectieven
25
4.1.1 De circulaire visie van de gemeente Amsterdam en de betrokken actoren 26
4.1.2 De richtlijnen en genomen maatregelen
26
4.1.3 Implementatie circulaire economie op macro- en microniveau
28
4.1 .4 De rol van de Amsterdammer binnen een circulaire economie
29
4.2 De afweging om over te stappen op een circulaire economie
31
4.2.1 Financieel rendabel
32
4.2.2 Wat krijgt de Amsterdammer hieruit
32
4.2.3 Wat voor impact heeft de implementatie op de natuur
33
4.3 De omgang tussen de betrokken actoren
34
4.3.1 Financiële bijdrage gemeente
35
4.3.2 De adviserende rol
36
4.3.3 Beleids- en wetmatige sturing
37
4.3.4 Samen de belangrijkste barrières tegen gaan
38
5 Conclusie
41
5.1 Conclusie: Selectieve Bottom-up
41
5.2 Discussie en aanbevelingen
43
6. Referenties
44
7. Bijlagen
47
7.1 Bijlage 1: Item-lijst interviews
47
7.2 Bijlage 2: Diepte-interviews met sleutelfiguren
49
7.3 Bijlage 3: Categoriseren gecodeerde citaten
93
1. Inleiding
De milieu-gerelateerde impact die de huidige industriële economie veroorzaakt heeft een negatief
effect op onze natuurlijke omgeving (Lieder & Rashid, 2016). Rond de industriële revolutie kon
er massaproductie plaatsvinden door hoge beschikbaarheid van grondstoffen en lage kosten die
hieraan verbonden waren. Echter groeiden de middenklasse sterk in de loop der tijd, waardoor
een steeds grotere vraag ontstond. Een nieuwe soort consument was in opkomst, hieruit volgde de
‘afval-producerende generatie’ zoals we die vandaag de dag kennen (Lieder & Rashid, 2016).
Deze generatie consumeert in hoge mate producten en diensten eenmalig, om ze vervolgens weg
te gooien. Ondanks dat er emissies zijn ontstaan op het milieu, blijft de vraag naar schaarse
goederen stijgen. Hierdoor ligt het gevaar niet alleen in vervuiling, maar ook in het opraken van
deze schaarse grondstoffen.
De productieprocessen die komen kijken bij de consumptie van de huidige afval-generatie wordt
ook wel lineaire economie genoemd (Schuurman, 2016). Dit houdt in dat schaarse grondstoffen
worden omgezet in producten, deze worden gebruikt door de afval-producerende consumenten en
worden vervolgens weer vernietigd.
Dit is ernstig omdat het niveau waarop de mensheid natuurlijke hulpbronnen consumeert
in hoog tempo is gestegen, terwijl er een limiet aan de hoeveelheid (fossiele) brandstoffen zit
(Bastein et al, 2013). Het gevolg hiervan is dat schaarste toeneemt en de prijzen van brand- en
grondstoffen fors blijven stijgen. Door de vervuiling en de fors stijgende consumptie wordt het
milieu steeds verder belast, waardoor er zelfs plant- en diersoorten uitsterven. Hierbij groeit de
competitieve houding op de markt, en wordt het steeds moeilijker om aan schaarse grondstoffen
en goederen te komen. Er dreigen vele productieprocessen uit te vallen en het is ook voor
bedrijven van belang een nieuw alternatief te vinden (Lieder &Rashid, 2016). Daarom is
overstappen naar een alternatief van belang (Bastein et al, 2013).
Dit alternatief is circulaire economie. Het doel van circulaire economie is om
herbruikbaarheid van producten en grondstoffen te maximaliseren en de vernietiging hiervan te
minimaliseren (Schuurman, 2016). De circulaire economie zou idealiter moeten bijdragen aan het
verminderen van de milieudruk omdat restafval wordt benut voor nieuwe producten (Bastein et
al, 2013). Ook zouden de prijsstijgingen van schaarse goederen tegengegaan worden door
hergebruik van bestaande producten.
Dit nieuwe aspect is zo van belang dat het zelfs op een internationaal niveau is opgenomen als
onderdeel van doel 12 in de nieuwe Sustainable Development Goals binnen de Verenigde Naties
voor 2030 (United Nations, 2017). Binnen dit doel staat beschreven dat er een duurzame
consumptie en productiepatroon hoort te komen in de sectoren van water, energie en voedsel. Dit
zou volgens de Verenigde Naties behaald kunnen worden door onder andere afval en uitstoot in
de productieprocessen te verminderen of zelfs helemaal te elimineren.
Mede hierdoor heeft de Europese Commissie een actieplan opgesteld om de overgang
naar een circulaire economie gemakkelijker te maken (Eerste Kamer, 2017). De Commissie
probeert op deze manier het concurrentievermogen van de EU beschermen door bedrijven
onafhankelijk te maken van schaarse hulpbronnen en instabiele prijzen (Europese Commissie,
2015). Binnen dit actieplan streeft de Commissie nieuwe mogelijkheden voor het bedrijfsleven te
creëren, om op een vernieuwde en meer efficiënte manier te produceren en te consumeren. In de
vorm van een passend regelgevingskader streeft de commissie naar een snellere overgang naar
circulaire economie. Dit zal plaatsvinden in het ontwikkelen van nieuwe wetgevingen op het
gebied van het verminderen van afvalstorten en het intensiveren van hergebruik en recycling van
belangrijke afvalstromen.
Als nationaal antwoord op de ecologische doelstellingen op internationaal en Europees
niveau heeft het Kabinet daarom ook een nationaal Grondstoffenakkoord (2016) gesloten om
Nederland tot 2050 volledig circulair te maken (Rijksoverheid, 2016). Staatssecretaris, en de
minister van Infrastructuur en Milieu, Dijksma en minister Kamp van Economische zaken zeggen
snel afspraken te maken met het bedrijfsleven, overheden en maatschappelijke organisaties om
tot een honderd procent circulaire economie te komen (Rijksoverheid, 2016). De eerste stap is om
de afvalscheiding binnen Nederland te verbeteren. Daarna is het ontwikkelen van nieuwe
innovatieve verpakkingen en producten die makkelijk te recyclen zijn de volgende stap. En van
daaruit zal er verdere stappen genomen worden.
Het Grondstoffenakkoord kan gezien worden als een ‘nationaal ecologische doelstelling’
(Flint & Raco, 2011). Het nationale doel is op een gecentraliseerde en gestandaardiseerde wijze
vastgelegd. Echter, om dit doel te laten slagen is het noodzakelijk om een vertaalslag te maken
naar een stedelijke context (ibid.).
Ook zou volgens de Urban Innovative Actions (2016), een initiatief en denktank van de Europese
Unie een circulaire economie het beste bereikt kunnen worden door het ingrijpen van autoriteiten
op een stedelijke schaal, zoals de gemeente. Dit komt door de nabijheid van deze autoriteiten tot
haar burgers, dienstverleners en bedrijven waardoor al deze actoren makkelijker gestimuleerd en
gefaciliteerd kunnen worden om over te stappen op deze circulaire manier van consumeren en
produceren. Dit kan volgens Flint & Raco (2011) bereikt worden met ‘strategische
eco-lokalisme’. Eco-lokalisme houdt in dat nationale ecologische doelstellingen op stedelijk niveau
worden uitgevoerd. Omdat elke stad anders is en elke stad andere kansen en barrières heeft, kan
er op strategische wijze binnen elke stad een aangepast beleid gevoerd worden om een nationale
doelstelling te halen. Binnen elke stad kan er verschillend worden ingespeeld op de lokale
context, zoals de bedrijvigheid en de burgers.
Aanleiding onderzoek binnen Amsterdam
Zo handelt de gemeente Amsterdam ook vanuit eco-lokalisme om over te stappen op een
circulaire economie (Circulair Amsterdam, 2015). De gemeente heeft samen met drie
kennisinstellingen onderzocht waar de kansen en uitdagingen binnen Amsterdam liggen, om over
te stappen op een circulaire economie. Hieruit is het rapport ‘Circulair Amsterdam’ uit
voortgekomen. In dit rapport wordt een analyse gegeven van de kansen en uitdagingen naar een
overgang op een circulaire economie binnen Amsterdam. Uit het onderzoek blijkt dat twee
waardeketens een significante bijdrage kunnen leveren om de doelstellingen op Europees en
nationaal niveau te behalen en de regionale economie te bevorden, als deze circulair worden
ingericht (Circulair Amsterdam, 2015). Dit zijn de sectoren ‘bouwmaterialen ontwikkelen’ en
‘verwerking van organische reststromen’.
Binnen dit onderzoek zal er gekeken worden naar de visie van de gemeente op
implementatie van circulaire economie in de waardeketen van organische reststromen. Er zal
gekeken worden hoe het organisch huishoudelijk afval wordt verwerkt en hoe hergebruik op
stedelijk niveau wordt gestimuleerd.
De visie van de gemeente is uitgewerkt in vier strategieën om tot een hoogwaardige
verwerking van organische reststromen in Amsterdam te komen. De vier strategieën zijn: centrale
hub voor bioraffinage, afvalscheiding en retourlogistiek, cascadering van organische reststromen
en het terugwinnen van nutriënten.
Binnen de strategie ‘centrale hub voor bioraffinage’ streeft de gemeente cascadering
stimuleren. Dit houdt in dat al de ingezette biomassa dat voortkomt uit reststromen op een zo
hoogwaardig mogelijke manier wordt verwerkt. Dit kan plaatsvinden in een centrale gelegen hub
bij de Amsterdamse haven, waar op grote schaal bulkproducten kunnen worden vervoerd en
kleine lokale stromen vanuit de stad kunnen samenkomen en op logistieke wijze weer vervoerd
kunnen worden.
Bij de tweede strategie lijkt de gemeente Amsterdam het meest betrokken, afvalscheiding
en retourlogistiek. (Uitvoeringsplan Afval, 2016). Organisch afval wordt weinig aan de bron
gescheiden (Circulair Amsterdam, 2015). Bronscheiding houdt in dat het afval binnen woningen
wordt gescheiden (ibid.). De gemeente denkt de doelstellingen met alleen bronscheiding niet te
behalen, kijkend naar het gedrag van de Amsterdamse inwoners, dus gaat de gemeente ook aan
na-scheiding doen. De meeste woningen hebben namelijk geen buitenruimte, waardoor de
gemeente genoodzaakt is om aanpassingen te maken in de infrastructuur om zo de
Amsterdammer te faciliteren om afval te kunnen scheiden. Voor de organische huishoudelijke
afval is besloten om deze via een ondergronds containersysteem te scheiden (ibid.).
Binnen de derde strategie ‘cascadering van organische stromen’ zijn er verschillende
initiatieven bezig met het ontwikkelen van diverse nieuwe technologieën en bedrijfsmodellen om
reststromen op een hoogwaardige manier te verwerken in nieuwe productieprocessen (ibid.).
Ten slotte wordt met de laatste strategie ‘terugwinnen van nutriënten’ geprobeerd om de
nutriëntencyclus te verbeteren. Zo kan er meer waarde uit de voedselketen verkregen worden
door de reststromen om te zetten in meststoffen. En worden er bijvoorbeeld momenteel
vestigingsinstallaties en technieken ontwikkeld om waardevolle nutriënten uit urine te halen
(ibid.).
De gemeente heeft een aantal actiepunten vastgelegd in het rapport als belangrijke
interventies om de overgang naar een circulaire economie via de bovengenoemde vier strategieën
te versnellen. Deze interventies gaan over de versoepeling van wetgeving in het voordeel van
circulaire bedrijven, aanpassen van belastingtarieven, stimuleren van de kennisontwikkeling in
deze sector en het door ontwikkelen van het duurzaamheidsfonds (ibid.).
Met behulp van dit onderzoek zal er een beschrijving gegeven worden over hoe circulaire
economie wordt geïmplementeerd in het verwerken van organisch huishoudelijk afval, kijkend
naar de visie van de gemeente omschreven in het rapport ‘Circulair Amsterdam: Een visie en
routekaart voor stad en regio’.
Probleemstelling
Uit het voorgaande is duidelijk naar voren gekomen dat er nog te veel afval wordt
geproduceerd en dat hier te weinig van wordt hergebruikt. Zo ook binnen de waardeketen van
organisch huishoudelijke reststromen binnen Amsterdam.
Binnen dit proces is van groot belang om te kijken naar de overgang van lineaire naar circulaire
economie. Dit kan alleen goed verlopen als het beleid van overheidsinstanties en de uitvoering
van de betrokken bedrijven met elkaar in overeenstemming zijn (Lieder & Rashid, 2016). Deze
samenwerking is nodig om de nationale doelstellingen te behalen (Flint & Racco, 2011). Op een
stedelijk niveau staan de autoriteiten dichtbij de burgers en bedrijvigheid, en kan de visie zo het
beste overgebracht worden. Daarom zal er binnen dit onderzoek met name gekeken worden naar
de stedelijke beleidsmakers en de betrokken bedrijven en hun relatie tot de implementatie van
circulaire economie in de waardeketen organisch huishoudelijk afval binnen Amsterdam.
De hoofdvraag die bij dit onderzoek hoort, luidt: Hoe verloopt de implementatie van
circulaire economie binnen het verwerkingsproces van organisch huishoudelijk afval in
Amsterdam om afvalvorming en voedselverspilling tegen te gaan, kijkend naar de visie van de
gemeente omschreven in het rapport ‘Amsterdam Circulair’?
Relevantie onderzoek
Het onderzoek is van groot maatschappelijk belang. Als er geen verandering in dit proces
komt zullen wij onze ecologische hulpbronnen blijven vervuilen of zelfs opmaken (Anderson,
2007). Nu wordt slechts 3% van het organisch huishoudelijk afval hergebruikt binnen volgende
productieprocessen en wordt er 97% gedumpt of verbrandt (Circulair Amsterdam, 2015). De
urgentie van een transitie naar circulaire economie binnen Amsterdam is groot. Met een jaarlijkse
groei van 10.000 inwoners, wordt de vraag naar schaarse grondstoffen steeds groter. Het is van
belang om te kijken hoe het beleid van overheidsinstanties wordt overgedragen via de betrokken
bedrijven in de praktijk naar haar inwoners. Hieruit moet blijken of circulaire economie op een
juiste wijze wordt geïmplementeerd binnen de waardeketen van organische reststromen.
Het implementeren van een circulair beleid in Amsterdam biedt kansen om vraagstukken
te beantwoorden over hoe steden een visie op circulaire economie binnen een bestaand beleid
implementeren en wat de kansen en uitdagingen hierbinnen zijn. Zoals eerder genoemd heeft elke
stad haar eigen ecologische en economische kansen en barrières waar op ingespeeld moet worden
(Flint & Racco, 2011). Daarom is er voor elke stad een specifiek beleid nodig om de
implementatie van circulaire economie goed te laten verlopen. Bovendien is er binnen
Amsterdam nog geen soortgelijk onderzoek verricht. Door het tot op heden ontbreken aan
dergelijke documentatie biedt dit onderzoek een wetenschappelijke relevantie om toekomstige
projecten een aangrijpingspunt te bieden.
Binnen het onderzoek zal er gekeken worden naar het implementatieproces van circulaire
economie binnen de sector organisch huishoudelijk afval vanuit het perspectief van verschillende
belanghebbende binnen het verwerkingsproces. Aanvullend hierop zullen gerelateerde rapporten
van de gemeente Amsterdam bestudeerd worden.
Dit rapportage is opgebouwd uit vijf verschillende onderdelen. Na deze inleiding zal in
het tweede hoofdstuk een theoretisch kader over het vraagstuk worden gepresenteerd. Hierin
wordt verder gegaan op het begrip circulaire economie, organisch huishoudelijk afval,
voedselverspilling, maatschappelijke bewustwording, de implementatie van circulaire economie
en de belanghebbenden. In hoofdstuk drie zal de gehanteerde onderzoeksmethoden uitgelegd
worden. In het vierde hoofdstuk zal een analyse gepresenteerd worden van alle bevindingen.
Daarna zal in vijfde hoofdstuk een conclusie, eventuele aanbevelingen en discussie/reflectie
geformuleerd worden. Tenslotte zal in hoofdstuk 6 en hoofdstuk 7 de referenties en bijlagen
opgenomen worden.
2. Theoretisch kader
In dit hoofdstuk wordt getracht een wetenschappelijke basis te leggen voor het onderzoek.
Aan de hand van wetenschappelijke artikelen en beleidsdocumenten wordt een poging gedaan om
een beeld van de werkelijkheid te creëren, om deze vervolgens empirisch te onderzoeken. Een
definitie van circulaire economie zal worden geformuleerd en hoe de implementatie van dit
proces verloopt, kijkend naar de betrokken actoren: overheidsinstanties, bedrijvigheid en de
burgers
2.1 De vorming van de definitie van circulaire economie
Volgens Andersen (2007) biedt de natuur ons vier economische functies. Hiermee wordt
bedoeld dat er vier verschillende manieren zijn waar mensen een economische waarde,
bijvoorbeeld geld, uit kunnen verkrijgen. Deze manier van het kijken naar de natuur kan gezien
worden als een onderdeel van het antropocentrisme, waarbij de mens en het profijt voor de mens
in het middelpunt van de belangstelling staan (Andersen, 2007).
De eerste functie die de natuur aanbiedt heeft een aantrekkelijke en aangename waarde.
Het geeft mensen plezier en voldoening zonder de tussenkomst van handelingen. Ten tweede
wordt de natuur als hulpbron gebruikt bij het verrichten van economische productieprocessen.
Hiermee wordt het gebruik van hernieuwbare en schaarse bronnen bedoeld voor het opwekken
van energie of het ontwikkelen van producten. Als derde functie wordt de natuur gebruikt als
vuilnisbak om het afval, die na het consumeren van een product, te lozen. De natuur heeft een
bepaalde capaciteit voor het verwerken van reststromen, als deze wordt overschreden komt dit in
uitdrukking tot milieuschade zoals vervuiling of opdroging. Tenslotte heeft de natuur een
life-supportfunctie, voor al het levende organismen op aarde. Deze functie staat voor ondersteunende
rol van de natuur om, zowel mensen als andere organismen, in leven te houden. Kijkend vanuit
een economisch perspectief, kan hier voedsel onder vallen. De laatste functie wordt steeds verder
benadeeld door de tweede en derde economische functie.
De tweede en derde functie schetsen de, nog steeds overheersende, lineaire economie
(Murray et al, 2015). Natuurlijke hulpbronnen worden aan het einde van een productieproces
omgezet in afval. Deze manier van produceren brengen externe effecten met zich mee. Dit houdt
in dat door het uitvoeren van een productieproces meestal een negatief en ongepland effect bij
komt kijken zoals vervuiling of uitputting van de natuur (Andersen, 2007).
Wetenschappers erkennen al eeuwen dat er een limiet zit aan het profiteren van de vier
economische functies van de natuur door de mens. Over de grenzen aan het menselijke
consumptiegedrag naar de natuur toe schreef Malthus (1809) in zijn wetenschappelijke artikel:
‘An Essay on the Principle of Population’. Volgens Malthus zou de wereldbevolking
exponentieel blijven groeien en zou er te weinig voedsel zijn om iedereen te voeden, wat een
ondergang van de mensheid zou betekenen. Mill steunde de ideeën van Malthus in zijn boek
(1848): ‘Principles of Political Economy’. Hierin stelde hij dat de oneindige bevolkingsgroei, en
daarmee groei in de hoeveelheid verschillende behoeften, een vernietiging van de natuur als
gevolg zou hebben. Iets wat de kwaliteit van het leven niet ten goede zou komen.
Naast Malthus en Mill zijn er nog diverse wetenschappers die soortgelijke stellingen over
de grenzen van de natuur hebben ingenomen. Wie als eerste over circulaire economie sprak, lijkt
echter een discussiepunt (Murray et al, 2015). Het concept zelf werd als eerste gebruikt door
Pearce en Turner. In het boek ‘Economic of Natural resources and the Environment’ (1990)
wordt circulaire economie gezien als het resultaat van wetenschappers die bewust worden van de
effecten van de economie op het milieu in de jaren ‘60. Deze stroom wordt ook wel
Environmentalism genoemd, als reactie op toenemende vervuiling in een sterk geïndustrialiseerde
samenleving (Andersen, 2007). Sindsdien is circulaire economie binnen diverse Schools of
thought gebruikt om het concept te definiëren, zoals Industrial Ecology, Natural Capitalism,
Cradle to Cradle en Regenerative Design om de definitie zo veel mogelijk te verfijnen
(MacArthur, 2016).
Uit de onderzochte wetenschappelijke artikelen kan er geconcludeerd worden dat
circulaire economie een diverse theoretische achtergrond heeft. Echter een ding zeker, vanaf het
begin vormde circulaire economie een alternatief op het neoklassieke economisch model, een
model wat we nu kennen als het lineaire economische model (Ghisellini et al, 2016). Een van de
innovatieve kernaspecten van circulaire economie is overgenomen uit het gedachtegoed van
Industrial Ecology (ibid.). Afval dat voorkomt in een productieproces moet gebruikt kunnen
worden als grondstof in een volgend productieproces.
In het artikel van Murray et al (2015) wordt er ook een definitie vanuit Industrial Ecology
gemaakt. Er moet een loskoppeling komen tussen economische groei en het gebruik van schaarse
goederen uit de natuur. Economische groei hangt nog te veel af van natuurlijke hulpbronnen die
dreigen op te raken. Een productieproces zou binnen een circulaire economie geen netto-effect op
het milieu moeten veroorzaken. Dit houdt in dat er geen uitputtende bronnen uit de natuur
worden gebruikt en overtollige reststromen niet terug worden gestort. Daarmee gepaard zouden
economische ontwikkelingen niet meer afhangen van schaarse en dure grondstoffen. Binnen de
Industrial Ecology wordt de economie gezien als een onderdeel van de natuurlijke ecosystemen
waar materiaal, energie en informatie tussen verschillende waardeketens circuleren (Ghisellini et
al, 2016). Er wordt dus als het ware een gesloten kringloop gecreëerd.
Om tot een gesloten economische kringloop te komen, moet er volgens Su et al (2013)
rekening worden gehouden met de 3R principes binnen circulaire productieprocessen. De eerste
R staat voor Reduction, oftewel vermindering. Doelend op de vermindering van het gebruik van
schaarse goederen binnen productieprocessen en het verminderen van het consumptiegedrag van
‘de afval-producerende generatie’. Als tweede staat Reuse voor het hergebruik van producten (en
afval) tussen verschillende bedrijven en industrieën onderling, en consumenten zouden producten
onderling kunnen hergebruiken. Producten dienen tot een maximum gebruikt te worden. De
derde R staat voor recycling. Producten en materialen zouden gebruikt moeten worden binnen zo
veel mogelijke productieprocessen zodat de consumptie van rauwe materialen wordt
geminimaliseerd.
Uit de bovenstaande omschrijving kan geconcludeerd worden dat het verlengen van de
levensduur van materialen en producten, op een zo hoogwaardige manier, de grootste rol speelt
binnen de circulaire economie. Het is van belang dat de gebruikswaarde van materialen en
producten zo lang mogelijk op peil wordt gehouden en maximaal wordt benut.
2.2 Verwerking van organisch huishoudelijke reststromen
In dit onderzoek wordt er gekeken hoe de implementatie van circulaire economie verloopt binnen
de verwerking van organische restafval, geproduceerd binnen huishoudens in Amsterdam.
Organisch afval wordt door de Ministerie van Infrastructuur en Milieu (2014)
gedefinieerd als reststromen van biomassa. De Europese Rekenkamer (2016) definieert biomassa
als een biologisch afbreekbare fractie van producten, afvalstoffen en residuen van plantaardige en
dierlijke stoffen.
Met huishoudelijk organische restafval wordt de groente-, fruit- en tuinafval en
weggegooid voedsel bedoeld (Milieu centraal, 2017). Dit is afval geproduceerd door voedsel dat
niet gegeten wordt, afval ontstaan door tuinieren en overmatig papier. Het wordt gezien als
organisch omdat het op een natuurlijke manier verteerbaar is. Deze kunnen vergist,
gecomposteerd worden (ibid.).
Het afval wat hieruit ontstaat, wordt ook wel voedselverspilling genoemd, hetgeen voor
een groot deel bijdraagt aan klimaatverandering en uitputting van natuurlijke bronnen (Schmidt,
2016) Van het geproduceerde voedsel voor consumenten wordt maar liefst een derde deel niet
gegeten (ibid.).
Door de snelle verstedelijking lijkt de bijdrage van voedselverspilling steeds groter te worden,
terwijl er ook steeds meer voedsel nodig is voor de groeiende bevolking (Xu et al, 2014). Daarom
is het van groot belang om de organische reststromen te beheren. Het fenomeen
voedselverspilling ontstaat zowel door het gedrag van de consument als door economische
processen zoals productie, transport en verkoop (Schmidt, 2016).
Er zijn verschillende manieren om het organisch huishoudelijk afval te verwerken. In
1979 heeft de toenmalige politicus Ad Lansink de Afvalhiërarchie geïntroduceerd, die
tegenwoordig de ladder van Lansink wordt genoemd (Planbureau voor Leefomgeving, 2016).
Deze ladder wordt nog steeds als duurzame basis gebruikt in het nationaal afvalbeleid van
Nederland (ibid.).
De ladder van Lansink kan gezien worden als de een meetlat richting een circulaire
economie (Planbureau voor de Leefomgeving, 2016). De wijze waarop het afval wordt verwerkt,
geeft de mate van duurzame verwerking aan. Hoe hoger op de ladder, hoe lager de kans op
negatieve externe effecten op de natuur.
De minst gewenste manier van afvalverwerking is het storten van afval in de natuur. Dit
zorgt voor het grootste negatieve netto-effect op het milieu.
De volgende twee stappen, verbranden en energie, kunnen gezien worden als een vorm
van downcycling (McDonough & Braungart 2002). Dit wordt ook wel laagwaardige
afvalverwerking genoemd. Downcycling is een term die aangeeft dat een grondstof na
verwerking niet meer dezelfde waarde heeft als in de oorspronkelijke vorm. Binnen de
organische huishoudelijke reststromen kan het produceren van biobrandstof gezien worden als
downcycling. Hierin worden materialen omgezet in gassen en gaat een deel verloren.
Hergebruik en recycling kunnen gezien worden als een vorm van upcycling (ibid.). Dit
wordt ook wel gezien als een hoogwaardige manier van afval verwerken. Als er op deze manier
afval wordt verwerkt, blijft de zuiverheid van de gebruikte grondstof hetzelfde of wordt deze
zelfs vergroot. Om deze organisch huishoudelijke reststromen zo hoogwaardig mogelijk te
verwerken in volgende productieprocessen, is het noodzakelijk om in te zetten op een betere
scheiding van organisch huishoudelijk afval (Ministerie van Infrastructuur en Milieu, 2014).
Vervolgens kunnen de reststromen met een proces van cascadering zo hoogwaardig mogelijk
worden ingezet. Een voorbeeld uit het hoogwaardig verwerken van organisch afval is de
productie van biobased kunststoffen uit organisch huishoudelijk afval.
Bovenaan de trap staat preventie. Dit is het meest gewenste en milieuvriendelijke
resultaat. Ook dit kan gezien worden als een vorm van upcycling, omdat de eventuele minimale
restanten binnen preventie gezien worden als grondstoffen (McDonough & Braungart 2002). Dit
houdt in dat bij het vervaardigen van stoffen geen afval ontstaat. Hiermee wordt een netto-effect
op het milieu ontweken.
2.3 Implementatie van circulaire economie en de mogelijke barrières
Toen het na talrijke onderzoeken steeds duidelijker werd wat voor negatieve en
vervuilende effecten lineaire productieprocessen hadden, waren het de overheden over de hele
wereld die als eerste verschillende afval-verminderende- en recyclingprogramma’s initieerden
(Lieder & Rashid, 2016). Het is de taak van de overheid, als initiatiefnemer, de voordelen
duidelijk te maken voor bedrijven.
Volgens Pan et al (2015) is er daarom een sterke implementatiestrategie vanuit
overheidsinstanties nodig om de huidige economie te doen veranderen in circulaire economie.
Om dit te bereiken moeten de grootste barrières overwonnen worden. Onder deze barrières
vallen: de juiste technologie toepassen, hoe dit gefinancierd moet worden en hoe een circulaire
institutie gereguleerd moet worden.
De grootste barrières om te overkomen volgens Pan et al (2015) zijn de ontwikkelingen
van de juiste technologieën om organische afval goed te verwerken. Het is vaak een grote stap
voor bedrijven om een overstap te maken naar een circulair bedrijfsmodel. Dit vergt veel
investering in onderzoek naar nieuwe opties. Omdat het een nieuw concept is, is de overheid hier
genoodzaakt om flexibel te blijven. Elke input van kennisinstellingen en bedrijven zou de
economie past. Een belangrijke stap voor de overheid is om een goedwerkend
informatieplatform beschikbaar te stellen (ibid.). Via dit platform zou er informatie uitgewisseld
worden en zou er op deze wijze grondstoffen aangeboden worden.
Ten tweede worden de financiële kosten die gepaard gaan bij een overstap gezien als een
grote barrière voor bedrijven. Er zijn twee opties hoe een overheid hierop kan inspelen. Als eerst
kan de overheid financiële hulp aanbieden in de vorm van subsidies of voordelige leningen aan
startups (Pan et al, 2015). Startups ervaren vaak een hoge druk van concurrerende bedrijven die
binnen dezelfde sector die verder ontwikkeld zijn. Op deze manier zijn zij sneller bereid om de
overstap te maken. Daarnaast is het van belang dat de bestaande bedrijvigheid ook overstapt op
een circulair bedrijfsmodel (Stahel, 2013, p.6). Dit kan het beste bereikt worden door
belastingtarieven op vervuilende bedrijven te verhogen en de belastingtarieven op circulaire
bedrijven zo laag mogelijk te houden. Hiermee wordt de economische motivatie geprikkeld. Door
dit in te voeren, zal het rendabeler voor een bedrijf zijn om over te stappen op een circulair
bedrijfsmodel.
Ten slotte bestaan nog institutionele barrières (Pan et al, 2015). Deze worden gevormd
door de heersende gedachtegoed op het gebied van produceren en consumeren gecreëerd door de
overheid, bedrijvigheid en de bevolking (Stahel, 2013). De beste manier om deze barrière aan te
pakken is via consistente regelgeving, die de overheid moet voeren (Su et al, 2013). Als er geenduidelijke regelgeving en beleid wordt gevoerd, is de kans op slagen van een circulaire economie
nihil (Pan et al, 2015). Als er vanuit overheidsinstanties duidelijk wordt aangegeven wat hun
doelen zijn binnen een bepaald tijdstek op het gebied van circulariteit, dan hebben de uitvoerende
actoren, in dit geval de bedrijven, duidelijke richtlijnen waar ze naartoe moeten werken.
Als eenmaal een beleid wordt uitgevoerd, is het van groot belang dat er een
evaluatieproces plaatsvindt(ibid.). Dit is nodig omdat het beleid ook moet worden overgenomen
door de verschillende actoren binnen de stad zoals de maatschappij en de uitvoerende bedrijven.
Veelvoudige evaluaties zouden volgens Pan et al (2015) zorgen voor een goede uitvoering,
optimale resultaten uit het beleid en een duidelijk overzicht van verbeteringen in de
daaropvolgende beleidsvormingen.
Het implementeren van circulaire economie kan op verschillende schalen plaatsvinden
(Gishellini et al, 2016). De implementatie van circulaire economie verloopt in het Westen echter
nog moeizaam (Murray et al, 2015). De reden hiervoor is dat instituties hier moeite hebben om de
term te conceptualiseren. De Chinese overheid heeft daarentegen de afgelopen twee vijfjaar
plannen een circulair beleid gevoerd (Su et al, 2013). In 2003 werd de Cicular economy
Promotion Law in China aangenomen om hergebruik, natuurbescherming en duurzame
ontwikkelingen te realiseren (ibid.). De National Development and Reform commissie zijn bezig
met het implementeren en evalueren van circulaire economie op drie verschillende schaalniveaus
binnen 33 industriële parken, zeven provincies en 19 steden (Gishellini et al, 2016). Binnen
vrijwel alle bestudeerde artikelen komt China als toonaangevend voorbeeld naar voren. Om deze
reden zal de implementatiestrategie op verschillende schaalniveaus van China als uitgangspunt
genomen worden.
Als eerste moet implementatie van een circulaire economie beïnvloed worden op
microniveau (ibid.). Bedrijven worden hier gestimuleerd om hun bedrijfsmodellen
milieuvriendelijk te maken. Dit houdt in dat het gehele productieproces en alle externe effecten,
zoals produceren van afval, in het model moeten worden opgenomen. Hierdoor kan het
afvalbeheer beter verwerkt worden. Door het invoeren van de Cleaner Production Promotion
Law worden bedrijven verplicht hun bedrijfsmodel aan te passen (Su et al, 2013).
Daarnaast moet er op een mesoniveau gebieden worden aangewezen of virtuele platforms
worden gecreëerd door overheidsinstanties waarin bedrijven samen volledig circulair te werk
kunnen gaan (Gishellini et al, 2016). Binnen dit gebied kunnen grondstoffen en materialen
circuleren tussen de verschillende bedrijven, waardoor er een zogenaamd ecosysteem ontstaat
zoals uitgelegd bij de Industrial Ecology. Hieruit volgen directe economische voordelen voor de
betrokken bedrijven omdat er geen grondstoffen ingekocht moeten worden en alles lokaal
plaatsvindt (Su et al, 2013). In het onderzoek naar de industriële park in Dalian China van Su et
al (2013) kwam naar voren dat door het effect van nabijheid 83% van het gebruikte materiaal
werd gerecycled, waarvan 46,5% binnen het park zelf.
Tenslotte moet er op macroniveau een duidelijk beleid in het afvalbeheer komen op een
stedelijk schaalniveau (Gishellini et al, 2016). Zoals al eerder genoemd moet er een duidelijk
beleid komen om de verandering in gang te brengen. De technologische- en kennisindustrie
moeten ingezet worden om het afval zo goed mogelijk te verwerken en de infrastructuur moet
hierop aangepast worden om de logistiek rond afvalbeheer zo efficiënt mogelijk te maken. Hier
zetten de laatste twee vijfjarenplannen van China op in (Su et al, 2013).
2.4 De Maatschappelijke bewustwording
Het is ook aan de overheidsinstanties om het gedachtegoed van circulaire economie onder de
bevolking te institutionaliseren en om handelingen, zoals afval scheiden en hergebruik, efficiënt
en daarmee sociaal wenselijk te maken (Andersen, 2007).
Om de maatschappelijke relevantie over de implementatie van circulaire economie
duidelijk te maken, moet er een verandering plaatsvinden in de huidige vervuilende mind-set van
de bevolking die steeds om nieuwe materie vraagt. Deze gedachtegang moet veranderen naar het
hergebruiken of recyclen van artikelen en afvalpreventie. Het institutionaliseren van
maatschappelijke bewustwording kan volgens Lieder & Rashid (2016) het beste bereikt worden
via educatieve programma’s, colleges en publieke campagnes.
Het gedrag van de burger wordt beïnvloed door verschillende factoren (Berglund & Matti,
2006). Enerzijds voelt het individu een ethische verantwoording om een positief milieu
gerelateerde houding aan te nemen. Anderzijds hebben de heersende overheidsinstellingen, zoals
de gemeente, hier ook grote invloed op. Elk individu heeft volgens het artikel externe motivatie
nodig om duurzaam te handelen, zoals verschillende mogelijkheden om afval te scheiden. Dit
komt doordat economische handelingen van consumenten beïnvloed worden door de heersende
cultuur binnen die lokale context (ibid.). Dus hoe meer burgers een handeling uitvoeren, zoals
afval scheiden, hoe sneller het sociaal geaccepteerd wordt. Overheidsinstanties kunnen hierop
inspelen door specifieke keuzes af te keuren of juist aan te moedigen. Dit vertaalt zich in de vorm
van boetes en subsidies. Echter ook in de vorm van hoeveel moeite de burger moet doen om in
dit specifieke geval zijn of haar afval goed te scheiden. Als er aanpassingen komen in de
infrastructuur waardoor er verschillende manieren worden aangeboden om het scheiden minder
tijdrovend en makkelijker te maken, is de burger sneller bereid om een positieve
milieu-gerelateerde houding aan te nemen. Daarom is het van belang om vanuit een sterk beleid
marktgeoriënteerde instanties te stimuleren deze kansen ook aan te bieden en de burgers bewust
te maken van de verschillende keuzes en te betrekken bij de vorderende ontwikkelingen.
2.5 Concurrerende belangen van betrokken actoren
Er zijn een aantal belangrijke motivaties om over te stappen naar een circulaire economie.
Murray et al (2015) spreekt over verschillende drijfveren. Er wordt gehandeld vanuit
economische, ecologische en sociale dimensies.
De belangrijkste motivatie om over te stappen lijkt het economische voordeel die
circulaire economie met zich zou meebrengen (Ghisellini et al, 2016). Door het schaarse aanbod
van uitputbare bronnen en de toenemende vraag van een sterk groeiende bevolking, is het volgens
Ghisellini et al. (2016) noodzakelijk om productieprocessen los te koppelen van
grondstoffenconsumptie. Door deze loskoppeling kan de economie blijven groeien, ontstaat een
groei in werkgelegenheid en is het een stimulans voor innovatie (McArthur, 2013). In een
circulaire economie groeit de werkgelegenheid omdat arbeid gezien wordt als een kwalitatieve
hernieuwbare bron (Stahel, 2013). Het is de enige bron die in staat is om innovatief en creatief te
werk te gaan. Daarom zou de vervanging van machines door de mens, op lange termijn, een
positief effect hebben op economische groei (ibid.).
De ecologische effecten die circulariteit met zich meebrengt, worden voor nu als positief
neveneffect gezien (Murray et al., 2015). De grondstoffenbesparing zorgt ook voor ecologische
voordelen omdat, zoals al eerdergenoemd, hierdoor geen tot weinig netto-effect op de natuur
ontstaat (Murray et al, 2015). Dit houdt in dat door het minimaliseren van uitbuiting en
overbelasting, de ecosystemen, zoals de life-supportfunctie, intact zullen blijven.
Ten slotte lijkt de sociale dimensie nog onduidelijk (Murray et al, 2015; Ghisellini et al,
2016). Binnen een circulaire economie moet er rekening gehouden worden met het welzijn van
de medemens en de gelijkheid tussen mensen in het heden en tussen verschillende generaties
(Ghisellini et al, 2016). Daarnaast kan de groei in werkgelegenheid gezien worden als een
positief sociale effect.
Uit de voorgaande paragraaf komt naar voren dat een duidelijke sturing nodig is van
overheidsinstanties om de bedrijvigheid mee te laten werken. Bedrijven streven naar
economische vooruitgang en zien daarom de voordelen van circulaire economie op de lange
termijn niet altijd (Andersen, 2007). Het is aan de publieke instanties om zowel de ecologische en
sociale als de economische voordelen te verhelderen. Het is noodzakelijk om de concurrerende
belangen tussen de bedrijvigheid en overheidsinstanties samen te brengen.
Daarom wordt in dit onderzoek uitgegaan van de ‘concurrerende benadering’ van Lieder
& Rashid (2016). Het wordt steeds duidelijker dat een circulaire of duurzame strategie nodig is
om een blijvende groei in economische ontwikkelingen te zien zonder dat het milieu hier ten
onder aan gaat. Om de implementatie van circulaire economie op een grote schaal toe te passen,
is volgens Lieder & Rashid (2016) een samenwerking nodig tussen concurrerende belangen van
verschillende stakeholders, met de publieke instanties van bovenaf en markt van onderaf. Met de
markt worden verschillende private economische instanties bedoelt.
Figuur 2: Implementatie circulaire economie door samenwerking van top-down en bottom-up (bron: Lieder & Rashid, 2016)
In figuur 2 is de concurrerende benadering van Lieder & Rashid (2016) te zien. Hier is te zien
hoe er getracht wordt om de belangen van zowel de publieke instanties (top-down) als de
bedrijven (bottom-up) naar elkaar toe te laten groeien in de vorm van circulaire economie, om
milieubewuste manier van economische groei samen te voegen.
In het top-down gedeelte zijn de publieke instanties te zien. Hier worden de belangen van
de overheid weergegeven en op wat voor manier de overheid kan bijdragen aan een circulaire
economie. Overheidsinstanties en overige beleidsmakers streven naar collectief bewustzijn met
wat er met het milieu gebeurd en proberen daarnaast ook de economische groei stimuleren.
Echter gaat de voorkeur van relevantie binnen overheidsinstanties naar het beschermen van het
milieu voor het welzijn van de bevolking. Om dit te bereiken moet de overheid een collectieve
bewustwording creëren over de voordelen van circulaire economie (ibid.). Van de publieke
instanties wordt, zoals al eerdergenoemd, daarom een duidelijk beleid en regelgeving verwacht
(Pan et al, 2015). Volgens de Dutch Sustainability Business Association (2015) moet er een
infrastructuur worden gevormd in de vorm van regelgeving en beleid waarin de transitie naar een
circulaire economie wordt gesteund. Dit kan door in te spelen op, zoals eerdergenoemde,
verschillende schalen aan de wetgeving, samenwerkingsplatformen en een duidelijk beleid
(Ghisellini et al, 2016).
In het bottom-up gedeelte is het belangrijkste element dat het bedrijfsmodel rendabel
blijft. In tegenstelling tot de overheid is het voor bedrijven, ondanks de erkenning van het belang
van het milieu, de grootste motivatie om financieel profijt te behalen uit haar productieprocessen
(Lieder & Rashid, 2016, p.46). Door de hoge competitie op een vrije markt wordt het ecologische
element snel op de achtergrond geplaatst. Hierdoor zien bedrijven vaak nog niet het voordeel in
circulaire economie. Daarom is het noodzakelijk dat de overheid een gunstige infrastructuur biedt
waar de aanwezige competitie verminderd. Bedrijven moeten hieraan meewerken door
innovatieve bedrijfsmodellen te ontwikkelen met een gesloten kringloop (Gishellini et al, 2016).
Samen met de ontwikkelde infrastructuur door publieke instanties en de circulaire
bedrijfsmodellen kan de onderlinge concurrentie tussen bedrijven omgezet worden in
samenwerking door middel van de uitwisseling van kennis, grondstoffen en materialen wat voor
economisch profijt op de lange termijn zorgt (Lieder & Rashid, 2016).
3. Methodologische verantwoording
Dit hoofdstuk beschrijft hoe er te werk is gegaan binnen het onderzoek en welke methodes
zijn gebruikt om de juiste data te verzamelen om zo een antwoord te kunnen geven op de
hoofdvraag. Als eerste zal het type onderzoeksdesign beschreven worden. Vervolgens zullen de
belangrijkste concepten binnen dit onderzoek geoperationaliseerd worden. Daarna zal uitgelegd
worden hoe het onderwerp is afgebakend en hoe er te werk is gegaan binnen het onderzoek. En
ten slotte zal er een conceptueel model aan de hand van het theoretisch kader gepresenteerd
worden.
3.1 Het Onderzoeksdesign
Het onderzoek dat gehouden zal worden kan gezien worden als empirisch (Bryman, 2012,
p.23). Binnen dit onderzoek wordt een bepaalde situatie nader bestudeerd om deze context beter
te begrijpen. De kennis wordt hier vergaard door de ervaringen van de betrokken actoren. Van
hieruit wordt een theorie getest.
Er wordt gestreefd om het beleid rond de implementatie van de circulaire economie rondom de
verwerking van huishoudelijk organisch afval en het tegengaan van voedselverspilling zo
compleet mogelijk in kaart te brengen. Omdat het onderzoek zich focust op een specifieke sector
binnen Amsterdam, kan dit ook gezien worden als een representatieve casestudy (Bryman, 2012).
Dit wordt aan de hand van kwalitatieve onderzoeksmethoden gedaan (Yin, 2009). Binnen een
kwalitatief onderzoek is volgens Yin (2009) van groot belang om zo goed mogelijk in contact te
komen met het te onderzoeken proces. De onderzoeker gaat steeds heen en weer tussen reflectie,
observatie en analyse. Bij een casestudy gaat het om de intensieve bestudering van het proces
zonder te interveniëren, zodat de wisselwerking tussen relevante factoren behouden blijft (Yin,
2009).
Het doel van het onderzoek is om te kijken wat het effect is van dit recente beleid, de
ontwikkelingen die erbij komen kijken en hieruit een theorie te vormen over de implementatie.
Dit wordt ook wel een inductieve onderzoeksmethode genoemd (Bryman, 2012). Er zal binnen
één proces meerdere actoren vanuit twee perspectieven onderzocht worden. Dit kan ook wel een
embedded single case genoemd worden (Yin, 2009, 40). Ten eerste wordt het top-down beleid
bestudeerd van de gemeente op macroniveau om te kijken hoe dit proces wordt bevorderd.
Vervolgens wordt naar de bedrijven op microniveau gekeken die dit beleid uitvoeren en wat hun
beweegredenen zijn om hier aan deel te nemen. De hoofdvraag van dit onderzoek luidt:
Hoe verloopt de implementatie van circulaire economie binnen het verwerkingsproces van
organisch huishoudelijk afval in Amsterdam om afvalvorming en voedselverspilling tegen te
gaan, kijkend naar de visie van de gemeente omschreven in het rapport ‘Amsterdam Circulair’?
Om een antwoord te vormen op de hoofdvraag is het noodzakelijk om deze te splitsen in
deelvragen om een algeheel antwoord te kunnen vormen.
De deelvragen luiden:
•
Hoe wordt het proces van implementatie vanuit het rapport van de gemeente Amsterdam
(top-down) gestuurd en hoe wordt dit uitgevoerd door de betrokken bedrijven (bottom-up)?
•
Wat zijn de verschillen en overeenkomsten in de motivatie van de betrokken actoren om
over te stappen op circulaire economie?
•
Hoe verloopt de communicatie tussen de top-down en bottom-up actoren?
Binnen het onderzoek moet er ook rekening gehouden worden met verschillende
kwaliteitscriteria (Bryman, 2012). De externe validiteit van het onderzoek is laag. Het onderzoek
is niet te generaliseren over het proces van implementatie van circulaire economie elders.
Ondanks dat dit type onderzoek een lage externe validiteit heeft en hierdoor lastig te
generaliseren is als er naar implementatie van circulaire economie binnen andere steden wordt
bekeken, is hiervoor gekozen omdat elke stad een andere ontwikkeling doormaakt en daarom een
eigen beleid en uitvoering nodig heeft. Wel kan dit onderzoek gebruikt worden om te kijken naar
de manier waarop beleid geïmplementeerd wordt binnen de stad Amsterdam. Het fenomeen
rondom de implementatie van circulaire economie binnen het organisch huishoudelijk afval is
een onderdeel van een groter proces.
Daarnaast is betrouwbaarheid ook een belangrijk kwaliteitscriterium. Binnen het onderzoek
wordt getracht om de bias zo klein mogelijk te houden door de procedure binnen de case study zo
goed mogelijk te documenteren.
Tenslotte zal de uitkomst van interne validiteit onvoorspelbaar zijn omdat het een beschrijvend
onderzoek is en zodoende geen rekening houdt met de causale verbanden.
3.2 Operationaliseren belangrijke concepten
Om de hoofd- en deelvragen meetbaar te maken is het noodzakelijk om de belangrijkste
concepten te operationaliseren (Bryman, 2012). De concepten die hier meetbaar gemaakt moeten
worden zijn ‘de implementatie van de circulaire economie’, ‘maatschappelijk bewustzijn’, ‘de
motivatie om over te stappen’ en ‘de communicatie tussen de verschillende actoren’. Daarnaast
moet er een duidelijk beeld geschetst worden wie de onderzoekseenheden zijn en hoe deze
onderzocht gaan worden.
• Implementatie van circulaire economie: Om dit begrip te onderzoeken is het noodzakelijk
om de juiste indicatoren te traceren om dit proces te kunnen omschrijven. Daarom zal er
in de diepte-interviews getracht worden om een beeld te krijgen over dit proces. Dit kan
gedaan door het begrip te splitsen in de volgende indicatoren: visie, beleid, maatregelen
en schaal. Door vragen te stellen over de visie van de desbetreffende instantie kan er
geconcludeerd worden wat implementatie van circulaire economie voor hen inhoudt. Aan
de hand van de indicator beleid wordt duidelijk of deze in overeenstemming is tussen de
verschillende actoren. Met de indicator maatregelen welke stappen richting een circulaire
economie wordt verwacht vanuit de top-down instanties en welke stappen zijn
ondernomen door de bottom-up instanties. Tenslotte kan er aan de hand van de indicator
schaal bepaald worden in hoeverre de wijze van implementatie zich verspreidt over
Amsterdam.
• Maatschappelijk bewustzijn: Deze zal, wegens tijdgebrek, alleen besproken worden als de
respondent vanuit zichzelf over begint. Binnen dit concept gaat het er om dat de ‘afval
generatie’ haar mind-set veranderd in circulair denken. Dit kan in de vorm van: Educatie,
subsidies en campagnes.
• Motivatie: Met dit begrip zal gekeken worden wat de drijfveren en barrières zijn van de
verschillende betrokken actoren om over te stappen naar een circulaire economie. Deze
drijfveren kunnen opgesplitst worden in economisch, maatschappelijk en ecologisch
belang. Hiermee kan een duidelijk beeld geschetst worden tussen de verschillen en
overeenkomsten van de betrokken actoren.
• Communicatie: Met communicatie worden de contacten tussen de top-down en bottom-up
actoren bedoeld, met name de sturing van top-down aan bottom-up. Dit kan in de vorm
van financiële voordelen. Hieronder vallen subsidies of belastingheffingen. Daarnaast
kan dit ook plaatsvinden in advies die de actoren aan elkaar meegeven. Dit kan in de
vorm van kennisontwikkeling binnen de sector organisch huishoudelijk afval. Ook kan dit
voorkomen in een passend beleid en regelgeving wat de gemeente creëert voor de
betrokken bedrijven. Tenslotte is het mogelijk om samenwerking te stimuleren. Dit kan
samenwerking met de gemeente zijn of samenwerking tussen verschillende bedrijven.
De geïnterviewde sleutelfiguren moeten daarnaast ook duidelijk onderscheiden worden om het
onderzoek juist uit te voeren.
• Top-down: Zoals al eerder in het theoretische kader genoemd, wordt met top-down de
publieke instanties bedoeld. Aangezien onderzoek gedaan zal worden naar de stad
Amsterdam, is hier de gemeente de belangrijkste publieke instantie. Daarnaast worden
alle kennisinstellingen die betrokken zijn bij het vormen van het beleid, gerekend tot deze
groep. Door onderzoek te doen naar rapporten over circulaire economie binnen
Amsterdam en door middel van diepte-interviews met sleutelfiguren, zal er een top-down
perspectief ontstaan de implementatie van circulaire economie en de belangen van deze
partij in het proces.
• Bottom-up: Met de bottom-up worden de betrokken uitvoerende organisaties bedoeld.
Deze organisaties worden genoemd in het rapport van de gemeente onder een van de vier
aangeraden strategieën. Daarnaast is via een snowball sample, een extra organisatie bij
betrokken geraakt die ook meewerkt aan de implementatie van circulaire economie.
3.3 Afbakening onderwerp
Kijkend naar het rapport ‘Circulair Amsterdam: een visie en routekaart voor de stad en regio’
(2015), is er gekozen om de visie op verwerking van organische reststromen nader te bekijken.
Het onderzoek is verder afgebakend door alleen te kijken naar de verwerking van
organische reststromen binnen de huishoudelijke sector. Hiervoor is gekozen omdat al het
huisafval onder de verantwoordelijkheid valt van de gemeente (Uitvoeringsplan Afval, 2016). In
de Wet milieubeheer staat vastgelegd dat alle gemeenten verplicht zijn om huishoudelijke
afvalstoffen in te zamelen, dus ook de organische reststromen (ibid.). Zij zorgen voor de
inzameling, afvoer en verwerking van huishoudelijk afval. Daarnaast zal binnen de waardeketen
alleen gekeken worden naar de beleidsmatige wijze waarop het organisch huishoudelijk afval
wordt verwerkt door uitvoerende actoren en de rol van de gemeente hierin. De motivatie van de
betrokken actoren en de communicatie spelen hier een belangrijke rol in.
Wegens het tijdsbestek waarin het onderzoek gedaan moet worden, zal de implementatie van
circulaire economie vanuit het perspectief van de burger niet onderzocht worden. Wel zal binnen
de diepte-interviews ruimte worden gegeven voor de respondenten om vanuit zichzelf te vertellen
hoe zij vinden dat de bevolking mee kan worden genomen in deze transitie en hoe burgers over
deze transitie denken. Echter, alleen als de respondenten hier zelf mee op komen, dan zal dit deel
ook verwerkt worden als de manier waarop de maatschappij betrokken wordt.
Tenslotte zal binnen dit onderzoek alleen de handelingen binnen de stad Amsterdam
bestudeerd worden. Aldus hoe de handelingen die bedrijven binnen de stad uitvoeren verlopen en
wat de bijdrage van de gemeente hierin is. Dit wordt bekeken vanuit het perspectief van de
bedrijven op microniveau en vanuit het perspectief van de gemeente op macroniveau.
3.4 Werkwijze data verzameling en analyseren
Voor het theoretisch kader zijn de termen: Defining circular economy, Implementation strategy
within circular economy en Policy circulair economy gebruikt. Deze termen zijn in combinatie en
los van elkaar gebruikt om tot de nodige artikelen te komen. De zoekopdrachten werden
uitgevoerd op de sites ‘Web of Science’, ‘Google Scholar’, ‘Onlinebibliotheek van de Universiteit
van Amsterdam’ en ‘de Gemeente Amsterdam’.
Als basis van het onderzoek is, zoals al eerder aangegeven, gekozen voor het rapport ‘Amsterdam
circulair: Een visie en routekaart voor de stad en regio (2015)’. Binnen dit rapport is de visie van
de gemeente beschreven door drie kennisinstellingen, de vier strategieën die de gemeente
aanmoedigt aan bedrijven om te gebruiken en de lokale initiatieven en innovatieve marktpartijen
die al overgestapt zijn naar een circulaire economie. Hierop aanvullend is het rapport ‘Circulair
innovatieprogramma’ (2016) bestudeerd. In dit rapport wordt inzicht gegeven in de belangrijkste
circulaire ontwikkelingen en projecten die de gemeente in Amsterdam volgt. Ten slotte is ook de
Uitvoeringsplan Afval (2016) grondig onderzocht om te kijken wat de gemeente zelf op het
gebied van verwerking van organische reststromen verricht.
Vervolgens is onderzoek gedaan naar de praktijk via veldwerk. De informatie vanuit het
veldwerk is als volgt verkregen. Met behulp van een itemlijst, zie bijlage 1, zijn er
semigestructureerde diepte-interviews afgenomen met sleutelfiguren binnen de gemeente en
relevante bedrijven om zo de nodige data verzameld (Yin, 2009). Er is een poging gedaan worden
om via de onderzoekseenheden, de individuen die sleutelfiguren zijn binnen het beleid en de
bedrijven, een beeld te creëren van het groter geheel. Daarnaast is er literair onderzoek verricht
naar de bestaande rapporten van de gemeente en wetenschappelijke artikelen over dit onderwerp
om een completer antwoord te geven op de hoofdvraag.
De respondenten die geïnterviewd zijn, werden gekozen op basis van het rapport ‘Amsterdam
Circulair, visie en routekaart’ (2015). In dit rapport wordt een reeks goed werkende circulaire
bedrijven als voorbeeld genoemd binnen de vier strategieën die de gemeente aanmoedigt. In
figuur 3 is een verdeling van de respondenten weergegeven in de categorie top-down en de
categorie bottom-up.
Alle benoemden betrokken actoren zijn benaderd via de mail of telefoon met de vraag
voor hun deelname aan het onderzoek. Uit de totaal 25 genoemde instanties in het rapport,
hebben er in totaal acht sleutelfiguren geparticipeerd, zie figuur 3. Eén daarvan is betrokken bij
de strategie ‘Centrale hub voor bioraffinage’. Eén van de gesproken respondenten valt onder
‘scheiding en retourlogistiek’. Drie zijn betrokken bij de ‘Cascadering van organische stromen’.
En niemand uit de categorie ‘Terugwinnen van nutriënten’ was bereid om deel te nemen aan het
onderzoek. Daarnaast heeft één sleutelfiguur uit de gemeente en hebben twee sleutelfiguren uit
betrokken kennisinstellingen deelgenomen. Er is een poging gedaan om via de snowball sample
betrokken actoren die niet in het rapport worden genoemd te werven voor een interview (Bryman,
2012). Alleen via de gemeente is het gelukt om aanbevelingen te krijgen voor interviews. Er zijn
drie sleutelfiguren benaderd, waarvan er twee hadden gereageerd. Echter had één eventuele
respondent op het laatste moment afgezegd. Op deze wijze is er dus één extra respondent
gevonden. Dus in totaal zijn er negen interviews gehouden. Dit komt uit op een magere 36% van
het totaal genoemde betrokken actoren binnen het rapport ‘Amsterdam Circulair’. Opvallend is
ook dat van de zes bedrijven die mee wilden doen aan het onderzoek, drie respondenten onder de
strategie: ‘Cascadering van organische reststromen’ vallen en geen onder ‘Terugwinnen van
nutriënten’ (zie figuur 3).
Figuur 3: De verdeling van de verschillende respondenten (bron: Auteur)
Na het houden van de interviews is er gekozen om de anonimiteit van te respondenten
binnen de scriptie te waarborgen wegens gevoelige informatie. Om deze reden zullen er in het
onderzoek ook geen visuele beelden van de bezochte locaties voorkomen en geen namen van de
respondenten of bedrijven genoemd worden. Echter zullen de namen niet bewerkt worden in de
bijlage om de betrouwbaarheid van het onderzoek te waarborgen. Er is een overzicht gemaakt
van de respondenten en wat voor soort organisatie het is op chronologische volgorde:
Datum
interview
Respondenten
Omschrijving
25 april 2017
Respondent 1
De respondent is de eigenaar van een bedrijf dat valt onder de
cascadering van organische reststromen. Met bedrijf A streeft hij
meer groen in ongebruikte openbare ruimtes plaatsen.
25 april 2017
Respondent 2
De respondent is de woordvoerster van bedrijf B, waar de gemeente
de enige aandeelhouder is. Het bedrijf levert energie aan de hele
stad door afval te verbranden. Tegenwoordig zijn zij bezig met het
ontwikkelen van nieuwe technologieën om de logistiek en
na-scheiding van het afval te optimaliseren, waar de gemeente actief
aan deelneemt. Dit bedrijf valt onder de strategie van scheiding en
retourlogistiek.
1 mei 2017
Respondent 3
De respondent is eigenaar van bedrijf C dat uit voedselreststromen
nieuwe eetbare ingrediënten maakt. Hij door de gemeente onder de
strategie cascadering van organische stromen geplaatst.
2 mei 2017
Respondent 4
De respondent werkt voor de gemeente en is betrokken bij
verschillende denktanks van de gemeente die over circulaire
economie binnen Amsterdam gaan. Daarnaast heeft ze
deelgenomen aan het tot stand brengen van het rapport: Amsterdam
Circulair: een visie en routekaart voor stad en regio.
4 mei 2017
Respondent 5
In samenwerking met vijf andere bedrijven is bedrijf D bezig met
een optimale cascadering van organische reststromen. Dit bedrijf
valt onder de strategie Centrale hub voor bioraffinage.
10 mei 2017
Respondent 6
De respondent behoort tot een van de drie kennisinstellingen die het
rapport hebben gemaakt. Ze werken nauw samen met universiteiten
om met kwantitatieve gegevens fundamenteel resultaat te leveren.
11 mei 2017
Respondent 7
De respondent behoort tot een kennisinstelling die verschillende
belanghebbenden bij elkaar brengt om gegevens uit te wisselen.
16 mei 2017
Respondent 8
Bedrijf E is in dienst bij verschillende gemeenten om huishoudelijk
afval zo hoogwaardig mogelijk te verwerken
18 mei 2017
Respondent 9
Deze respondent is via een snowball sample geworven dankzij
respondent 4. Bedrijf F zet zich in om het belang om afval scheiden
duidelijk te maken aan de Amsterdamse burgers van diverse
culturen.
Tabel 1: Overzicht respondenten (bron: Auteur)Van de negen respondenten waren er vijf bereid om face-to-face af te spreken en vier
wilden alleen telefonisch een interview geven. Deze keuzes werden gerespecteerd en nageleefd.
Dit had wel als gevolg dat de telefonische interviews het kortst duren. De tijdsduur van de
gehouden interviews zijn erg uitlopend. Het kortste interview duurde 12.43 minuten en het
langste interview duurde 71.13 minuten. Met een totaal aan 302,43 minuten gehouden interviews
komt dat uit op een gemiddelde van 33. 51 minuten per interview.
Om de data goed te verwerken zijn alle interviews opgenomen met een geluidsrecorder.
De interviews zijn vervolgens omgezet in transcripten (zie bijlage 2). Dit houdt in dat alle
interviews helemaal zijn uitgeschreven. Hiervoor is gekozen om een grondige analyse uit te
kunnen voeren over de bevindingen (Yin, 2009). De analyse is uitgevoerd aan de hand van
selectieve codering (Boeije, 2010). Boeije (2010) meent dat er drie basisprocedures zijn binnen
het analyseren van de gevonden data, namelijk de constante vergelijking, analytische inductie en
de theoretische gevoeligheid. Binnen dit onderzoek is gekozen voor de constante vergelijking en
theoretische gevoeligheid. Deze gaat samen met het theoretisch kader die geschept is. Alles wordt
vanuit dit perspectief bekeken. Binnen deze procedure is de onderzoeker constant bezig met de
theoretische kennis en de kennis vanuit het veldwerk met elkaar te vergelijken. De theoretische
gevoeligheid is een onderdeel van ‘Grounded theory’ (Boeije, 2010: 88). Alle data die wordt
verzameld, wordt gezien vanuit een theoretische lens.
Om de gevonden data te analyseren is er gebruik gemaakt van het programma ATLAS.ti.
Met dit programma kunnen de antwoorden van de respondenten gestructureerd worden in
verschillende categorieën, te zien in bijlage 3. De gecategoriseerde citaten kunnen vervolgens
gebruikt worden als analyse om antwoord te geven op de deelvragen (Boeije, 2010).
3.5 Conceptueel model: top-down benadering
Het conceptueel model geeft de onderlinge relaties en invloeden weer tussen de beleidsmakers en
uitvoerders in het proces van implementatie van een circulaire economie volgens het geschetste
theoretische kader. Uit het geschetste theoretische kader kwam naar voren dat de implementatie
van circulaire economie van bovenaf gestuurd moet worden door publieke instanties. Daarom
wordt uitgegaan van een top-down benadering. Binnen dit proces is het van groot belang dat de
publieke instantie een duidelijke visie heeft, dat binnen een bepaald tijdsbestek behaalt moet
worden. In figuur 4 is te zien dat elke betrokken actor motivaties heeft om deel te nemen aan het
proces van implementatie van circulaire economie. Al deze motieven worden gebundeld door een
publieke instantie op een stedelijk niveau. Hieruit komt een duidelijke visie uit. Het is vervolgens
aan de publieke instanties en kennisinstellingen om deze visie in een helder beleid te formuleren
en te sturen in vorm van wet- en regelgeving, advies en financiële voor- of nadelen. Ten slotte
moeten de bedrijven op microniveau hun bedrijfsmodellen zo aanpassen dat het beleid uitgevoerd
kan worden.
Figuur 4: Conceptueel model onderzoek implementatie circulaire economie binnen het verwerken van organisch