• No results found

Bedrijfseconomische aspecten van landbouwbedrijven in Oost-Gelderland t.b.v. sociaal-economische verkenningen in dat gebied

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Bedrijfseconomische aspecten van landbouwbedrijven in Oost-Gelderland t.b.v. sociaal-economische verkenningen in dat gebied"

Copied!
27
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Ir. C A . S . Zwetsloot

BEDRIJFSECONOMISCHE ASPECTEN VAN LANDBOUWBEDRIJVEN IN OOST-GELDER LAND T.B.V. SOCIAAL-ECONOMISCHE VERKENNIN-GEN IN DAT GEBIED

Interne Nota 143

" J ^ DEN HAAG t/»

April 1970 ''-='3 A 2 - MEI .370

Landbouw-Economisch Instituut - Conradkade 175 - Den Haag Tel.: 61.41.61

Niet voor publikatie - nadruk verboden

(2)

INHOUD

INLEIDING

HOOFDSTUK I H i s t o r i s c h e ontwikkeling

HOOFDSTUK II B e d r i j f s o r g a n i s a t i e en bedrijfsuitkomsten HOOFDSTUK III De toekomstige ontwikkeling

SAMENVATTING Blz. 5 7 9 15 27

(3)
(4)

INLEIDING

De ruilverkavelingen in de provincie- Gelderland hebben zich tot nu toe sterk gericht op de structuurverbetering van het rivierengebied. In de toekomst zullen de eigenlijke zandgronden meer aan bod komen. P e r 1 september 1968 waren 21 blokken ter grootte van 44 684 ha tot stand gekomen. In uitvoering waren 11 blokken met 69 159 ha, terwijl voor 46 blokken met 284 450 ha een ruilverkaveling was aangevraagd of in voor-bereiding was.

Onder de per 1 januari 1969 in Oost-Gelderland tot stand gekomen ruilverkavelingen kunnen genoemd worden Neederberg en Duivense Broek, Beltrum en Hummelo/Keppel. In uitvoering zijn Rekken, Gen-dringen, Zieuwent/Harreveld, Bevermeer en Warnsveld. In voorberei-ding zijn Aalten, Dinxperlo, Borculo en Steenderen, Winterswijk-West, Brammelo/Rietmolen, Hengelo/Zelhem en Ruurlo, terwijl in de reeds tot stand gekomen ruilverkaveling Beltrum weer nieuwe activiteiten wor-den ontplooid.

Deze bedrijfseconomische studie is vooral bedoeld als een aanvul-ling op de sociaal- en bedrijfseconomische verkenning van de ruilverka-velingsgebieden Winterswijk-West, Hengelo/Zelhem en Ruurlo. De grondslagen van deze studie zijn reeds eerder gebruikt in de verkennin-gen van de ruilverkavelingsgebieden Dinxperlo, Borculo en Steenderen.

De algemene problematiek van de landbouwbedrijven in Oost-Gelder-land is hierin centraal gesteld, waardoor deze studie een algemener ka-rakter heeft.

(5)
(6)

HOOFDSTUK I

HISTORISCHE ONTWIKKELING

Van o u d s h e r worden in O o s t - G e l d e r l a n d 1) kleine gemengde bedrijven gevonden. In de vorige eeuw was de landbouw s t e r k op zelfvoorziening g e r i c h t m e t aanvankelijk a l s belangrijkste m a r k t a r t i k e l de r o g g e . L a t e r in de eeuw w e r d deze rogge m e t overige akkerbouwgewassen en l a n d -bouwprodukten m e e r en m e e r op het bedrijf zelf via de v a r k e n s h o u d e r i j v e r e d e l d . Op een n o r m a a l bedrijf bewerkten b o e r en knecht, aangevuld m e t r e l a t i e f veel g e z i n s a r b e i d s k r a c h t e n en l o s s e w e r k k r a c h t e n , 5 ha bouwland, w a a r v a n 3 ha rogge, terwijl e r ongeveer 5 melkkoeien werden gehouden.

In dit z e e r oude cultuurgebied werden de b o e r d e r i j e n gebouwd op de h o g e r gelegen zandruggen, nabij goed b r u i k b a a r bouwland, de z o g e n a a m de e s s e n . V e r d e r van huis had men eigen weidegrond of was men a a n g e wezen op de gemeenschappelijke weiden de m a r k e n die m e e s t a l g e -leidelijk overgingen in uitgebreide heidevelden. Voor ons is h i e r b i j van belang, dat jongere vestigingen, vooral de ontginningen in deze eeuw op kwalitatief m i n d e r e gronden zijn terechtgekomen. De verdeling van de m a r k e n g r o n d e n rond het midden van de vorige eeuw heeft vooral a a n l e i -ding gegeven tot een vaak slechte bedrijfsverkaveling. In de jongere ont-ginningen is deze verkaveling wat b e t e r . H i e r u i t volgt dat op de k l e i n e r e , m i n d e r goed verkavelde bedrijven de b e t e r e grond m a g worden v e r -wacht en op de wat g r o t e r e , w a t b e t e r verkavelde bedrijven de m i n d e r goede grond.

Waarschijnlijk wijken deze kwalitatief m i n d e r goede p e r c e l e n in m e e r -d e r h e i -d e c h t e r wat -de b o -d e m s a m e n s t e l l i n g b e t r e f t niet af van -de b e t e r e gronden. J u i s t door ruilverkavelingontsluiting, geregelde w a t e r b e h e e r -sing en eventuele g r a s m a t v e r b e t e r i n g - gevolgd door een goed gebruik van de grond - kan een belangrijk deel van wat nu m i n d e r goede grond wordt genoemd, aanzienlijk v e r b e t e r e n .

Deze h i s t o r i s c h e ontwikkeling is vooral van belang omdat nog s t e e d s de gerichtheid op zelfvoorziening h e r k e n b a a r is in het z e e r g r o t e aantal b e d r i j f s o n d e r d e l e n . De ten opzichte van overig Nederland afwijkende

Saksische sociale opvattingen werken namelijk een z e k e r e v e r t r a g i n g in de bedrijfsontwikkeling in de hand. Een a n d e r a s p e c t is dat de O o s t g e l -d e r s e b o e r wellicht weinig w a a r -d e hecht aan een goe-de w a t e r b e h e e r s i n g :

1) Dit omvat de geografische gebieden de Graafschap Zutphen - ook wel Achterhoek genoemd en de L i j m e r s . Dit l a a t s t e gebied (rondom Z e v e n a a r ) heeft m e e r s t r o o m r u g en kleigronden, w a a r d o o r het in v e r -schillende opzichten afwijkt. Ook enkele delen van de Graafschap langs de I J s e l , b.v. Steenderen,hebben wat m e e r n i e t - z a n d g r o n d e n .

(7)

de relatief snelle waterafvoer via de ondergrond doet hem weinig belang-stelling tonen voor (onderhoud van) sloten, greppels en drains.

In Oost-Gelderland (en Twente) speelt de familie (in ruimere zin) een belangrijke rol. Het privé-belang wordt vaak ondergeschikt gemaakt aan het belang van de familiegroep ("ons volk"). Deze sociale opvatting leidt ook tot een ander rechtsgevoel. Typische uitingen van deze sociale leef-regels zijn: het thuis-best-werken (d.w.z. geen loon betalen aan de vol-wassen kinderen), introuwen, abdicatie van het bedrijfshoofd op zeer ho-ge leeftijd, bevoordeling van de blijver bij de waardering en verdeling van de nalatenschap (het Anerbenrecht). Dit komt soms ook tot uiting in de opvattingen over eigendom (vooral van onroerende goederen): de boer is rentmeester van het ouderlijke erfgoed.

Door het overheersen van het ouderlijke (grootouderlijke) gezag, waarbij toch de jongere generatie een zekere (beperkte)

medezeggen-schap heeft, wordt vaak een afwachtende houding aangenomen ten aanzien van nieuwe bedrijfsmogelijkheden, zeker waar deze gepaard gaan met (grote) investeringen en/of belangrijke veranderingen in de arbeidsorga-nisatie .

(8)

HOOFDSTUK II

BEDRIJFSORGANISATIE EN BEDRIJFSUITKOMSTEN

§ 1. De b e d r i j f s o r g a n i s a t i e

Een serie technische bedrijfsgegevens, met de optredende verande-ringen, is ontleend aan de verslagen van de door het L.E.I. in het consu-lentschap Doetinchem geadministreerde bedrijven (zie tabel 1). Deze technische gegevens hebben betrekking op steeds weer (voor een groot deel) andere bedrijven, zodat b.v. de ontwikkeling van de oppervlakte cul-tuurgrond per bedrijf niet uit deze gegevens mag worden afgeleid. Hier-voor biedt de land- en tuinbouw statistiek van het C.B.S., gebaseerd op de landbouwtellingen, betere gegevens (zie tabel 2 op b l z . n ) .

Tabel 1. Technische gegevens van L.E.I.-bedrijven in het consulent-schap Doetinchem Oppervlakte cultuurgrond ha Granen ha waarvan rogge ha Hakvruchten ha waarvan aardappelen ha Totaal m a r k t b a r e g e w a s s e n ha G r a s l a n d en kunstweide ha Voedergewassen ha Knollen 1) ha Totaal v o e d e r g e w a s s e n ha Melkkoeien/bedrijf M e s t v e e / b e d r i j f

Jongv./100 melkk. jonger dan 1 j r . Jongv./lOO melkk. ouder dan 1 j r . Melkkoeien/ha v o e d e r g e w a s s e n G . v . e . / h a v o e d e r g e w a s s e n Stikstof/ha g r a s l a n d kg P e r c e n t a g e gemaaid g r a s l a n d Leghennen/bedrijf M e s t v a r k e n s / b e d r i j f Fokzeugen/bedrijf Volwaardige a r b . k r . / b e d r i j f 1959/60 10,23 3,00 1,84 0,28 0,28 3,30 6,64 0,28 1,85 7,54 9,3 0,3 63 50 1,26 1,93 115 45 243 23,7 2,3 1,8 1962/63 9,45 2,51 1,57 0,15 0,15 2,67 6,50 0,24 1,08 7,10 10,4 . 60 51 1,48 2,28 164 57 330 28,7 4,3 1,8 1965/66 10,78 2,88 1,96 0,17 0,14 3,05 6,53 0,29 1,26 8,20 12,3 0,2 54 51 1,53 2,29 196 63 237 40,3 9,9 1,6 1968/69 12,80 2,65 1,42 0,24 0,19 2,89 9,62 0,29 1,11 10,28 16,2 0,6 50 47 1,66 2,44 208 88 152 44,5 8,5 1,5

1) De nagewassen die vervoederd worden (hoofdzakelijk knollen) zijn voor een derdedeel na 1959/60 in de totale oppervlakte voedergewas-sen begrepen.

(9)

Het grondgebruik is weinig veranderd. De meeste akkerbouwgewassen worden geleidelijk in mindere mate verbouwd.

De stikstofbemesting per ha grasland is steeds toegenomen en d a a r -mee het aantal melkkoeien per bedrijf en per ha voedergewassen. Opmer-kelijk is dat de (van oudsher hoge) 1) jongveebezetting niet of nauwelijks is veranderd.

Het aantal leghennen is aanvankelijk toegenomen, maar in de jaren zestig weer iets gedaald. Aanvankelijk nam de bezetting aan mestvarkens en fokzeugen langzaam toe, pas in de laatste jaren is van een snellere toeneming sprake.

Op het in oppervlakte vrijwel ongewijzigde bedrijf waar in de loop der jaren de rundveebezetting en de varkensbezetting wat zijn toegenomen, is een geringe daling van het arbeidsverbruik waarneembaar.

Over de representativiteit van de geadministreerde bedrijven valt te twisten. Het complexe (weinig gespecialiseerde) karakter van de b e d r i j -ven, dat eruit naar voren komt, is echter kenmerkend voor Oost-Gelder-land.

Van de in 1966/67, 1967/68 en 1968/69 geadministreerde bedrijven valt het volgende te zeggen.

Alle bedrijven tellen rundvee en (enige) akkerbouw. Het aantal koeien per bedrijf bedraagt 10 tot 25, waarbij deze grenzen de neiging tonen beide omhoog te gaan. Bedrijven zonder jongvee komen niet voor. Circa 60% heeft 80 tot 130 stuks jongvee per 100 melkkoeien. Mestvee is nogal eens aanwezig, doch zelden in belangrijke mate.

Elk bedrijf heeft eigen graan en slechts bij uitzondering ontbreekt een kleine oppervlakte aardappelen (eigen verbruik). De oppervlakte rogge is (min of meer afhankelijk van het aantal melkkoeien?) 1,20 tot 2,80 ha per bedrijf. Gemiddeld wordt 80% van het roggeland voor de verbouw van

stoppelknollen gebruikt. De omvang van de andere granen dan rogge is wat meer gevarieerd. Vrijwel elk geadministreerd bedrijf heeft ook een voedergewas (voederbieten- snijmaïs) en wel 15 tot 35 are per bedrijf. Ongeveer 60% houdt (nog) leghennen, waarbij circa 40 stuks een bepaalde ondergrens lijken. Veel van deze bedrijven hebben een paar honderd leg-hennen, zelden treft men meer dan 1000 dieren aan.

Het is uitzonderlijk wanneer op een L.E.I.-bedrijf in Oost-Gelderland geen varkens worden gehouden. Circa 70% van de boeren heeft zowel (enige) mestvarkens als (enige) zeugen. Het aantal boeren dat behalve 10 tot 15 fokzeugen nog een 10- tot 20-tal mestvarkens houdt - waarbij de mesterij kwantitatief dus van weinig betekenis is - is echter vrij groot.

De veranderingen in grondgebruik blijken duidelijk uit de gegevens van de land- en tuinbouwstatistiek van het C.B.S. De Gelderse zandgron-den waarover hier gegevens worzandgron-den vermeld omvatten niet alleen Oost-Gelderland, maar ook de Veluwe.

Een toenemend percentage grasland gaat dus gepaard met een afne-mend percentage cultuurgrond in gebruik voor de akkerbouw. Alle

akker-1) "Jongvee is een spaarpot om de pacht te betalen' 10

(10)

bouwgewassen worden in afnemende mate verbouwd. Sterk spreekt dit voor aardappelen (het gros van de boeren heeft aardappelen voor eigen gezin) en voederbieten. Opmerkelijk is verder dat de veel rendabelere suikerbieten niet meer areaal gaan bezetten. Op slechts een enkele plaats vindt men experimenteel tarwe op zandgrond. Onder de overige voederge-wassen bevindt zich ook de snijmais; tegen de verwachting van velen, dat

snijmai*s volledig in de plaats zou komen van voederbieten, breidt het areaal snijmais zich niet sterk uit.

Tabel 2. Grondgebruik op de zandgronden in Gelderland

Cultuurgrond ha Grasland Akkerbouw Akkerbouw Granen Rogge Aardappelen Suikerbieten Voederbieten Overige akkerbouw-gewassen 1955 abs. 187 906 125 473 62 433 in % 100 66,8 33,2 100 46 699 25250 7 785 284 6 091 1554 74,8 40,4 12,4 0,5 9,8 2,5 1960 abs. 188 838 130 699 58 139 in % 100 69,2 30,8 100 46 408 26896 5 761 368 4 902 700 79,9 46,3 9,9 0,6 8,4 1,2 1965 abs. in % 183 927 100 134 360 73,0 49 567 27,0 100 41317 83,4 22 131 44,6 3 617 7,3 335 0,7 3 425 6,9 873 1,7

Opmerkelijk is, dat de roggeteelt zich op deze kleine bedrijven nog steeds handhaaft. De eerste indruk dat een klein stukje bouwland minder op zal brengen dan wat koeien meer op deze, in oppervlakte beperkte,be-drijven wordt door de praktijk niet of schoorvoetend bevestigd. In een oriënterende begroting (tabel 3) is het verschil in bedrijfsresultaat op een bedrijf met 10 ha cultuurgrond, waarvan 8 ha gras en 2 ha rogge, gevolgd door 1,60 ha stoppelknollen en 15 melkkoeien, tegenover een g r a s -landbedrijf met 17,2 melkkoeien op 10 ha weergegeven.

Ondanks de betrekkelijke waarde van de globale begroting (tabel 3, blz. 12 ) lijkt het verantwoord te stellen dat het inkomen op de bedrijven 4 tot 5% hoger zal kunnen zijn wanneer een klein bedrijf als zuiver g r a s -land-melkveebedrijf wordt geëxploiteerd. Wanneer zou worden uitgegaan van een aanzienlijk lager stroverbruik op het zuivere weidebedrijf kan het inkomen wellicht circa 10% toenemen, 1)

Tegenover een hoger inkomen staan echter investeringen. Met name de hogere kapitaalwaarde op het zuivere rundveebedrijf is een sprekend gegeven. Bij de opstelling van deze begroting is voorbijgegaan aan de g e

-1) Theoretisch zou het natuurlijk ook op elk gemengd bedrijf mogelijk zijn minder stro te gebruiken en een deel van het stro te verkopen.

(11)

bouwenmogelijkheden. In de praktijk kan het onder-dak-brengen van 2 à 3 g.v.e. m e e r aanzienlijke investeringen betekenen. De indruk b e s t a a t nl. dat de aangehouden rundveestapel op vele bedrijven bepaald wordt door de s t a l c a p a c i t e i t . In dit licht bezien kunnen de gebouwen de o o r z a a k zijn van de g e s i g n a l e e r d e bouwland/graslandverhouding. Tabel 3. Begroting 10 h a - b e d r i j f Stuks g.v.e. Melkkoeien Eigen v o e r (4350 ZW/ha g r a s , 2000 ZW/ha knollen) Aan te kopen v o e r (totale v o e d e r b e -hoefte 2 550 kg ZW/g.v.e.) Opbrengsten Melk 4200 kg à f. 0 , 3 7 / m k . O m z e t en a a n w a s , f. 4 5 0 , - / m k . (= f. 337,50/g.v.e.) Rogge Stro A1* 20 15 38 000 13 000 23 310 6 750 2 000 700 B2> 22,9 17,2 43 500 14 895 in gld. 26 729 7 740 -V e r s c h i l + 3 419 + 990 - 2 000 - 700 Totaal Kosten

Voeraankoop, totaal pakket à f. 0,53/ZW

S t r o - ' a a n k o o p " K u n s t m e s t e.d.

Rundveekosten (waarvan rente) Roggekosten ( " " ) Kosten stoppelknollen (w.v. rente) Werktuigen en loonwerk (w.v. r e n t e ) Grond en gebouwen ( " " ) Algemene kosten Totaal Arbeidsinkomen Arbeidsinkomen + (max.) k a p i t a a l -inkomen Waarde r o e r e n d goed Waarde o n r o e r e n d goed 32 760 6 890 700 2 475 3 200 (1400) 240 ( 60) 35 ( 16) 3 600 ( 900) 2 000 (1000) 2 000 34 469 + 1709 7 694 + 700 2 500 + 3 664 (1603) + 3 600 ( 900) 2 200 (1100) + 2 000 804 25 464 240 35 200 2 1 1 4 0 ( 3 376) 22 358 (3 6 0 3 ) + 1 2 1 8 11620 12 111 + 491 14 996 39 600 100 000 15 714 41700 100 000 + 718 + 2 100 -Bedrijfskapitaal 139 600 141 700 + 2 100 1) A = 8 ha g r a s , 2 ha rogge + 1,60 ha stoppelknollen. 9.\ TK = 1 0 h a P - r a s . 2) B = 10 ha g r a s 12

(12)

§ 2 . D e b e d r i jf s u i t k o m s t e n

De in het consulentschap Doetinchem gelegen bedrijven, die b i j het L . E . I , in a d m i n i s t r a t i e zijn, l e v e r e n al vele j a r e n slechte uitkomsten. O v e r de l a a t s t e 13 j a a r (1956/57 tot en m e t 1968/69 w e r d gemiddeld s l e c h t s d r i e k e e r een positief n e t t o - o v e r s c h o t b e r e i k t , n l . in 1957/58, 1963/64 en 1968/69. Vijf k e e r was het n e t t o o v e r s c h o t z e e r slecht ( g e -middeld minus f. 4 0 0 0 , - ) , nl. in 1961/62, 1962/63, 1965/66, 1966/67 en 1967/68.

Op 17 bedrijven welke in de p e r i o d e 1966/67 1968/69 s t e e d s in a d -m i n i s t r a t i e w a r e n , was het n e t t o - o v e r s c h o t achtereenvolgens -minus f. 3 8 4 0 , , minus f. 3 7 2 0 , en plus f. 4 6 6 0 , . Dit betekent dat het a r b e i d s -inkomen van de o n d e r n e m e r r e s p e c t i e v e l i j k 64, 68 en 137% b e d r o e g van het jaarloon van een betaalde a r b e i d s k r a c h t .

Een n a d e r e specificatie van de b e d r i j f s r e s u l t a t e n o v e r de l a a t s t e d r i e j a a r is weergegeven in tabel 4. Bij de v a r i a t i e in het n e t t o - o v e r s c h o t dient wel bedacht te worden, dat dit een r e s u l t a n t e i s van een b e d r i j f s o m z e t van c i r c a f. 80 0 0 0 , . Vooral door de omvang van de v a r k e n s h o u -d e r i j en -de pluimveehou-derij is het te behalen arbei-dsinkomen ongeveer 20% van de omzet. De b e t e r e r e s u l t a t e n in het l a a t s t e b o e k j a a r blijken dan v e r o o r z a a k t door goede r e s u l t a t e n in de rundveehouderij en de v a r -k e n s h o u d e r i j . In h e t l a a t s t e b o e -k j a a r zijn het vooral de m e s t e r s en fo-k- fok-k e r s van v a r fok-k e n s , die goede r e s u l t a t e n b e r e i fok-k e n .

De individuele b e d r i j f s r e s u l t a t e n , die bij de opstelling van g e m i d d e l -den hun specifieke w a a r d e v e r l i e z e n , blijken vooral afhankelijk van de bedrijfsomvang (zie tabel 4, b l z . 14). Een belangrijk negatief n e t t o

o v e r s c h o t blijkt als r e g e l samen te gaan m e t een gering aantal b e w e r -kingseenheden (800 tot 1200) p e r a r b e i d s k r a c h t . Een tweede belangrijke o o r z a a k van het v e r s c h i l in bedrijfsuitkomsten i s de kwaliteit van een b e d r i j f s t a k , z o a l s die in het saldo n a a r voren komt. Met n a m e in de v e r edelingslandbouw i s dit van g r o t e b e t e k e n i s . Het saldo van de v a r k e n s houderij p e r 100 b . e . (d.i. 30 m e s t v a r k e n s of 7 fokzeugen of een c o m b i -natie hiervan) liep in 1966/67 uiteen van minus f. 9 8 , - (18 m e s t v a r k e n s ) tot f. 4 7 9 0 , - (30 fokzeugen). De k w a r t i e l g r e n z e n lagen bij f. 1 5 6 0 , - en f. 2 9 2 5 , - . In 1967/68 w a r e n de u i t e r s t e n minus f. 2 8 1 , - (33 m e s t v a r k e n s ) en f. 3 9 4 5 , - (11 fokzeugen), de k w a r t i e l g r e n z e n f. 9 6 0 , - en f. 2 1 4 0 , - . De u i t e r s t e n b e d r o e g e n in 1968/69 f. 3 2 9 , - (bij 14 m e s t v a r k e n s en 24 fokzeu-gen) en f. 5 3 7 7 , - (106 m e s t v a r k e n s ) , de k w a r t i e l g r e n z e n f. 2 8 5 0 , - en f. 4 3 3 0 , - . De gemiddelde bedrijfsomvang b e d r a a g t in O o s t - G e l d e r l a n d c a . 1 700 b . e . p e r bedrijf. Het arbeidsinkomen p e r b . e . van de l a a t s t e z e s j a a r w a s r e s p . f. 8,32, f. 8,11, f. 6,92, f. 7,81, f. 7,56 en f. 10,37. Stellen wij dit gemiddeld op f. 8,,dan i s wellicht te stellen dat e e r s t bij 2 000 b . e . / a r -b e i d s k r a c h t een voldoende ar-beidsinkomen h a a l -b a a r i s . E r zijn e c h t e r r e e d s talrijke bedrijven m e t 2 500 en m e e r b . e . / a r b e i d s k r a c h t w a a r . f. 20 0 0 0 , - p e r a r b e i d s k r a c h t p e r j a a r h a a l b a a r i s .

In veel gevallen i s het arbeidsinkomen van de o n d e r n e m e r een r e d e lijk goede m a a t s t a f voor het v e r t e e r b a r e gezinsinkomen. In m i n d e r e m a -te geldt dit v o o r O o s t - G e l d e r l a n d . H i e r v o r m e n het relatief gro-te aantal

(13)

niet- of zeer slecht beloonde meewerkende gezinsleden en de relatieve omvang van het eigen vermogen bijzondere facetten. Bij het financie-ringsonderzoek (L.E.I.-3.2) is dit duidelijk gebleken. Bij een arbeidsinkomen van f. 6 400, voor de ondernemer in 1966/67, was tevens f. 7 0 0 0 -niet-uitbetaald loon aan gezinsleden en f. 3 100,- niet-betaalde rente en pacht. Met nog enkele bedrijfs- en privé-opbrengsten kwam het totaalin-komen op f. 18 100,-. Hiervan werd f. 10 600,- aan de huishouding en f. 4100,- aan belastingen en verzekeringen besteed. Er resteerde zo-doende f. 3 400,-. Samen met f. 1800,- uit erfenissen, schenkingen en her-waarderingen kon dit totaal van f. 5 200,- aan het eigen vermogen worden toegevoegd. Ondanks een negatief netto-overschot van f. 4 700,- blijkt het toch mogelijk f. 5 200,- te besparen. (Voor meer analytische gegevens zie men o.m. L.E.I.-3.9.)

Tabel 4. Uitkomsten van Achterhoekse bedrijven

Aantal bedrijven Oppervlakte cultuurgrond, ha Aantal melkkoeien Aantal omgerekende v a r k e n s Opbrengsten rundveehouderij Opbrengsten m a r k t b a r e g e w a s s e n Kosten meststoffen

Kosten aangekocht rundveevoer Saldo grond en rundvee

Opbrengsten v a r k e n s Kosten v a r k e n s v o e r Saldo v a r k e n s

Overige opbrensten (w.o. pluimvee) Overige voerkosten Saldo overige Bewerkingskosten Overige kosten N e t t o - o v e r s c h o t Arbeidsinkomen/bedrijf A r b e i d s i n k o m e n / o n d e r n e m e r 1966/67 49 11,00 13,1 64,6 26 329 3 958 2 212 7 904 2 0 1 7 1 27 053 19 996 7 057 4 978 5115 - 1 3 7 22 335 8 403 - 3 647 14185 6 984 1967/68 48 12,45 14,9 65,1 39 639 5 660 2 995 8 859 25313 23 341 18 816 4 525 6 794 5 942 852 25 127 9 830 -4 267 15 489 7 870 1968/69 52 12,80 16,2 69,8 44 738 5278 3 1 7 1 11133 29023 27 173 18 352 9 430 8140 6 441 1699 26 910 11374 1868 22 936 14 791

De indruk bestaat dat de boer meer waarde hecht aan het kunnen-be-sparen van enkele duizendjes dan aan de berekende bedrijfsverliezen. Door het teruglopen van het aantal gezinsarbeidskrachten (blijft in Oóst-Gelderland de boerin haar niet-onbelangrijke aandeel leveren?) en door toenemen van de gezinsuitgaven (geldontwaarding en toenemend wel-vaartspeil) zal, zeker bij een meer op de wet gerichte verdeling van de ouderlijke nalatenschap, het belang van een redelijke bedrijfswinst g r o -ter worden.

(14)

HOOFDSTUK III

DE TOEKOMSTIGE ONTWIKKELING

§ 1. T o e k o m s t v e r w a c h t i n g e n e n - m o g e l i j k h e d e n

Met het z i c h - d u i d e l i j k e r - r e a l i s e r e n dat het inkomen in feite onvoldoen-de i s , zal onvoldoen-de b o e r in O o s t - G e l d e r l a n d wegen gaan zoeken t e r v e r b e t e r i n g . Te verwachten is dat het aantal a r b e i d s k r a c h t e n in de a g r a r i s c h e s e c t o r nog zal dalen. Voor Gelderland zal dit m e e r bedrijfsopheffing gaan inhou-den dan v e r m i n d e r i n g van w e r k k r a c h t e n p e r bedrijf, aangezien dit l a a t s t e s l e c h t s nog in b e p e r k t e m a t e mogelijk i s . De verhoging van het inkomen zal men voor een niet onbelangrijk deel ook buiten de landbouw trachten te vinden door te w e r k e n in de i n d u s t r i e , w a a r b i j het landbouwbedrijf kans loopt een nevenactiviteit te worden. Het aantal C - g e r e g i s t r e e r d e n in de landbouw zou zelfs kunnen gaan toenemen.

N a a r m a t e e c h t e r m e e r b o e r e n hun bedrijf volledig liquideren ontstaan e r m e e r mogelijkheden tot v e r g r o t i n g van de oppervlakte cultuurgrond d o o r a n d e r e n . In de praktijk blijkt de grond tot nu toe e c h t e r weinig m o biel te zijn. Een activiteit die mogelijk een bijdrage zou l e v e r e n tot o p -p e r v l a k t e v e r g r o t i n g van gezonde bedrijven, de beëindigingsregeling I van het O . en S.fonds,heeft in O o s t G e l d e r l a n d veel m i n d e r effect g e s o r -t e e r d dan e l d e r s ( F r i e s e Wouden).

Voor z o v e r de bedrijven geen mogelijkheden hebben door o p p e r v l a k t e uitbreiding een b e t e r e werkgelegenheid te b e r e i k e n zal dit kunnen g e b e u -r e n doo-r uitb-reiding van de v e -r e d e l i n g s p -r o d u k t i e . De -r i s i c o ' s die h i e -r a a n vastzitten worden door de O o s t g e l d e r l a n d e r z w a a r gewogen. Vooral d e genen die in het begin van de jaren z e s t i g de leghennenstapel hebben u i t g e b r e i d zijn v o o r een niet onbelangrijk deel t e l e u r g e s t e l d door de a a n -houdende lage e i e r p r i j z e n . Uitbreiding van de v a r k e n s s t a p e l heeft m i n d e r t e l e u r s t e l l i n g e n gegeven, m a a r is h i e r niet v r i j van gebleven (afslachten bij m o n d en k l a u w z e e r , gezondheidstechnische en foktechnische m i s l u k -kingen). Bij de huidige p r i j z e n en saldi p e r d i e r is men terughoudend in het doen van g r o t e investeringen (bouwen van goede s c h u r e n ) .

In tabel 5 worden enkele gegevens v e r m e l d o m t r e n t a r b e i d s en k a p i -t a a l a a n s p r a k e n p e r bedrijfs-tak.

Uit (vooral factor-analytische) onderzoekingen (van het L.E.I.) blijkt dat de v a r i a t i e s in inkomen p e r bedrijf vooral v e r o o r z a a k t worden door het arbeidseffect (de produktie p e r man) en door het r e n d e m e n t van de b e d r i j f s o n d e r d e l e n . De omvang van het bedrijf in ha gemeten heeft nauwe-lijks of geen effect. Van belang blijken dus vooral de bedrijfsomvang in bewerkingseenheden gemeten en het aantal a r b e i d s k r a c h t e n . De d e s b e

treffende r e s u l t a t e n van onderzoek zijn e c h t e r w a a r g e n o m e n bij qua o p -p e r v l a k t e en aantal bewerkingseenheden weinig uiteenlo-pende bedrijven m e t een weinig g e s p e c i a l i s e e r d k a r a k t e r .

(15)

CQ T3 0)

S

§ +-> O 0) CO cS CU i — c 0) u o

2 -s

03 "öS •a i n c

s

.S j-i CD > G t - H 1—1 < r-î •t—a

Is

r-l fl) 03 • Q.X1 "rt 5 O +-> c 03 9> > >

A J

• § • •

• § 1

1 £T s

il

"S

o werk , nhede n 03 03 X5 03 1 03 T3 'S G XI 03 ett 3 1 - H • P H 0 3 ' S r-l cä -C G <H DI L dri j va n nj a ® S 2 « 8 S -*-» • p H

5

?

< o' z o o o Ï O CV] CM m CM r-l i-I O O O o t -CM O o o i n Tt< o o o o • * o o o m Tt< o o o o «tf T-l o o • ^ CM O o • < * co o eo o CM °i i-T G 03 •r-l 03 q r—1 03 r-l O O o m co CM m «o os o o o o co m o o o m o r-t O o o o m o o o m os o o o o co CM O O m i n o o m m o E -O •<*< C3 CM G 03 • i H 03 q 03 CM O O o o OS CM O O oo o o o o os CM ' o o o o te o o o o CM O o o o r-t CM O O « 5 CO O o i n CM i o co «3 r-l É o o o o o r-l m r-l CM r-l O o o o • * o o o CM r-l O O O CO O o o o CM O o o i n o co eo o o o t H O CM B d • * o " i a 3 3 03 O O 'b0 -O XI 3 U r-l 03

.3 .3 ,3

X X o < < r*< eo •«*< m o o o CO i H i - H O eo o r-l O o o CO OS o o o co eo o o o m o o o o m o o o m o o os o o o CM i n m S O. co o " G 03 bo 3 03

3

O CD O o i n t > os r-l m r-l co T H O o o os t -o o o o "tf o o o CM o o o CM CO o o o m o o co o o o i H O o CM S d • * ! . o " M

s

X u a CQ 03 C -o o o CD eo co o m r-l r-l O o o os co CM O O o o i n r-l O O o <tf o o o o r-l r-l O o o m o m CM CM O O o CM O i n

c-a

d oo o ' CQ G 03 M u a CQ 03 00 o o m CM o r-l m CM O r-t O O O i H "# O O o CO o o o i n o o o m CM O O o i n o o • * o o o r-l O o o T-l

s

d "<*! o G 03 G G 03

•a

s

os o o o • t f os r-l LO c~-t &gc~-t; o o o m m r H o o o o CO o o o o r-l O o o o r-l r-l O O o m o o o CM O o o CM O o o m S d OO. o " G 03 G G où

a

o i H O O o m CD r-l m CM 00 o o o CD CD O o o 00 o o o co o o o o m o o o m o o 00 o o o r-l O O o oo

s

d • * -o " CQ G •M

1

o 1—1 r-l r-l O O o i n os I - I o o t -o o o CD m r-l O o o CM CM O O o m o o o •^ CM T H O o o m o o CM CM O o o CM O o o CM CM

a

d oo« o" CQ

1

P ,.S o ca w CM r-l G 03 3 O 03 OD

g

ni G ci 03 > •iH G CCS ci i — i •i—> • | H > g 03 a o G 03 TJ r-l o £4

î

G

J

^ 03 -w

1

3

1

bo G 03 00 CJ P H T3 03 P Q 03 oo co

.a

r—1 £ ai a o 03 S 03 -a .S Ä • p H

1

O

•8

b0 CQ « t - i •i—> • i H r 4 03 ,o

.s

G bo l - H bo O G U O O > G 03 r - 1 f—4 CS > 03 • r H

1

P 4 a î — t ^S cl cd G 03 03

.a

• S a rH^3 -B CQ

5

.3 03 G • p H S 03 03 • r - t Q Ä 16

(16)

I n k o m e n s v e r b e t e r i n g is dus mogelijk door v e r b e t e r i n g van het a r beidseffect (minder arbeid p e r bedrijf) en/of v e r g r o t i n g van de p r o d u k tieomvang en door v e r b e t e r i n g van het r e n d e m e n t van de b e d r i j f s o n d e r -delen. Dit l a a t s t e aspect is vooral een technische kwestie (gezondheid, fokkerij, voeding).

In de h i e r o p b e t r e k k i n g hebbende onderzoekingen wordt nauwelijks enig verband gevonden tussen omvang en r e n d e m e n t van de bedrijfsonderdelen. Het is d a a r o m opmerkelijk dat in de praktijk vaak wordt g e s u g g e -r e e -r d dat het -r e n d e m e n t (het saldo) bij k l e i n e -r e eenheden b e t e -r zou zijn. Wanneer e r s p r a k e zou zijn van v e r s c h i l in vakmanschap tussen de b o e -r e n die k l e i n e -r e en g -r o t e -r e eenheden b e w e -r k e n , zou men ve-rwachten, dat de g r o t e r e eenheden een b e t e r r e s u l t a a t geven.

Anderzijds kan ook gesteld worden dat goede r e s u l t a t e n m e t k l e i n e r e eenheden geen g a r a n t i e v o r m e n v o o r dezelfde r e s u l t a t e n bij grote u i t b r e i -ding van een b e d r i j f s o n d e r d e e l . Mochten zich h i e r b i j bepaalde aanloopmoeilijkheden voordoen, dan zou d a a r m e e de hierboven weergegeven i n -druk uit de praktijk v e r k l a a r b a a r zijn.

De gewenste i n k o m e n s v e r b e t e r i n g door middel van opvoering van het r e n d e m e n t van de activiteiten zal vooral een kwestie zijn van opvoering van h e t technisch kunnen. Het landbouwonderwijs en de -voorlichting hebben op dit gebied een z e e r belangrijke taak. Door middel van r u i l v e r k a -veling wordt een e x t r a nadruk gelegd op het s t r e v e n n a a r een optimale s t r u c t u u r , d.i. de gunstigste verhouding tussen a r b e i d , grond en kapitaal. In het hiernavolgende zal een schets worden gegeven van de wenselijke b e d r i j f s s t r u c t u u r .

§ 2 . D e t o e k o m s t i g e b e d r i j f s o r g a n i s a t i e

Voor O o s t G e l d e r l a n d , w a a r de belangstelling voor de v e r e d e l i n g s p r o duktie van oudsher groot i s , i s het vooropstellen van een m i n i m u m b e -drijf s oppervlakte niet r e ë e l . Het beoordelen van de huidige bedrijven kan dan ook b e t e r plaatshebben op grond van het aantal bewerkingseenheden p e r bedrijf. In het algemeen kan gesteld worden dat op bedrijven m e t c i r c a 2 000 b . e . p e r man thans een goed inkomen wordt behaald of b e r e i k b a a r i s . Hierbij zijn het aantal w e r k k r a c h t e n en het absolute aantal p r o duktietakken p e r bedrijf, w a a r b i j dus g r o t e r e en k l e i n e r e takken zijn s a -mengeteld, in e e r s t e instantie m i n d e r belangrijk.

De ontwikkeling van de b e d r i j f s s t r u c t u u r in O o s t - G e l d e r l a n d en e l d e r s geeft inderdaad een toenemend aantal b . e . p e r a r b e i d s k r a c h t . Voor i n d i -viduele bedrijven is een belangrijke toeneming van het arbeidseffect vooral te b e r e i k e n door v e r g r o t i n g van bepaalde r e e d s v r i j g r o t e b e -drijfsonderdelen. Deze s p e c i a l i s a t i e kan g e p a a r d gaan m e t afstoting van andere takken, die b.v. kwantitatief nauwelijks van invloed zijn. Dit i s in het algemeen alleen te r e a l i s e r e n w a n n e e r men zich min of m e e r l o s -m a a k t van de huidige b e d r i j f s s t r u c t u u r .

J u i s t in ruilverkavelingsgebieden ontstaan mogelijkheden over te s t a p -pen op nieuwe b e d r i j f s s y s t e m e n .

Elke o n d e r n e m e r krijgt via r u i l v e r k a v e l i n g de mogelijkheid zich te

(17)

bezinnen op de voor hem bereikbare mogelijkheden. Van belang is h i e r -bij vooral dat deze ondernemers ver vooruitzien. Verwacht moet worden dat de maatschappelijke en technische ontwikkeling steeds verder zal gaan. Ook in 1975 om de gedachten te bepalen zal geen eindpunt b e -reikt zijn. Wel kan worden vastgesteld dat voortgaande aanpassing van het bedrijf met behoud van de bestaande bedrijfsoppervlakte en een doel-matig gebruik van de bestaande bedrijfsgebouwen ook tot het genoemde jaartal op veel bedrijven toenemende zorgen zal geven.

Zonder afbreuk te doen aan de algemeen gestelde eis van een streven naar circa 2 000 b.e. per man zal in het hiernavolgende een schets wor-den gegeven van voor de toekomst gewenste bedrijfsstructuren.

Aan een bewuste specialisatie zal wellicht niet te ontkomen zijn. Het uitbuiten van gewonnen vakkennis zal des te beter mogelijk zijn naarmate men zich weet te beperken tot bepaalde bedrijfstakken. Van nog groterbe-lang is echter dat bij groeiende omvang van de eenheden een doelmatiger arbeidsaanwending mogelijk wordt, mits het mechanisatieniveau en de bij die vergrote eenheden passende bedrijfsgebouwen aanwezig zijn. Uit het oogpunt van een zo rendabel mogelijke aanwending van de arbeid liggen de optimale eenheden, vooral bij de veredelingsproduktie, meestal zeer hoog. Bij de aan de grond gebonden melkveehouderij en de akkerbouw is relatief niet van zo'n grote rendementsverbetering sprake. De optimale eenheden worden echter niet volledig bepaald door een doelmatige a r -beidsbesteding. Betrekken wij ookhet technisch-,fysisch- en fysiek-kunnen en de financieringsmogelijkheden in onze argumenten, dan zullen de opti-ma ongetwijfeld wat lager kunnen liggen dan alleen uit arbeidstechnisch oogpunt wordt gesteld.

Ten aanzien van de financieringsmogelijkheden kan nog worden opge-merkt dat deze enerzijds steunen op het kunnen-bieden van zekerheden en anderzijds bepaald worden door de maximaal op te nemen r e n t e - en af-lossingsverplichtingen. In dit tweede aspect kunnen vooral de moeilijkhe-den wormoeilijkhe-den verwacht.

De bedrijfsorganisatie als zuiver weidebedrijf

De huidige stand van het onderzoek (1970) geeft aan dat een zeker op-timum wordt bereikt bij een tweemansbedrijf met 70 melkkoeien op circa 45 ha land. Bij deze omvang is zeer doelmatig werken mogelijk geworden en is een zeer zware mechanisatie economisch verantwoord. De kans b e -staat echter dat voor een deel van de boeren deze bedrijfsomvang te on-overzichtelijk wordt. Het op-tijd-uitvoeren van de werkzaamheden en het geven van voldoende aandacht aan elke koe afzonderlijk vraagt veel van het organisatietalent.

Het "eenmansbedrijf" met 30 à 40 koeien op 20 à 25 ha biedt tegenover het eerder genoemde tweemansbedrijf minder grote voordelen. Met name is op deze bedrijven de benodigde mechanisatie minder rendabel. Ook de gebouwenkosten zullen bij deze eenheid een grotere druk betekenen dan bij de 70 koeien-eenheid. De hoogte van de investeringen in bedrijfsge-bouwen bedraagt nu in het algemeen f. 2 000,- tot f. 2 500,- per melkkoe.

Het is van groot belang dat goedkoper bouwen, waarbij mogelijk

(18)

dige bedrijven kunnen worden gesticht voor (minder dan) f. 1000,- per melkkoe, juist in ruilverkavelingen wordt toegepast.

De grote vraag in bovenstaande bedrijfsplannen luidt ongetwijfeld hoe de arbeid kan worden rondgezet. Van zeer grootbelang zijn hierbij de erf-indeling, de pereeelsverkaveling en de bruikbaarheid van de gebouwen. De erfindeling zal zo moeten zijn dat winter en zomer op dezelfde plaats kan worden gemolken. Hierop moet ook de verkaveling gericht zijn: omweiden met grote koppels vraagt een goede bereikbaarheid van de p e r c e -len (verharde paden). De bedrijfsgebouwen dienen zo te zijn dat voldoen-de bescherming van voldoen-de dieren samengaat met een minimale arbeidsbesteding aan en in deze gebouwen: het ziet ernaar uit dat de ligboxen(loop)

-stal al of niet met roostervloeren voor mestafvoer en met sterk vereen-voudigde voedermethoden hieraan beantwoordt.

De bedrijfsorganisatie als akkerbouwbedrijf

De zeer grote mechanisatiemogelijkheden, die in de toekomst onge-twijfeld nog toenemen, vragen bij zuivere akkerbouw meer grond dan bij zuivere rundveehouderij. Het "eenmansakkerbouwbedrijf" met een vrij intensief bouwplan (circa 50% hakvruchten) vraagt circa 30 ha. Bij deze oppervlakte is een rendabele exploitatie van vele werktuigen nog nauwe-lijks mogelijk, zodat onderlinge samenwerking of inschakeling van de loonwerker hierbij noodzakelijk is. Anderzijds geeft het akkerbouwbe-drijf als regel een onregelmatige en dus ongunstige arbeidsfilm. De bedrijfsorganisatie als gemengd bedrijf

Uit onderzoekingen van de laatste jaren blijkt dat bij de veredelings-landbouw de voordelen van grotere eenheden, nl. een doelmatige arbeidsbesteding en een rendabele benutting van het kapitaal in gebouwen en m e chanische voorzieningen, bereikt worden wanneer deze 0,3 tot 0,5 a r -beidskracht (2,5 tot 4 uur daags) vergen. Wanneer wij deze eenheden als betrekkelijke optima beschouwen geeft tabel 5 een overzicht van de struc-turele aspecten.

In tabel 5 is uitgegaan van een praktisch haalbare en economisch v e r -antwoorde omvang van de activiteiten. Daarbij zijn steeds twee grootte-eenheden per activiteit vermeld. Verondersteld is dat bij elke omvang het gemelde aantal arbeidsuren haalbaar is. Uiteraard hangt dit in b e -langrijke mate samen met het mechanisatieniveau, met name met de in bedrijfsgebouwen en dode inventaris (vaak moeilijk van elkaar te schei-den) vastgelegde middelen.

Eenheidsvergroting leidt steeds tot toenemende investeringen per manjaar per activiteit, maar betekent geringere investeringen per b e -werkingseenheid per activiteit.

In tabel 5 komt ook duidelijk naar voren dat het streven naar circa 2 000 b.e. per man in feite een wat grove benadering i s . Met name bij het houden van fokzeugen blijkt dit kengetal als maat voor de bedrijfsomvang een afwijkende plaats in te nemen. Ongetwijfeld speelt hierbij een grote rol dat juist bij fokzeugen de arbeidsbehoefte per eenheid nauwelijks s a

(19)

menhangt met een bepaald niveau van technische voorzieningen. Vooral de efficiëntere arbeidsbenutting bij een grotere omvang van de bedrijfs-tak geeft hier de basis van een betere rentabiliteit.

Voorgaande schets van de toekomstige ontwikkeling van de agrarische bedrijven roept een confrontatie op met de huidige praktijk. In de provin-cie Gelderland werden in 1965 niet meer dan 2 251 bedrijven boven 20 ha cultuurgrond geteld, d.i. bijna 5% van het totale aantal geregistreerden. Van deze grotere bedrijven behoorde nog ca. 10% tot de bedrijven w a a r -van de gebruiker zijn hoofdberoep buiten de landbouw had. Nog geen 0,3% van het aantal geregistreerden had een bedrijf met meer dan 50 ha cul-tuurgrond, terwijl de gebruiker van deze grote bedrijven in bijna 25% van de gevallen een hoofdberoep buiten de landbouw uitoefende.

In mei 1966 werden slechts 397 Gelderse bedrijven geteld met meer dan 30 melkkoeien, terwijl 50 koeien en meer slechts 27 keer werden g e -teld.

Uit deze gegevens volgt wel dat de in voorgaande pagina's geschetste bedrijfsorganisaties nu nog weinig voorkomen. Een toeneming van het

aantal zal ongetwijfeld mede door het ruilverkavelingsbeleid kunnen worden verwacht. Waar op de getelde grotere bedrijven de

arbeidsbezet-ting nu nog een stuk groter is dan op de geschetste, moet verwacht wor-den dat deze geleidelijk zal teruglopen.

§ 3 . De b e l e m m e r e n d e f a c t o r e n in de g e s c h e t s t e b e -d r i j f s o n t w i k k e l i n g

Een vergelijking tussen de huidige bedrijfsorganisatie en die welke voor de toekomst na te streven zou zijn geeft aan dat e r grote verschil-len zijn. Het effect van de ruilverkaveling zal des te groter zijn naarma-te men e r benaarma-ter in slaagt de belemmeringen weg naarma-te nemen of af naarma-te zwak-ken. In het hiernavolgende zullen deze belemmeringen besproken worden, waarbij van belang is dat de verschillende aspecten vaak sterk met e l -kaar samenhangen.

De investeringen

Om tot een beter arbeidseffect (meer produktie = meer b.e.'s per man) te komen zullen vaak grote investeringen nodig zijn. In tabel 5 (blz. 16) komt tot uiting dat de investeringen per manjaar variëren van

f. 100 000,- tot meer dan f 300 000,-. Van grote betekenis hierbij zijn de aangehouden grondprijzen en de investeringen in gebouwen. Het gebou-wenprobleem zal in een volgend punt worden behandeld.

Tot nu toe werken de Oostgelderse boeren met een relatief hoog p e r -centage eigen vermogen, dat echter in absolute zin klein genoemd moet worden. Het eigen vermogen in procenten van het balanstotaal bedroeg op de zandgronden voor geheel Nederland in 1932, 1933, 1940 en 1952 r e

-spectievelijk circa 77, 73, 79 en 83%. Voor 1965 en 1966 kunnen voor het oostelijk en zuidelijk zandgebied respectievelijk 86 en 72% worden aan-gehouden.

(20)

o X^ > S o 'S CD S 0) Ö CD SH TS O) 1 Clj XS O r-( Ö CD d ? G CD

g

o

•a

•I-M ca

£

^ a> % CD > 4-> a> X (S a> bfl o

S

(4 > a> •SP 0)

'S

1—1 •r* 4= O m p <u > e 9) •s H o o cc CM O o o CM O o t -t - -t • a> -O* bl

1

o sa «n • F — 1 • - 4 H -ö V « m 0 0 1—1 "# i n t - t CM CM T H co m r - ( CM CM t -OS I N CM i - I r~ OS CM t~ 1 o* o o i H S-Î X S CD c? CD > 0) bc • I - I H o o m l m I M m H os o o o 00 . H as co • * o o o oo m o O LT o l-( CM CM CM O co CD i - ( CM O o o 1-1 «t-ï o o r-t O • * i n co" i H m co" w r - l 2 O CO o o ö < * • * •-* —( O O CM CM 00 CO i-H CM ä CD .O O) 4> > bfi d 41 CD 'S « b û ^ î

•g "E

cIS 3 0) 01 •ß rt • H e 0) > c CD

'S

-O •o P 4 » - H

1

-s

eS i—i pa œ B O œ H o O (N CO O O N H O (N o ers os * H iH co. ( M O O os oo o O 00 CJ I ß r-t TH I • * i CM co m m os o H H n o t> os CM • * m m o os os i—i O O —i TF ' t CM <M CO i co r"1 2 OO H lO bfi 2 ! ^ "^ o oo os Ö CM CO CM Tt* LO t - NO CO co OS co c o 1-1 I 00 CM m co m o o CM • * w co o t> r-t co o co o m m o C M m t > CO CM i H ^r o CM O CO co m c o " * CO CO CO co o s t - co o o o c o co co O r-t 00 r f rt< r f • ^ O 00 co co LO CO ^ r-t l-cs os i—i rH O O O os os oo os CM CM CM 10 p co os o co i n C M t > 00 "i a <P 2

, s

. 0

^ -ä

'*-< .rH -es h »me n ome n stba a

a a 3

1 1 1

be i pit ; ax . ^H CS 5 c bfi c •-* > •I—» • l - l P4 0 CO t * H c 0

a

0

•a

•r-t e H ringe i erba a vest e verte i < K 2 S« m 1 * - K w &e — rt|(N be bo co C C N ^ * «-H «l-l +^ CD rent e bela s aflos i en tale n tale n tale n 1 last « eu CD ü cd , 5 Xi -Q _g CV CD CU O H H H H C CD S 0

3

•1-1 cd CD CD CD > 21

(21)

Uit verschillende onderzoekingen 1) blijkt dat het eigen vermogen van boeren met eigen grond en gebouwen ongeveer 50% van het balanstotaal moet bedragen om gemiddeld een redelijk verteerbaar gezinsinkomen op te leveren. Het hier genoemde gemiddelde is echter praktisch niet bruik-baar: e r is nl. een grote verscheidenheid in het gewenste gezinsinkomen

(o.m. afhankelijk van de gezinsfase) en verscheidenheid in het gereali-seerde rendement van de activiteiten.

In tabel 6 (blz. 21) zal een schets worden gegeven van de ontwikkeling van het verteerbaar inkomen op het eenmansbedrijf met een bepaalde va-riatie in eigen vermogen.

Uit tabel 6 valt af te lezen, dat een vergroting van de bedrijfsomvang bij een gelijk vermogen gemiddeld geen verbetering van het verteerbaar

(belastingvrije) inkomen betekent, maar een daling met enkele honderden guldens. De in tabel 6 verwerkte uitgangspunten zijn hierbij van grote b e -tekenis. Wanneer de bedrijfsuitbreiding met 300 bewerkingseenheden minder investeringen vergt dan de hier aangehouden ruim f. 30 000,- zal het verteerbaar inkomen wel toenemen. Als uitgangspunt is tevens ge-steld dat slechts het gemiddelde arbeidsinkomen per bewerkingseenheid, te weten f. 7,- per b.e., behaald zal worden. Gezien de grote variatie in het rendement (arbeidsinkomen per b.e.) zal juist de boer met goede vak-kennis mogen rekenen op betere resultaten. Uiteraard is het verteerbaar inkomen in belangrijke mate afhankelijk van de te betalen aflossing en de voor de instandhouding van het bedrijf (het werktuigenpark) jaarlijks noodzakelijke herinvesteringen. Voor het te lenen bedrag is hier een m i -nimale aflossing van 3% in rekening gebracht. Voor leningen waarbij de zekerheidsstelling wat moeilijker wordt is 5% berekend. In de praktijk ligt juist op dit punt een grote variatie. Bij familieleningen kan de aflos-sing zowel hoger als lager zijn. Bij bankleningen op de z.g. mestcontrac-ten (bij mestvarkens) is de aflossing min of meer een pro-memorie-post. Verder komt het voor dat men zich in bepaalde gevallen tot 10% af-lossing moet (kunnen) verplichten, nl. bij leningen op basis van de waar-de van waar-de veestapel of het machinepark.

De te betalen belasting in tabel 6 is genormaliseerd op basis van de formule dat het belastingvrij verteerbaar inkomen 70% is van het belast-baar inkomen plus f. 1000,-. Deze formule, waarin onder belastingen de inkomstenbelasting (groep II, 2 kinderen) plus de premie A.O.W., A.W.W. enz. is begrepen, geeft in het traject van f. 8 000,- tot f. 25 000,- belast-baar inkomen slechts geringe afwijkingen.

In tabel 6 is het verteerbaar inkomen weergegeven voor het eerste jaar. P e r jaar zal dit verteerbaar inkomen toenemen met de (bespaarde) rente over de (verrichte) jaarlijkse aflossing.

1) Zie o.m. "Het financieringsvraagstuk in de Nederlandse landbouw door dr. J.T.P. de Regt, L.E.I.-rapport 269, mei 1957 en "De land-bouw in het Zuidelijk zandgebied" door J. Grijpstra, H. Preuter en

C.J. Peters Rit en W. Willemsen. P.A.W.-rapport nr.222, december 1966.

(22)

Via de ruilverkavelingsfinanciering wordt reeds een deel van de extra kapitaalbehoefte gedekt. In het algemeen zal een ruilverkaveling gepaard gaan met een toeneming van geleend vermogen. Het verdient dan ook aan-beveling waar mogelijk de aflossingsvoorwaarden waaronder geld wordt geleend in overeenstemming te doen zijn met de bedrijfsmogelijkheden, die in de jaren van geleidelijke bedrijfsaanpassing minder groot zullen zijn.

Onder dit hoofdstuk: investeringen en financiering, dient ook gewezen te worden op enkele typische Saksische opvattingen. De wat oudere b e -roepsbevolking staat ongetwijfeld in verband met een zekere overheersing van de oudere generatie van boeren. Bij oudere boeren en in het b i j -zonder bij de Oostgelderlander is een zekere aversie tegen leningen aan-wezig. Opmerkelijk hierbij is dat (commerciële) leningen en (vlottende) bedrijfsschulden in hoge mate identiek worden gezien. De Oostgelderse boer is graag vrij van verplichtingen. Het komt meermalen voor dat men hoort ageren tegen "werken voor de bank". In tabel 6 is reeds aan het licht gekomen dat bedrijfsvergroting op basis van geleend geld niet altijd (direct) leidt tot een hoger verteerbaar inkomen.

In het algemeen is de Oostgelderse boer gekenmerkt door voorzichtig-heid. Heel duidelijk spreekt dit uit een vaak nagelaten bedrijfsaanpassing voor de periode dat de vader en de (schoon)zoon samenwerken. Deze p e -riode, waarin belangrijke negatieve netto-overschotten worden gesigna-leerd, is voor de boeren te kort, ook al kan hij een jaar of tien duren, om meer werkgelegenheid die investeringen vergt, te formeren. Juist door het nogal eens voorkomen van een vader/zoon-arbeidsaanbod, op wat in feite een eenmansbedrijf i s , wordt gemiddeld een laag arbeidseffect waargenomen.

Het overheersen van grond in boerenhand tegenover pacht schept nog wat meer problemen. Een groot deel van het gepachte kan gerangschikt worden onder familiepacht. De laatste jaren hebben in toenemende mate de pachters de grond en vaker nog de gebouwen te koop aangeboden ge-kregen. Bij familiepacht is dit zonder meer te voorzien. Vooral uit het oogpunt van de bedrijfsfinanciering speelt dit een grote rol. Het (moeten) aankopen van grond en gebouwen betekent voor tal van (jonge) boeren een grote verzwaring van de lasten. Deze verzwaring kan zodanig zijn dat voor ingrijpende structurele verbeteringen geen kapitaal meer kan wor-den aangetrokken. Voor pachters valt op te merken dat aan (de omvang van) het eigen vermogen minder hoge eisen worden gesteld. Dat de k r e -dietmogelijkheden hier wegens minder zakelijke zekerheden ook geringer zijn, waardoor een hogere aflossing op leningen (5 tot 10%) noodzakelijk zou zijn, werkt niet bevorderlijk.

De bedrijfsgebouwen

De Saksische bouwtrant levert schilderachtige boerderijen (vakwerk-bouw) die echter uit bedrijfseconomisch oogpunt slecht genoemd moeten worden. Los van een groot hoofdbedrijfsgebouw treft men vaak verschillende hokkerige schuren, die rationeel werken met grotere eenheden b e -lemmeren. Het meest voorkomende type hoofdgebouw is het Saksische of

(23)

FIGUUR 1. Doorsnede van een Saksische (gebint) boerderij

hanebalk

moerbint

hilde

gebinttype. De grondslag wordt hier gevormd door grote balken op c i r -ca 4 meter achter elkaar, die elke stallengte mogelijk maken. Tussen de koppen van de koeien vindt men de deel (de vroegere dorsvloer) met een breedte van circa 7 meter. De onhandige breedte- en hoogtematen van dit gebouw maken verbeteringen zeer moeilijk. In het algemeen heeft men de hilden opgetrokken of uitgebroken. Voor zover er ruimte was voor het paard en eventuele varkens is deze vrijwel overal voor rundvee omgebouwd. Een vaak wat korte stand en/of smalle achtergang is moei-lijk te wijzigen, daarvoor staan de staanders onder de moerbint in de weg. De enorme hoogte -niet zelden 10 meter - ligt slechts voor een klein gedeelte boven de moerbint. Deze ruimte voor hooi en stro heeft men vrij vaak vergroot door onder de moerbint een nieuwe balk te han-gen.

De problemen zijn dat volgens praktijkervaringen tot nu toe deze g r o te ruimten niet gemakkelijk beter benut kunnen worden. Anderzijds l e -vert nieuwbouw bezwaren wegens de relatief hoge investeringen (te klei-ne eenheden) en het feit dat men nauwelijks een nuttige aanwending heeft voor de erote ruimte in de oude veestal.

(24)

Theoretisch is het mogelijk tot een betere benutting van de beschik-bare ruimte te komen door verbouw tot gewone loopstal of loopstal met ligboxen. Men zou dan kunnen volstaan met het bouwen van een in zomer en winter te gebruiken doorloopmelkstal. Tot nu toe is dit weinig of niet gedaan. De mogelijkheden hiertoe zullen nader onderzocht moeten wor-den. Het lijkt inderdaad mogelijk - vooral wanneer de dieren buiten de vroegere stal op een overdekte betonplaat kunnen eten - om met een lig-en loopruimte van 4 tot 6 m2 per koe anderhalf tot twee keer zoveel die-ren te plaatsen.

In vroeger tijden bouwde men de boerderijen in Oost-Gelderland met de veestal het dichtst bij de openbare weg. Dit kan op veel plaatsen een handicap zijn voor en beter gebruik. De moeilijkere bereikbaarheid van het woonhuis van de openbare weg af werkt zeker niet stimulerend.

In grote delen van Nederland vindt men de landbouwbedrijven in linten of groepen bijeen. Hoewel dit in Oost-Gelderland ook weleens het geval is, komt een verspreide daling hier meer voor. In de ruilverkavelingen van Oost-Gelderland zal men dus minder geconfronteerd worden met de noodzaak van boerderijverplaatsing. Uit kostenoogpunt kan dit een voor-deel lijken, maar vanwege de overheersend matige gebouwensituatie en oneconomische indeling van deze gebouwen zal het op iets langere t e r -mijn gezien eerder een nadeel zijn. Het verdient dan ook zeker aanbeve-ling het (doen) bouwen van moderne stallen - ook voor varkens, enz. - te bevorderen. De vraag kan hier gesteld worden wat bereikt kan worden met goede melkstallen - zo nodig ook volledige veestalling - in het veld, dus op enige afstand van de boerderij. De oude (niet centraal gelegen) boerderijen zullen dan 's winters voor jongvee gebruikt worden. De verschillen in bodemkwaliteit

De verschillen in bodemkwaliteit zijn in dit gebied groot. De zeer oude akkerbouwpercelen (essen) hebben een goede bouwvoor en water-stand (hoewel vaak vrij droog). De weilanden zijn nogal eens van minder goede kwaliteit. Uit de variatie in veebezetting en aangekocht voer bleek in de L.E.I.-boekhoudingen dat belangrijke verschillen in opbrengend vermogen van de grond bij niet zo sterk verschillende stikstofgiften -aantoonbaar waren. De berekeningen die aan tabel 7 ten grondslag liggen bevatten vrij veel veronderstellingen. Aangenomen is een bepaalde prijs om de hoeveelheid aangekocht voer om te rekenen op ZW. (Krachtvoer f. 0,58/ZW, melkprodukten f. 1,00/ZW, ruwvoer f. 0,40/ZW.) P e r g.v.e. zal in het weideseizoen 1200 ZW aan gras zijn opgenomen. Per snede g e -maaid grasland is 1500 ZW/ha aangehouden, per ha voedergewassen 4500 ZW, per ha stoppelknollen 2000 ZW.

Het tegenover-elkaar-stellen van de 10 bedrijven met de laagste en de 10 bedrijven met de hoogste veebezetting per ha voedergewassen in twee opeenvolgende jaren (uit respectievelijk 48 en 52 geadministreerde b e -drijven) leverde het volgende resultaat.

(25)

Tabel 7. Herkomst en produktie van het rundveevoer Veebezetting Aantal melkkoeien G.v.e./ha v o e d e r g e w a s s e n Melkkoeien/ha voedergewassen V e r s c h i l H e r k o m s t v o e r Z W / g . v . e . Uit aankoop Uit weiden Uit m a a i e n Voedergewassen Knollen Totaal Opbrengst ZW/ha g r a s l a n d Stikstofgift, k g / h a g r a s l a n d 1967/68 laag hoog 16,0 1,93 1,62 0,61 630 1200 529 86 131 2 576 3 345 181 13,9 2,82 1,85 0,97 807 1200 432 50 150 2 639 4 586 236 1968/69 laag 18,3 2,09 2,32 0,77 567 1200 502 65 88 2 422 3 546 167 hoog 15,3 2,83 1,94 0,89 822 1200 438 36 141 2 637 4 698 222

Deze gegevens wijzen erop dat er een grote variatie in het opbrengend vermogen van het grasland i s . Juist hierdoor geeft een r u i l

-verkaveling echter ook grote mogelijkheden. De verbetering van matig grasland door een betere waterbeheersing en bevordering van goed ge-bruik door een goede ontsluiting levert na opnieuw inzaaien van een mati-ge grasmat grote momati-gelijkheden. Vaak wordt erop mati-gewezen dat het enke-le jaren duurt voor dit grasland regelmatig goede opbrengsten enke-levert. De ervaringen met kunstweiden wijzen erop dat dit meevalt.

(26)

SAMENVATTING

Van oudsher heeft het in oppervlakte beperkte bedrijf in Oost-Gelder-land overwogen. Voor een redelijk rendement van de beschikbare arbeid en het geïnvesteerde vermogen dient een hoge waarde te worden gehecht aan bedrijfsvergroting. Deze vergroting kan echter ook heel goed worden gerealiseerd op basis van de niet-grondgebonden veredelingsproduktie. Door de specifieke Saksische sociale opvattingen (o.m. het thuis-best-werken en de bevoordeling van de blijver bij de waardering en verdeling van de nalatenschap) is het (nog) mogelijk dat een negatief netto-over-schot samengaat met een toeneming van het eigen (familie )vermogen. Verwacht mag worden dat dit voor de toekomst in mindere mate het ge-val zal zijn.

Door de ontmenging van het gemengde bedrijfis waarschijnlijk een ge-ringe verbetering van de bedrijfsrentabiliteit mogelijk. Bij een belang-rijke bedrijfsvergroting, die samengaat met grote investeringen, stijgen aanvankelijk vooral de rente- en aflossingsverplichtingen, pas op de lan-gere duur resulteert een beter arbeidsinkomen. De totale investeringen per manjaar zijn vooral bij de grondgebonden bedrijfstakken zeer hoog. Bij fokzeugen en de pluimvee takken zijn ze wat lager.

De overheersende bedrijfsgebouwen vormen een rem op de toekom-stige ontwikkeling. Opvallend is de grote variatie in het gerealiseerde opbrengend vermogen van de grond (welke als grasland wordt gebruikt). De ruilverkavelingen kunnen van zeer grote betekenis worden geacht voor de toekomstige inkomens van de agrariërs en daarmee voor hun b e -staan.

(27)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In de meeste profielen komen echter beide processen naast elkaar voor, in die zin, dat op de rijkere gronden onder bos het mechanische proces overheerst, op armere het colloidale

Voor een onderzoek naar de economische betekenis van de jacht in Nederland is het nodig gegevens te verkrijgen over de kosten en opbrengsten die jagers hebben. Het onderzoek

In hierdie studie word die histories-ingeligte uitvoeringspraktyk (HIU) as benadering ondersoek vir die uitvoering van ornamentasie van vokale Barokmusiek,

Gebruikt de materialen en middelen voor het onderhouden van technische voorzieningen op het terrein op effectieve wijze, zodat de werkzaamheden snel en juist uitgevoerd

Voor een vergelijking tussen de Lage Landen worden wel elementen gegeven door Van Bavel, die zowel voor Nederland (in samenwerking met Kok) als voor België (in samenwerking met

De Utrechtse historicus Jacco Pekelder, tot voor kort verbonden aan het Duitsland Instituut, heeft een leesbaar en leerzaam boek geschreven over de acties, meningen en gevoelens

Zo zijn er projecten die volledig in de route Energie &amp; Restverwaarding vallen (100%), maar ook projecten die voor een deel in Materialen en voor een deel in Fijnchemie

4. opstelling van de voorlichtingsbrief op basis van vergelijking met de gegevens van de 3 voorgaande jaren van het bedrijf zelf en de cijfers van het laatste jaar van de twee