• No results found

Verschillen in Psychopathie kenmerken tussen Jeugdige Zedendelinquenten Met en Zonder een Verleden van Kindermishandeling

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Verschillen in Psychopathie kenmerken tussen Jeugdige Zedendelinquenten Met en Zonder een Verleden van Kindermishandeling"

Copied!
26
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Verschillen in Psychopathie kenmerken tussen Jeugdige

Zedendelinquenten Met en Zonder een Verleden van

Kindermishandeling

Masterscriptie Forensische Orthopedagogiek Graduate School of Child Development and Education Universiteit van Amsterdam N.P. van Middelkoop (12384305) 1e beoordelaar: Mw. dr. E. S. van Vugt

2e beoordelaar: Mw. dr. I. B. Wissink

(2)

Abstract

Background: Juvenile sex offenders are responsible for one in four sex offenses. Research shows that the majority of these juveniles grow up in families that are characterized by problems in the parent-child relationships and have an increased risk for child maltreatment. Child maltreatment significantly increases the risk of developing a disorder, such as an antisocial behavioral disorder and can be associated with mental disorders at a later age. The aim of this study was to investigate the relationship between psychopathy and child

maltreatment among 84 Dutch male sex offenders between the ages of 13 and 23.

Method: Psychopathic traits were assessed using the Antisocial Process Sreening device. Child maltreatment was identified through research of the case files.

Results: Juvenile sex offenders with a history of physical / mental maltreatment showed a significantly lower level of overall psychopathy compared to juvenile sex offenders without a history of physical / mental maltreatment. Further significant differences were found for the separate domains of psychopathy, respectively callous unemotional traits, narcissism and impulsivity. No differences were found in the level of psychopathy traits between juveniles with and without neglect and sexual abuse experiences.

Conclusion: Implications of this study are that the research focused on the different types of child maltreatment, but the severity of child maltreatment was not included. Moreover, no norm scores were available to establish whether juvenile sex offenders did show increased psychopathy in comparison with juvenile offenders who did not commit a sexual offence. Further research is needed to asses psychopathy through a multi-informant approach.

(3)

Samenvatting

Achtergrond: Jeugdige zedendelinquenten zijn verantwoordelijk voor één op de vier

zedendelicten. Uit onderzoek blijkt dat merendeel van deze jeugdigen opgroeien in gezinnen die gekenmerkt worden door problemen in de ouder-kind relaties en een verhoogd risico lopen op verwaarlozing en mishandeling. Kindermishandeling vergoot de kans op het

ontwikkelen van een stoornis, zoals een antisociale gedragsstoornis aanzienlijk en kan worden geassocieerd met psychische stoornissen op latere leeftijd. Het doel van dit onderzoek was de relatie tussen psychopathie trekken en kindermishandeling bij 84 Nederlandse mannelijke zedendelinquenten tussen 13 en 23 jaar te onderzoeken.

Methode: De psychopathie kenmerken werden vastgesteld door het gebruik van de Antisocial Process Sreening Device (APSD). Kindermishandeling werd in kaart gebracht door

onderzoek met behulp in de dossiers van de jeugdigen.

Resultaten: Jeugdige zedendelinquenten met een verleden van fysieke/geestelijke mishandeling laten een significant lagere mate van psychopathie in zijn totaliteit zien in vergelijking met jeugdige zedendelinquenten zonder een verleden van fysieke/geestelijke mishandeling. Verder zijn er significante verschillen gevonden voor de afzonderlijke domeinen van psychopathie, respectievelijk ongevoeligheid/ emotieloos, narcisme en impulsiviteit. Er zijn geen significante verschillen gevonden in de mate van psychopathie tussen jeugdige zedendelinquenten met en zonder een verleden van verwaarlozing en seksueel misbruik.

Conclusie: Implicaties van dit onderzoek zijn dat er onderzoek is gedaan naar de

verschillende vormen van kindermishandeling, maar de ernst van de kindermishandeling is buiten beschouwing gelaten. Daarnaast waren er geen normscores beschikbaar om vast te stellen of jeugdige zedendelinquenten een verhoogde score vertoonden op psychopathie in

(4)

vergelijking met jeugdige niet-zedendelinquenten. Vervolgonderzoek is nodig om psychopathie te meten aan de hand van meerdere informanten.

(5)

Het verschil in psychopathie bij jeugdige zedendelinquenten met en zonder een verleden van kindermishandeling

Een zedendelict is zowel een emotioneel beladen, als een politiek beladen onderwerp en zedendelinquenten zorgen voor maatschappelijke onrust. Een zedendelict is de

overkoepelende naam voor delicten waarbij er sprake is van seksuele handelingen of seksueel misbruik. Van alle zedendelicten wordt één op de vier gepleegd door jeugdigen (Huls,

Schreuders, Ter Horst- Van Breukelen, & Van Tulder, 2000) en het meest voorkomende delict is aanranding (van Wijk, Loeber, Ferwerda, Smulders & Vermeiren, 2005). De gevolgen van zedendelicten voor slachtoffers kunnen in sommige gevallen leiden tot PTSS (Post Traumatische Stress Stoornis) of suïcidaliteit bij het slachtoffer (Hendriks, 2006). Daarnaast wordt algemeen vermoed dat naarmate het misbruik langer heeft geduurd of vanaf een jonge leeftijd, de schade van het slachtoffer groter is (Hendriks, 2006). Tevens wordt er verondersteld dat wanneer men vroeg ingrijpt, de kans om effectief te interveniëren in de criminele carrières van de jongere groter is. Het onderzoek naar jeugdige zedendelinquenten is daarom van groot belang (Hendriks, 2006).

Uit onderzoek blijkt dat het merendeel van deze jeugdige zedendelinquenten opgroeit in gezinnen waarbij er sprake is van verstoorde ouder-kind relatie. Ouders zijn daarbij niet in staat om hun kinderen adequate emotionele en sociale vaardigheden bij te brengen. Hierdoor kan de jeugdige vaardigheden missen om intieme contacten met andere aan te gaan (Hendriks, 2006). Andere studies laten zien dat jeugdige zedendelinquenten in onveilige

gezinsomstandigheden opgroeien en worden geconfronteerd met verwaarlozing en mishandeling (van Wijk, Schoenmakers & Kerkhof-van Holsteijn, 2012). Jeugdige zedendelinquenten rapporteren vaker negatieve ervaringen uit hun kindertijd dan andere jeugdige delinquenten (Seto & Lalumiere, 2010; van Wijk, Mali, Bullens, Prins & Klerks, 2006). Hendriks (2006) concludeert in zijn onderzoek dat er bij een aanzienlijk percentage

(6)

jeugdige zedendelinquenten sprake was van problematiek bij ouders en dat zij tijdens hun vroege jeugd waren mishandeld en/of verwaarloosd. Onder fysieke en geestelijke

mishandeling vallen alle vormen van lijfelijk geweld tegen jeugdigen (slaan, schoppen, bijten, botbreuken toebrengen). De ernst van fysieke mishandeling varieert van licht tot ernstig tot zelfs fataal. Onder geestelijke mishandling wordt vijandigheid of afwijzing richting de jongeren verstaan (bedreigen, bang maken, uitsluiten, isoleren) (Vink et al., 2016). Er is bij fysieke/ geestelijke mishandeling sprake van actief handelen, maar bij verwaarlozing is er sprake van nalaten. Ouders laten structureel de noodzakelijke basisbehoeften (voeding, kleding, onderdak, verzorging) voor de jeugdigen na. Wanneer ouders tekortschieten in responsiviteit, warmte geven, geborgenheid bieden en het geven van positieve aandacht aan de jeugdige valt dit ook onder (emotionele) verwaarlozing (Vink et al., 2016).

Tot slot, seksueel misbruik, dit betreft alle seksuele activiteiten die een volwassenen aan een jeugdige opdringt met als doel de seksuele behoefte van de volwassene te bevredigen of financieel gewin te halen. De ernst kan variëren van licht (begluren, dwingen te kijken) tot ernstig (verkrachting, seksuele exploitatie) (Vink et al., 2016). Er zijn geen exacte cijfers bekend over de prevalentie van kindermishandeling onder jeugdige zedendelinquenten. Wel bleek uit het onderzoek van Bruinsma (1996) dat 40% van de jeugdige zedendelinquenten het slachtoffer van verwaarlozing was en net geen 30% een vorm van mishandeling had

meegemaakt. Daarnaast kwam uit het onderzoek van Hendriks (2006) naar voren dat 75% van de jeugdige zedendelinquenten werd verwaarloosd en 33% werd fysiek en/of emotioneel mishandeld. Tevens bleek de helft van de jeugdige zedendelinquenten ook seksueel misbruikt in het verleden.

Seksueel misbruik in de kindertijd wordt vaak gemeld onder zedendelinquenten en er wordt verondersteld dat seksueel misbruik een van de psychologische factoren is die

(7)

etiologisch gerelateerd zijn aan het plegen van kindermisbruik op volwassen leeftijd (Haywood, Kravitz, Wasyliw, Goldberg & Cavanaugh, 1996).

Het hoeft nauwelijks betoog dat de impact van kindermishandeling groot kan zijn. Het vergoot de kans op het ontwikkelen van een stoornis, zoals depressie, angst of een antisociale gedragsstoornis aanzienlijk (Alink, 2013). Uit onderzoek blijkt dat slachtofferschap in de kindertijd samenhangt met gewelddadig gedrag en hogere psychopathie scores op latere leeftijd (Lang, Klinteberg & Alm, 2002). Volwassenen met psychopathische trekken blijken in hogere mate slachtoffer te zijn geweest van kindermishandeling dan volwassenen die minder psychopathie trekken vertoonden. Ongeveer dertig procent van de gediagnosticeerde psychische stoornissen onder volwassenen kunnen geassocieerd worden met negatieve ervaringen uit de kindertijd, zoals slachtofferschap van kindermishandeling (McLaughlin et al., 2010). Eerder onderzoek toont dus een verband tussen kindermishandeling en

psychopathie, maar dit is nog niet eerder onderzocht bij jeugdige zedendelinquenten.

Psychopathie wordt in de wetenschappelijke literatuur beschreven als een stoornis die wordt gekarakteriseerd door onder andere oppervlakkige emoties, gebrek aan empathie, impulsiviteit en antisociaal gedrag (Hare, 1996). Onderzoek naar psychopathische trekken bij kinderen en adolescenten heeft psychopathie geïdentificeerd als een persistent

karakterkenmerk gedurende de volwassenheid (Frick, Cornell, Barry, Bodin, & Dane, 2003; Lynam, Caspi, Moffitt, Loeber & Stouthamer-Loeber 2007). Er wordt bij psychopathie een interpersoonlijk, een affectief en een gedragsmatig aspect onderscheiden (Cooke & Michie, 2001; Kosson, Cyterski, Neumann, Steuerwald & Walker-Matthews, 2002; Skeem & Cauffman, 2003). Onder het interpersoonlijke aspect vallen hoogdravend, egoïstisch, manipulatief, dwingend en koel gedrag. Het affectieve aspect wordt gekenmerkt door oppervlakkige emoties, een gebrek aan angst, empathie en wroeging. Het gedragsmatige aspect gaat over impulsiviteit, het nemen van risico’s en geregeld betrokken zijn bij criminele

(8)

activiteiten (Decuyper, 2009). Uit onderzoek naar psychopathische trekken bij jeugdige niet-zedendelinquenten blijkt dat er een matig verband is tussen psychopathie en delinquentie (Asscher et al., 2011). Daarnaast wordt er geconcludeerd dat screening voor de (vroege) detectie van psychopathie belangrijk is, delinquent gedrag en recidive kunnen al in de overgang van midden kindertijd naar adolescentie door psychopathie worden voorspeld (Asscher et al., 2011).

De Antisocial Process Screening Device (APSD) is een screeningsinstrument om psychopathie te meten en vat de kenmerken samen in drie factoren van psychopathie: ongevoeligheid/emotieloos (callous unemotionel traits), narcisme en impulsiviteit. Callous Unemotional Traits (CU) worden beschouwd als de fundamentele kenmerken van

psychopathie: de affectieve en interpersoonlijke kenmerken. Deze kenmerken onderscheiden volwassenen met psychopathie van andere antisociale volwassenen (Frick, 2009). Deze CU trekken omvatten een gebrek aan empathie en schuld en een gebrekkige emotionele expressie (Frick et al., 2003; Kruh, Frick & Clements, 2005). Verschillende onderzoeken hebben aangetoond dat CU trekken relatief stabiel zijn van de kindertijd tot de volwassenheid (Blonigen , Hicks, Kruger, Patrick, & Iacono, 2006; Fontaine, McCroy, Boivin, Moffitt, & Viding, 2011; Frick, Kimonis, Dandreaux, & Farrell, 2003; Loney , Taylor, Butler, & Iacono, 2007; Munoz & Frick, 2007; Obradovic, Pardini, Long, & Loeber, 2007). Narcisme wordt gekenmerkt door neigingen om andere uit te buiten, er heerst een algemeen gebrek aan

empathie voor andere en daarnaast is er sprake van een overmatige behoefte aan bewondering (APA, 2000). Daarnaast blijkt dat narcisten bijzonder georiënteerd zijn op seksuele relaties (Hurlbert, Apt, Gasar, Wilson, & Murphy, 1994). Impulsiviteit is een sleutel symptoom van psychopathie (Cleckley, 1941). Het wordt gedefinieerd als de neiging om schadelijke

handelingen te plegen zonder vooraf daarover na te denken of te plannen, dit resulteert in een verminderd sociaal functioneren (Frosch & Wortis, 1954). Uit longitudinaal onderzoek onder

(9)

13-jarige jongens blijkt dat een hoge impulsiviteit een significante voorspeller is van delinquent gedrag vier jaar later (Lynam et al., 2000).

Concluderend kan worden gesteld dat een slachtoffer zijn van kindermishandeling, kan worden geassocieerd met psychische stoornissen op latere leeftijd (Lang et al., 2002). Tevens vormt slachtoffer zijn van kindermishandeling (seksueel misbruik) een risico om dader te worden (Glasser et al., 2001). Daarnaast blijkt uit onderzoek dat wanneer men vroeg ingrijpt, de kans om effectief te interveniëren in criminele carrières groter is (Hendriks, 2006). Bovendien blijkt dat screening voor de (vroege) detectie van psychopathie belangrijk is, delinquent gedrag en recidive kunnen al in de overgang van midden kindertijd naar

adolescentie door psychopathie worden voorspeld (Asscher et al., 2011). Door middel van deze informatie is de volgende onderzoeksvraag tot stand gekomen: zijn er verschillen in psychopathie kenmerken bij jeugdigen zedendelinquenten met en zonder een verleden van kindermishandling? Er wordt verwacht dat jeugdige zedendelinquenten met een verleden van kindermishandeling meer psychopathie trekken vertonen in vergelijking met jeugdige

zedendelinquenten zonder een verleden van kindermishandeling (Lang, Klinteberg & Alm, 2002; Asscher et al., 2011; McLaughlin et al., 2010).

(10)

Methode Participanten

Er is voor het beantwoorden van de onderzoeksvraag gebruik gemaakt van een bestaande dataset van het onderzoek van Van Vugt (2011). In dit onderzoek participeerden oorspronkelijk 85 mannelijke jeugdige zedendelinquenten, maar wegens missing data is er één participant verwijderd uit de dataset (N = 84). Tijdens het onderzoek varieerden de

leeftijd van de jeugdigen tussen de13 en 23 jaar (M = 17.54; SD = 2.22). De participanten zijn geworven vanuit drie Justitiële Jeugdinrichtingen in Nederland (Den Hey-Acker, Harreveld en Rentray) en vanuit de zes poliklinische forensische behandelcentra van De Waag. Het merendeel van de participanten heeft een Nederlandse afkomst (77.4%) en de overige participanten hebben een andere afkomst (22.6%). Voor het intelligentieniveau van de participanten geldt dat de meeste op zwakbegaafd niveau functioneren (38.1%). Daarnaast functioneert 19% op een laaggemiddeld niveau, 33.3% op een gemiddeld niveau en tot slot 4.8% op een hooggemiddeld niveau.

Van de 84 participanten hebben er 46 participanten een verleden van

kindermishandeling 54,8%. Hiervan zijn er 22 participanten fysiek/geestelijk mishandeld (26.2%), 29 participanten seksueel misbruikt (34.5%) en 26 participanten verwaarloosd (31%). Er zijn 21 participanten die een enkele vorm van kindermishandeling hebben meegemaakt (25%), 19 participanten die twee vormen van kindermishandeling hebben meegemaakt (22.6%) en tot slot 6 participanten die slachtoffer waren van drie vormen van kindermishandeling (7.1%).

Procedure

Alle participanten hebben een toestemmingsformulier ondertekend om te verklaren dat zij vrijwillig deelnamen aan het onderzoek en gaven daarmee de onderzoekers toestemming om hun dossiers te onderzoeken. Bij participanten jonger dan zestien jaar werd een

(11)

ouder/verzorger gevraagd om het toestemmingsformulier ook te ondertekenen. Er is aan de participanten uitgelegd dat terugtrekking uit het onderzoek geen gevolgen had voor het onderzoek, voor hun behandeling en ook niet voor hun huidige/toekomstige situatie in detentie. Elke participant ontving een unieke code om hun anonimiteit de garanderen,

daarnaast ontvingen zij een beloning van vijf euro voor hun medewerking aan het onderzoek. Instrumenten

Psychopathie. De Antisocial Process Screening Device (APSD) is afgenomen om psychopathie te meten bij jeugdige zedendelinquenten. Dit instrument was oorspronkelijk ontworpen om psychopathie kenmerken te identificeren bij schoolgaande kinderen in de leeftijd van 6 tot 13 jaar, maar in toenemende mate wordt het zelfrapportage instrument gebruikt voor het meten van psychopathie bij adolescenten en jongvolwassenen. De APSD (Frick & Hare, 2001) bestaat uit twintig items met een drie-punt Likertschaal. Deze items representeren de drie belangrijkste factoren van psychopathie: Callous-unemotional (ongevoeligheid/ emotieloos), Narcissism (narcisme) en Impulsivity (impulsiviteit).

Een voorbeeld van een item van de factor: ongevoeligheid/emotieloos is ‘ik vind het belangrijk hoe goed ik het doe op school/werk’. Een voorbeeld item van de narcisme en impulsiviteit factoren zijn respectievelijk: ‘ik gebruik andere mensen om te bereiken wat ik wil’ en ‘ik doe gevaarlijke dingen’. Poythress et al. (2006) toonde aan dat item 19 ("Ik

verberg mijn gevoelens en emoties van anderen") en item 20 ("Ik houd dezelfde vrienden") in verschillende steekproeven onbetrouwbaar bleek te zijn. Daarom is er besloten om beide items uit de APSD te verwijderen. De antwoordmogelijkheden varieerden van 1(helemaal niet waar) tot 3(helemaal waar). De betrouwbaarheid van de subschalen was respectievelijk: α = .58 voor Ongevoeligheid/emotieloos, α = .68 voor Impulsiviteit en α = .73 voor Narcisme.

(12)

Kindermishandeling. Deze variabelen zijn vastgesteld op basis van de dossiers van de participanten. Kindermishandeling en de verschillende vormen, zijn met behulp van een uitgebreid coderingsschema (Hendriks, 2006) vastgesteld.

Analyseplan

De data wordt geanalyseerd door middel van het programma Statistical Package for the Social Sciences (SPSS) 26. Kindermishandeling wordt beschouwd als de onafhankelijke variabele en psychopathie als de afhankelijk variabele omdat er verschillen worden verwacht in de mate van psychopathie. Om onderscheid te maken tussen de jeugdige zedendelinquenten die wel en geen verleden hebben van kindermishandeling wordt er door middel van

dichotomiseren twee groepen gevormd. Er wordt een score 0 toegekend aan ‘geen verleden’ en een 1 aan ‘wel een verleden’ van kindermishandeling. Om de onderzoeksvraag te

beantwoorden wordt er een onafhankelijke t-toets voor twee gemiddelden uitgevoerd. Er wordt hiermee getoetst of er een verschil bestaat in psychopathie volgens de APSD bij jeugdige zedendelinquenten met en zonder een verleden van kindermishandeling. Tevens zal er voor elke afzonderlijke vorm van kindermishandeling (fysieke/geestelijke mishandeling, seksueel misbruik en verwaarlozing) een onafhankelijke t-toets worden uitgevoerd om verschillen in psychopathie in kaart te brengen. Daarnaast zal er door middel van een correlatieanalyse worden getoetst of er verschillen zijn in psychopathie bij jeugdige zedendelinquenten die zijn blootgesteld aan één, twee of alle drie de vormen van kindermishandeling.

(13)

Resultaten

Om antwoord te geven op de vraag of er verschillen zijn in de mate van psychopathie kenmerken tussen jeugdige zedendelinquenten met en zonder een verleden van

kindermishandeling is er een onafhankelijke t-toets uitgevoerd. Uit de onafhankelijke t-toets blijkt dat er geen significant verschil is in de totaalscore op psychopathie tussen jeugdige zedendelinquenten met en zonder een verleden van kindermishandeling t(84) = .091, p = .928. Jeugdige zedendelinquenten met een verleden van kindermishandeling, ongeacht de vorm van kindermishandeling, vertonen niet meer psychopathie trekken dan jeugdige

zedendelinquenten zonder een verleden van kindermishandeling.

De scores op de APSD zijn vervolgens specifiek geanalyseerd per vorm van

kindermishandeling (fysieke/geestelijke mishandeling, verwaarlozing en seksueel misbruik). Jeugdige zedendelinquenten met een verleden van fysieke/geestelijke mishandeling

verschillen significant op de mate van psychopathie van jeugdige zedendelinquenten zonder een verleden van fysieke/geestelijke mishandeling t(84) = 2.60, p = .014. Meer specifiek laten jeugdige zedendelinquenten met een verleden van fysieke/geestelijke mishandeling een significant lagere mate van psychopathie in totaliteit zien dan jeugdigen zonder een verleden van fysieke/geestelijke mishandeling. Dit geldt ook voor de subschalen van de APSD, zie Tabel 1 voor een overzicht van de psychopathie score op de subschalen

ongevoeligheid/emotieloos, narcisme en impulsiviteit. Ook bij deze schalen werd gevonden dat jeugdige zedendelinquenten met een verleden van fysieke/geestelijke mishandeling een significant lagere mate van psychopathie laten zien dan jeugdigen zonder een verleden van fysieke/geestelijke mishandeling

(14)

Tabel 1

Groepsverschillen in psychopathie volgens de APSD bij jeugdige zedendelinquenten met en zonder een verleden van fysieke/geestelijke mishandeling. Wel fysieke/geestelijke mishandeling (n = 22) Geen fysieke/ geestelijke mishandeling (n = 62) APSD M SD M SD t p d Totaal APSD 1.83 .38 2.08 .36 2.60 .014* .68 Ongevoeligheid/em otieloos 1.81 .46 2.13 .60 2.65 .011* .60 Narcisme 1.29 .26 1.50 .45 2.66 .010* .59 Impulsiviteit 1.54 .46 1.83 .61 2.42 .019* .54

Note. d = .20 (klein effect), d = .50 (middelmatig effect) en d = .80 (groot effect) * p ≤ .05, tweezijdig

Vervolgens is er gekeken naar verschillen in mate van psychopathie tussen jeugdige zedendelinquenten met en zonder een verleden van seksueel misbruik. Een verleden van seksueel misbruik leidt niet tot een significant verschil op de mate van psychopathie bij jeugdige zedendelinquenten t(84) = -2.54, p = .801. Tevens werd er geen verschil gevonden tussen beide groepen voor de subschalen van de APSD. Zie Tabel 2 voor een overzicht van de psychopathie score op de subschalen ongevoeligheid/emotieloos, narcisme en impulsiviteit.

Tabel 2

Groepsverschillen in psychopathie volgens de APSD bij jeugdige zedendelinquenten met en zonder een verleden van seksueel misbruik.

Wel seksueel misbruik (n = 29) Geen seksueel misbruik (n = 55) APSD M SD M SD t p d Totaal APSD 2.03 .34 2.00 .41 -2.54 .801 .08 Ongevoeligheid/em otieloos 2.03 .59 2.06 .59 .28 .780 .05 Narcisme 1.39 .41 1.47 .43 .86 .391 .19 Impulsiviteit 1.77 .56 1.76 .61 -.07 .946 .01

(15)

Note. d = .20 (klein effect), d = .50 (middelmatig effect) en d = .80 (groot effect) * p ≤ .05, tweezijdig

Daaropvolgend werd gekeken naar verschillen in de mate van psychopathie tussen jeugdige zedendelinquenten met en zonder een verleden van verwaarlozing. Eveneens leidt een verleden van verwaarlozing niet tot een significant verschil op de mate van psychopathie bij jeugdige zedendelinquenten t(84) = .68, p = .499. Er werd op de subschalen van de APSD ook geen significant verschil gevonden tussen beide groepen. Zie Tabel 3 voor een overzicht van de psychopathie score op de subschalen ongevoeligheid/emotieloos, narcisme en impulsiviteit. Echter is er voor de subschaal impulsiviteit wel een trend zichtbaar. Jeugdige

zedendelinquenten met een verleden van verwaarlozing laten een hogere mate van impulsiviteit zien dan jeugdigen zonder een verleden van verwaarlozing. Daarnaast geef de bijbehorende effectsize d = .52, een middelmatig effect weer.

Tabel 3

Groepsverschillen in psychopathie volgens de APSD bij jeugdige zedendelinquenten met en zonder een verleden van verwaarlozing.

Wel verwaarlozing (n = 26) Geen verwaarlozing (n = 58) APSD M SD M SD t p d Totaal APSD 2.06 .45 1.99 .35 .68 .499 .18 Ongevoeligheid/em otieloos 2.08 .75 2.04 .50 -2.36 .815 .06 Narcisme 1.58 .58 1.38 .31 -1.65 .109 .45 Impulsiviteit 1.98 .78 1.66 .45 -1.92 .064 † .52

Note. d = .20 (klein effect), d = .50 (middelmatig effect) en d = .80 (groot effect) * p ≤ .05, tweezijdig

Tot slot is er door middel van een correlatieanalyse onderzocht of er een verschil is in psychopathie bij jeugdige zedendelinquenten die een verleden hebben van één, twee of alle drie de vormen van kindermishandeling. Er is geen

(16)

significante correlatie gevonden tussen het aantal vormen van kindermishandeling waaraan de jeugdige zedendelinquent is blootgesteld en de mate van psychopathie

r = -.07, n = 84, p =.505.

Discussie

De huidige studie onderzocht de verschillen in psychopathie bij jeugdige

zedendelinquenten met en zonder een verleden van kindermishandeling. Het onderzoek vond plaats onder 84 jeugdige zedendelinquenten tussen de 13 en 23 jaar en zij bevonden zich in een Justitiële Jeugdinrichting of in een poliklinisch forensisch behandelcentrum. Er is hen vragen gesteld omtrent ongevoeligheid/emotieloos, narcisme en impulsiviteit op basis van de Antisocial Process Screening Device (APSD). De resultaten tonen dat tegen verwachting in dat de jeugdige zedendelinquenten zonder een verleden van fysieke/geestelijke mishandeling een significant hogere mate van psychopathie laten zien in vergelijking met de jeugdige zedendelinquenten met een verleden van fysieke/geestelijke mishandling. Er werden geen significante verschillen gevonden in de mate van psychopathie voor jeugdige

zedendelinquenten met een verleden van verwaarlozing of een verleden van seksueel misbruik. Daarnaast bleek dat de blootstelling aan één, twee of alle drie de vormen van kindermishandeling geen effect had op de mate van psychopathie.

De verwachting dat jeugdigen met een verleden van kindermishandeling een hogere mate van psychopathische trekken laten zien wordt in dit onderzoek ontkracht. Een verklaring hiervoor kan het gebruik van een zelfrapportage instrument zijn, om de mate van

psychopathie in kaart te brengen. Jeugdigen kunnen zich beter willen voordoen op papier wat resulteert in antwoorden die ontstaan zijn door sociale wenselijkheid. Ook kan de

zelfrapportage beïnvloed zijn door de psychopathische trekken van de jeugdige zelf, zoals manipulatief gedrag, hun welbespraaktheid of ongevoeligheid (Asscher et al., 2011). Tevens heeft onderzoek aangetoond dat jeugdige delinquenten de neiging hebben om te niet alle

(17)

informatie over het delict te rapporteren, waardoor er sprake is van onderrapportage. Er is dan informatie nodig van andere informanten zoals ouders, leraren of clinici (Breuk et al., 2006).

Uit onderzoek blijkt dat studies naar psychopathische trekken bij kinderen en jeugdigen op problemen stuit (Asscher et al., 2011). Er is weinig bekend over de

psychometrische eigenschappen van psychopathie vragenlijsten. Hetgeen dat wel bekend is omtrent de psychometrische eigenschappen, suggereren significante beperkingen voor bijna alle psychopathie vragenlijsten (Kotler & McMahon, 2005; Sharp & Kine, 2008). In huidig onderzoek was de betrouwbaarheid van de subschaal ongevoeligheid/emotieloos (CU traits) marginaal te noemen. Dit duidt op een lage interne consistentie en brengt hierdoor de betrouwbaarheid van de subschaal in twijfel. Een afname bij meerdere informanten kan eveneens bijdragen aan een hogere betrouwbaarheid van een score op een psychopathie vragenlijst.

Bovendien zijn er ontwikkelings- en klinische psychologen die waarschuwen voor onderzoek naar psychopathie bij jeugdigen en de mogelijke nadelen van het labelen van een jeugdige als een ‘’psychopaat’’ (Falkenbach, Polythress & Heide, 2003). De adolescentie is een periode van ontwikkeling waarin jongeren gedrag kunnen vertonen dat psychopathische kenmerken nabootst, maar in feite van kortstondige duur is (Steinberg 2002). Daarnaast stellen onderzoekers dat een hogere mate van psychopathische trekken, vooral met betrekking tot het gedragsmatige aspect (impulsiviteit en sensatiezoekend gedrag) eerder een normatief ontwikkelingsprobleem weerspiegelen, aangezien deze gedragingen tijdens de adolescentie een piek vertonen (Edens et al., 2001; Seagrave & Grisso, 2002).

Uit dit onderzoek volgen een aantal implicaties. Ten eerste, de focus van dit onderzoek lag op de verschillende vormen van kindermishandeling (fysieke/geestelijke mishandeling, verwaarlozing en seksueel misbruik). Daarbij zijn de andere kenmerken van de mishandeling, waaronder de start, de duur en de ernst van de mishandeling is buiten beschouwing gebleven.

(18)

Kindermishandeling kan ernstige gevolgen hebben voor de psychosociale ontwikkeling van de jeugdige. Hoe jonger de jeugdige is ten tijde van de mishandeling en hoe langer de mishandeling voortduurt, des te ernstiger de impact is op de ontwikkeling (Cunningham, 2003). Ten tweede waren er geen normscores beschikbaar om vast te stellen of de jeugdige zedendelinquenten hoger scoren op psychopathie in vergelijking met jeugdige

niet-zedendelinquenten. Er is alleen gekeken naar de gemiddelde individuele score op de APSD-vragenlijst. Ten derde is de data alleen door middel van een cross-sectioneel design

onderzocht. Om causaliteit vast te stellen en de loop en stabiliteit van psychopathie te begrijpen is er longitudinaal onderzoek vereist (Edens, Skeem, Cruise & Cauffman, 2001).

Ten vierde is er geen onderscheid gemaakt naar type jeugdige zedendelinquent. Er zijn op basis van klinische ervaringen verschillende subgroepen binnen de groep jeugdige

zedendelinquenten geïdentificeerd. Dit is onder andere gedaan op basis van verschillen in slachtofferkenmerken, persoonlijkheidskenmerken, criminele geschiedenis en recidive patronen en resulteert in gespecialiseerde behandeling voor de diverse groepen. De meest gebruikte categorisering in onderzoek en in de klinische praktijk zijn: solo en

groepszedendelinquenten, kind- en leeftijdsgenootmisbruikers, generalistische- en

gespecialiseerde zedendelinquenten. Generalistische daders en leeftijdsgenootmisbruikers lijken te zijn beïnvloed door antisociale attitudes, terwijl de criminele carrière van

kindmisbruikers en gespecialiseerde zedendelinquenten wordt beïnvloed door sociaal-emotionele problemen (Hendriks & Bijleveld, 2008). Het is daarom aannemelijk dat verschillen tussen deze subgroepen ook voorkomen in andere kenmerken, zoals in

psychopathie. In huidig onderzoek was de sample te klein om dit onderscheid tussen deze typen jeugdige zedendelinquenten te maken in relatie tot de ervaren vorm van

(19)

De jeugdige zedendelinquenten zonder een verleden van fysieke mishandeling scoorden hoger op psychopathie, dan de jeugdige zedendelinquenten die wel waren

blootgesteld aan fysieke/geestelijke mishandeling. Het is een mogelijkheid dat de oorsprong van het delict ligt in het gedrag van de jeugdige en niet voortkomt uit de omgeving waaraan een jeugdige is blootgesteld. De groep jeugdige zedendelinquenten die fysiek/geestelijk mishandeld zijn en lager op psychopathie scoren, zouden wanneer er nader onderzoek wordt gedaan naar type zedendelinquent mogelijk onder de kindmisbruikers geïdentificeerd worden. Deze subgroep lijkt te zijn beïnvloed door sociaal emotionele problemen (Hendriks &

Bijleveld 2008). Tevens is er bij kindmisbruikers vaker sprake van een problematische gezinsachtergrond, mishandelings- en verwaarlozingsproblematiek en gebruik van geweld tussen de ouders (Hendriks, 2006). Het is daarnaast mogelijk dat overwegend

leeftijdsgenootmisbruikers zich in de groep jeugdige zedendelinquenten bevinden die niet zijn blootgesteld aan fysieke/geestelijke mishandeling en wel hoger scoren op de mate van

psychopathie. Deze subgroep lijkt beïnvloed te zijn door antisociale attitudes (Hendriks & Bijleveld, 2008). Psychopathie wordt namelijk gekenmerkt door affectieve disfuncties in combinatie met antisociaal gedrag (Brazil, 2015). Het is een mogelijkheid dat de verschillen in psychopathie trekken niet blijken uit de vorm van de mishandeling waar zij aan zijn blootgesteld, maar aan het type jeugdige zedendelinquent.

In vervolgonderzoek zou de ernst van de kindermishandeling meegenomen kunnen worden om de invloed van kindermishandeling op jeugdigen beter in kaart te brengen. Tevens zouden er meerdere informanten gebruikt kunnen worden om de mate van psychopathie vast te stellen bij jeugdige zedendelinquenten. Daarnaast zou het type jeugdige zedendelinquent ook onderscheiden kunnen worden om de behandeling meer af te stemmen op waar er per type jeugdige zedendelinquent behoefte aan is. Een longitudinale studie is gewenst om causaliteit vast te stellen en de loop en stabiliteit van psychopathie beter te begrijpen.

(20)

Referenties

Alink, L. (2013). Oratie: kindermishandeling beter in beeld. Pedagogiek, 33(3), 191-208. American Psychiatric Association (2000). Diagnostic and statistical manual of mental

disorders (4th ed., Text Revision). Washington, DC: Author.

Asscher, J. J., van Vugt, E. S., Stams, G. J. J., Deković, M., Eichelsheim, V. I., & Yousfi, S. (2011). The relationship between juvenile psychopathic traits, delinquency and (violent) recidivism: A meta-analysis. Journal of child psychology and

psychiatry, 52(11), 1134-1143.

Baer, J. C., & Martinez, C. D. (2006). Child maltreatment and insecure attachment: a metaanalysis. Journal of Reproductive and Infant Psychology, 24, 187-197.

Barbaree, H.E., Marshall. W.L. & McGormick, J. (1998). The development of deviant sexual behaviour among adolescents and its implications for prevention and treatment. The

Irish Journal of Pyschology, 19, 1-31.

Blonigen, D.M., Hicks, B.M., Krueger, R.F., Patrick, C.J., & Iacono, W.G. (2006). Continuity and change in psychopathic personality traits as measured via normal range

personality: A longitudinal-biometric study. Journal of Abnormal Psychology, 115, 85-95.

Brazil, I. A. (2015) De rol van fouten bij gedragsaanpassing in psychopathie. Tijdschrift voor

neuropsychologie, 10(2), 29-37.

Breuk, R. E., Sexton, T. L., von Dam, A., Disse, C., Doreleijers, T. A., Slot, W. N., &

Rowland, M. K. (2006). The implementation and the cultural adjustment of Functional Family Therapy in a Dutch psychiatric day‐treatment center. Journal of Marital and

Family Therapy, 32(4), 515-529.

Bruinsma, F. (1996). De jeugdige zedendelinquent: Diagnostiek, rapportage en hulpverlening. Amsterdam: SWP.

(21)

Cleckley, H. (1941). The mask of sanity: An attempt to reinterpret the so-called psychopathic

personality. St. Louis: The C. V. Mosby Company.

Cooke, D. J., & Michie, C. (2001). Refining the construct of psychopathy: Towards a hierarchical model. Psychological Assessment, 13(2), 171-188.

Craissati, J., McClurg, G., & Browne, K.D. (2002). Characteristics of perpetrators of child sexual abuse who have been sexually victimized as children. Sexual Abuse: A Journal

of Research and Treatment, 14, 225-240.

Cunningham, S. M. (2003). The joint contribution of experiencing and witnessing violence during childhood on child abuse in the parent role. Violence and Victims, 18, 619-639. De Kogel, C. H. (2008). De hersenen in beeld. Neurobiologisch onderzoek en vraagstukken

op het gebied van verklaring, reductie en preventie van criminaliteit. Den Haag,

WODC: Boom.

Decuyper, M. (2009). Psychopathy and associated personality pathology in adolescence and

adulthood: A dimensional approach. Universiteit Gent, Gent.

Edens, J. F., Skeem, J.L., Cruise, K.R., & Cauffman, E. (2001). Assessment of ‘’juvenile psychopathy’’ and its association with violence: A critical review. Behavioral

Sciences & the Law, 19, 53-80.

Falkenbach, D. M., Poythress, N. G., & Heide, K. M. (2003). Psychopathic features in a juvenile diversion population: reliability and predictive validity of two self‐report measures. Behavioral Sciences & the Law, 21(6), 787-805.

Fontaine, N.M.G., McCrory, E.J.P., Boivin, M., Moffitt, T.E., & Viding, E. (2011). Predictors and outcomes of joint trajectories of callousunemotional traits and conduct problems in childhood. Journal of Abnormal Psychology, 120, 730–742.

Frick, P. J., & Hare, R. D. (2001). The Antisocial Process Screening Device. Toronto, ON: Multi-Health Systems.

(22)

Frick P.J., Kimonis E.R., Dandreaux D.M., & Farell J.M. (2003). The 4 year stability of psychopathic traits in non-referred youth. Behavioral Science and the Law, 21, 713-736.

Frick, P.J., Cornell, A.H., Barry, C.T., Bodin, S.D. & Dane, H.E. (2003). Callous-unemotional traits and conduct problems in the prediction of conduct problem severity, aggression and self-report of delinquency. Journal of Abnormal Child

Psychology, 31, 457-470.

Frick, P. J. (2009). Extending the Construct of Psychopathy to Youth: Implications for Understanding, Diagnosing, and Treating Antisocial Children and Adolescents. The

Canadian Journal of Psychiatry, 54, 803-812.

Frosch, J., Wortis, S.B. (1954). A contribution to the nosology of the impulse disorders.

American Journal of Psychiatry, 111, 132-138.

Glasser, M., Kolvin, I., Campbell, D., Glasser, A., Leitch, I., & Farrelly, S. (2001). Cycle of child sexual abuse: Links between being a victim and becoming a perpetrator. British

Journal of Psychiatry, 179(6), 482-494.

Hare, R. D. (1996). Psychopathy: A clinical construct whose time has come. Criminal Justice

and Behavior, 23, 25-54.

Haywood, T.W., Kravitz, H.M., Wasyliw, O.E., Goldberg, J., & Cavanaugh, J.L. (1996). Cycle of abuse and psychopathology in cleric and noncleric molesters of children and adolescents. Child Abuse and Neglect, 20,1233–1243.

Hendriks, J. (2006). Jeugdige zedendelinquenten: een studie naar subtype en recidive. Utrecht: Forum Educatief.

Hendriks, J., & Bijleveld, C.C.J.H. (2008). Recidivism among juvenile sex offenders after residential treatment. Journal of Sexual Aggression, 14, 19-32.

(23)

Huls, F.W.M., Schreuders, M.M., Ter Horst-van Breukelen, M.H., & Tulder, F.P., van (2000). Criminaliteit en Rechtshandhaving. Den Haag, Ministerie van Justitie, WODC 2001.

Hurlbert, D.F., Apt, C., Gasar, S., Wilson, N.E., & Murphy, Y. (1994). Sexual narcissism: A validation study. Journal of Sex and Marital Therapy, 20, 24-34.

Kimonis, E.R., Frick, P.J., Skeem, J.L., Marsee, M.A., Cruise, K., Munoz, L.C., Aucoin, K.J., & Morris, A.S. (2008). Assessing callous-unemotional traits in adolescent offenders: Validation of the inventory of callous-unemotional traits. International Journal of Law

and Psychiatry, 31, 241-252.

Kosson, D. S., Cyterski, T. D., Neumann, C. S., Steuerwald, B. L., & Walker Matthews, S. (2002). The reliability and validity of the psychopathy checklist: youth version (PCL:YV) in nonincarcerated adolescent males. Psychological Assessment, 14(1), 97-109.

Kotler, J., & McMahon, R. (2005). Child psychopathy: Theories, measurement, and relations with the development and persistence of conduct problems. Clinical Child and Family

Psychology Review, 8, 291–325.

Kruh, I.P., Frick, P.J., & Clements, C.B. (2005). Historical and personality correlates to the violence patterns of juveniles tried as adults. Criminal Justice Behavior, 32, 69-96. Lang, S & Klinteberg, B & Alm, P-O. (2002). Adult psychopathy and violent behavior in

men with early neglect and abuse. Acta psychiatrica Scandinavica. Supplementum,

106, 93-100.

Loney B.R., Taylor J, Butler M.A., & Iacono W.G. (2007). Adolescent psychopathy features: 6-year temporal stability and the prediction of externalizing symptoms during the transition to adulthood. Aggressive Behavior, 33, 242-252.

(24)

Lynam, D. R., Caspi, A., Moffitt, T. E., Wikström, P. H., & Loeber, R. (2000). The Interaction Between Impulsivity and Neighborhood Context on Offending: The Effects of Impulsivity Are Stronger in Poorer Neighborhoods. Journal of Abnormal

Psychology, 109, 4, 563-574.

Lynam, D.R., Caspi, A., Moffitt, T. E., Loeber, R., & Stouthamer-Loeber, M. (2007). Longitudinal evidence that psychopathy scores in early adolescence predict adult psychopathy. Journal of Abnormal Psychology, 116, 155-165.

Marshall, W.L., & Marshall, L.E. (2000). The origins of sexual offending. Trauma, Violence,

and Abuse, 1, 250-263.

Marshall, W.L., Serran, G.A., & Cortoni, F.A. (2000). Childhood attachments, sexual abuse, and their relationship to adult coping in child molesters. Sexual Abuse: A Journal of

Research and Treatment, 12, 17-26.

McLaughlin, K. A., Green, J. G., Gruber, M. J., Sampson, N. A., Zaslavsky, A. M., & Kessler, R. C. (2010). Childhood adversities and adult psychiatric disorders in the national comorbidity survey replication II: Associations with persistence of DSM-IV disorders. Archives of General Psychiatry, 67, 124-132.

Munoz, L. C. & Frick, P. J. (2007). The reliability, stability, and predictive utility of the self-report version of the Antisocial Process Screening Device. Scandinavian Journal of

Psychology, 48, 299-312.

Obradovic, J., Pardini, D. A., Long, J. D., & Loeber, R. (2007). Measuring interpersonal callousness in boys from childhood to adolescence: an examination of longitudinal invariance and temporal stability. Journal of Clinical Child Psychology, 36, 276–292. Poythress, N.G., Douglas, K.S., Falkenbach, D., Cruise, K., Lee, Z., Murrie & D.C., Vitacco,

M. (2006). Internal consistency reliability of the self-report antisocial process screening device. Assessment, 13, 107-113.

(25)

Seagrave, D., & Grisso, T. (2002). Adolescent development and the measurement of juvenile psychopathy. Law and Human Behavior, 26, 219–239.

Seto, M. C., & Lalumiere, M. L. (2010). What is so special about male adolescent sexual offending? A review and test of explanations through meta-analysis. Psychological

bulletin, 136(4), 526.

Sharp, C., & Kine, S. (2008). The assessment of juvenile psychopathy: Strengths and weaknesses of currently used questionnaire measures. Child and Adolescent Mental

Health, 13, 85–95.

Skeem, J. L., & Cauffman, E. (2003). Views of the downward extension: Comparing the youth version of the psychopathy checklist with the youth psychopathic traits inventory. Behavioral Sciences and the Law, 21(6), 737, 770.

Steinberg, L. (2002). The juvenile psychopath: Fads, fictions, and facts. National Institute of

Justice Perspectives on Crime and Justice: 2001 Lecture Series, 5, 35–64.

Vink, R., Wolff, M. D., Broerse, A., Heerdink, N., Sleuwen, B. V., & Kamphuis, M. (2016). Richtlijn: JGZ-richtlijn Kindermishandeling. Nederlands Centrum Jeugdgezondheidszorg (NCJ).

Wijk, A. Ph. van, Loeber, R., Ferwerda, H., Smulders, A., Vermeiren, R. (2005). Jeugdige zedendelinquenten en geweldplegers. Een vergelijking op grond van de Pittsburgh Youth Study. Justitiële verkenningen, 31(1), 105-118.

Wijk, A. Ph. van, Mali, S. R. F., Bullens, R. A. R., Prins, L. & Klerks, P. P. H. M. (2006). Zedencriminaliteit in Nederland. Delicten en delinquenten nader in beeld gebracht. Zeist: Kerckebosch.

Wijk, A. Ph. van, Schoenmakers, Y., & Kerkhof-van Holsteijn, N. (2012). Jeugdige zedendelinquenten: een review van de literatuur 2006-2010. Tijdschrift voor

(26)

Viding, E. (2004). Annotation: Understanding the development of psychopathy. Journal of

Child Psychology and Psychiatry, 45(8), 1329-1337.

Ward, T., & Siegert, R.J. (2002). Toward a comprehensive theory of child sexual abuse: A theory knitting perspective. Psychology, Crime, and Law, 8, 319-351.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

This thesis seeks to analyse and determine the extent of the efficiency of the European Union (EU) when utilising the concept of Normative Power Europe (NPE) in Israel and

Older political actors, connected to political parties or civil society, who seem to have a definition of secularism that is less connected to the notion of “freedom” and more

(b) Calculated magnetisation profile along the c axis in the cuprate layer in proximity of the interface for different values of the external magnetic field and antiferromagnetic J A

Comparing the modes of governance envisaged in this Decree to those established by the current legal framework shows that for ‘project grids’ one main actor has to carry out all

De convergentie van deze twee drijfveren vergt een innovatieve manier van handelen waarin het optreden van decentrale overheden een belangrijke factor is voor het succes van

The Black Economic Empowerment Act 17 of 2003, largely failed to meet its objectives - even after being changed to broad based, it failed to address the ownership patterns

This study explores the relation between personality (based on the Five Factor Model) and game preference (based on the Five Domains of Play theory) to enable creation of such

NTCP models for patient-rated xerostomia and sticky saliva after treatment with intensity modulated radiotherapy for head and neck cancer: the role of dosimetric and clinical