• No results found

Cultuurtechnische factoren en bedrijfsresultaat : een studie op akkerbouwbedrijven in het zuidwestelijk zeekleigebied

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Cultuurtechnische factoren en bedrijfsresultaat : een studie op akkerbouwbedrijven in het zuidwestelijk zeekleigebied"

Copied!
82
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

L A N D B O U W - E C O N O M I S C H INSTITUUT

I n t e r n e N o t a 3 4 9

Ir. P.J. Rijk

Cultuurtechnische

factoren en

edrijisresultaat

Een studie op

akkerbouwbedrijven

in het zuidwestelijk

m ^ V ^ g k ^(Mk • ^0 1 ^ M ^ fl ^H^K ^ I L • d W k ft ^ M b JÊP^m

£@©|\l©IQ©DieG

November 1987

(2)
(3)

INHOUD

Biz,

WOORD VOORAF 5 1. AANLEIDING EN DOEL VAN HET ONDERZOEK 7

2. GEGEVENSVERZAMELING EN VERWERKING ONDERZOEKSMETHODEN 9

2.1 Algemene opzet 9 2.2 Cultuurtechnische variabelen 9 2.3 Bedrijfseconomische variabelen 11 2.4 Onderzoeksvariabelen 11 2.5 Onderzoeksmethoden 11 2.5.1 Factoranalyse 11 2.5.2 Multipele regressie-analyse 12 2.5.3 Discriminant-analyse 13 3. ONDERZOEKSRESULTATEN 14 3.1 Inleiding 14 3.2 Bedrijfsresultaten 14 3.3 Bedrijfskenmerken 14 3.4 Aspectentabellen 16 3.5 De verschillende aspecten 19 3.6 Oppervlakte cultuurgrond 19 3.7 De cultuurtechnische factoren 22 3.7.1 Hoofdafwatering 22 3.7.2 Kavelafstand 24 3.7.3 en 3.7.4 Interne schaalaspecten 25 3.7.5 Bodem 29 3.7.6 Oppervlaktepercentage zelden of

nooit snel te nat 30 3.7.7 Perceelsdiepte 31 3.7.8 Kaveldiepte 32 3.7.9 Kavelgrootte 33 3.8 De overige factoren 33

3.8.1 Percentage hakvruchten 33 3.8.2 Kosten werk door derden per ha 35

3.8.3 Meststofkosten per ha 36 3.8.4 Kosten machines, werktuigen en installaties

per ha 37 3.8.5 Geldopbrengst consumptieaardappelen 37

3.8.6 Geldopbrengst suikerbieten 38 3.8.7 Geldopbrengst wintertarwe 39 3.8.8 Beschrijving van de laatste drie aspecten 39

4. NADERE ANALYSE VAN DE ONDERZOEKSRESULATEN 42 4.1 Schematische weergave van de significante variabelen 42

4.2 Enkelvoudige regressie -en discriminantanalyse

van alle cultuurtechnische variabelen 43 4.3 Enkele opmerkingen bij de diverse analyses 45

(4)
(5)

WOORD VOORAF

In de afgelopen jaren werd gemiddeld ongeveer f 400 miljoen geïnves-teerd in landinrichtingsprojecten. Ondanks deze grote investeringen is er, afgezien van modelstudies, weinig uit onderzoek bekend over de vraag hoe

cultuurtechnische omstandigheden precies inwerken op de bedrijfsresultaten van landbouwbedrijven. Tegen deze achtergrond is door het LEI een

onder-zoek opgezet om via bedrijfsvergelijking hierin meer inzicht te verkrij-gen. Het is uitgevoerd op een groep akkerbouwbedrijven in het zuidweste-lijk zeekleigebied, en heeft betrekking op de jaren 1981/82 en 1982/83.

In deze interne nota wordt uitgebreid en dieper ingegaan op de onder-zoeksmethoden en onderzoeksresultaten dan in de bij dit onderzoek behoren-de publikatie. De publikatie Is eveneens bij het LEI beschikbaar.

De coördinatie en rapportage van dit onderzoek is verzorgd door ir. P.J. Rijk, medewerker van de afdeling Structuuronderzoek van het LEI.

Een woord van dank is verschuldigd aan de akkerbouwers uit het zuid-westen voor hun bereidwillige medewerking aan de enquête en aan

dhr. A. v.d. Ven, stagiaire bij het LEI, die een eerste aanzet heeft gege-ven voor de analyse van 1981/1982.

De directeur

1

x

ifl'

V" Den Haag, november 1987 /J. de Veer

(6)
(7)

1. AANLEIDING EN DOEL VAN HET ONDERZOEK

Om nadelen In de cultuurtechnische omstandigheden op te heffen wordt er landelijk veel geld geïnvesteerd in landinrichtingsprojecten. De afge-lopen drie jaar was dit gemiddeld ruim f 400 miljoen per jaar (exclusief de apparaatskosten van de Landinrichtingsdienst van ca. f 60 miljoen). Dit betreft voor 82% ruilverkavelingen en andere landinrichtingsprojecten, 8% gesubsidieerde waterschaps- en gemeentewerken, 1% kavelruil en 9% in het kader van de herinrichting van Oost-Groningen en de Gronings-Drentse

Veenkoloniën. Naast deze door de Landinrichtingsdienst begeleidde projec-ten worden er ook door vele particuliere boeren en tuinders verbeteringen aangebracht In de externe produktieomstandigheden (bijvoorbeeld dlepploe-gen, draineren, erven verharden, kavelpaden aanleggen).

Ondanks de omvang van deze investeringen is er weinig bedrijfsverge-lijkend onderzoek gedaan naar de Invloed van cultuurtechnische omstandig-heden op de bedrijfsvoering en het bedrijfsresultaat van landbouwbedrij-ven. Wel is er onderzoek gedaan op perceelsniveau (bijvoorbeeld invloed van bepaalde drainagemaatregelen op gewasgroei, rand- en wendakkerverlie-zen bij verschillende perceelgroottes) en zijn er modelstudies gedaan op het Instituut voor Mechanisatie Arbeid en Gebouwen (IMAG, 1976) en door de afdeling Landbouweconomisch Onderzoek van de Landinrichtingsdienst (de Boer, Tanis, 1984; Pronk, 1984; Wiegel; 1984).

Hoe complex deze bedrijfsmodellen soms toch opgesteld zijn, zij vor-men steeds een benadering van de werkelijkheid en berekenen enkel een mo-gelijk of potentieel effect en niet de werkelijke invloed van een cultuur-technische maatregel (Debergh en Martens, 1983, Martens, 1987 en Rijk, 1987).

Het is mogelijk dat de cultuurtechnische produktieomstandigheden op zich minder invloed op de bedrijfsresultaten hebben dan in eerste Instan-tie zou mogen worden verwacht.

In de praktijk kunnen agrariërs zich aanpassen aan slechte cultuur-technische omstandigheden door bijvoorbeeld op ver gelegen percelen arbeidsextensleve gewassen te telen of deze percelen te verhuren. De arbeidsorganisatie op ver gelegen percelen kan over het algemeen ook beter zijn dan dichter bij het op bedrijfsgebouw omdat van tevoren beter wordt nagedacht over het te verrichten werk. Ook bij het opstellen van het

bouwplan zal de individuele agrariër rekening houden met de eigenschappen van de betreffende percelen, (bijvoorbeeld grootte, ligging, bodemgesteld-heid en de waterhuishoudkundige situatie).

Ook in eerder LEI-onderzoek bleek de invloed van ongunstige externe produktie-omstandigheden gering, omdat men de bedrijfsvoering meestal hieraan aanpast. Op melkveehouderijbedrijven gebruikt men slecht verka-velde of slecht ontsloten percelen bijvoorbeeld bij voorkeur voor hooi-winning (en snijmais tegenwoordig) of voor het weiden van jongvee

(v.d. Glessen, 1964, 1965).

In Vlaanderen (van Huylenbroeck en Martens, 1985) is bedrljfsverge-lijkend onderzoek gedaan op basis van landbouwboekhoudingen en een

enquête, waarbij een aantal cultuurtechnische kenmerken (oppervlakte van de huiskavel, het aantal kavels en hun ontsluiting alsmede naar de graad van betrokkenheid bij ruilverkaveling) zijn opgenomen. Het onderzoek had betrekking op ruim 1100 bedrijven, verdeeld voor diverse bedrijfstypen en verschillende regio's binnen Vlaaderen. Uit dit onderzoek bleek dat een betere verkavelingssituatte doorgaans leidt tot gunstiger bedrijfsresul-taten. Dit geldt vooral voor melkveehouderijbedrijven.

In Nederland is er tot nu toe geen bedrljfsvergelijkend onderzoek geweest waarbij alle afzonderlijke cultuurtechnische kenmerken gekoppeld

(8)

zijn aan boekhoudgegevens van landbouwbedrijven. Dit onderzoek kan worden beschouwd als een eerste aanzet tot opvulling van deze leemte.

Gezien het hiervoor gestelde is het van belang te onderzoeken welke effecten verschillen in cultuurtechnische omstandigheden nu feitelijk heb-ben op de bedrijfsvoering en bedrijfsresultaten van landbouwbedrijven.

Een beknopte versie van de onderzoekresultaten is gegeven in publika-tie 2.182.

(9)

2. GEGEVENSVERZAMELING EN -VERWERKING EN ONDERZOEKSMETHODEN

2.1 Algemene opzet

Door het LEI worden elk jaar gegevens verzameld van een groot aantal landbouwbedrijven die, op basis van een steekproef, representatief zijn voor de Nederlandse landbouw. Gemiddeld zit circa 1,5% van alle land-bouwbedrijven in het LEI-boekhoudnet. Het LEI houdt voor deze bedrijven een uitgebreide boekhouding bij, waarin onder meer de kosten van de pro-duktiefactoren en de opbrengsten van het bedrijf nauwkeurig worden gere-gistreerd. Om de representativiteit te waarborgen mogen de bedrijven in principe maximaal vijf jaar in de LEI-boekhouding zitten. Geprobeerd wordt op deze manier zo betrouwbaar mogelijk gemiddele uitkomsten te verkrijgen van groepen bedrijven, die gevormd kunnen worden op basis van bedrijfsom-vang, bedrijfstype en regionale ligging.

Met behulp van een enquête en bedrijfsbezoek zijn op de akkerbouw-bedrijven In het zuidwestelijk zeekletgebied, die in het LEI-boekhoudnet zijn opgenomen, de cultuurtechnische produktieomstandigheden geïnventari-seerd.

Het onderzoek had betrekking op de boekhoud jaren 1981/82 en 1982/83. Het betrof respectievelijk 70 en 63 akkerbouwbedrijven. Hiervan deden 47 bedrijven in beide boekhoud jaren mee, 23 alleen in 1981/82 en 16 alleen in 1982/83 mee. Onder een akkerbouwbedrijf wordt in dit verband verstaan een bedrijf waarvan de produktie, uitgedrukt In standaardbedrijfseenheden, voor 80% of meer bestaat uit akkerbouwproduktie. Het is dus mogelijk dat een restgedeelte van de totale bedrijfsomvang bestaat uit bijvoorbeeld grasland met wat vee of bijvoorbeeld fruitteelt.

De gegevens zijn verzameld door medewerkers van de afdeling Landbouw van het LEI. Figuur 2.1 geeft een beeld van de ligging van de onderzochte akkerbouwbedrijven.

Voor dit onderzoek zijn de cultuurtechnische gegevens gekoppeld aan de andere gegevens uit het LEI-boekhoudnet van de bedrijven. Dit betreft gegevens met betrekking tot de gehele bedrijfsvoering en de bedrijfsre-sultaten van het totale bedrijf.

2.2 Cultuurtechnische variabelen

De cultuurtechnische omstandigheden zijn per bedrijf met behulp van een enquête opgenomen (in bijlage 1 is een enquêtteformuller opgenomen; bijlage 2 geeft een toelichting bij dit vragenformulier).

Een aantal cultuurtechnische produktieomstandigheden zijn op be-drijfsniveau opgenomen met behulp van het oordeel van de desbetreffende boer. Dit betreft het oordeel over z'n bedrijf van de algemene verkave-lingssituatIe, de hoofdafwatering en de detallontwaterlng. Deze drie variabelen zijn dus in feite subjectief bepaald. (De ene boer zal eerder een bepaalde omstandigheid goed of slecht noemen dan een andere).

De andere cultuurtechnische produktieomstandigheden zijn objectief opgenomen. Ze hebben betrekking op individuele kavels. Dit betreft gege-vens met betrekking tot het aantal kavels, de kaveloppervlakte, kave-lafstand, kaveldiepte, al of niet aanwezig zijn van een kavelpad, lengte en verharding van het kavelpad, grondsoort, plassen op het land in de winter/voorjaarsperiode, land snel te nat In de zaai- en oogstperiode,

aanwezigheid van drainage, dralnafstand, ouderdom van het drainagestelsel, drainonderhoud, droogtegevoeligheid, het gebruiken van en beregenlngsin-stallatle en het aantal percelen op de kavel.

(10)

Figuur 2.1 Ligging van de onderzochte akkerbouwbedrijven

(11)

Verder zijn per perceel de volgende gegevens opgenomen: perceelsop-pervlakte, perceelsdiepte, perceelsvorm, geteeld gewas en de opbrengst daarvan.

De hiervoor vermeldde cultuurtechnische omstandigheden zijn ofwel op bedrijfsniveau, op kavelniveau of op perceelsniveau verzameld. Om deze gegevens te koppelen aan de bedrijfsgegevens van het LEI-boekhoudnet en verder te analyseren is het nodig dat de verzamelde gegevens op bedrijfs-niveau gebracht worden. Dat wil zeggen elke cultuurtechnische variabele krijgt per bedrijf een bepaalde waarde. Daartoe moeten alle verzamelde cutuurtechnische kengetallen per cultuurtechnische variabele omgerekend worden op bedrijfsniveau. Hoe dit gebeurd is staat nader aangegeven in

bijlage 3.

2.3 Bedrijfseconomische variabelen

Bij het LEI worden elk jaar gegevens verzameld van een groot aantal landbouwbedrijven die, op basis van een steekproef, representatief zijn voor de Nederlandse landbouw. Het LEI houdt voor deze bedrijven een

uitgebreide boekhouding bij, waarin onder meer de kosten van de produktie-factoren en de opbrengsten van het bedrijf nauwkeurig worden geregis-treerd. Om de representativiteit te waarborgen mogen de bedrijven in prin-cipe maximaal vijf jaar in de LEI-boekhouding zitten. Geprobeerd wordt op deze manier zo betrouwbaar mogelijke gemiddelde uitkomsten te verkrijgen van groepen bedrijven, die gevormd kunnen worden op basis van bedrijfsom-vang, bedrijfstype en regionale ligging.

Uit de geschetste gegevensverzameling (ook wel databank genoemd) zijn de gegevens gehaald omtrent de bedrijfsvoering en -resultaten van de geën-quêteerde akkerbouwbedrijven.

In bijlage A i s het variabelenoverzicht hiervan gegeven. Uiteindelijk zijn niet alle variabelen gebruikt bij de analyse van de gegevens, maar

slechts een kleiner aantal. Dit vanwege de vele op elkaar gelijkende va-riabelen en de afhankelijkheid van vele vava-riabelen ten opzichte van elkaar.

2.A Onderzoeksvariabelen

Vanwege het afhankelijk van elkaar zijn van een aantal bedrijfsecono-mische en cultuurtechnische variabelen en het feit dat sommige variabelen slechts een beperkte waarde toevoegen aan andere variabelen zijn niet alle variabelen bij de verdere analyse in het onderzoek betrokken. In 1981/82 zijn uiteindelijk 96 variabelen en in 1982/83 76 variabelen onderzocht. In bijlage 5 en bijlage 6 zijn de gebruikte onderzoeksvariabelen van respec-tievelijk de boekjaren 1981/82 en 1982/83 weergegeven.

2.5 Onderzoeksmethoden

Met behulp van een drietal onderzoeksmethoden zijn de onderzoeks-variabelen nader geanalyseerd. Het accent lag hierbij op de factoranalyse. Daarnaast is gebruik gemaakt van de multipele regressieanalyse en de

discriminantanalyse. 2.5.1 Factoranalyse

Factoranalyse is een methode om het bestaan van samenhangen tussen een groot aantal variabelen te achterhalen.

Het bij dit onderzoek verzamelde en bewerkte databestand is in de eerste plaats geanalyseerd met behulp van het factoranalyse-programma van de afdeling Landbouw van het LEI.

(12)

Na een aantal voorbewerkingen (waarbij onder meer een correlatle-matrix van alle variabelen berekend wordt en de van elkaar afhankelijke variabelen gereduceerd zijn) start de eigenlijke factoranalyse met het berekenen van de orthogonale eigenvectoren van de correlatietnatrix van geschaalde variabelen. Deze eigenvectoren worden ook wel factoren (vandaar factoranalyse) of aspecten genoemd. Het landbouwprogramma berekent een maximum van 30 aspecten. Voor dit onderzoek werden 20 aspecten voldoende geacht. Voor een uitgebreide toelichting over dit bij de afdeling Landbouw van het LEI gebruikte factoranalyseprogramma wordt verder verwezen naar de interne LEI-nota nr.273 (juli 1982, factoranalye, toelichting op de metho-de en computermatige verwerking) en naar het artikel hierover in Bedrijfs-ontwikkeling van maart '83 (Zacharlasse en de Hoop: Het doel, de methode en de mogelijkheden van factoranalyse voor voorlichting en onderzoek).

De bedoeling van de factoranalyse is uiteindelijk een zo goed moge-lijke aspectentabel te krijgen. Dit is een aspectentabel met een zo duide-lijk mogeduide-lijk patroon, dat wil zeggen het beeld van de samenhangen tussen de variabelen moet zo duidelijk mogelijk zijn.

De eerste aspectentabel die wordt berekend hoeft niet direct een duidelijk beeld op te leveren van de samenhangen tussen de variabelen. Het patroon kan duidelijker worden door de aspecten te draaien.

Het landbouwprogramma kent twee soorten draaiingen: de voorkeurs-draaiing en de varimax. Bij een voorkeursvoorkeurs-draaiing draalt men alle varian-tie van één variabele in één aspect. Men kan dan gemakkelijk zien met

welke varianties van de andere variabelen, de maximaal verklaarde varian-tie van de ene variabele (In dat aspect) samenhangt. Varimax is een

voorgeprogrammeerde draaiing die zorgt voor vereenvoudiging van de kolom-men van de aspectentabel.

Na diverse voorkeursdraatingen is tenslote gekozen voor een draaling, waarin de samenhangen tussen de verschillende cultuurtechnische factoren en de overige variabelen zo goed mogelijk tot uiting komt.

2.5.2 Multipele regressie-analyse

De multipele regressie-analyse is een methode van onderzoek waarbij een te verklaren variabele wordt gerelateerd aan een aantal onafhankelijke variabelen. Hierbij wordt per individueel bedrijf gekeken naar deze

variabelen.

Met behulp van deze analysemethode is nagegaan hoe de verschillende variabelen op elkaar inwerken om de te verklaren variabele te verklaren. Als de te verklaren variabele is in het onderzoek meestal het netto-over-schot per bedrijf genomen. Bij een éénzijdige onbetrouwbaarheidsdrempel

van 0,025 en een aantal bedrijven van 70 in 1981/82 en 63 In 1982/83

moet de t-waarde (student-test) tweezijdig van de in het onderzoek betrok-ken variabele hoger dan circa 2 (In het gebruikte multipele regressie- en discriminantanalyse programma Is steeds een F waarde weergegeven van de regressiecoëfficiënt. Er geldt t-waarde =V"F"-waarde. Als de t-waarde hoger dan 2 moet zijn, dan moet dus deze "F"-waarde hoger dan 4 zijn)

zijn, wil deze variabele significant meedoen ter verklaring van bijvoor-beeld het netto-overschot. Significant wil zeggen dat de invloed van deze variabele op de verklarende variabele duidelijk van nul verschilt. De ge-hanteerde betrouwbaarheid hiervan Is 95 %. Bij een analyse van meerdere variabelen ter verklaring van bijvoorbeeld het netto-overschot kan de sig-nificantie van de functie waarin al deze variabelen uitgedrukt zijn, be-paald worden. Dit met behulp van de zogenaamde F-test (functietest). Deze functie is bijvoorbeeld bij 70 bedrijven, 8 onafhankelijke variabelen en 1 afhankelijke variabele (dat is de te verklaren variabele, bijvoorbeeld het netto-overschot) significant bij een waarde hoger dan 2,17 ( j= 0,05).

In bijlage 7 en 9 zijn de resultaten weergegeven van multipele

regressie-analyse op een aantal variabelen in respectlevellik het boekjaar 1981/82 en 1982/83.

(13)

2.5.3 Discriminant-analyse

De discriminant-analyse is een methode van onderzoek waarbij een te verklaren variabele wordt gerelateerd aan een aantal onafhankelijke varia-belen. Bij deze methode worden groepen bedrijven (meestal twee) tegenover elkaar gezet. Bijvoorbeeld bedrijven met een positief netto-overschot en bedrijven met een negatief netto-overschot.

Daarna wordt gekeken met behulp van welke variabelen de discriminant variabelen (in dit geval bijvoorbeeld de bedrijven met een positief of een negatief netto-overschot) bepaald worden. De t-waarde bepaling en F-test bepaling geschiedt op dezelfde manier als bij de multipele regressie-analyse.

In bijlage 8 en 10 zijn de resultaten weergegeven van discriminant-analyse op een aantal variabelen in respectievelijk het boekjaar 1981/82 en 1982/83.

(14)

ONDERZOEKSRESULTATEN

3.1 Inleiding

Tn dit hoofstuk zal eerst Ingegaan worden hoe de bedrijfsillustratie in de twee onderzochte jaren zich verhouden tot die in de andere jaren

(3.2). Daarna zal Ingegaan worden op enkele kenmerken van de onderzochte bedrijven (3.3). Zoals al eerder in 2.5 vermeld is is met behulp van de

factoranalyse getracht uiteindelijk een zo duidelijk mogelijke aspecten-tabel te krijgen. Als variabelen binnen een aspect wat leken te doen is

met behulp van de multipele regressietechniek en discriminantanalyse bepaald of deze variabelen inderdaad signifant wat deden.

In hoofdstuk 3.4 zullen eerst de "eind"-aspectentabellen van beide boekhoud jaren aan de orde komen. Daarna zullen de variabelen die invloed hebben op het bedrijfsresultaat beschreven worden. Het een en ander zal nader toegelicht en verduidelijkt worden met behulp van bedrijfsillustra-ties (3.5 t/m 3.8).

3.2 Bedrijfsresultaten

Van jaar op jaar treden er in de bedrijfsresultaten van de

akker-bouwbedrijven grote verschillen op. Deze worden veroorzaakt doordat zowel de kilo-opbrengsten per ha van de diverse gewassen als de geldopbrengsten per kilo van jaar op jaar grote verschillen vertonen. Hierbij is vooral het weer een belangrijke factor. Vooral in jaren met een relatief ongun-stig groeiseizoen met lage kilo-opbrengsten voor de diverse gewassen) zijn de kilo-prijzen voor de vrije marktprodukten consumptie-aardappelen, poot-aardappelen en uien doorgaans zoveel hoger dan anders, dat dit een zeer

grote invloed heeft op het uiteindelijke bedrijfsresultaat. Zo waren de bedrijfsresultaten in het relatief droge jaar 1983/84 hoger dan in andere jaren.

Tabel 3.1 geeft een beeld van de bedrijfsresultaten van de afgelopen jaren.

Uit tabel 3.1 blijkt dat het bedrijfsresultaat in de onderzochte boekhoud jaren gemiddeld overeen komt met het gemiddelde bedrijfsresultaat van de afgelopen zes jaar. Dus als geheel genomen zijn de onderzochte

boekjaren voor een gemiddeld beeld van de bedrijfsresultaten van de afge-lopen zes jaar goed representatief.

3.3 Bedrijfskenmerken

In deze paragraaf worden de onderzochte akkerbouwbedrijven nader gekarakteriseerd. De bedrijven vertonen wat betreft hun agrarische struc-tuur en hun culstruc-tuurtechnische kenmerken een grote diversiteit. Tussen de bedrijven onderling bestaan grote verschillen zowel wat betreft bepaalde bedrijfskenmerken als bepaalde cultuurtechnische kenmerken.

Tn tabel 3.2 zijn een aantal gemiddelden aangegeven van een aantal bedrijfskenmerken. Ook de hoogste en laagste waarde van dit kenmerk staat vermeld.

Ook wat de cultuurtechnische omstandigheden op de diverse bedrijven betreft zijn er grote onderlinge verschillen. Tabel 3.3 geeft hiervan een overzicht. In deze tabel is, omdat de cultuurtechnische kenmerken van jaar op jaar niet zoveel verschillen, de gemiddelde waarde uit de beide boek-houdlaren vermeld. Bij de uitersten is de uiterste waarde uit de twee jaren genomen.

(15)

Tabel 3.1 De arbeldsopbrengst van de ondernemer en het nettooverschot in de boekhoud jaren 1980/81 t/m 1985/86 van de akkerbouwbedrij-ven In het zuidwestelijk zeeklelgebied naar bedrljfsoppervlakte

3.1.A Arbeldsopbrengst van de ondernemer (In guldens). Pachtbasis

Bedrljfsoppervlakte (ha) 40-60 60 en meer Boekhoud jaar 1980/81 1981/82 1982/83 1983/84 1984/85 1985/86 20-40 27.000 38.000 37.000 88.000 19.000 10.000 62.000 81.000 54.000 168.000 31.000 9.000 82.000 110.000 76.000 211.000 57.000 -7.000 Gemiddeld 1980/86 37.000 68.000 88.000

3.1.B Netto-overschot (In guldens). Pachtbasis Bedrljfsoppervlakte (ha) 40-60 60 en meer Boekhoud jaar 1980/81 1981/82 1982/83 1983/84 1984/85 1985/86 20-40 -18.000 -10.000 -16.000 35.000 -38.000 -51.000 18.000 33.000 5.000 148.000 -20.000 -50.000 57.000 91.000 31.000 198.000 3.000 -87.000 Gemiddeld 1980/86 -16.000 22.000 49.000

Bron: LEI-publikatle: Bedrijfsultkomsten in de landbouw (BUL; 1980/81 t/m 1985/86).

Tabel 3.2 Enkele bedrijfskenmerken van de onderzochte bedrijven Uitersten

gemiddelde laagste hoogste '81/82 '82/83 '81/82 '82/83 '81/82 '82/83 Bedrljfsoppervlakte(ha)

Percentage granen(%) Percentage hakvruchten(%) Produktleomvang marktbare

gewassen per ha (sbe/ha)

Vaste arbeidskr. per bedr. (VAK) Opp. per vaste arbeidskr. (ha/VAK) Arbeldsopbrengst per ha

Totaal arbeidsinkomen per bedrijf (x f 1000,-)

Arbeidsinkomen ondernemer per bedrijf (x f 1000,-) Netto overschot per bedrijf

51 30 44 4,2 1,6 31 2021 53 31 46 4,6 1,6 33 1740 13 0 9 2,4 0,8 7 321 16 0 14 2,9 0,7 14 267 130 50 75 6,8 4,0 62 4456 130 51 78 7,8 4,0 62 4127 108 95 325 323 71 30 60 10 -20 -61 - 5 -59 232 211 185 127

(16)

Tabel 3.3 De cultuurtechnische kenmerken van de onderzochte bedrijven Gemiddelde Uitersten laagste hoogste Verkavelingssituatie (waardering) Hoofdafwatering (waardering) Detailontwatering (waardering) Kavelaantal Gemiddelde kavelgrootte per bedrijf (ha)

Grootte huiskavel (ha) Kavelafstand (m) Kaveldiepte (m)

Kavels met kavelpad (opp.%) Lengte kavelpad (m per ha)

Zware zavel/lichte klei (opp.%) Zelden of nooit plassen

op het land (opp.%)

Zelden of nooit snel te nat (opp. %) Kavels met drainage (opp.%)

Dralnouderdom (% jonger dan 15 jaar) Drainonderhoud (% minder dan 15

jaar geleden)

Zelden of nooit droogtegevoelig (opp. %)

Aantal percelen per kavel Perceelsgrootte (ha) Perceelsdiepte (m)

Regelmatige percelen (opp.%)

3,5 (matig/goed) 3,9 (goed) 3,6 (matig/goed) 6,2 11,9 20,6 1140 525 32 3 55 74 %) 75 94 ar) 50 1 (zeer slecht) 2 (slecht) 2 (slecht) 1 1,2 0 0 223 0 0 0 0 0 15 0 5 (zeer goed) 5 (zeer goed) 5 (zeer goed) 31 50,8 84,1 8269 2500 100 23 100 100 100 100 100 65 77 2,7 4,5 379 74 0 0 1,1 1,0 155 0 100 100 9,0 10,0 761 100 3.4 Aspectentabellen

De "eind"-aspectentabellen, zoals die na vele "draaiingen" met behulp van de factoranalyse eruit kwamen zijn weergegeven in tabel 3.4 en 3.5. In deze twee tabellen zijn de uiteindelijke elnd-aspectentabellen weergegeven van de boekhoud jaren 1981/82 en 1982/83. Getracht is om een zo duidelijk

mogelijk beeld te schetsen welke aspecten van belang zijn om het bedrijfs-resultaat te verklaren. Als variabele voor het bedrijfsbedrijfs-resultaat is het netto-overschot per bedrijf gekozen. Deze beide aspectentabellen zijn nu als volgt interpreteren:

De eind-aspectentabel van het boekhoudjaar 1981/82 bestaat uit 20 kolommen en 96 rij-vaiabelen. De eind-aspecten van het boekhoudjaar

1982/83 bestaat uit 20 kolommen en 76 rijvarlabelen. In 1982/83 zijn minder variabelen meegenomen dan in 1981/82 doordat er nog meer van elkaar afhankelijke variabelen uit de eigenlijke factoranalyse gehaald zijn. Zo kan de eindaspectentabel nog een beter beeld geven. Dit heeft wel tot

gevolg dat bij de bedrijfslllustraties van 1982/83 niet alle bindingsper-centages vermeld kunnen worden (Bindingspercentage Is het deel van de va-riantie van die variabele dat verklaard wordt door dit aspect ofwel het percentage verklaarde variantle). Voor de eerste kolom staat de totale verklaarde variantle (ofwel de som van alle deelverklaarde varianties of bindingspercentages) van de desbetreffende variabele; dit is de variabele die na de 20-ste kolom weergegeven is.

(17)

Tabel 3.4 " E i n d " - a s p e c t - t a b e l ( f a c t o r a n a l y s e ) van h e t boekhoud j a a r 1981/82 6 U * l t M < 5 P t M £ W * 6 E S VAM I * i « 5 6 ; » •v 1 0 H ia 1 3 i « 1 5 1 6 I » l b 1"> 2 0 ; i 2 2 ? i 2 « .••3 2 6 >/ 2d 2 9 10 31 ^^ 1 3 1 « 3 5 56 3 ' il Si «o «1 1 2 4 3 14 -15 >b 4? '14 f" S i 5 2 S3 1 1 ' b - ? - Q o l S i 'J3 i « <>5 ->e •>7 > è TO T l >2 73 r<4 ' S 7t> 7 7 l u 1 1 3 2 | S l u •II If »4 ->o M »5 >6 '«2 . 9 0 1 • V ï l . m . 4 3 6 . 1 0 ? . 8 / 7 . 6 ) 1 . » I l . S »8 . ' M . 9 1 :1 • S?'. . 7 > . 1 . ' • • 1 . e » i .1'* .sta . i ' * . 9 1 ' . S o i . 3 . " 5 .3:v . 3 > 3 . J 2 » . . 9 1 ' .?'"> . 5 9 1 . 9 3 1 . » M • ? ' ) 4 . 6 1 3 • l>b"> . O S 2 . 6 ? T . 9 1 5 . 6 2 ' . . « b J .?5-. * ' t . 9 5 - 1 . 6 " . 9 b 5 . 3 7 4 . b 9 1 . » 0 0 . r - 5 . M l . 6 S 1 . 6 - 1 6 . 9 « . ? . 7 < H , 9 < i a . ? 4 ' . 3 ' - > . 6 S 4 . 9 1 6 . 3 3 1 . 0 5 » . K < 3 . 6 « ? . t u a . 6 1 1 , * 3 C . « 0 3 . ' I ? . M 5 . l i t • 7 M . 6 4 " . 6 3 3 . « 1 9 . S b l . » 5 3 . S ' 1 . 5 5 5 . 5 0 1 . 4 0 0 . 4 2 1 . 4 14 . » 0 4 . 7 5 5 . 3 2 7 ? 3 « i 6 7 S 9 19 11 12 • 1 S - I - I - 8 2 - ! ' - l - 1 7 l - 3 3 - 2 4 - 2 - 1 6 - l - S 7 - 3 13 14 16 - 2 1 - f - 1 - 1 - 1 3 1 - 1 « I » . - I - » - 1 - 2 - 9 7 - 2 ? 2 I - 1 - 3 - 2 - I 1 b ! 1 - 3 - 1 2 3 1 ! ' • 1 0 - 1 1 * - I - I - 5 - ? - > -? I I H 7 1 2 1 1 * 2 S 1 1 « - l - S I " I l - 1 - 3 I I - 2 h 4 1 - 2 1 - 2 I ? - 2 - I 5 • 1 • 1 5 I 1 I 7 - J - l - 5 • I 0 - 2 - 4 - l 2 - 9 l » 1 1U 7 3 • 2 - 1 5 1 3 I l -1 3 .75 4 7 1 0 2 l 3b 1 .•»• 1 1 - 3 1 " - 2 - X . 4 • 3 2 4 -«• 1 • l 2 3 - 3 t - 2 1 1 - i e 3 - 2 5 - 7 2 3 I - * 1 - l - « . i 1 2 5 -1 - -1 6 - 7 - 2 1 1 1 2 - 7 6 « - I - 6 - 1 3 ' - * - 5 1 - S 2 l - 4 - I l - l b 2 2 t a - 2 - 2 1 3 -Q 3 - 3 - 6 2 2 2 , - l - 9 1 b - I - 4 I » - 2 S 1 3 - 2 2 7 - 4 - 3 - , . 3 2 - 2 16 1 « - l 1 - I 2T 2 - b 13 - 1 1 7 - I - 3 - 4 1 6 I l - 3 - 9 1 0 - 6 - 1 - 1 3 2 - 1 1 0 1 - 3 - i ; t - 3 2 - 4 2 • - ? e 4 6 - 2 7 - 7 - 1 1 I • - 2 - 1 7 I • 1 5 - 9 2 - l 1 0 - 4 - 8 - I l l - 2 - l - I 1 - 1 - 4 - 7 - 8 - t - 1 - 3 - 2 - 2 2 - 2 - 1 - i b - 4 - 6 - « - 2 1 - 3 - 1 - I - 1 - I - » - I * I 2 - 1 0 « - 4 | 0 - 5 - 1 0 - 2 1 - 2 - 5 - 2 0 2 4 - I - I - 2 2 I « 3 I 1 •? - 4 - | - I - 2 - 2 - 3 - 1 3 I -• 1 3 - 1 • 4 4 - 1 - 4 • 2 2 2 » 7 1 •63 -i 2 3 - 3 - 2 - i - , I I - 7 - 5 - 1 7 •38 - 5 1 - I - 1 l 2 - 1 8 - 2 - I 27 17 I 2 2 2 2 4 3 - I - 5 - 8 - 1 4 - | 2 - 1 5 2 - ? - t - I - 1 4 - I - I 1 2 b - 2 - 2 - 2 - I « I - 8 - I - 1 0 - I - 3 - 2 - 2 - I - 5 - 1 - t - 6 - 2 - 2 1 2 - 1 1 7 2 7 4 "1 1 - 3 - 1 - 4 1 1 4 2 - 1 4 1 1 0 - 3 4 - 5 - 1 1 • 3 - I 2 --2U - 2 3 2 -- 2 1 0 - 1 - 1 - 3 - 4 I l - I 2 2 - 2 « » 2 - I - 5 • 1 0 - 3 - 1 5 - 7 l - | 4 • I « 1 2 - H - 4 2 - a 1 3 - 3 - 5 b - 4 6 - ? - 3 - 1 1 • I l 2 - 6 - I 2 b I 5 - 2 - 4 - I l 1 - 6 5 - 6 - 1 » 1 * 17 2 - 7 6 - I l 4 - 1 0 2 - 5 1 - 4 18, 1 9 1 1 2 -3 2 -3 2 1 M 38 - 4 - 9 T - 1 • 7 7 2 S •2 2 2 1 • 3 - 2 I - 3 I 3 • 1 2 S - 7 -H - 4 - 1 2 1 - 3 - 1 l • - 1 3 4 -t - i a 3 4 * 4 * 4 2 -- 3 - 1 I l - 4 3 - l 2 - 1 - 2 2 -3 - I - 7 - I - 4 1 - 1 2 4 5 - I 2 - 8 - 1 - l - 4 ? - 2 - I - 5 I -•» - 1 3 - 4 I 1 - 7 - 3 - 3 - ' 2 - « - I - 2 - 1 1 • 1 0 - 2 4 - b - 1 - l - 1 2 11 - 1 2 » - 4 - 7 1 - 1 - 1 » - 4 - l - 1 - 5 - 2 - 5 • l - l t - 3 5 -• 5 - 8 3 - 1 - 2 - 2 - 1 4 - 1 6 l - I I - I l - 2 2 - 7 I - 1 I - I 1 3 - 2 - 4 - 2 - 6 1 - 1 2 • 2 0 - 4 - 1 3 • 1 2 - 6 - 3 - 2 - 1 3 - 2 - l - 1 3 2 1 5 2 3 I - 1 - 2 - 7 - 3 - b - 8 - 4 - 3 - 4 - 1 3 I 7 1 5 - 7 1 - 2 2 - 2 • 4 - 2 - 2 - 5 - 1 5 - 6 - 2 - 2 3 0 I - 2 - I - 3 - 4 - 2 3 - 2 - 1 - 4 3 t - 3 - 5 - l 2 - 6 - I - I - ? - 1 2 4 - 1 2 - t 3 3 5 - 4 - 2 - l 1 - 1 - « 4 - 2 - 3 - 3 » - 1 a - i - i 3 - 8 - 7 - 4 3 4 3 - 7 9 - 4 2 l • t » » - 4 1 2 - H - 1 4 2 2 - 2 2 2 * 2 3 - 1 4 • 2 1 - 2 5 12 • 1 5 - 2 3 4 - 7 2 > 3 - 4 6 - 5 * • I l - » 2 •2» - 2 1 • 1 0 - | J 1 - 7 4 - l 2 7 - I 6 I ? - 2 - 1 7 - S 1 5 5 I - 2 S3 - 2 4 • : î f r ' - 4 - 1 - 2 1 « - 2 3 8 7 3 7 4 7 2 « • « - 2 - 6 1 8 2 t 6 » 3 t 2 - I 1 2 - 1 - l 6 8 -* - 4 - 3 - 3 - 1 - 3 - 2 3 - 4 1 3 - 8 6 4 - 1 - 1 - 2 - 3 - 1 - 2 - 2 - 2 - 3 - 2 - t 1 - 1 - 3 - » 4 4 - 2 - 1 - 5 I - 3 I t - 2 - I - 2 - 2 2 - 4 - I 2 • 4 7 3 4 - 1 1 2 - 6 - 1 8 - 4 - 7 - 2 - 1 - 3 - T _ - I - 4 I I - 1 « 1 - * - 5 1 5 1 3 - I 9 I 2 3 2 - 1 2 - 4 2 - 5 I 1 2 S S * 7 8 4 1 0 I I 1 2 1 3 1 4 1 3 t » I T ta 14 2 0 2 1 2 2 2 3 2 4 2 5 2 b 2 7 2 8 2 9 3 0 31 32 3 3 3 4 3 5 3 6 37 34 3 9 « 9 41 4 2 4 3 4 4 4 5 4 6 47 « 8 4 9 5 0 51 5 2 5 3 5 4 5 5 5 6 5 7 5 8 5 4 6 0 6 1 6 2 6 3 6 4 6 5 6 » b7 6 8 » 4 70 71 72 73 74 75 76 TT 79 • 0 81 82 83 8* 85 86 87 88 89 99 41 92 93 45 N F . •IETTii-ovr»SCHOT PM. « R B i l O S - ' l M n É N S b T ' • U ' P ' F » H . A 9 H F I ü S - n p n » E ' l * ST INDERN. OPP. CULTUURGROND t GRANEN V»N C C « . t INlKVBuCMTF'l V»N C 6 » . * L * " 0 « O ' J » l Z A n t I VA'1 C 6 ° . T » A V I l E L S b E f c A S I E ' l V A * O . 4 . t • > Û 0 1 A « ' > I ) A P P E L E ' < V » ' i C G F . * SBE M»»HT8. O f « . VAN T " T . 8 P E 3BE/MA HANKfB. 0ENAS4E»! • H . « 1 8 . U9EH 0NUC4-IEMEN PM. «KR. UVEM G f ï T I PM. »MB. OUftl VkFE'-H) t - r h S U ' l f E l X M * e . UPE« V k . P ' i P 4 . v«N 1 " t . B F . »HtlEIDSBF.lETriHS PHKS1?!. G*ONP,EI» GE80UKEM PHHSTN. * E S t S ! O F F E N nn « S T N . 7 » ( U - , « > t . »,i ' - » P ' ' l " G 9 E t > PMKS'N. e E S 1 0 T r i t l G S » I l K > l U,l • M » S T N . »>»Dt It»

PMKSTN. 'IEP* DflOP r>E»l)EN PH4STN. M4CM1NE» E l «E»«1U1GEN f t r r j T I . H4CM1NF8 E * WE?«TUIC-EN » » » b l N . t i » r « ! G E t H I N . "OD ' l * I ' « T 3 . r , F n . V . I"T • M . I I F ü > * « « " l l E '»CH. » - t « K T . I etUNOSTOFunsTJ-l V*" »HEU«». PSBE BEHEHrlNGSlCSTt'l PHKSrt. 'IIET-ljlE»E<l«lu

<iS-PMOPSH. ''»rlKTimE 1E-»SSEN T PPSH. «»Put«. GE'. V»l. I'.'l.

' I t . O P i ' E ' i V L à K I E

« I T . K G . O P1» * . P H * T " 1 1 . F L . O P t f » . PMj»T » T . t IIP8*C«»G8T VAN TUT4AL " • 1 . 4 S T N . ZMI,l<t.A"l,»">W»G'H.n ••-!. « S ' N . MESISIflFFEM - T . K 3 1 N . H t S T b T i P H i V I I i l P E L E " i l . » S T h . nvEHIGE * T . « S T N . "EPK U"UO ? t » U E N I I . HSTN. T U T » U T"tGt9E*EMO - 1 . KUN. .100 S P ° 1 « T ! E ' I 1 1 . 4 S I N . I U P O O G S ' E ' l • 1 1 . r O ' . 1 " E G E0£ » ; . K » T f l . PMCGR C S . ' 1 P P E » V L » « T E C S . x n p ° . v > N c ' H - T i K i H G i i r i n n c s . « G . ü P é P , p i e s C S . F L . ü P d B , 1-HC3 C S . F L . U P B P . PMCG4 ! • i P ' J k E ' . G S t V » N ' U ' » A t I S f N . ? « « l , P l A t r , P 1 u 1 G « £ n C S . 1 - 4 . C S . K S I N . M E S T S T O F F E « C S . K 3 Ï I » . B E i U H T n l M S S H i n n F L E ' l C S . K S T H . O V E P I G E C S . » S I N . T g T » « t I ' l E - . t ' E X E ' i U C S . K s l N . - I I P 4 H ° U E I F t . C S . 4 S 7 N . '•'»O n r i G S t E " C S . T O T . l ' t f r . E I E X . « S I N . PMCGK 4 » . 9 P P E » y t A « 1 E 3 B . 4 G . U P B » . P I S « S B . F L . O P B f . P H C G 4 S B . X I P C M E ' . G S ' V * ' l T U ' A A L 4 8 , K S 1 * . T . « « I , P L « ' ' I , P « U I G ' ' E C 4 B . 4 S 1 N . "<eSlS10FFF.>i S B . K S I N . BESlmCI'IGSMIuriELEH S B . « S t N . I u f » A L f t G E I E F E ' I O S B . K S f K . '«00 3 ( - ° Q E l F n « B . « S i n . t n i i i n r . s t f i S B . T O I . 1 9 E G E P E » . » S I » . PMCG« S B . t f O E G E h E « . V A ' I T O T A A L 4 0 » * 4 A T ! E « 4 1 1 . » t . C S . S » Ï E ° K A \ I E L I N G S S I T U A I I t M O Q F O - A F K A f E S l I I G O E T A I L - A r i l A T F . t . ! M 5 A A N T A L K A V E L S FAVELSHOOTTE OBltOTTE NUISKAVEL •AVEL-AFSIANU X GRUND 4 4 2 0 ^ 0 1 GMflHO « 1 4 0 0 0 KAVELOIEPIf

* KAVEL» HET KAVELPAD LEMCU KAVEIPAP

X ZXARE ZAVEL/LICMTE KLEI X ZELDEN OF r i u d T »LASSEN X 7ELOE1 UF »lOOjT SNEL TF 'IAT X KAVELS «E» » P A I N 9

tlHAll-AF-ITANO l>HA|N-OUOUE»nUN

OPAtl-JNBEBHUUO _ . X ZELÛEA UF NÛU1T CNOUGIEGEV. AA-iTAL PE4CELE»! «E» KAVEL » e t C E f L S G Ä O O T r e

P E « C f E L S 0 1 £ P T (

(18)

Tabel 3.5 "Eind"-aspect-tabel (factoranalyse) van het boekhoud jaar 1982/83 a i l O I f l G S P t R C E H l A G E S

VAN H2 1 2 1 t 5 6 7 « 9 | 0 M 1 2 I S I « 16 i * it 1 « 1 9 2 0

1 . A J « _ - 6 4 4 OPPCRVLAK1E CULTUUPGRUNO £ . 7 4 3 6 3 - 7 4 « 5 1 - 1 - 5 6 _ 1 2 K GRANEN VAN DE CULT'mPftRUNO

3 .<*<>« - 5 2 - l - 2 2 1 - 2 3 2 - 6 6 S f H A K V H . ( A , S B , I I I ) VU C ' I L T . G « "1

a . 1 7 6 - 1 2 - 4 - 4 17 J • 1 - 5 t - I 4 t L U N D - H U I ' I B . Z A D E N VU C U L T . G » 5 . 7 0 5 - 6 - I - 2 - 5 - 2 14 - 8 - J 2 2 8 - 1 1 - 2 1 5 « O V . M * R « f 8 . G è * A « S E N VO Cur, 6 . 9 5 9 - 3 * - i 11 - 3 - 5 2 - 1 * - * -«» I » - 1 * - 1 1 - S * « P O 0 T A « P D A P P £ L £ N VO CULT.GR«'

7 . 1 9 0 2 - 3 0 - 2 - 5 - 6 T 9 - J _ r « - i -» . 2 - 3 1 - 5 l _ t SBE HAPKT8 VM TuT SBF P C t D

Ó . 9 4 5 - h - 5 _ t 1 - 1 - t B - 1 - 5 - 2 - 7 _ 9 - 1 6 11 -fc « - S « 5BE MARKTS G E * PER HA CULT G"

<J , « | R - a ï 1 - 2 1 - 2 - 3 - 2 4 - 2 1 5 6 9 « H B E 1 0 5 U P E N O M O I P N E M F R PER HA

10 . 6 1 1 t 2 1 2 3 1 - 1 5 - 8 - 1 0 I l - 2 - t l 1 5 1 0 ARBEIDSUREN G £ Z 1 H P£R MA 11 . 7 J 8 - 2 2 - J 1 - 1 - 1 - 1 3 1 1 - 2 2 1 - 5 2 1 1 ARBEIDSUREN V R . P E P S . PEP H A 12 . 8 1 7 2 - 1 1 1 - l - 1 l - l l a - 2 3 - 1 4 - 4 12 - 5 - 1 6 J E OPP/VAK P * P 8EOKÎ.JF

U . 7 4 7 » - 1 9 1 J - 1 J 2 - 3 3 - 7 O - 1 10 - l 1 5 KOSTEN GRU'IO * G F B ' I U H E N P E " H l a ..«a? 2 5 - 1 1 - 2 1 4 2 - S 2 - 1 2 l 14 TOTAAL * f 6 T S T 0 F K 0 S T E N PER H A 15 ..387 » - 1 - 2 13 - 3 - b - 3 - 5 3 1 - 6 5 - 2 l - 2 1 5 TOTAAL Ki>6TEfl 7 A . P L E H PO P H

l b . 9 2 3 1 - 3 2 1 7 - 1 0 5 - 1 - 2 8 - 3 - I 2 - 3 1 - 4 g - g 1 6 RUSTEN B E S T R I J O J N G S N I O D P E * H

17 . " 0 9 - 7 « 1 2 - 2 1 2 - 1 7 - 1 - 1 3 1 - 3 1 - 2 1 - 5 4 3 0 17 ARBEIOSKOSTEN P£R HA

i a , q07 - 5 8 - 1 - 5 - 1 - 1 - 7 1 2 2 - 4 18 KOSTEN »ER« DOOR OEROEN PER M

10 . I J l - 3 1 17 12 - 5 - 4 1 - 4 6 - 2 1 4 1 " HERKTUIGKÜSTEN PER H « 20 . 6 2 3 - 2 4 2 - 1 - 8 1 - 6 - 1 - 4 - 1 2 4 - 1 3 - 2 6 2 0 TOT KSTN-K V 4 1 T M 1 8 = » V K S " ' P H 21 . 3 1 « 1 - 1 6 - 1 - 3 - l 1 3 - 1 - 1 2 2 1 I KSTN HOU H» G t « / T ' J T HL'P * S T 2 2 . » I1» - 2 2 - 1 8 8 8 - 1 2 - 2 - H - I l l 9 2 2 ' U E U - m «FWKTUIGEN« I N S T A L L P H 2 3 . 6 7 0 i - l - I 5 - 1 1 - 1 8 6 12 1 - 3 - 4 3 3 1 - 3 2 2 3 BRANDSTOFKOSTEN P£R MA 24 . » 5 9 - 5 - 2 3 2 3 - 1 4 - 2 - 6 - 2 - 2 - 1 - 1 1 3 2 8 - 1 2 2 4 TOT OP8R • 0 V E P M . T 0 E 5 L * G P H 2 5 . 0 5 3 - 3 6 - 5 8 6 1 - 5 - 1 7 9 - 3 1 2 5 1 TUT MPRR*uVHToESL M b / T ' I T OP 2 6 . 8 1 6 7 - 1 - 6 10 6 2 1 2 - I 1 2 - 1 - 6 1 - 1 2 - 2 - 7 2 6 t « I N T E R T A R t i E / O P P CULTGH 27 . 6 3 5 2 9 2 3 - 1 - 9 - 9 - 4 2 - 1 - 3 - 1 2 7 CELD'iPBR fclNTEPTAR»E/MA »-T

2« . 8 5 6 5 1 3 - 2 7 2 5 2 - 3 - 1 - I l - 7 3 - 4 - 1 2 8 r.ELOOPBR WINTER!AR«<E/HA CULTGi 2 9 . 4 7 2 - 1 - 2 1 - 5 - 2 - 9 - 9 - 2 4 - 1 1 - 7 2 9 KSTN Z A Z A A 0 * P 0 G 0 * T / H A Mï 30 . 6 0 0 - 6 - 2 1 - 1 6 - 1 0 4 1 4 - I l - I 1 1 3 0 MESTSTOFKSTN « T / MA »IT 31 . b j » l - l 3 1 - 2 4 - 2 - 1 - 2 2 - I - 2 - 8 - 2 10 - 1 31 KSTN B E 5 T H I j n . M I P . / HA *T 32 . 3 8 2 1 1 15 4 - 7 - 5 - 3 6 - 2 - 2 - 1 - 1 - l - 3 3 3 2 MOD I T / HA N i 3 3 . 7 5 1 15 - t -S S 2 1 - 4 - 2 - 1 3 - 5 2 12 - 2 - 1 - 9 3 3 WOO SPROEIEN « T / HA HT 3» . 8 9 8 2 1 6 - 1 « - 2 - 1 0 - 3 2 - 2 9 - 1 l - 1 - l 1 12 3 4 HDO OOGSTEN H T / HA » T 3 5 . 9 3 1 1 - 2 - 1 0 14 l 2 5 - 3 3 - 3 9 6 - 4 2 3 5 t C O U S . A A R O . / H» C U L T . G r O H D 36 . 7 7 2 - 2 4 1 5 i - I - 1 - 5 1 0 - 4 6 14 6 2 - T - 7 - 1 3 6 KG O P B M . C O ' I S . A A R D . / H A CONS.AAt 37 . 7 5 5 16 5 - | 9 - 8 8 1 9 t - 7 37 r.ELOOPBR. C Ü ' S . A A R O . / M A t U L T . C 3» . 6 1 5 a 1 2 1 - 5 l - 3 18 - 1 1 1 3 3 - 4 - 1 1 3 « KSTN Z * Z A » P 0 r . 0 CONS.AARU/HA Cl 34 . 1 8 2 5 - 3 l 8 1 1 - 3 1 1 - 1 - 4 2 - 3 - 1 2 2 39 MESTSTOF»- S ' N C O N * . AARO. /HA CA 40 . b i t - 2 6 6 - 1 1 5 - 2 - 6 - 1 2 2 2 - 1 2 2 - 2 4 0 KSTN B E S T « ! J O . > U O . C A / H A CUNC.»

«1 . « 7 3 I 1 - 1 3 - 1 4 - 3 - 2 4 3 - 2 3 - 2 - 3 3 5 - 7 6 - 5 4 1 HOO COHS AARO/ HA CONS AARO

4 2 . 7 9 5 2 0 - 3 - 6 - 2 - 1 - 3 - 1 2 4 3 14 - 3 3 - 3 4 2 1 0 0 S P R O E I E N CA/HA CA '13 .171 1 - 1 9 1 - 1 | - 2 - 1 7 2 1 - 6 - 9 2 - 5 8 - | 1 4 3 «00 OUGSTEH CA/HA CA

4« . « 3 ? 2 - 1 - 5 - 2 - 4 - 7 4 - 6 - 2 - 8 - 4 - 2 1 3 - « 3 4 4 X OpP S U I K E R P I E T E N VAN I OPP t « 5 . 7 8 5 - 3 3 13 l - 3 - 1 - 9 - l 3 - 1 - 1 4 1 - 4 - 1 2 4 6 - 5 - 1 l 4 5 C t L O ' I P U R S H / H A SB

ab . 8 9 7 - 1 2 - 1 3 - 5 - 4 - 1 8 1 - l 2 - 1 0 6 - 1 5 1 1 « 6 GELDOPBR SB/»'A CULTUURGROND

«7 . 3 0 3 3 1 1 1 5 3 1 1 - 2 - 3 2 3 - 1 - 2 l 4 7 KSTN Z « A I Z * P O G O SB PER HA SB «8 . 6 9 2 - I - 3 - 1 2 - 1 2 6 - 1 2 - 2 4 5 1 - 3 - 2 2 5 4 8 HESTSTOFKSTN SB/HA IB »9 . b i l - 2 7 2 3 - 5 1 - 5 - 4 7 2 4 - 2 4 9 KSTN B E S T R . H I U O . 5 ' > A SP 50 . 6 5 3 5 - 1 - I I - 2 - 1 - 2 4 - 7 - 3 3 - 1 - 6 5 5 - 1 5 0 VOO SUIKERPIETEN / HA SB 5 1 . 7 1 4 8 - 3 - | - | | - t 8 - 3 - 9 - 1 7 3 1 l 14 l - 3 5 1 NQD SPROEIEN SB / H A SB 5 2 . 5 5 2 1 5 1 - 3 2 - 7 4 - 7 - 2 1 6 3 1 1 2 5 2 B O E K « . I N X H I E U H N . " ( E P K T U I G .

PRYS PER TON CONS.AARDAPPELEN V E R K A V E L I N G S S I T u A T t E

H O i i F D A F n A Ï E R l N G O E T A I L A F H A T E P I ' I G

KAVELAANTAL

KAVELGROOTTE (ARES) GROOTTE MUISKAVEL tARESJ FAVELAFSTAflO (M) KAVELOIEPIE (M)

OPP PERC KAVELS M KAVELPAÜ Lf'GTE KAV£L°AO (CH PEP HA) OPP PERC ZU 7AVEL EN OF LI KLE OPP PERC ZELOEN OF HOOIT PLAS4 «1PP »ERC ZEL O NOOIT SNEL TE 6 npe P£RC KAVELS HET p R A U A G E PRAPIAFSTANü

OMAI'IU'IOEROUM (PERC « 15 J'AP) OHAINONUfcRHOUO (P£°C * 15 JAAR OPP PERC ZELO O HOOIT OROÜGIEG AANTAL PERCELEN Pf° KAVEL • 10 PERCEELSGROÛTTE (A»ES) •»E»CEELSDIEPTE l"l OPP PE9C REGEL*. >'E"CFLFN

>«£TTO OVERSCHOT P£R B E O R I J F 53 54 55 5b 57 58 54 60 61 62 63 64 65 66 67 60 69 70 71 72 73 75 76 ZUID .71« .71« .41« .408 . M 7 .885 .728 .612 • JS9 .797 .»«5 .448 .609 .676 .blS .524 .52« .39« .369 ,8o7 .837 .66b .38» .781 i'EST -3 2 1 -18 -21 1 5 -1 -1 8 1 -6 I 2 -l 2 • 6 1 1 1 6 2 1 -3 -1 1 -2 -1 -2 -5 -1 3 3 3 1 16 2 -1 -2 -2 l 1 2 6 -3 -1 -1 2 3 3 1 ? 1 -6 -4 -3 2 -7 -l 3 -1 -1 1 1 1 2 2 2 l -4 4--1 1 1 -2 -1 -l 4 •10 -2 -2 -4 8 -3 -l -4 -2 -3 -2 15 l -3 l -1 1 -1 1 -1 -3 21 -3 -1 -1 1 7 - 5 - 5 2 -47-11 -2 -l 8 -9 -4 1-22 -3 -l -38 11 5 -7-20 -52 -4 -2 6 -l -2 l 1 -3 1 -1-26 -5 3 8 4 1 -1 -1 -2 -3 -1 14 -5 -2 -3 6 -38 -1 - 3 - 6 2 1 6 - 3 - 3 2 -1 3 2-14-31 - 1 - t l •24 20 15 26-11-21 30 -l-ll 62 14 -1 -4 26 -2 -2 14 -2 -3 -l -6 -7 2 1 -4 2 -40 t 5 -4 4 -2 -l -4 -3 1 - | 34 -2-16 -27-12 -22 1 3 5 3 - 1 -9 «1 -8 2-2 -2 2 3 -3 -3 -l 1 4 -5 -5-1 •21 -3 -9 -l 3 1 -l -3 -1 -2 6 •45 -2 •33 53 54 55 56 57 59 60 61 6 2 63 64 65 66 67 70 71 72 73 74 75 76

(19)

In elke kolom wordt êén aspect weergegeven. De kolommen dienen van rechts naar links gelezen te worden: Het duidelijkste aspect wordt in kolom 20 beschreven. Daarna is kolom 19 het duidelijkste aspect, enz. Aspect 19 is ontstaan na aspect 20 nadat er in aspect 20 op cultuurgrond "gedraaid" is. Aspect 18 is ontstaan na aspect 19, nadat er in aspect 19 op de hoofafwatering gedraaid is, etc. Zo zijn ook alle andere aspecten ontstaan.

Zoals al in 2.5.1. weergegeven is is uiteindelijk gekozen voor ver-schillende voorkeursdraaiingen, waarin de invloed van de verver-schillende cultuurtechnische factoren op de overige variabelen zo goed mogelijk tot uiting komt (bij een voorkeursdraaiing draait men alle variantie van êén variabele in êén aspect). Hierbij moet opgemerkt worden dat bij de be-schouwing van de achtereenvolgende aspecten de variabele waarop al eerder gedraaid is, als een constante verondersteld wordt bij de volgende aspect-beschrijvingen.

Achtereenvolgens is voor beide boekhoud jaren gedraaid op de variabe-len: Oppervlakte cultuurgrond, hoofdafwatering, kavelafstand, peceels-grootte, kavelaantal, oppervlaktepercentage zware zavel en/of lichte klei, oppervlaktepercentage zelden of nooit snel te nat, perceelsdiepte, kavel-diepte, kavelgrootte, percentage hakvruchten, per ha kosten werk door der-den, per ha kosten meststoffen, kosten machines en werktuigen per ha,

geldopbrengst consumptie-aardappelen per ha cultuurgrond, geldopbrengst suikerbieten per ha cultuurgrond, geldopbrengst wintertarwe per ha winter— tarwe. Bij de drie resterende aspecten is op geen specifieke variabele gedraaid. De computer zoekt dan drie aspecten op, waarbij de totale variantie zo maximaal mogelijk is.

3.5 De verschillende aspecten

Met behulp van de eindaspectentabellen van de boekhoud jaren 1981/82 en 1982/83 worden in de volgende paragrafen de verschillende aspecten besproken. Dit gebeurt mede aan de hand van bedrijfsillustraties. De aspecten worden behandeld in volgorde van belangrijkheid. Per aspectbe-schrijving en per boekhoudjaar zijn in de bedrijfsillustraties de bedrij-ven steeds in drie groepen ingedeeld. Ook het bindingspercentage is steeds vermeld. Hoe ho-ger dit bindingspercentage is, des te groter is de samen-hang tussen de diverse variabelen. De aspecten worden genoemd naar de va-riabele, waarop de voorkeursdraaiing heeft plaatsgevonden.

Bij de aspectbeschrijving is in de diverse bedrijfsillustraties steeds als eerste variabele weergeven die variabele waarop de voorkeurs-draaiing heeft plaatsgevonden. De tweede variabele is steeds het netto-overschot. Daarna volgen die variabelen die voor de beschrijving van dat aspect van belang zijn. Eerst de cultuurtechnische daarna de overige fac-toren.

In 3.6 wordt de belangrijkste variabele ter verklaring van de ver-schillen in netto-overschot besproken. Dit is de oppervlakte cultuurgrond, hetgeen natuurlijke vrij logisch is. In 3.7 worden de verschillende

cultuurtechnische factoren besproken. In 3.8 komen de overige factoren aan de orde.

3.6 Oppervlakte cultuurgrond

In aspect 1 is het verschil in oppervlakte cultuurgrond de belang-rijkste variabele ter verklaring van de verschillen in netto-overschot per bedrijf. In 1981/82 wordt 38% van de verschillen in netto-overschot ver-klaard door de hedrtjfsoppervlakte. In 1982/83 is dit 33%. De bindingsper-centages in de bedrijfsillustraties zijn terug te vinden in tabel 3.4 en 3.5.

(20)

Uit aspect 1 blijkt hoe groter de bedrijfsoppervlakte ts des te groter het netto-overschot per bedrijf is. Dit is duidelijk in de bedrijfsillustratles in tabel 3.6 te zien.

Ook de arbeidsopbrengst per ha neemt in het algemeen toe naarmate de bedrijfsoppervlakte groter is.

1 30 27 -8350 1638 4,9 2,83 64 70 4,1 43 2 21 50 39690 2295 4,5 5,08 65 76 4,2 45 3 19 89 78410 2322 8,8 6,10 79 84 4,4 44 Bind. perc. 97 38 • 4 18 42 6 5 2 0 1 25 29 -14880 1658 5,3 3,16 72 71 4,3 43 2 18 50 16860 1807 5,0 4,77 69 71 4,6 48 3 20 86 36080 1782 9,4 5,87 82 84 4,9 47 Bind perc 84 33 21 45 1 3 5 0 81 55 34 -38 90 50

Tabel 3.6 Aspect 1 (» aspect 20 in tabel 3.4 en 3.5)

1981/82 1982/83 Groep Aantal b e d r i j v e n Opp. c u l t u u r g r o n d (ha) N e t t o - o v e r s c h o t per per b e d r i j f ( f ) Arbeidsopbrengst bedrijf per ha (f) Kavelaantal Perceelsgrootte (ha) % zelden of nooit plassen

% zelden of nooit snel te nat Sbe/ha marktbare gewassen % hakvruchten Arbeidsuren ondernemer per ha

Arbeidsuren vreemd per-soneel per ha

Aantal ha per vak

Arbeidskosten per ha (f) Kosten w.d.d. per ha (f) Kosten MWI per

bedrijf 1)

Bewerkingskosten per sbe Opbrengst marktbare

gewassen per ha

Kg opbrengst wintertarwe per ha

Kosten mestst. winter-tarwe p. ha winterwinter-tarwe Kosten oogsten w.d.d. per ha wintertarwe Kg opbrengst consumptie-aardappelen per ha consumptie-aardappelen Kosten meststof

consump-tie-aardappelen per ha consumptie-aardappelen Kg opbrengst

suiker-bieten per ha suikerbieten

Kosten meststoffen sui-kerbleten per ha suikerbieten 36 -56 1 24 2141 613 26490 722 5365 7007 335 257 9 36 1517 472 48470 600 6151 7422 373 186 26 37 1360 599 81740 590 6157 7321 340 123 37 24 -18 -2 66 -12 1 6 1 -13 2 26 2212 595 29940 707 5675 7986 426 221 4 39 1491 465 47080 522 5751 7921 420 193 25 38 1376 658 76170 530 5970 7932 427 93 52 16 -30 0 0 0 0 -12 40607 43797 43270 575 643 603 51264 55982 55495 568 643 567 1 43280 43780 45580 699 656 690 66300 63330 63240 0 706 659 671 -5

(21)

Bij de verklaring van het feit dat meestal het totale netto-overschot per bedrijf en de arbeidsopbrengst per ha duidelijk hoger liggen naarmate het bedrijf groter is spelen een aantal zaken een rol. In tabel 3.6 is dit ook af te lezen:

Grotere bedrijven hebben in het algemeen een iets intensiever bouwplan (de produktleomvang uigedrukt in sbe/ha ligt hoger en het percentage hakvruchten ligt hoger), lagere arbeidskosten per ha en minder bewerkingskosten per ha.

Daarnaast hebben grotere bedrijven duidelijk meer machines- en werk-tuigkosten per bedrijf en heeft men meer vreemd personeel.

De kilo-opbrengsten per ha van de diverse gewassen (aardappelen, suikerbieten, wintertarwe) liggen op de grotere bedrijven duidelijk hoger dan op de kleinere bedrijven. Een rol bij een verklaring van deze hogere kilo-opbrengsten per ha speelt wellicht het feit dat bij de grotere bedrijven de percelen In het algemeen veel groter zijn dan bij de kleinere bedrijven. Als gevolg hiervan zijn er voor de diverse gewassen waarschijnlijk minder opbrengstverllezen ten gevolge van rand- en wendakkerverliezen. Tevens vindt er minder structuurbederf van de grond plaats bij de kopakker en de rand van de percelen ten

gevolge van 't meer keren en draaien van machines en dergelijke. Uit tabel 3.6 blijkt ook dat het percentage zelden of nooit plassen op het land en het percentage zelden of nooit snel te nat op het land op de grotere bedrijven hoger is dan op de kleinere bedrijven. Ook met behulp van de twee andere toegepaste statische technieken (multipele regressie- en discriminantanalyse) blijkt dat de bedrijfsop-pervlakte van het bedrijf in belde boekhoud jaren significant is ter ver-klaring van het bedrijfsresultaat (zie bijlage 7.1, 8.1, 9.1, en 10.1). Toch moet er in dit verband vermeld worden dat er met betrekking tot de hoogste arbeidsopbrengst per ha en het behaalde netto-overschot een be-paalde optimum bedrijfsoppervlakteklasse Is. In 1981/82 behaalde de groep bedrijven met een bedrijfsoppervlakte tussen 55 en 75 ha het hoogste net-to-overschot. Dit is duidelijker te zien als de groep bedrijven in 1981/82 in vijf in plaats van In drie groepen gesplitst worden (zie tabel 3.7).

De bedrijven met een bedrijfsoppervlakte van 40-75 ha behalen duide-lijk de hoogste arbeidsopbrengsten per ha. Dit komt onder andere door het feit dat de groep grootste bedrijven relatief veel meer vreemd personeel in dienst heeft; daarnaast teelt men relatief een grotere oppervlakte

gra-Tabel 3.7 Enkele bedrijfskenmerken van de bedrijven tn 1981/82 ingedeeld in vijf groepen Groep Aantal bedrijven l 12 2 21 3 14 4 11 5 Bind. 12 perc. Opp. cultuurgrond (ha)

Netto-overschot per bedr. (x f 1000) Arb.opbrengst per ha per bedr. (f) Arb.opbrengst ondernemer per ha (f) Arbeidsuren vreemd personeel per ha % arbeidsuren vreemd personeel

van totale arbeidsuren Percentage granen

Oppervlakte wintertarwe (ha) Kg opbrengst consumptieaard. per

ha consumptle-aardappelen Kg opbrengst suikerbleten per

ha suikerbleten 20 -16 1620 1109 0 0 33 7 39270 48150 33 0 1671 1332 4 4 31 9 42550 54000 49 43 2445 1911 6 8 30 12 43040 56500 64 78 2538 1787 16 27 31 18 45060 56290 102 70 2063 980 30 45 33 34 41430 53820 97 38 4 0 37 47 1 68 1 2

(22)

nen. Het saldo dat men met granen behaalt Is doorgaans lager dan dat van suikerbieten, aardappelen en uien. Ook de kilo-opbrengsten per ha van consumptle-aardappelen en suikerbleten liggen bij de bedrijven van 40-75 ha op een hoger niveau dan bij de overige bedrijven.

Ook in het boekhoud jaar 1982/83 behaalt de middengroep hogere

arbeidsopbrengsten per ha dan de groep bedrijven met de grootste bedrijfs-oppervlakte. Het beeld is echter niet zo uitgesproken als in het boekhoud-jaar 1981/82.

3.7 De cultuurtechnische factoren

De volgende cultuurtechnische factoren bleken van belang te zijn bij de verklaring van de verschillen In bedrijfsresultaat (dit met een be-trouwbaarheid van 95%): De hoofdafwatering (verklaarde gemiddeld 8% van de verschillen), de grootte van de kavels en percelen en daarmee in samenhang het kavelaantal (verklaarden tesamen gemiddeld 4%) en het drainonderhoud (verklaarde gemiddeld 2 % ) .

Ook bleek de bodem van belang bij de verklaring van de verschillen in bedrijfsresultaat (gemiddeld 5%): Op de zwaarste gronden had men doorgaans de laagste bedrijfsresultaten.

Geen van de andere cultuurtechnische variabelen bleken van belang te zijn bij de verklaring van de verschillen In bedrijfsresultaat (Dit

ondanks het feit dat sommige variabelen in de factoranalyse één of enkele procenten van de verschillen in netto-overschot in één of beide boekhoud-jaren verklaarden. Uit nadere analyse met behulp van multipele regressie-en discriminantanalyse bleek echter dat geregressie-en van deze variabelregressie-en signifi-cant was). Alleen hij een grotere onbetrouwbaarheid dan de hier gehanteer-de betrouwbaarheid (95%) zijn er angehanteer-dere cultuurtechnische variabelen in sommige jaren significant.

Als de betrouwbaarheid verlaagd wordt tot 90% dan is het percentage zelden of nooit plassen op het land in 1981/82 significant en het percen-tage zelden of nooit snel te nat zijn van de grond significant in

1982/83.

Bij een verdere verlaging van de betrouwbaarheid tot 80% zijn in 1982/83 significant: de perceelsdiepte, de kaveldlepte, (een negatieve invloed op het netto-overschot), de lengte van het kavelpad en het percen-tage kavels met drains.

Verder zijn er een aantal cultuurtechnische variabelen die in de onderzochte boekjaren (1981/82 en 1982/83) in het geheel geen aantoonbare invloed uitoefenden op het uiteindelijke bedrijfsresultaat. Dit betrof de kavelafstand (de afstand van de kavels ten opzichte van het bedrijfsge-bouw), het percentage kavels met kavelpad, de ouderdom van het drainage-stelsel, de droogtegevoelIgheld van de grond en het regelmatig zijn van de percelen.

In paragraaf 3.7.1 t/m 3.7.9 wordt nader op enige aspecten waarbij diverse cultuurtechnische variabelen van belang zijn Ingegaan.

Een en ander Is nader weergegeven met behulp van bedrljfsillustra-ties.

3.7.1 Hoofdafwatering

In aspect 2 Is het verschil In hoofdafwatering de belangrijkste variabele ter verklaring van de verschillen In netto-overschot per bedrijf. In aspect 2 zijn geen verschillen In oppervlakte cultuurgrond.

In 1981/82 wordt 12% van de verschillen in netto-overschot verklaard door het aspect, dat ook verantwoordelijk is voor 39% van de verschillen

In hoofdafwatertng. In 1982/83 wordt 5% van de verschillen in netto-overschot door dit aspect, waarin de hoofdafwatering de belangrijkste variabele Is, verklaard.

(23)

Bedrijven met een betere hoofdafwatering en een hiermee samen-hangende betere detailafwatering leveren voor een aantal gewassen hogere kilo-opbrengsten per ha op. Dit geldt voor de onderzochte gewassen winter-tarwe, consumptie-aardappelen en suikerbieten. Vooral in het boekjaar 1981/82 is dit duidelijk het geval. Het ligt voor de hand dat deze hogere kilo-opbrengsten van de diverse gewassen bij een betere hoofdafwatering het netto-overschot positief beïnvloeden. Dit effect wordt waarschijnlijk enigszins versluierd door het feit dat de bedrijven met een matige hoof-dafwatering relatief meer pootaardappelen in hun bouwplan hebben. Pootaar-dappelen leveren voor het bedrijf in het algemeen een hoog saldo per ha

op. Als men pootaardappelen verbouwd is men wellicht sneller geneigd de hoofdafwatering matig te noemen, vanwege de gevoeligheid van dit gewas voor een goede waterbeheersing (oogsttijdstip, ziektebestrijding).

Mede als gevolg van het meer voorkomen van pootaardappelen op bedrij-ven waar de hoofdafwatering matig is, is het aantal sbe/ ha relatief hoger op deze bedrijven.

Op bedrijven met een goede hoofdafwatering is ook het percentage kavels met drains groter; ook is de leeftijd van het drainagestelsel ouder

(men heeft eerder drainage aangelegd).

Tabel 3.8 Aspect 2 (= aspect 19 in tabel 3.4 en 3.5)

1981/82 1982/83 Groep Aantal bedrijven Hoofdafwatering Netto-overschot per bedrijf (f) Arbeidsopbrengst per bedrijf per ha (f) Opp. cultuurgrond (ha) Detailafwatering Aantal kavels % kavels met drains Drainouderdom % pootaardappelen % hakvruchten

Sbe/ha marktbare gewassen Kosten werk door derden

per ha (f)

Nieuwwaarde MWI per ha Kg opbrengst wintertarwe/ ha wintertarwe Kosten w.d.d. winter-tarwe/ha wintertarwe Kg opbrengst cons.-aard./ha cons.-aard. Fl. opbrengst consumptie-aardappelen/ha consumptie-aardappelen Kg opbrengst suiker-bieten ha suikersuiker-bieten 1 24 matig/ goed 3,5 -3250 1376 46 3,4 6,0 88 2,2 6,5 45 i 4,4 611 6393 6810 376 41877 10080 50611 2 21 goed 3 Bind. 25 perc. goed/ zeergoed 3,9 46870 2193 60 3,6 7,2 96 2,4 3,2 46 4,2 567 5848 7264 303 40870 10965 54852 4,4 46650 2495 48 3,7 4,6 99 2,5 0,4 41 4,0 524 5850 7568 235 4387 12562 56056 39 12 23 0 12 -6 15 9 -13 -3 -12 -1 -1 14 -13 3 15 9 1 22 2 24 3 17

matig/ goed goed/ goed 3,4 450 1627 52 3,6 6,8 96 44 4,3 53 5,0 660 6542 7849 362 42770 7499 63680 4,1 6750 1814 49 3,6 5,6 94 48 2,1 41 4,2 510 6034 8103 273 44000 7710 65830 Bind. perc. > zeergoed 4,4 28310 1783 61 3,9 7,4 94 58 3,7 43 4,6 624 5892 7864 271 46150 7989 63620 41 5 0 8 -2 0 3 -1 -6 -4 0 -1 1 -3 7

(24)

Op bedrijven met een matige hoofdafwatering werkt men over het alge-meen met machines en werktuigen die relatief duurder in aanschaf zijn dan die van de bedrijven met een goede hoofdafwatering. Dit is te verklaren doordat men bij een matige hoofdafwatering waarschijnlijk sneller geneigd is machines aan te schaffen met bijvoorbeeld een grotere werkbreedte

(zaaimachine, rooimachine, ploeg) of trekkracht (tractor) dan op bedrijven met een goede hoofdafwatering. Dit om sneller te kunnen werken om zo de

weersgevoeligheid te verminderen.

Ook met behulp van de multipele regressie-analyse en de discriminant-analyse blijkt dat de hoofdafwatering de verschillen in netto-overschot significant verklaart (zie bijlage 7.1 en 8.2 voor het boekjaar 1981/82 en bijlage 9.1 en 10.1 voor het boekjaar 1982/83).

3.7.2 Kavelafstand

In aspect 3 is het verschil in kavelafstand de bepalende variabele. Dit bij gelijke oppervlakte cultuurgrond en hoofdafwatering. Uit tabel 3.9 blijkt dat het voor het netto-overschot van het bedrijf weinig uitmaakt of de kavels al of niet dichtbij het bedrijf liggen. De kavelafstand ver-klaart in beide jaren slechts 1% van de verschillen in netto-overschot.

Tabel 3.9 Aspect 3 (= aspect 18 in tabel 3.4 en 3.5)

1981/82 1982/83 Groep Aantal bedrijven Kavelafstand (m) N e t t o - o v e r s c h o t per bedrijf (f) Arbeidsopbr. per ha (f) Opp. cultuurgrond (ha) Verkavelingssltuatle Kavelaantal

Opp. % kavels met drainage Kavelgrootte (ha) Opp. % zelden of nooit

plassen

Opp. % zelden of nooit snel te nat

Percelen/kavel Perceelsgrootte (ha) % pootaardappelen % hakvruchten

Sbe/ha marktbare gewassen Kosten w.d.d. per ha (f) Aantal ha per vak

Totaal arb.uren per ha Nieuwwaarde MWI per ha Bewerklngskosten per sbe Kg opbrengst wintertarwe/ ha wintertarwe Kg opbrengst consumptie-aard./ha cons.-aard. Kg opbrengst sulker-bieten/ha suikerbieten 1 26 183 30680 2268 46 4,2 3,5 e 95 17,9 59 83 4,2 4,8 6,5 47 i 4,4 591 27 90 6201 648 7325 42957 55429 2 29 906 34200 1949 54 3,4 6,1 98 10,4 76 73 2,0 4,3 1,5 40 4,0 551 32 80 6273 677 7183 41527 52886 3 15 2958 18870 1732 52 2,5 9,6 85 7,3 71 66 1,9 3,8 1,3 43 4,2 556 37 68 5289 600 7094 42601 52874 Bind. perc. 72 -1 -3 0 -22 10 -6 -12 0 -7 -9 -3 -4 -1 -1 0 4 0 0 0 1 0 1 23 240 5760 1259 47 4,0 4,3 99 16,8 76 82 3,6 4,8 4,9 48 4,8 581 28 92 7188 626 7985 45860 65870 2 21 1096 18500 1247 58 3,5 6,5 97 9,7 86 78 2,2 4,6 1,6 47 4,7 608 35 76 5854 598 8158 44890 64780 3 19 2492 6960 1059 56 2,7 9,3 85 6,4 59 64 1,8 3,9 3,3 42 4,3 541 37 73 5297 565 7679 41270 62460 Bind perc 62 -1 0 -31 15 -40 -21 -7 -4 -16 -12 -1 -6 -6 0 12 -11 -7

(25)

Bij de multipele regressie- en discriminantanalyse is de kavelafstand geen significante factor.

Bij bedrijven die hun grond dichtbij huis hebben is de intensiteit van het grondgebruik hoger (meer hakvruchten, pootaardappelen, sbe/ha). Ook de kilo-opbrengsten van sommige gewassen zijn soms hoger (wintertarwe in 1981/82 en consumptie-aardappelen en suikerbieten in 1982/83). Dit hangt waarschijnlijk samen met het feit dat de percelen zowel gemiddeld groter zijn, meer gedraineerd zijn en zodoende minder snel nat zijn en minder piasvorming kennen (zie tabel 3.9).

Daartegenover staat dat de bedrijfsoppervlakte die per vaste arbeids-kracht bewerkt wordt bij de bedrijven met een gunstige kavelafstand klei-ner is dan bij de bedrijven waar de grond gemiddeld verder van de

bedrijfsgebouwen af ligt. Dit heeft een ongunstig effect op de arbeids-kosten en produktiviteit. Op zich is dit effect niet zo verwonderlijk: Expansieve bedrijven zullen sneller geneigd zijn, als er ergens grond vrijkomt, grond te bemachtigen; ook al ligt deze ver van de bedrijfs-gebouwen. Men teelt dan doorgaans wel iets minder intensieve gewassen, zodat het aantal arbeidsuren per ha op bedrijven met een grotere kavelaf-stand lager ligt dan op bedrijven waar de grond dicht bij huis ligt. Ook de machinekosten per ha zijn doorgaans minder bij bedrijven waar de kavels verder van huis liggen.

Uit tabel 3.9 blijkt verder dat men de verkavelingssituatie ongunsti-ger beoordeelt naarmate men de grond verder van huis heeft af liggen,

hetgeen natuurlijk logisch is.

3.7.3 en 3.7.4 Interne schaalaspecten

Door middel van aspect 4 en 5 worden twee interne schaalaspecten beschreven. Er zijn duidelijk samenhangen tussen perceelsgrootte, kave-laantal, kavelgrootte en grootte van de huiskavel. In het algemeen geldt dat naarmate de kavels groter zijn het aantal kavels afneemt en de per-ceelsgrootte toeneemt.

In aspect 1 ts In 1981/82 42% en In 1982/83 45% van de variantie in perceelsgrootte eruit gehaald; daar was een sterke samenhang met de

bedrijfsoppervlakte: Grotere bedrijven hebben vaak grotere percelen. In aspect 4 staan de restverschillen in perceelsgrootte bij gelijke bedrijf-soppervlakte, kavelafstand en hoofdafwatering. In aspect 5 staan de rest-verschillen in aantal kavels bij gelijke bedrijfsoppervlakte, hoofdaf-watering, kavelafstand en perceelsgrootte.

In 1981/82 was de perceelsgrootte een belangrijke variabele en In 1982/83 de andere variabelen.

Uit aspect 4 en 5 blijkt dat dit interne schaalaspect gemiddeld geno-men circa 4% van de verschillen in netto-overschot in deze twee boekhoud-jaren verklaart. In het algemeen kan men zeggen dat hoe groter de percelen zijn en hoe minder kavels men heeft (en hiermee in samenhang hoe groter de kavels en de huiskavel zijn) des te gunstiger is het netto-overschot. Uit de beschrijving van aspect 4 en 5 en respectievelijk tabel 3.10 en 3.11 blijkt evenwel dat dit niet in beide jaren even duidelijk is.

Uit aspect 4 blijkt dat in 1981/82 de grootte van het perceel duide-lijk een positieve invloed heeft op het netto-overschot. In 1981/82 wordt 7% van de verschillen in netto-overschot verklaard door de perceelsgroot-te. In 1982/83 blijkt de grootte van de percelen juist een tegengesteld effect op het netto-overschot te hebben.

Voor belde jaren geldt dat hoe groter de percelen zijn hoe lager het aantal arbeidsuren per ha ligt; De arbeidskosten per ha liggen lager naar-mate de percelen groter zijn. Men werkt blijkbaar efficiënter naarnaar-mate de percelen groter zijn. Ook is men blijkbaar eerder geneigd grotere en duur-dere machines aan te schaffen. In beide jaren geldt dat de nieuwwaarde van machines, werktuigen en Installaties (MWI) op bedrijven met grote percelen duidelijk hoger ligt dan op bedrijven met kleine percelen.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De ondernemer vers stelt op basis van de beschikbare vloeroppervlakte voor be- en/of verwerking van versproducten en de vakbekwaamheid van het beschikbare personeel vast of

Deze katteklei ofwel zure klei wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van gele vlakken in het profiel, welke ontstaan zijn door het zuur reagerende ijzersulfaat (zie Edelman

solani met ge- stoomde grond te vermengen, aan de onderzijde tegen bladeren van oudere slaplanten gebracht, dan traden de zwartrot-verschijnselen op.. Bij grondtempe- raturen

De doelen worden hierbij niet alleen door professionals bepaald, maar (gedeeltelijk) in dialoog met burgers en andere stakeholders. Legitimiteit wordt hierbij ook gezocht via

Trefwoorden: EmissieRegistratie, uit- en afspoeling, belasting oppervlaktewater, zware metalen, nutriënten, stikstof, fosfor, water, waterkwaliteit, landbouw, STONE,

370.. Petrischalen op kersagar uitgelegd. Uit de stukjes groeien verscheidene typen steriele mycelia; de grijze kleur en de groeiwijze zijn verschillend. Tabel 1 vermeldt het

De exotische tapijtschelp (Ruditapes philippinarum, figuur 9 en 10) is daarentegen een algemeen aangetroffen soort, verspreid over het gehele Veerse meer en regelmatig in

Op basis hiervan, samen met de eventueel eerder geregistreerde gegevens, bepaalt hij of hij de klant van schoenen kan voorzien, of de klant een voetonderzoek nodig heeft of dat hij