• No results found

De crypte van de voormalige abdijkerk te Sint-Truiden (prov. Limburg)

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De crypte van de voormalige abdijkerk te Sint-Truiden (prov. Limburg)"

Copied!
18
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

D e crypte van de voormalige abdijkerk

te Sint-Truiden (prov. Limburg)

Stephan Van Bellingen

met een bijdrage van A n t o n E r v y n c k

1 Algemeen zicht op de

crypte en de abdijkerksite.

Vue générale de la crypte et du site de l'église abbatiale.

1 I n l e i d i n g

In het kader van het herwaarderings-projekt van de abdijkerksite te Sint-Truiden werd van juni t o t medio-september 1992 de crypte van de Ottoonse abdijkerk aan een archeologisch onderzoek onderwor-pen. D e opgraving werd uitgevoerd door het l.A.P. in opdracht van en in nauwe samenwerking met de Stad Sint-Truiden '. D e site is gelegen in het centrum van de stad. H e t ontstaan en de ontwikkeling van de Benedictijnenabdij en de Stad Sint-Truiden zijn nauw met elkaar verbonden.

O m een beter inzicht te krijgen in de bouwhistoriek en het uitzicht van de

ver-schillende kerken, die zich in de loop der eeuwen h e b b e n opgevolgd, werden reeds in 1939 en 1940 opgravingen uitgevoerd door Mgr. Gustave Boes 2 en broeder Albert

Van Hoeymissen 3. Deze werkzaamheden

lieten o.a. toe het plan van de crypte in grote lijnen te reconstrueren. In 1982 wer-d e n o n wer-d e r leiwer-ding van Rik Van wer-d e n Konijnenburg een reeks sleuven gegraven in de midden- en de zuidelijke zijbeuk van het kerkgebouw. Dit onderzoek maakte het mogelijk een klaardere kijk te krijgen in de diverse bouwfazen 4.

Naar aanleiding van de thans uitgevoer-de werken - waarbij het in uitgevoer-de bedoeling ligt om de crypte uit te bouwen tot een voor het

1 De opgraving gebeurde in nauwe samenwerking met de Stad Sint-Truiden, de met de revalorisatie belastte architekt J. Martens (Leuven), de firma N . V . Gebr. Vandekerckhove (Ingelmunster) die tevens de nodige arbeiders te onzer beschikking stelden, en in samenspraak met de Heer J. Gyselinck (Bestuur voor M o n u m e n t e n en Landschappen). De Heer R. Verbeke (St.-Agatha-Berchem) spendeerde een deel van zijn vrije tijd aan het onderzoek. Aan allen onze oprechte dank.

2 Boes 1 9 4 1 ; Boes 1970.

3 Van Hoeymissen 1 9 4 1 ; Van Hoeymissen s.d. We wensen langs deze weg de H e e r K. Verhelst (Provinciaal Dokumentatiecentrum Sint-Truiden) te danken, die ons alle faciliteiten verleende bij het r a a d p l e g e n van h e t a r c h i e f van b r o e d e r V a n Hoeymissen.

4 Van den Konijnenburg 1984.

(2)

St. VAN B E L L I N G E N

2 Situatieplan.

Plan de localisation.

publiek toegankelijke ruimte m e t kultureel karakter en t o t een levende getuigenis van de grootste kerk die Sint-Truiden ooit heeft gekend - werden we in de gelegenheid gesteld om de hele krocht vrij te leggen. De opgraving liet ons toe een aantal correcties aan te brengen aan de bestaande plannen en na te gaan of de diverse bouwfazen die in de kerk werden vastgesteld ook een invloed hadden op de crypte en eventueel sporen hebben nagelaten. In dit opzicht vormde ons onderzoek een aanvulling op de werkzaamheden van 1 9 8 2 .

2 Korte historische schets

2.1 DE ABDIJ VOOR HET ABBATIAAT VAN ADELARDUS II

D e Limburgse stad Sint-Truiden be-vindt zich in vruchtbaar, lemig

Haspen-gouw. H e t glooiend reliëf wordt doorsne-den door talrijke beekjes, zijtakken van de Gete. De abdij werd ingeplant op de rech-teroever van de Cicindriabeek. D e onder-grond bestaat uit tertiaire afzettingen die tijdens het pleistoceen met loess werden afgedekt5.

Een belangrijke bron voor de geschie-denis van de abdij vormt de ' Gesta Abbatütn

Trudonensiuni1 6. D e gegevens betreffende de crypte zijn in de abdij kroniek, evenals in andere archivalia, uiterst beperkt. Noch-tans dienden we ons o p deze informatie, alsook op de stijlkenmerken, te baseren om tot een absolute datering te komen, dit bij gebrek aan archeologisch vondstenmateriaal in de opgegraven ruimte. Iconografische bronnen betreffende de krocht zijn ons niet bekend.

Volgens de traditie werd in 6 5 7 aan de rechteroever van de Cicindriabeek een klooster gesticht. De stuwende kracht

ach-5 Bodemkaart van België, Kaartblad91E, 1 9 6 5 . 6 Lavigne 1986; Lavigne 1988.

(3)

3 Plattegrond van de

kerk van Adelardus II (naar Genicot 1970).

Plan de l'église d'Adélard II (d'après Genicot 1970).

7 Van den Konijnenburg 1984, 37.

4 Het 'Klein Seminarie'

omstreeks 1860 (ets van T. Roose).

Le 'Petit Séminaire' vers 1860 (gravure de T. Roose).

ter dit projekt was T r u d o , enige zoon van Wicbolde, Graaf van Hasbania of Haspen-g o u w , die zijn opleidinHaspen-g kreeHaspen-g in de bisschopsstad Metz. Over het uitzicht van de eerste kerk, die in steen was opgetrok-ken, is niet veel geweten. H e t gebedsoord dat door T r u d o werd opgericht, was opge-dragen aan de H H . Quintinus en Remigius. Bij het overlijden van de stichter van het klooster in 6 9 3 , werd hij in de kerk bijge-zet. Een ander vooraanstaand personage die in het eerste gebedsoord van Sint-Truiden zijn laatste rustplaats kreeg was de H . Eucherius, Bisschop van Orleans, die er in 743 in ballingschap overleed. De stoffe-lijke resten van beide heiligen werden in 880 opgegraven en drie jaar later, bij de verwoesting van de abdij d o o r de Noor-mannen, verborgen. O n d e r het abbatiaat van abt Imizzo (920-939) z o u d e n ze een plaats krijgen in het koor van de kerk.

In de cGesta Abbatüm TrudonensiunC wordt ook aandacht besteed aan de b o u w van een nieuwe kerk in de loop van de eerste helft van de 10de eeuw. Over de juiste datum van deze konstruktie is niet veel geweten. Wel staat vast dat ze in 9 4 5 , onder het beheer van Abt Adalbero II ( 9 4 4 - 9 6 4 ) , werd ingewijd. T e n oosten van deze gebedsplaats werd een eerste crypte aangelegd. De b o u w d a t u m van de krocht wordt in de abdijkroniek niet aangehaald, maar met quasi zekerheid mag gesteld wor-den dat ze in 9 6 7 in gebruik was, aangezien Gravin Bertha (van Vlaanderen), die in de abdij overleed, in deze ruimte haar laatste rustplaats kreeg. De zware westtoren (fig. 1), die heden in sterk verbouwde toestand nog steeds het stadsbeeld van Sint-Truiden beheerst, werd tijdens de ambtstermijn van A b t G u n t r a n u s ( 1 0 3 4 - 1 0 5 5 ) gerealiseerd. Deze tweede kerk werd naar benedictijnse traditie g e b o u w d en kan vergeleken wor-den met de kerken van Celles en Hastière-Par-Dela7. Delen van deze konstruktie

werden o.a. tijdens de opgravingen van 1982 aangesneden.

2 . 2 DE OTTOONSE KERK VAN ABT ADELARDUS II

In de 10de en 11de eeuw groeide het graf van de H . T r u d o uit t o t een belangrijk pelgrimsoord. De giften en schenkingen van de bedevaarders kwamen ten goede aan de groeiende abdij. H e t t o e n e m e n van het 2 8 1

(4)

St. VAN BELLINGEN

5 De vrijgelejjde crypte

vanuit het westen.

La crypte dégagée vue de

6 Aljjemeen opgra- >

vingsplan.

Plan general de la fouille.

aantal pelgrims stimuleerde ook de ontwik-keling van de Stad Sint-Truiden. T o e n Adelardusll in 1055 tot abt werd gekozen, startte voor de abdij een periode van inten-sieve bouwaktiviteiten. In de eerste plaats werd aandacht besteed aan de kerk, die voor de opvang van de pelgrims te klein was geworden. D e werkzaamheden werden ten oosten van de bestaande kerk aangevat. Tijdens een eerste faze werd een nieuwe crypte gebouwd, het koor opgetrokken en het oostelijk transept, geflankeerd d o o r vier hoektorens, gerealiseerd. D e primi-tieve krocht werd, na het verwijderen van de stoffelijke resten van enkele vooraan-staande personages, opgevuld en maakte aldus plaats voor een nieuw monnikenkoor. Na de ingebruikname van het oostelijk gedeelte van de kerk kon overgegaan wor-den t o t de sloping van quasi heel het 10de eeuwse gebedsoord. D e funderingen van het o u d e g e b o u w schijnen evenwel op-nieuw gebruikt geweest te zijn in de op-nieuwe konstruktie 8.

Een uitvoerig beschreven passage in de 1 Gesta Abbatüm Trudonensiurn' behandelt het vervangen van de pijlers van het schip door twaalf zuilen die uit Worms (Duits-land) werden ingevoerd. Een vernieuwing

voor de kerk vormde ongetwijfeld het aan-brengen van het westelijk transept. Deze dwarsbeuk was aan de noord- en de zuid-zijden voorzien van een absidiool. D e west-bouw van Abt Gontranus werd tijdens de bouwaktiviteiten van Adelardus II verhoogd met een verdieping en voorzien van een loden bedaking. H e t geheel (fig. 3) mag als een van de grootste O t t o o n s e kerken in België beschouwd worden.

O p 9 maart 1 0 8 5 , slechts driejaar na het overlijden van een van de belangrijkste bouwers uit de abdijgeschiedenis, werd de kerk geteisterd door een brand. T e n ge-volge van problemen rond de opvolging van Adelardus II werden de herstellings-werken uitgesteld en verhinderd. H e t is pas onder het abbatiaat van Abt Theoderik ( 1 0 9 9 - 1 1 0 7 ) dat werk werd gemaakt van de restauratie. Deze herstellingen z o u d e n pas voltooid geraken onder Abt Rudolfus ( 1 1 0 7 - 1 1 3 8 ) . De kerk bleef echter niet gespaard van onheil, want reeds in 1156 woedde een nieuwe brand in de abdij. Tijdens deze ramp verdween de zuid-wes-telijke hoektoren van het oostelijk transept. O n d e r het beleid van Abt Wiric Van Stapel ( 1 1 5 6 - 1 1 8 0 ) werden de gebouwen

her-steld en werd in het 'klein koor' een rijk- 8 Genicot 1970, 19-20.

(5)
(6)

St. VAN B E L L I N G E N

7 Oorspronkelijke, roodbeschilderdekalkmortel-vloer van de crypte.

Sol de mortier originel de la crypte, pourvu d'un enduit rouge.

versierde grafkapel opgericht boven de gra-ven van de H H . T r u d o en Eucherius 9. De

kerk van Adelardus II bleefvervolgens zon-der vergaande verbouwingen in gebruik tot het Directoire.

2.3 DE ABDIJ NA HET ANCIEN REGIME N e t zoals voor talrijke kloosters en ab-dijen in binnen- en buitenland, betekent de Franse Revolutie de ondergang. Bij de komst van de Franse revolutionairen in 1796 vluchtten twintig monniken van Sint-T r u i d e n s a m e n m e t h u n laatste a b t , Eucherius Knaepen, naar Duitsland. De abdijgebouwen werden in beslag genomen en als militair hospitaal ingericht. Hierbij kreeg de abdijkerk de rol van schuur toe-bedeeld. Deze fiinktie was echter maar van beperkte d u u r en in 1798 werd het com-plex voor een eerste maal verkocht aan twee Luikenaars die er de som van 1.515.000 Fr. voor over hadden. D e gebouwen werden al snel als 'steengroeve' gebruikt en in maart 1802 voor een tweede maal verkocht. H e t was ridder Léon-Franfois Menten de H o r n e die uiteindelijk de voormalige abdijsite kon verwerven voor 1 2 . 6 0 0 Fr. Reeds in 1803 schonk hij het geheel aan twee overgeble-ven monniken. In 1824 werd het domein d o o r deze laatsten overgemaakt aan de kerkfabriek van de Onze-Lieve-Vrouwkerk die de resterende gebouwen verhuurde. Na het Verdrag van L o n d e n in 1 8 3 9 , wanneer Limburg in twee delen werd gesplitst, werd de voormalige Benedictijnenabdij omge-v o r m d tot het 'Klein-Seminarie' (fig.4).

O p de plaats van de ontmantelde abdij-kerk werd in 1843 een neo-classicistische seminariekerk g e b o u w d . Deze konstruktie

werd op 9 december 1975 door een felle brand in de as gelegd. Een internaat voor het Aangenomen College zou zeer snel op de plaats van de noordelijke zijbeuk van de verdwenen abdijkerk worden opgericht, zonder dat een uitvoerig archeologisch onderzoek kon worden uitgevoerd 10.

3 H e t archeologisch onderzoek 3.1 DE CRYPTE

Kort na zijn aanstelling tot overste van de abdij in 1055 startte Adelardus II met de verruiming van de abdijkerk. Een van de eerste delen die werden uitgevoerd was de crypte, die ten oosten van de 10de eeuwse gebedsruimte en buitenkrocht werd aan-gelegd. In de nieuwe abdijkerk werd de 'ondergrondse' kapel aangebracht onder het hoogkoor, ten oosten van het door vier hoektorens geflankeerde oostelijk transept. H e t betreft een ruime (16,25 x 2 3 , 2 0 m

-intra muros), driebeukige hallencrypte

op-getrokken in witte zandsteen (fig. 5 en 6 ) .

3.1.1 De absis

De absis van de crypte vertoont aan de binnenzijde een polygonaal (half achthoe-kig) verloop, terwijl de buitenkant boog-vormig is. H e t parement van de noord-oostelijke, oostelijke en zuid-oostelijke muursegmenten (fig. 6: 1-3) van de absis werden uit regelmatig gekapte zandsteen-blokjes, met een zijde van ca 12 cm, samen-gesteld. Dit staat in kontrast tot de diversi-teit van de formaten die elders in de crypte werden aangewend. D e uit regelmatig bekapte steentjes o p g e b o u w d e absismuur heeft een gemiddelde dikte van 2,50 m, terwijl het noordelijke- en het zuidelijke muursegment (fig. 6: 4-5) 'slechts' 1,90 m breed zijn. Deze wanden rusten op on-diepe funderingen (gemiddeld 20 cm diep) met onregelmatige breedte.

D e absis en de noordelijke zijbeuk van de crypte bleven na de vooroorlogse opgra-vingen toegankelijk voor het publiek. O m dit mogelijk te maken werd het oorspron-kelijk vloerniveau weggegraven en een deel van de krocht uitgediept. Ten gevolge van deze uitgravingen verdwenen mogelijke sporen van de zuilbasissen die in de absis aanwezig waren. Volgens het

opgravings-9 Roggen 1 opgravings-9 4 3 . 10 Tijdens de bouwwerken konden medewerkers van het Provinciaal Gallo-Romeins Museum te T o n g e r e n het profiel van de b o u w p u t in-tekenen, alsook twee begra-vingen vrijleggen.

(7)

8 Zuidwestelijke hoek

van de crypte met de zui-delijke zitbank.

Partie sud-ouest de la crypte avec Ie banc meridional.

11 57 12

Van Hoeymissen 1941, Boes 1970,253.

plan en de beschrijvingen van broeder Van Hoeymissen " werden hiervan wel sporen teruggevonden. D e twee oostelijke zuilen blijken een circulaire basis gehad te hebben, terwijl alle overige kolommen in de crypte een rechthoekige onderbouw hadden. Te-gen de absiswand werden de gewelven opgevangen door pilasters die op elke hoek van de diverse muursegmenten waren aan-gebracht.

Na de afschaffing van de abdij en de ontmanteling van de kerk werd het ooste-lijk muursegment van de absis doorsneden d o o r e e n bakstenenregenput(fig. 6: 6). De konstruktie hiervan moet in verband ge-bracht worden met de bouw van het 'Klein Seminarie' tussen 1840 en 1842.

3.1.2 De middenbeuk

D e middenbeuk van de crypte werd grotendeels tijdens het recent onderzoek vrijgelegd. Dit gedeelte had samen met de absis een totale lengte van 16,25 m {intra

muros) en een breedte, tussen de pijlers,

van 8,50 m. H e t muursegment dat ten westen van de middenbeuk was gebouwd werd tussen 1798 en 1802 tot de laatste steen uitgebroken (fig. 6: 7 ) . De midden-beuk en de absis blijken driemidden-beukig geweest te zijn en telden vijf traveeën.

In een groot deel van de centrale ruimte van de krocht werden restanten van de pri-mitieve bevloering (fig. 6 : 8) aangetroffen. Deze bestond uit een ca 7 cm dikke laag beige tot gele kalkmortel met grove kalk-fragmenten waarin vormloze zandsteentjes waren ingebed. De bovenlaag van deze vloer (fig. 7) werd geëgaliseerd en voorzien van een rode kleur.

O p enkele plaatsen in de crypte, maar voornamelijk in de middenbeuk, werden o p de roodbeschilderde kalkmortelvloer

sporen aangetroffen van een tweede vloer. Deze bestond uit ceramiektegels (12 x 12 x 2,5 cm) die in een mortellaag waren aangebracht (fig. 6:9). Vaak waren de te-gels verdwenen maar de indrukken in de onderlaag n o g duidelijk zichtbaar. Tegen de zuid-westelijke pijler en in het gedeelte tussen de middenbeuk en de noordelijke zijbeuk konden nog enkele tegels in situ worden opgetekend. Deze tegels waren diagonaal o p de as van de crypte aangelegd. Opvallend is wel dat de tegels die in de middenbeuk werden aangetroffen een redu-cerend baksel vertoonden, terwijl deze die in de noordelijke zijbeuk in situ werden ontdekt oxiderend waren gebakken. We denken deze tegelvloer in de 17de of 18de eeuw te mogen dateren.

3.1.3 De noordelijke zijbeuk

De noordelijke zijbeuk werd tijdens de opgravingen van 1939 vrijgelegd en bleef net zoals de absisruimte voor het publiek toegankelijk via de kelders van het Aange-nomen College. Volgens de abdijkroniek bevond zich hier een altaar ter ere van de H . Gregorius. Deze ruimte heeft een lengte van 12,20 m en een breedte van 5,50 m (intro, muros) en is verdeeld in vier traveeën, getuige hiervan de in de n o o r d w a n d be-waarde pilasters (fig. 6: 10 en 11) en de pijlers (fig. 6: 12 en 13) die de zijbeuk van het centrale deel scheiden. Over het aantal beuken dat deze zijkapel had, bestaat enige twijfel. Tijdens de opgravingen van Mgr. Boes werd tegen de oostelijke wand van deze ruimte een pilaster (fig. 6: 14) ont-dekt. Deze bevindt zich echter niet centraal op de m u u r , maar net op een derde van de afstand tussen de twee hoeken. Gezien het feit dat de westelijke muur van de noorde-lijke zijbeuk niet bewaard bleef en de plaats van een tweede pilaster op de oostwand net samenvalt met een 19e eeuwse muur van de bovenstaande school, kan het aantal beu-ken op het terrein nog moeilijk geverifieerd worden.

In de noordelijke m u u r van de hier behandelde zijbeuk werd d o o r Mgr. Boes een konische p u t (fig. 6: 15), met aan de bovenzijde een doorsnede van ca 1,30 m, ontdekt. D e wand ervan was deels zwart-geblakerd en onderaan werden talrijke houtskoolfragmenten aangetroffen 12. I n d e

aanpalende, zuidelijke wand van de noord-285

(8)

St. VAN B E L L I N G E N

9 Opmetings- en

ver-bouwin0splan van L. -B. Dewez (ca 1770) (Foto Provinciaal Dokumenta-tiecentrumSint-Truiden).

Relevé e t plan de t r a n s -formation de L.-B. Dewez (vers 1770).

oostelijke transepttoren was een ca 6 m diepe waterput (fig. 6: 16) ingewerkt 13.

3.1.4 De zuidelijke zijbeuk

Een van de best bewaarde delen van de crypte vormt ongetwijfeld de zuidelijke m u u r (fig. 6: 17) die t o t o p een h o o g t e van ca 1 m bewaard bleef. Deze wand heeft een dikte van ca 2 m. T e g e n deze fundering werd de zuid-oostelijke transepttoren ge-bouwd. In tegenstelling t o t de overige muren van de crypte werd tegen de zuide-lijke wand een kleine zitbank (fig. 8) aange-bouwd. Dit gedeelte (fig. 6: 18) dat iets recenter blijkt te zijn dan de crypte zelf is uit vrij regelmatige stenen samengesteld. H e t heeft een diepte variërend van 4 0 t o t 45 cm en een h o o g t e van 4 5 t o t 50 cm. Mogelijk mag de verwezenlijking van deze zitbank in verband gebracht worden met de werken die Abt Theoderik ( 1 0 9 9 - 1 1 0 7 ) vóór 1102 in de crypte liet uitvoeren 14.

D e zuidelijke zijbeuk, waar zich een altaar ter ere van de H . Benedictus bevond, omvat een ruimte van 5,60 m bij 12,50 m en was net zoals haar noordelijke tegenhan-ger ingedeeld in vier traveeën. D e pilasters tegen de zuidwand (fig. 6: 19-21) en de

pijlers (fig. 6: 22 en 2 3 ) die de ruimte van de middenbeuk scheiden t o n e n dit aan. In tegenstelling t o t de noordelijke zijkapel, die mogelijk driebeukig was, troffen we in de westwand van de zuidelijke zijbeuk slechts één pilaster (fig. 6: 2 4 ) aan. Deze deelt de zuidelijke ruimte precies in twee stukken en zou er op kunnen wijzen dat we hier met een tweebeukig gedeelte te maken hebben. Nochtans moeten we voorzichtig zijn m e t het naar voor schuiven van deze hypothese aangezien we van de oostelijke m u u r van deze zijbeuk slechts een klein gedeelte van de hoek konden vrijleggen 15

en de westelijke wand slechts een steen h o o g bewaard bleef.

3.1.5 De toegang tot de crypte

H e t enige deel van de crypte waarover we via archivalische bronnen worden inge-licht zijn de in- en uitgang t o t de krocht. Zoals wij kunnen vaststellen o p h e t op-metings- en verbouwingsplan dat architekt Laurent-Benoit Dewez 16 omstreeks 1 7 7 0 ,

in opdracht van Abt JozefVan Herck (1750-1780), uitvoerde (fig. 9 ) , bevinden deze zich in de westelijke wand van de crypte. In het meest noordelijke en zuidelijke deel

13 Boes 1 9 4 1 , 4 1 . 14 Lavigne 1 9 8 6 , 5 7 - 5 8 . 15 De getuigenissen van broeder Van Hoeymissen la-ten echter doorschemeren dat tijdens d e opgravingen van

1 9 3 9 r e s t a n t e n van d e z e muur werden aangesneden. We betwijfelen evenwel deze beweringen.

16 B r u s s e l , A l g e m e e n Rijksarchief, Fonds Dewez, plan nr. 2 2 3 .

(9)

1 0 Zuidelijke pijlerrij. Rangée de piliers meridio-nale.

van deze m u u r zien we namelijk twee ope-ningen die schuin in de wand zijn uitge-spaard. O p het terrein kon worden vastge-steld, althans wat de zuidelijke ingang betreft, dat het plan van de hofarchitekt van Karel van Lorreinen niet met de werkelijk-heid overeenstemt. Laurent-Benoit Dewez tekende de zuidelijke ingang gaande van zuid-west naar noord-oost. Tijdens de op-graving kon worden geconstateerd dat deze toegang (fig. 6: 25) wel degelijk op deze plaats aanwezig was, maar helemaal niet het ' o p g e m e t e n ' , schuine trajekt volgt. We zouden zelfs het tegendeel kunnen bewe-ren, aangezien de aangetroffen sporen licht-jes van west-noord-west naar oost-zuid-oost afwijken. Wat de noordelijke toegang betreft blijken geen tastbare bewijzen meer te bestaan die het 18e eeuwse opmetingsplan zouden kunnen bevestigen of verwerpen.

3.1.6 Pijlers en gewelven

D e midden- en de zijbeuken werden van elkaar gescheiden d.m.v. vrij massieve pijlers (2,15 x 1,25 m ) , die tevens het gewelf en het bovenliggende hoogkoor ondersteunden. Tijdens de opgravingen van 1939 en tijdens het recent onderzoek werden restanten van vier steunelementen ontdekt. H e t gaat hier telkens o m een combinatie van een kruispijler, gedeelte dat steeds naar de zijbeuken is gericht, en een bundelpijler aan de middenbeukzijde (fig. 10). In de westmuur zijn deze vormen verwerkt in de pilasters en in de noorde-lijke- en zuidelijke muursegmenten van de

absis vinden we eveneens deze kenmerken terug. D e vier pijlers v e r t o o n d e n duidelijke sporen van een bepleistering.

Tijdens de recente opgravingen werden geen sporen van zuilinplantingen aangetrof-fen. D e bewaarde pilasters laten evenwel toe aan te nemen dat de centrale ruimte van de crypte driebeukig was en vijf traveeën telde. Waarschijnlijk waren de pijlers met elkaar verbonden d.m.v. scheibogen en trof men tussen de pijlers en de zuilen gordelbogen aan die de kruisgewelven van elkaar scheidden. Een gelijkaardige kon-struktie vond men in de twee zijkapellen. H e t aantal beuken in deze zijruimten blijft echter een open vraag.

3.1.7 Het materiaal

Opgravingen van kerken worden vaak gekenmerkt d o o r het gebrek aan archeolo-gisch materiaal. Sint-Truiden vormt op dit vlak geen uitzondering. De weinige vond-sten werden in de puinlaag, die het crypte-vloerniveau afdekte, gedaan en zijn hetero-geen van aard. Wat de ceramiek betreft kunnen enkele fragmenten van Gallo-Ro-meinse zeepwaar, karolingisch ruwwandig aardewerk. An denneceramiek (fig. 1 1 : 1 en 2), Elmpterwaar, Rijnlands steengoed en oxiderend gebakken vaatwerk aangehaald worden, zonder dat deze enig archeolo-gisch belang hebben. Benevens het aarde-werk vormen een verguld, koperen beslag in de v o r m v a n een lelie (fig. 1 1 : 3) en een benen priem (fig. 1 1 : 4 ) de enige artefacten die in de opvulling werden aangetroffen.

(10)

St. VAN BELLINGEN

Wat de datering van de recentste aarde-werkscherven betreft, bevestigen deze de datering van de ontmanteling van de crypte op het einde van de 18 de eeuw.

3.2 DE ZUID-OOSTELIJKE TRANSEPT-TOREN

D e revalorisatiewerken van de crypte brachten met zich mee dat diverse kanali-saties, die doorheen de opgegraven ruimte waren aangelegd, moesten worden omge-legd. D o o r deze werkzaamheden kregen we de kans o m een gedeelte van de zuid-oostelijke toren van het oostelijk transept (fig. 6: 26) vrij te leggen. De noordelijke m u u r van de toren werd duidelijk tegen de zuidwand van de crypte aangebouwd (fig. 12) en heeft een dikte van ca 1,50 m. D e toren is net zoals de crypte opgetrokken uit vrij onregelmatige zandsteenblokken. De binnenruimte ervan besloeg een opper-vlakte van 3,75 m bij 2,70 m. Aan de zuid-zijde van de toren werd een steunbeer (fig. 6 : 2 7 ) aangesneden die samen met de toren werd gebouwd. Dit verstevegingselement had een lengte van 1,90 m en een breedte van 1,70 m aan de westzijde en 1,10 m aan de oostkant.

U i t de 'Gesta Abbatüm Trudonensiuni' weten we dat het oosttransept onder het abbatiaat van Adelardus II ( 1 0 5 5 - 1 0 8 2 ) werd verwezenlijkt. Dezelfde abdijkroniek laat ook doorschemeren dat men de be-staande kerk van oost naar west uitbreidde en m e n in een eerste faze de crypte en vervolgens het koor en het oostelijk transept b o u w d e . O n d e r alle voorbehoud denken we de realisatie van de zuid-oostelijke tran-septtoren tussen 1055 en 1070 te m o g e n situeren. Deze datering heeft zijn belang, omwille van het feit dat in een laag, die door een steunbeer van de toren werd doorsneden, een tuitpot in beschilderde waar (fig. 13) werd aangetroffen. H e t gaat o m een recipiënt in zgn. Pingsdorfaarde-werk dat vrij hard werd gebakken en voor-zien is van drie bandvormige oortjes en een tuit. D e buitenzijde is versierd met sikkel-vormige strepen die op de p o t d.m.v. een penseel zijn aangebracht. De beschilderde waar k o m t reeds in de karolingische pe-riode voor en blijft in gebruik tot de 13de eeuw. D e overlij densdatum van Adelardus II ( 1 0 8 2 ) en de b o u w van de toren (waar-schijnlijk te situeren tussen ca 1055 en

V

1070) vormen aldus een ''terminus ante

quenC voor de produktie en het gebruik van

dit recipiënt.

3.3 DE BEGRAVINGEN

3.3.1 De grafkelders

Ten zuiden van de deels opgegraven zuid-oostelijke transepttoren werd tijdens de vervanging van een kanalisatie een deels verstoorde grafkelder (fig. 6: 28) ontdekt. Deze bestond uit regelmatig gekapte zand-steenblokken en was west-oost georiën-teerd. Voor het hoofd was een kleine nis voorzien tussen twee, schuin oplopende steunen. D e bovenzijde, de binnenwand en de b o d e m waren zorgvuldig bepleisterd en vertoonden restanten van een rode kleur. In de grafkelder (graf 5) werd een skelet aangetroffen dat onvolledig bewaard bleef17.

In de as van de zuidelijke zijkrocht werd ten westen van de crypte een tweede graf-kelder (fig. 6: 29) aangesneden. Deze was

1 1 Enkele artefacten uit

de vulling van de crypte. 1-2: Andennewaar; 3: bronzen beslag; 4: benen priem. Sch. 1:3 (1-2) en 2:3 (3-4).

Quelques objcts découverts dans Ie remplissage de la crypte. l-2:céramique d'Andenne; 3: applique en bronze; 4. poin^on en os. Ech. l : 3 ( l - 2 ) e t 2 : 3 ( 3 - 4 ) . 17 Zie de appendix. 288

(11)

1 2 Zuidelijke muur van

de crypte en noordelijke wand van de zuidoostelijke transepttoren.

Mur meridional de la crypte et mur septentrional de la tour sud-est du transept oriental. =*jraf)»*' ""TB 18 Timmers 1971, 165-179; Genicot 1972, 116-168. 19 Genicot 1972, 123. 20 Des Marez 1918, 257-259; Van Damme 1958, 49-51; Thomas 1983, 19. 21 Schafke 1984, 170-171.

eveneens west-oost georiënteerd en gedeel-telijk verstoord d o o r de funderingen van een 19de eeuws seminariegebouw. De zandsteenblokken waarmee deze grafkel-der was opgetrokken waren duidelijk min-der mooi afgewerkt dan bij de hierboven beschreven konstruktie. Voor het parement werden weliswaar balkvormige blokken aangewend, maar de buitenzijde bestaat hoofdzakelijk uit onregelmatige stenen. De grafkelder heeft aan de binnenzijde een breedte van 4 5 cm en een bewaarde lengte van 1,30 m. O p sommige plaatsen zijn nog restanten van bepleistering merkbaar. In deze grafkelder werd geen skelet in anato-misch verband aangetroffen, wel werden in de opvulling restanten van enkele verstoorde graven ontdekt.

3.3.2 De kistbegravingen

Tijdens de ontmanteling van de abdijkerk tussen 1798 en 1802 werd niet de minste eerbied g e t o o n d voor de begravingen die in en om de kerk waren aangebracht. H e t gevolg was dat zowel in de opvulling van de crypte als er buiten talrijke beenderen in los verband werden aangetroffen. Ten oosten van de zuidelijke zijbeuk van de krocht werden een zevental kistgraven in situ ont-dekt. Omwille van het feit dat deze zich

buiten het opgravingsareaal bevonden en tijdens de restauratiewerken niet in het gedrang zouden komen werd besloten deze graven niet vrij te leggen. D e scherven die in het bovenste deel van de opvulling van de grafkuilen werden gevonden laten ver-moeden dat het hier o m 17de eeuwse graven handelt.

4 N a b e s c h o u w i n g e n

De Benedictijnenabdij van Sint-Truiden, die omstreeks 6 5 7 d o o r de H . T r u d o werd gesticht, heeft in de loop van haar bewogen geschiedenis verscheidene kerken gehad. De meest imposante hiervan is zonder enige twijfel deze die onder leiding van Abt Ade-lardus 11 werd gebouwd. Volgens de 'Gesta

Abbatüm Trudonensium' werd met de b o u w

van de kerk gestart kort na de installatie van Adelardus als abt in 1055. D e werkzaam-heden werden aangevat in het oostelijk deel van de gebedsruimte en logischer wij ze werd eerst de crypte aangelegd en vervol-gens het koor en het oostelijk transept, dat geflankeerd werd door vier hoektorens (fig. 3).

D e ruime hallencrypte ( 1 6 , 2 5 x 2 3 , 2 0 m intra muros) valt op omwille van de absisvorm (fig. 14: 1) die aan de binnen-zijde polygonaal is. Deze vorm h o o r t tot een type dat in het Maasland als zeldzaam mag bestempeld worden. In deze streek, waar in de 11de en 12de eeuw tal van crypten werden gebouwd l x, kan enkel de

krocht onder de St.-Adeliakerk te Orp-le-Grand (fig. 14: 2) aangehaald worden 19.

Er m o e t echter op gewezen worden dat deze ' o n d e r g r o n d s e ' kapel een eeuw na de crypte van Sint-Truiden werd g e b o u w d . De romaanse krocht van de collegiale St.-Guidokerk te Anderlecht (fig. 14: 3) ver-t o o n ver-t een gelijkaardige absisvorm en werd omstreeks het einde van de 11de eeuw gerealiseerd 20. Een laatste voorbeeld van

een crypte met polygonale absis treffen we aan in de Sankt-Maria im Kapitol te Köln (fig. 14: 4 ) . Deze konstruktie kan tussen 1015 en 1065 gedateerd worden 21.

Kroch-ten m e t polygonale absis blijken in het Rijnland vaker voor te komen.

D e ' o n d e r g r o n d s e ' gebedsruimte van Sint-Truiden h o o r t tot het type van de hallencrypten. Dit impliceert dat de ruimte ingedeeld was in een schip en twee zijbeu-ken. Deze delen werden van elkaar geschei-289

(12)

St. VAN BELLINGEN

den d.m.v. vier massieve pijlers en de noor-delijke- en zuidelijke muursegmenten van de absis. De aanwezigheid van pilasters tegen de cryptemuren wijzen erop dat de middenbeuk en de absis elk n o g in drie beuken waren opgesplitst en vijf traveeën telden. In zijn beschrijving van de in 1939 ontdekte strukturen vermeldt broeder Van Hoeymissen de aanwezigheid van een aan-tal zuilinplantingen. De twee, oostelijke kolommen in de absis blijken een circulaire basis gehad te hebben en de overige zuilen een rechthoekig basement. D e beweringen van onze voorganger k o n d e n op het terrein niet geverifieerd w o r d e n . N e t zoals in de centrale ruimte bevonden zich in de zij-beuken een aantal zuilen. Met zekerheid mag gesteld worden dat beide zijkapellen vier traveeën diep waren, maar de zorgvul-dig uitgevoerde uitbraak van diverse crypte-muren laten niet meer toe met zekerheid het aantal beuken te bepalen.

Hypothetisch blijft ook de hoogte van de gewelven. O m deze te bepalen beschik-ken we wel over enkele elementen. De tegels die we in de krocht in situ aantroffen bevonden zich op ca 5 0 , 6 0 m TAW of ca 2,66 m dieper dan de 18de eeuwse kerkvloer die in 1982 werd opgegraven 22. Wanneer we het opmetingsplan van Laurent-Benoit Dewez (fig. 9) aandachtig bekijken stellen we vast dat het koor hoger is gelegen dan het schip van de kerk en dat beide delen van elkaar worden gescheiden d.m.v. zeven treden. In de veronderstelling dat elke trede een h o o g t e van 2 0 cm had zou dit beteke-nen dat het koor zich 1,40 m boven het vloerniveau van het schip uitstrekte en de crypte een h o o g t e van ca 4 m moet gehad hebben. De h o o g t e van een krocht kan sterk variëren; zo bedraagt deze in Orp-le-Grand 3,35 m, in Nivelles 4 , 5 0 m en in H u y zelfs 5,70 m23. Een h o o g t e van ca 4 m te Sint-Truiden lijkt ons bij gevolg aan-vaardbaar.

Tijdens de recente opgravingen ontdek-ten we op verscheidene plaatsen in de krocht restanten van de oorspronkelijke vloer. Deze was samengesteld uit een kalkmortellaag waarin zandsteenfragmenten waren ver-werkt. D e bovenlaag was duidelijk geëgali-seerd en voorzien van een rode kleur. Der-gelijke kalkmortelvloeren komen in onze gewesten frequent voor in 11de en 12de eeuwse kerken. Ter illustratie kunnen de Sint-Niklaaskerk te G e n t2 4, de

Sint-Pieters-kerk te Leuven 25, de St.-Michielskerk te

Gerpinnes 26, de Sint-Andreas- en

Gislenus-kerk te Belsele 27 en de

Sint-Michielskathe-draal te Brussel2 8 aangehaald worden.

Volgens de ^Gesta, Abbatüm

Trudonen-sium1 werd de abdijkerk van Adelardus II op 9 maart 1085 geteisterd door een hevige brand. Omwille van de problemen rond de opvolging van Adelardus II, die in 1082 overleed, bleef het gebouw gedurende an-derhalf decennium in vervallen toestand staan. O n d e r abt Theoderik ( 1 0 9 9 - 1 1 0 7 ) werden de restauratiewerken uitgevoerd. In de abdijkroniek vernemen we dat de crypte, die een vrij sobere indruk gaf, ver-der werd ingericht en dat bisschop Otbertus er een altaar ter ere van de H . Stephanus in-wijdde. We denken te mogen aannemen dat de zitbank, die tegen de zuidwand van de crypte werd vrijgelegd, tijdens deze verfraaiingswerken werd verwezenlijkt. Mogelijk werd de krocht terzelfdertijd

voor-1 3 Tuitpot in zg.

Pinjjsdorfwa-ar (vóór ca 1070). Sch. 1:3.

Cruche a bee verseur tubulaire en céramique de type Pingsdorf (avant env. 1070). Ech. 1:3.

22 Van den Konijnenburg 1984,39,coupe C-D. 23 Genicot 1972, 124. 24 Laleman & Liévois

1987,6,

25 Mertens 1958, 14. 26 Mertens 1961, 203 en 211.

27 De Kegel & Demey 1991,8.

28 Mondelinge medede-ling Michel Fourny (Univer-sité Libre de Bruxelles) waar-voor dank.

(13)

1 4 Enkele voorbeelden

van crypten metpolygonale absis. 1. Sint-Truiden; 2. Orp-le-Grand (naar BarraliAltet 1989); 3. Anderlecht (naar Thomas 1983); 4. Köln (S. Maria im Kapitol) (naar Schdfke 1984).

Quelques exemples de cryp-tes avec abside a pans coupes.

5m

1

{-•• 'f--' '• ij .: ..'A 'e..

'/if"

"•7 f-;1

71 i\"/

'4fr$

..'4k'.- .--'* 11 y 29 44. Van Hoeymissen 1941, z i e n van m u u r s c h i l d e r i n g e n . V o l g e n s b r o e -d e r V a n H o e y m i s s e n , -d i e e n k e l e schaarse s p o r e n o n t d e k t e v e r t o o n d e n d e z e " e e n z a c h t grijze t i n t w a a r o v e r e e n lijnenspel liep v a n v e r t i c a l e n e n h o r i z o n t a l e n in g e l e n o k e r , w a t v e r m o e d e l i j k s t e e n f o r m a a t m o e s t v e r b e e l d e n " 29. I n d e o p v u l l i n g v a n d e c r y p t e troffen w e t i j d e n s d e r e c e n t e o p g r a v i n g e n o o k e n k e l e z e e r k l e i n e f r a g m e n t e n v a n m u u r s c h i l d e r i n g e n a a n , d i e bij d e b e s c h r i j -v i n g -v a n o n z e -v o o r g a n g e r z o u d e n k u n n e n aansluiten. D e r e s t a u r a t i e w e r k e n in d e crypte blijken v o l g e n s d e a b d i j k r o n i e k in 1 1 0 2 v o l t o o i d t e zijn. D e h e r i n g e b r u i k n a m e kan in d i e r i c h t i n g w i j z e n . D e c r y p t e schijnt n a d e z e w e r k z a a m h e d e n g e e n i n g r i j p e n d e w i j z i g i n g e n m e e r t e h e b b e n o n d e r g a a n t o t d e 1 7 d e - 1 8 d e e e u w , w a n n e e r o p d e kalk-m o r t e l v l o e r t e g e l s w e r d e n a a n g e b r a c h t en d e r u i m t e e e n n i e u w e b e p l e i s t e r i n g k r e e g . D e g e n a d e s l a g k r e e g d e c r y p t e t u s s e n 1 7 9 8 e n 1 8 0 2 w a n n e e r zij g r o t e n d e e l s w e r d af-g e b r o k e n . I n S i n t T r u i d e n w e r d e n t i j d e n s d e r e c e n -t e o p g r a v i n g e n in d e k r o c h -t g e e n s p o r e n a a n g e t r o f f e n v a n b e g r a v i n g e n . M g r . B o e s e n b r o e d e r V a n H o e y m i s s e n m a k e n in h u n v e r s l a g e n o o k g e e n m e l d i n g v a n e e n d e r g e lijke o n t d e k k i n g . T e n w e s t e n e n t e n z u i d w e s t e n v a n d e c r y p t e o n t d e k t e n w e e v e n -w e l t -w e e grafkelders d i e o p g e t r o k k e n -w a r e n u i t z a n d s t e e n b l o k k e n e n a a n d e b i n n e n - e n b o v e n z i j d e v o o r z i e n w a r e n v a n e e n r o o d b e s c h i l d e r d e k a l k m o r t e l l a a g . B e i d e k o n s t r u k -ties w a r e n d e e l s v e r s t o o r d d o o r r e c e n t e kanalisaties e n m u u r w e r k . E n k e l in g r a f 5 k o n h e t g e d e e l t e l i j k b e w a a r d e skelet v a n e e n m a n w o r d e n v r i j g e l e g d . H e t is n i e t d e e e r s t e k e e r d a t er in o f r o n d d e a b d i j k e r k v a n S i n t T r u i d e n r o o d b e s c h i l d e r d e grafkelders w o r d e n o p g e g r a -v e n . T i j d e n s h e t o n d e r z o e k -v a n 1 9 3 9 e n 1 9 4 0 w e r d e n r e e d s d e r g e l i j k e g r a v e n a a n h e t licht g e b r a c h t . B r o e d e r V a n H o e y m i s s e n beschrijft d e z e i n e e n h a n d g e s c h r e v e n v e r -slag als v o l g t : "Bij h e t w e g r u i m e n d e r

(14)

St. VAN B E L L I N G E N

steenblokken voor den middenbeuk stoot-ten we op een trapezoïdaal graf dat volgens de kroniek vóór de trappen van het

sa-nctu-arium lag; vermoedelijk was dit het graf

waarin abt Imizzo ( 9 2 0 - 9 3 9 ) de overblijf-selen van drie zijner voorgangers had on-dergebracht. Noch zerksteen, noch gedenk-steengafonshieromtrent enige aanduiding. [... ] 'Eveneens onder den hooger vernoem-den transepttoren vonvernoem-den we trapezoïdale graven, doch hier waren de opstaande wan-den, in silex en mergelsteen, nog gaaf be-waard. Drie gevallen dienen speciaal aan-gestipt: h e t waren graven waarvan de mortellaag die den b o d e m en de opgaande wanden bedekte m e t een sterk roode kleur waren getint; op deze roode kleur tekende zich de plaats van het lichaam donkerder af" 30. Tijdens hetzelfde onderzoek

wer-den eveneens roodbeschilderde grafkelders ontdekt in het westelijk deel van de kerk. Een aanduiding o m t r e n t de datering vormt ongetwijfeld een grafkelder die door de zuidelijke absidiool van het westelijk sept werd doorsneden. H e t westelijk tran-sept werd opgericht onder het beleid van A b t Adelardus II ( 1 0 5 5 - 1 0 8 2 ) .

Een interessante, roodbeschilderde graf-kelder werd tijdens het archeologisch on-derzoek van 1982 opgegraven. Hij is opge-bouwd uit regelmatig bekapte zandsteen-blokken en vertoont aan de binnenzijde een rood beschilderde bepleistering3 1. In

tegenstelling t o t ons graf 5 werd hier de antropomorfe vorm niet uitgewerkt. Een belangrijke ontdekking was ongetwijfeld een tegulafragment m e t inscriptie dat in de noord-oosthoek van het graf werd gevon-den. Deze ontdekking maakte het mogelijk o m het graf als dat van Abt Wiric Van Stapel (1156-1180) te bestemmen. Benevens deze grafkelder werden tijdens dezelfde opgra-vingscampagne n o g een vijftal andere rood-beschilderde konstrukties blootgelegd in de kerk van Adelardus II.

Grafkamers m e t bepleisterde en rood-beschilderde wanden en b o d e m komen in O t t o o n s e en romaanse kerken geregeld voor. Voorbeelden kunnen vermeld wor-den uit de Sint-Michielskerk te Gerpinnes 32,

de Sint-Pieterskerk te Leuven 33 en het

grafveld in de Pandhof van de Sint-Servaas-kerk te Maastricht 34. H e t gebruik van dit

type kelder blij kt voor te komen in de 1 Ode eeuw en in gebruik te blijven tot de late 12de eeuw, zoals het graf van Abt Wiric Van Stapel aantoont. Een meer exacte

da-t u m kan voor de da-twee recenda-t opgegraven grafkelders niet gegeven worden daar de stratigrafische kontekst ontoereikend bleek.

RESUME

La crypte de I'abbatiale de Sint-Truiden (prov. d u L i m b o u r g )

L'abbaye de Sint-Truiden, fondée vers 6 5 7 par T r u d o n sur la rive droite de la Cicindriabeek, est située au centre de la ville. U n e source importante pour l'histoire du monastère constitue la ' Gesta Abbatüm

Trudonensium", la chronique abbatiale.

Dans Ie cadre d ' u n projet de revalorisation du site de l'église abbatiale, commandité par la Ville de Sint-Truiden, la crypte fut entièrement dégagée en vue de sa restau-ration. En 1939 déja, des fouillesfaitessous la direction de Mgr. G. Boes, avaient per-mis d'en connaitre Ie plan. En 1982, des recherches faites par Ie 'Provinciaal Gallo-Romeins M u s e u m ' de Tongeren, sous la direction de Rik Van den Konijnenburg, permirent de discerner les différentes phases de construction de I'abbatiale. Les fouilles de cette année, executées par VInstituut

voor het Archeologisch Patrimonium en

collaboration avec la Ville de Sint-Truiden, o n t fourni l'occasion d'apporter quelques corrections aux relevés faits en 1939 et d'acquérir des informations complémen-taires concernant l'aspect et les différentes phases de construction de la crypte.

La première église abbatiale fut construi-te sous T r u d o n au courant de la deuxième moitié du 7e siècle. Ala mort du fondateur, il fut enterré dans la chapelle, qui était dédiée a Saint-Quentin et Saint-Rémy. En 7 4 3 , Saint-Euchère, évêque d'Orléans, trouva également son dernier lieu de repos dans Ie petit oratoire, qui fut probablement détruit lors des invasions normandes. La I Gesta Abbatüm Trudonensium' prête éga-lement attention a la construction d'une église au courant du 10e siècle. Get edifice, qui fut consacré sous l'abbatiat d'Adalbéron II ( 9 4 4 - 9 6 4 ) , possédait une première cryp-te. U n e importante tour occidentale (fig.

1) y fut ajoutée sous l'Abbé Guntran (1034-1055).

L'édifice Ie plus prestigieux que l'abbaye ait c o n n u au courant de ces 1149 ans d'existence est sans aucun doute I'abbatiale d'Adélard II ( 1 0 5 5 - 1 0 8 2 ) . Sa construction

30 Van Hoeymissen 1 9 4 1 , 39-40.

31 Van den Konijnenburg 1 9 8 4 , 2 6 . 32 Mertens 1 9 6 1 , 2 0 5 . 33 Mertens 1 9 5 8 , 4 - 5 . 34 Verwers 1986, 61 en 6 6 . 292

(15)

fut entamée peu de temps après l'installation de l'abbé en 1055. La chronique nous ap-prend que dans une première phase o n construisit une nouvelle crypte, le choeur et le transept oriental, flanqué par quatre tours d'angle. La nef, les bas-cótés et le transept occidental suivirent par après. En 1 0 8 5 , l'abbatiale est endommagée par un incendie. Elle ne sera restaurée que sous l'abbatiat de l'Abbé Thierry ( 1 0 9 9 - 1 1 0 7 ) , retard d u aux problèmes de succession d'Adélard I I . E n 1156 un nouvel incendie se déclara dans l'abbaye. Après restauration, l'église abba-tiale ne connaitra plus de grandes trans-formations jusqu'au Directoire. E n 1 7 9 6 l'abbaye est supprimée et deux ans plus tard, les batiments sont vendus et presque entièrement démantelés. En 1839 le 'Petit Séminaire' (fig.4) de Sint-Truiden est in-stallé sur le site de l'abbaye. A l'emplacement de l'abbatiale une église néo-classique est érigée. Elle sera annéantie par un incendie le 9 décembre 1975 et cèdera sa place a un internat de college.

La crypte construite peu après 1055 par l'Abbé Adélard 11 peut être classifiée dans le type 'halle' et mesure 16,25 m sur 2 3 , 2 0 m

(intra muros) (fig. 5 et 6 ) . L'abside a pans

coupes est construite en petits cubes de pierre calcaire assez réguliers. Les murs de cette partie o n t une épaisseur de 2 , 5 0 m et reposent sur des fondations peu profondes. La partie centrale de la crypte était proba-blement divisée en trois nefs et comptait cinq travées. U n doute subsiste en ce qui concerne les deux nefs latérales. Dans la partie nord seulement un pilastre fut re-trouvé sur le mur est, a un emplacement qui portc a croire que cette nef était divisée en BIBLIOGRAFIE

BARBAL I ALTET X. 1989: Belgique romane, Abbaye de Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire. BOES G. 1941: De archeologische opgravingen in de voormalige abdij (thans seminarie) te Sint-Truiden, Verzamelde Opstellen XVI, 33-54. BOES G. 1970: L'Abbaye de Saint-Trond des

origines jusqu'd 1155, Tongeren.

DE KEGEL A. & DEMEY A. 1991: Duizend

jaar oud, zes stijlen. De Sint-Andreas-en-Gislenuskerk te Belsele, Gent.

D E S M A R E Z G . 1918: GuideillustrédeBruxelles

I. Les monuments civils et relijjieux, Bruxelles.

trois nefs et quatre travées. Etant d o n n é que cette partie fut partiellement détruite par la construction de l'école surjacente, il est impossible de verifier cette hypothese. La nef meridionale semble avoir eu deux nefs et quatre travées. Cette affirmation re-pose sur la presence d'un pilastre central dans le mur ouest. La destruction complete du mur est de la nef meridionale entre 1798 et 1802 ne permet plus de contróler cette hypothese. Le sol primitif de la crypte était compose d'une couche de mortier (fig. 7) comprenant des pierres calcaires, lissée et couverte d'un enduit rouge.

Dans ia nef meridionale, un banc en pierre (fig. 8) fut découvert. N o u s pensons pouvoir situer sa construction vers 1 1 0 0 , période a laquelle la crypte hit remise en état après l'incendie d e 1085 etlesquelques années d'abandon. La crypte ne semble pas avoir connue de grandes transformations au cours de son existence, a part la mise en place d ' u n pavement et le platrage des murs au 17e-18e siècle.

Plusieurs tombes furent misent au jour lors des récentes recherches dans la crypte et ses abords. Elles peuvent être cataloguées en deux types: les caveaux et les tombes a cercueil. Les premiers (fig. 14) sont compo-ses de blocs de pierre calcaire assez réguliers, couverts sur la partie supérieure, les parois et le fond d'une couche de mortier couvert d ' u n engobe rouge. Les deux caveaux, qui ne comportaient aucun mobilier, peuvent être dates, par c o m p a r a i s o n avec des structures similaires découvertes lors de fouilles antérieures, au 10e-12e siècles. Les autres tombes sont plus récentes et semblent avoir été aménagées au 17e siècle.

G E N I C O T L.F. 1970: L'oeuvre architecturale d'Adélard II de Saint-Trond et ses antecedents,

Revue Beige d'Archéologie et d'Histoire de lArt

39,3-91.

GENICOT L.F. 1972: Les églises mosanesdu Xle

siècle. Livre 1. Architecture et Société, Louvain.

KUBACH H.E. & VERBEECK A. 1976:

Roma-nische Baukunst an Rhein und Maas. Katalog dervorromanischen und romanischen Denkmaler

2, Berlin.

LALEMAN M . C . & LlEVOIS D . 1987: De Gentse Sint-Niklaaskerk. Archeologisch onder-zoek in het koor, Stadsarcheologie 11,2, 2-42. 2 9 3

(16)

St. VAN BELLINGEN

L A V I G N E E. 1986: Kroniek van de Abdij van

Sint-Truiden. ledeel,628-1138. Vertalingvande Gesta Abhatum Trudonensium,

Assen-Maas-tricht.

LAVIGNE E. 1988: Kroniek van de Abdij van

Sint-Truiden. 2e deel, 1138-1558. Vertalingvan de Gesta Abbatum Trudonensium,

Leeuwarden-Maastricht.

LEMAIRE R. 1954: De romaanse bouwkunst in

de Nederlanden, Leuven.

MERTENS J. 1958: De romaanse krocht en de

oudere Sint-Pieterskerk te Leuven, Leuven.

MERTENS J. 1 9 6 1 : L'église Saint-Michel a Ger-pinnes. Rapport sur les fouilles de 1952-1953, Bulletin van de Koninklijke Commissie

voor Monumenten en Landschappen Xll,

147-2 147-2 3 .

ROGGEN D . 1943: De grafkapel van de H H . Eucherius en Trudo in de oude abdijkerk te S i n t - T r u i d e n , Mededelingen van de Kon.

Vlaamsche Academie voor Wetenschappen, Lette-ren en Schoo—ne Kunsten van België. Klasse der Schoone Kunsten V, 1, 5-23.

S C H A F K E W . 1984: Kölnsromanische Kirchen.

Architektur, Ausstattunjj, Geschichte, Köln.

TER KUILE E . H . 1982: De romaanse

bouw-kunst in de Nederlanden, Zutphen.

T H E U N E - G R O S S K O P F B. 1992: In: Das Reich derSalierl 024-1125. Katalog zurA usstellu ngdes

APPENDIX M e n s e l i j k b o t m a t e r i a a l u i t g r a f 5 d o o r A n t o n E r v y n c k B e h a l v e d e f r e q u e n t e v o n d s t e n v a n m e n selijke b e e n d e r e n in v e r s t o o r d e o f h e r -w e r k t e c o n t e x t e n , l e v e r d e d e o p g r a v i n g v a n d e c r y p t e v a n d e v o o r m a l i g e a b d i j k e r k t e S i n t T r u i d e n s l e c h t s é é n g r a f m e t s k e l e t -m a t e r i a a l in situ. H e t b e t r e f t e e n b i j z e t t i n g in e e n b e p l e i s t e r d e e n r o o d b e s c h i l d e r d e , o o s t - w e s t g e o r i ë n t e e r d e g r a f k e l d e r ( g r a f 5 ) . D e z e k e l d e r ligt b u i t e n d e k e r k (fig. 6: 2 8 ) . V a n a n d e r e , g e l i j k e n d e k e l d e r s , d i e w e r d e n a a n g e t r o f f e n t i j d e n s v r o e g e r e o p -g r a v i n -g e n , k o n w o r d e n a a n -g e t o o n d d a t d i t t y p e v a n b i j z e t t i n g r e e d s in v o e g e w a s v ó ó r d e p e r i o d e 1 0 5 5 - 1 0 8 2 A . D . , m a a r d a t o o k in 1 1 8 0 A . D . n o g d e r g e l i j k e k e l d e r s w e r -d e n a a n g e l e g -d 3S. V o o r d e a a n l e g van g r a f 5 2 9 4

Landes RheinlandPfalz, Sigmaringen, 2 0 5

-2 0 6 .

THOMAS B. 1983: Eglise collegiale des Saints

Pierre et Guidon d Anderlecht, Anderlecht. TlMMZBSyi.M.WJl: De kunstvan het Maas-land I, Assen.

VAN DAMME D . 1958:

Promenadesarchéologi-ques d Anderlecht, Bruxelles.

VAN HOEYMISSEN A. 1941: De voormalige

abdijkerk van Sint-Truiden, manuscript in het

Provinciaal Dokumentatiecentrum te Sint-Trui-den, Fonds van Hoeymissen.

VAN HOEYMISSEN A. s.d.: De opgraving, ma-nuscript in het Provinciaal Dokumentatiecentrum te Sint-Truiden, Fonds Van Hoeymissen.

V A N D E K O N I J N E N B U R G R. 1 9 8 3 : De

abdijkerk te Sint-Truiden (Limb.), Archaeologia

Mediaevalis 6, Namur, 40.

VAN DE K O N I J N E N B U R G R 1984: H e t a r c h e o l o g i s c h b o d e m o n d e r z o e k van de abdijkerk te Sint-Truiden (opgravingen 1982), Publikaties Provinciaal Gallo-Romeins Museum Tongeren 30, Tongeren.

VERWERS W . J . H . 1986: Het grafveld in de Pandhof van de Sint-Servaas te Maastricht; een voorlopig verslag. In: Munsters in de Maasgouw, Maastricht, 5 6 - 7 1 .

zijn er d u s g e e n termini; hij kan in d e 1 1 d e -1 2 d e e e u w g e d a t e e r d w o r d e n m a a r e e n o u d e r e o f j o n g e r e d a t e r i n g valt n i e t u i t t e s l u i t e n . D e g r a f k e l d e r was d o o r 2 0 s t e - e e u w s e g r a a f w e r k e n v e r s t o o r d m a a r o n d a n k s d e z e v e r s t o r i n g e n k o n e e n , zij h e t o n v o l l e d i g , m e n s e l i j k skelet w o r d e n g e b o r g e n . H e t skelet lag in situ, g r o t e n d e e l s n o g in a n a t o m i s c h v e r b a n d . H e t h o o f d v a n d e o v e r l e d e n e b e v o n d z i c h in h e t w e s t e n , h e t a a n -g e z i c h t was -g e r i c h t n a a r h e t o o s t e n . V o l g e n d e s k e l e t e l e m e n t e n w e r d e n g e -r e c u p e -r e e -r d (fig. 1 5 ) : d e s c h e d e l , sterk g e f r a g m e n t e e r d , m e t v o l l e d i g v e r n i e l d e a a n g e z i c h t s s c h e d e l ; van d e t a n d e n r i j e n r e s t t e s l e c h t s h e t d e e l van d e r e c h t e r b o v e n k a a k m e t d e d r i e m a a l t a n d e n 35 Van Bellingen 1992

(17)

36 Hermann et al. 1 9 9 0 , 5 8 - 5 9 .

37 Volgens het schema van Brothwell 1963. 38 O m r e k e n i n g volgens Trotter 1970, in H e r m a n n et al. 1990. 39 Pot et al. 1989. 4 0 Sensu Brothwell 1 9 6 3 , 144.

in situ; de onderkaak was volledig bewaard,

met alle tanden in situ;

4 nekwervels, 12 borstwervels en 2 lumbale wervels;

delen van het skelet van de rechter arm:

clavicula, scapula, humerus, radius, ulna, 3 metacarpalia, 3 Ie phalanges en 2 He phalanges;

fragmenten van linker- en rechterbek-kenhelft, waaronder beide acetabula;

proximaal fragment en schachtfragment van de rechter femur, naast een schachtfrag-m e n t van de linker feschachtfrag-mur cr\ een fragschachtfrag-ment van de linker fibula.

1 5 Schema van een menselijk skelet. De in graf

5gevonden elementen zijn in zwart aangeduid. Wegens de fragmentatie kon niet uitgemaakt worden of alle ribben volledig bewaard waren.

T h e h u m a n skeleton. Elements found in t o m b 5 are indicated in black. Due t o the fragmentation of the ribs, it was impossible t o see whether all these elements were completely preserved.

De skeletfragmenten uit de regio van bekken en benen waren verplaatst. Samen geven de aangetroffen elementen aan dat van het skelet het deel van schedel t o t lumbale zone in situ WILS bewaard, met

uit-zondering van de rechter arm, waarvan de beenderen in de loop der tijd verdwenen zijn. Enkele cervicale wervels en kleinere beenderen zoals carpalia of phalanges zijn waarschijnlijk tijdens de opgraving verlo-ren gegaan.

H e t skelet is van een volwassen persoon afkomstig: de gewrichtsvlakken van de lange beenderen zijn met de schacht vergroeid. Ook de crista iliaca is met het bekken ver-smolten, wat op een o u d e r d o m van meer dan 21 tot 2 4 jaar wijst, 6. Deslijtage van de

tanden wijst op een leeftijd van 35 tot 4 5 jaar 37. Gezien de robuustheid van de

sche-del, de geprononceerde vormen van wenk-brauwboog (arcus superciliaris) en processus

mastoideus, kunnen we er van uitgaan dat

het o m het skelet van een man gaat. Andere skeletdelen die een geslachtsdeterminatie kunnen geven, waren afwezig o f t e gefrag-menteerd. D e humerus is volledig bewaard en geeft een schatting voor de lichaams-lengte van 172 ± 4 cm •,8.

Voor zover de bewaring van de schedel dat toeliet, kon worden vastgesteld dat de persoon uit graf 5 bij overlijden n o g alle tanden bezat. O o k de afslijting van de tanden uit de onderkaak suggereert dat er voor elke tand n o g een o p p o n e n t in de bovenkaak stak. Noch de tanden uit de o n -derkaak, noch deze uit het bovenkaak-fragment vertonen enig spoor van caries. H e t is bekend dat tandbederf in de Lage Landen vooral een probleem wordt vanaf de late middeleeuwen i9 maar dergelijk ge-z o n d gebit is voor een persoon van 35 t o t 45 jaar toch opvallend. In geringe mate is tandsteen zichtbaar op de linguale zijde van alle tanden van de onderkaak.

Vrijwel alle wervels vertonen 'lipping', uitgroeiingen van het bot op de rand van de articulatievlakken4Ü, een verschijnsel dat

vaak bij oudere personen wordt vastgesteld. D o o r dit pathologisch fenomeen w o r d t de mobiliteit van de wervelkolom verminderd. Alle wervels vertonen een poreuze struc-tuur, duidelijk zichtbaar o p de ventrale zijde van het wervellichaam maar ook o p de gewrichtsvlakken. D o o r de o u d e r d o m z o u een ontkalking kunnen opgetreden zijn. De laagste thoracale en aansluitende lumbale wervels vertonen ook een vergroting van

(18)

St. VAN BELLINGEN

het foramen nutricium a a n d e d o r s a l e zijde

v a n h e t w e r v e l l i c h a a m . D i t h o e f t e c h t e r n i e t o p e e n p a t h o l o g i e t e w i j z e n . D e g e w r i c h t s k o m {acetabulum) v a n d e l i n k e r b e k k e n h e l f t v e r t o o n t g e e n g l a d a r t i c u l a t i e o p p e r v l a k m e e r (fig. 1 6 ) . D o o r b o t w o e k e r i n g is d e r a n d v a n h e t acetabulum u i t g e g r o e i d e n h e e f t o o k d e g e w r i c h t s k o m z i c h d e e l s o p g e v u l d . D i t verschijnsel is m i s s c h i e n t e w i j t e n a a n e e n d i s l o c a t i e v a n d e h e u p waarbij d e d i j b e e n k o p (caputfemo-ris) u i t h e t acetabulum w e r d g e b r a c h t e n n a d i e n n i e t m e e r ( o p d e j u i s t e plaats) arti-c u l e e r d e . D o o r h e t n i e t l a n g e r f u n arti-c t i o n e r e n v a n h e t o o r s p r o n k e l i j k g e w r i c h t k o n z i c h b o t a f z e t t e n in d e g e w r i c h t s k o m . D e z e i n t e r p r e t a t i e k a n e v e n w e l n i e t z o n d e r v o o r -b e h o u d v o o r g e s t e l d w o r d e n , v e r m i t s g r o t e f r a g m e n t e n v a n d e linkerhelft v a n h e t b e k k e n n i e t b e w a a r d b l e v e n e n o o k h e t p r o -ximaal deel v a n d e l i n k e r f e m u r n i e t w e r d t e r u g g e v o n d e n . T e n s l o t t e vallen bij d e b e s c h r i j v i n g v a n h e t skelet n o g t w e e a n a t o m i s c h e k e n m e r -k e n o p : d e a a n w e z i g h e i d v a n e e n sutura

metopica 4 1 en e e n e x t r a cuspideop d e buccale

zijde van d e l i n k e r d e r d e m o l a a r v a n d e o n d e r k a a k . I n g r a f 5 v o n d e n w e d u s waarschijnlijk d e r e s t e n van e e n v o l w a s s e n m a n , 3 5 t o t 4 5 jaar o u d , ca 1 6 8 t o t 1 7 6 c m g r o o t , m e t e e n g e z o n d g e b i t m a a r l i j d e n d a a n d e g e v o l g e n van e e n h e u p o n t w r i c h t i n g . D e b e s c h r i j v i n g v a n d i t skelet h e e f t u i t e r a a r d e n k e l e e n a n e c d o t i s c h e w a a r d e . E é n i n d i v i d u k a n o n s n i e t veel l e r e n o v e r d e m i d d e l e e u w s e p o p u latie in S i n t T r u i d e n . H e t is e v e n w e l m o g e lijk d a t in d e t o e k o m s t v e r d e r w o r d t o p g e -g r a v e n in d e k e r k e n d a t d i t e n e skelet d e e l w o r d t van e e n p o p u l a t i e .

1 6 Linker bekkenhelft van het skelet uitgraf 5. Het acetabulum is vervormd,

waarschijnlijk na een heupontwrichting.

Left pelvis of the skeleton from tomb 5. The acetabulum is deformed, probably due to a hip dislocation.

BIBLIOGRAFIE

BROTHWELL D . R . 1963: Digging up bones, London, British Museum.

H E R M A N N B., G R U P E G., H U M M E L S.,

PIEPENBRINKH. &SCHUTKOWSKI H . 1990:

Prahistorische Anthropologic. Leitfaden derFeld-und Labormethoden, Berlin.

P O T T j . , D E G R O O T H . L . & V A N R O O I J E N

C . A . M . 1989: H e t Sint Jobs Gasthuis (1504-1818) te Utrecht. Een deelonderzoek aan het op-gegraven skeletmateriaal van het kerkhof. Opgra-vingen Nieuwe Daalstraat I 9 8 0 - ' 8 1 , Archeologisch

speurwerk in Utrecht lil, 1-41.

SUMMARY T o m b 5 c o n t a i n e d a n i n c o m p l e t e skel-e t o n , o f an a d u l t m a n w h o d i skel-e d at t h skel-e a g skel-e o f 3 5 t o 4 5 . T h e acetabulum o f t h e pelvis was d e f o r m e d , p r o b a b l y d u e t o a d i s l o c a t i o n o f t h e h i p .

TROTTER M . 1970: Estimation of stature from intact long limb bones. In: STEWART T . D . (ed.), Personal identification in mass desasters, Washington, 71-83.

VAN BELLINGEN S. 1992: De crypte van de voormalige abdijkerk te Sint-Truiden (prov. Lim-burg), Archeologie in Vlaanderen II, 279-294.

41 Cf. Brothwell 1963,95. 2 9 6

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het gaat hier om een ruwe schatting, omdat gemeenten geen eenduidige kostentoerekeningsmethode voor de publieke gezondheidszorg hanteren, waardoor kosten van deze taken ook

De sanering gebeurt in combinatie met de graafwerken voor het bouwproject van Stad Sint- Truiden en AGOST, waarvoor quasi het volledige terrein ontgraven moet worden tot een

Wanneer er meer geciteerd wordt dan hierboven aangegeven of minder dan het deel dat niet tussen haakjes staat geen

[r]

/ Omdat ze (zelf) niet uit de

[r]

[r]

Aan het juiste antwoord op een meerkeuzevraag wordt 1