• No results found

Beregening en late stikstofoverbemesting bij tulpen in 1963

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Beregening en late stikstofoverbemesting bij tulpen in 1963"

Copied!
13
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

NN31545.0258

CULTUURTECHNIEK EN WATERHUISHOUDING NOTA 2 5 8 ? d . d . 22 mei 1964

BiBüOÏHEBC

STARINGGEBOUW

Beregening en late stik stof overbemesting bij tulpen in 1963

C. G. Toussaint

Nota's van het Instituut zijn in principe interne communicatiemid-delen, dus geen officiële pubiikaties.

Hun inhoud varieert sterk en kan zowel betrekking hebben op een eenvoudige weergave van c i j f e r r e e k s e n , als op een concluderende d i s c u s s i e van onderzoeksresultaten. In de m e e s t e gevallen zullen de conclu si e 6 echter van voorlopige aard zijn omdat het

onder-zoek nog niet i s afgesloten»

Aan gebruikers buiten het Instituut wordt verzocht ze niet in pu-biikaties te vermelden.

Bepaalde nota's komen niet voor verspreiding buiten het Instituut in aanmerking.

CENTRALE

(2)

Beregening en late stikstofoverb erne sting bij tulpen in 1963 C. G. Toussaint

Proefopzet

In 1963 werden op het proefterrein 'Sinderhoeve' de beregeningsproeven met tulpen voortgezet. Door het gebruiken van verrolbare glaskappen was het mogelijk de natuurlijke neerslag van het gewas af te houden, zodat elke gewen-ste uitdroging van de grond kon worden bereikt. Daar de beregening werd uitge-voerd met verrijdbare sproeibomen konden veel proefveldjes worden aangelegd op een betrekkelijk klein perceel. Het r a s 'Rose Copland' werd vervangen door

'Kleurenpracht', omdat dit ras minder gevoelig zou zijn voor het springen van de bolhuid. In de proefopzet werden vier vochttrappen met twee tijdstippen van stikstoftoediening opgenomen. Het geheel lag in zesvoud. Hiervan werden twee herhalingen gebruikt voor periodieke oogst. De resultaten van de beregening en de al of niet gedeelde stikstofgift worden in dit verslag uitvoerig beschreven.

In het proef schema kwamen de volgende behandelingen voor: À beregening na 30% waterverbruik uit de laag 0-40 cm B beregening na 60% waterverbruik uit de laag 0-20 cm C beregening na 80% waterverbruik uit de laag 0-20 cm D beregening vanaf bloei na 30% waterverbruik uit de laag 0-40 cm NI 184 kg stikstof per ha als voorraadbemesting

N2 80 kg stikstof per ha als voorraadbemesting en 104 kg N als late overbemesting

In het najaar van 1962 werd bemest met: 1 090 kg/ha Winterswijkse dolomiet

760 kg/ha thomasslakkenmeel 43 500 kg/ha oude stalmest

350 kg/ha kas december 1962 400 kg/ha patentkali

450 kg/ha kas op Nl-object april 1963

400 kg/ha patentkali

670 kg/ha kalksalpeter op N2-object mei 1963

(3)

2

-Teeltgegevens

h n o v e m b e r : b o l l e n geplant

2 rijafstand : 25 c m , aantal bollen 670 p e r RR r a s : K l e u r e n p r a c h t

opkomst : eind m a a r t bloei : half m e i

gekopt : eind m e i geoogst : eind juli

Onkruid en ziekteribestrijding

Tijdens het g r o e i s e i z o e n w e r d v i e r m a a l gespoten tegen vuur en e e n m a a l tegen onkruid.

Klimatologische omstandigheden

In t a b e l 1 zijn de w e e r g e g e v e n s opgenomen. Met b e t r e k k i n g tot deze proef moet worden v e r m e l d , dat door het gebruik van de glaskappen de m i l i e u o m s t a n -digheden wel e n i g s z i n s zullen afwijken van de n a t u u r l i j k e .

Tabel 1 Neerslag in ma o ïemperatuur C Rel.l.vochtigh. Perc .zonneschijn E (PEKHAK) 0 I 7 8,8 85 .35 1.* april II 11 11,0 85 .55 1.8 i n 19 11,9 87 .26 1,8 I 18 10,7 86 .33 2,1 oei II 15 11,8 88 .32 2,4 i n 17 15,7 85 .27 2,6 I 8 20,2 76 .58 *,7 juni I I 55 16,4 92 .29 2,9 i n 16 17,0 91 .30 3,0 1 16 18,2 92 .27 2,9 j n l i n -17,1 90 .28 2,6 i n 9 16,5 80 .65 3,6

Onder natuurlijke omstandigheden was de hoeveelheid n e e r s l a g in de m a a n d a p r i l c i r c a 8 m m beneden n o r m a a l , in mei n o r m a a l . In juni viel 25 m m m e e r n e e r s l a g in de m a a n d juli 52 m m m i n d e r r e g e n dan in n o r m a l e j a r e n . De t e m p e -r a t u u -r kwam in de maanden a p -r i l tot en m e t juli boven h e t langja-rig gemiddelde uit.

De r e l a t i e v e luchtvochtigheid was van a p r i l tot en m e t juli aanzienlijk boven n o r m a a l .

(4)

Het percentage zonneschijn bleef met uitzondering van de maand juli ver b e -neden het langjarig gemiddelde; in de maand mei zelfs 30%. In juli was de zon-neschijn normaal.

De verdamping, berekend volgens de formule van Penman was in het gehele groeiseizoen aanzienlijk beneden normaal.

De neerslag op het gewas

Vanaf begin mei werd de natuurlijke neerslag zoveel mogelijk van het ge-was afgehouden. De tekorten werden met kunstmatige neerslag aangevuld. In tabel 2 is de neerslag in decaden weergegeven.

Tabel 2

april juni juli

II III II U I II III II III

Totaal Natuurlijke neerslag Beregening Object A B C D 11 15 20 36 46 26 -46 49 30 44 60 15 23 -_ 48 28 -50 14 14 -14 -192 121 44 170

De beregening werd uitgevoerd met verrijdbare sproeiwagens met een be-regeningsintensiteit van circa 7,0 mm per uur.

Door de betrekkelijk geringe uitdroging van de grond behoefde object A slechts eenmaal vóór de bloei te worden beregend. Het verschil in totaal mm water tussen object A en D is uiteraard gering.

(5)

- 4

Tabel 3 Gemiddeld vochtgehalte in volumeprocenten

Object A B C D A B C D A B C D A B C D A B C D A B. C D 22 4 5 0 , 2 30,2 30,2 3 0 , 2 30,0 30,0 30,0 3 0 , 0 2 7 , 1 2 7 , 1 2 7 , 1 2 7 , 1 3 0 , 2 30,2 30,2 3 0 , 2 2 9 , 7 2 9 , 7 2 9 , 7 2 9 , 7 21,4 21,4 21,4 21,4 29 4 27,9 27,9 27,9 27,9 2 6 , 7 2 6 , 7 26,7 2 6 , 7 2 3 , 7 2 3 , 7 2 3 , 7 2 3 , 7 27,9 27,9 27,9 27,9 25,5 2 5 , 5 2 5 , 5 25,5 17,7 17,7 17,7 17,7 6 5 2 5 , 8 2 5 , 8 2 5 , 8 2 5 , 8 2 5 , 8 2 5 , 8 2 5 , 8 2 5 , 8 2 1 , 9 2 1 , 9 2 1 , 9 2 1 , 9 2 5 , 8 2 5 , 8 25,8 2 5 , 8 2 5 , 8 2 5 , 8 25,8 2 5 , 8 14,0 14,0 14,0 14,0 13 5 24,6 24,6 24,6 24,6 2 5 , 8 25,8 2 5 , 8 2 5 , 8 2 2 , 3 2 2 , 3 2 2 , 3 2 2 , 3 24,6 24,6 2 4 , 6 24,6 27,0 27,0 27,0 27,0 15,2 15,2 15,2 1 5 , 2 20 5 23,6 18,7 20,0 2 0 , 7 22,8 18,1 19,9 20,0 18,6 15,4 16,5 1 7 , 3 23,6 18,7 20,0 2 0 , 7 22,1 17,4 19,6 1 9 , 3 10,2 10,0 9 , 8 1 2 , 1 22 20

Tl

26,4 25,4 25,7 25,9 2 6 , 2 25,3 2 5 , 7 2 5 , 7 2 2 , 7 22,1 2 2 , 3 2 2 , 5 26,4 25,4 2 5 , 7 25,9 26,0 25,1 2 5 , 7 2 5 , 5 1 5 , 7 15,7 15,6 1 6 , 1 27 . 5 4 20 4 6 5~Z l a a g 0-20 ca 28,0 26,6 20,4 26,7 21,0 24,2 15,5 20,3 15,6 18,7 18,1 21,8 l a a g 0-40 en 21,4 22,1 16,4 17,4 14,4 17,2 18,4 19,2 l a a g 0-60 cm 19,5 19,1 14,4 14,9 13,5 14,9 16,1 16,7 l a a g 0-20 en 28,0 26,6 20,4 2 6 , 7 21,0 2 4 , 2 15,5 20,5 15,6 18,7 18,1 21,8 l a a g 20-40 cm 21,7 21,9 17,2 17,3 13,2 16,4 18,6 18,9 l a a g 40-60 ca 15,7 13,0 10,5 10,3 11,1 10,5 11,6 11,9 10 6 22,4 17,1 10,6 18,9 2 2 , 5 16,9 11,6 19,3 19,9 15,1 11,2 17,0 22,4 17,1 10,6 18,9 22,6 16,6 12,5 19,5 14,7 11,5 10,5 12,4 19 6 2 4 , 1 2 0 , 5 1 7 , 3 2 1 , 8 2 3 , 7 18,2 16,8 21,0 2 0 , 5 1 5 , 3 15,0 18,0 2 4 , 1 2 0 , 5 17,3 2 1 , 8 2 3 , 2 16,9 16,4 2 0 , 2 14,3 8,6 11,6 12,0 4 19 6 6 2 2 , 5 1 7 , 7 14,5 19,6 2 2 , 5 17,2 14,3 19,6 20,0 14,9 1 3 , 2 17,0 2 2 , 5 1 7 , 7 14,5 19,6 2 2 , 5 16,9 14,0 19,4 1 4 , 9 10,2 11,0 12,0 1 7 23,8 19,5 1 5 , 2 2 3 , 1 24,6 1 9 , 5 15,8 23,6 2 1 , 2 16,9 14,4 20,0 2 3 , 8 19,5 15,2 2 3 , 1 2 5 , 2 19,4 16,3 2 4 , 1 14,8 1 1 , 8 11,7 12,9 15 7 22,0 18,0 1 1 , 1 15,9 2 2 , 7 16,9 12,9 17,0 1 9 , ^ 14,1 1 1 , 3 15,6 22,0 18,0 11,1 15,9 2 3 , 3 15,7 14,6 18,1 12,8 8 , 4 8 , 0 1 3 , 3 i2 7 1 9 , 7 16,9 1 4 , 3 17,8 2 0 , 1 15,4 1 4 , 1 17,0 16,8 12,9 12,6 15,4 1 9 , 7 16,9 1 4 , 3 17,8 2 0 , 5 13,6 13,9 16,2 10,4 7 , 9 9 , 5 1 2 , 1 19 29 2 2 , 4 1 8 , 7 14,5 19,7 2 2 , 8 17,6 14,9 1 9 , 7 19,5 14,8 1 3 , 3 1 7 , 3 22,4 18,7 14,5 19,7 23,0 16,5 15,4 19,7 13,1 9 , 2 10,1 12,6

mftèiïfio'/t

(6)

5

-Het v e r l o o p van het vochtgehalte in de grond

Uit de gegevens welke in tabel 3 zijn opgenomen blijkt, dat k o r t voor de bloei de u i t d r o g i n g s g r e n s op object A w e r d b e r e i k t . Voor dit tijdstip kwamen u i t e r a a r d geen v e r s c h i l l e n in vochtgehalte v o o r . Bij de e e r s t e b e r e g e n i n g op object A b e d r o e g de gemiddelde bodembedekking c i r c a 70%. Tijdens de bloei daalde het vochtgehalte z o v e r , dat ook object D w e r d b e r e g e n d . Vanaf dit tijd-stip werden de objecten A en D gelijk behandeld, namelijk aanvulling na eenzelf-de v o c h t v e r b r u i k . Uit eenzelf-de g r a f i s c h e voorstelling in eenzelf-de figuren 2a, 2b en 2c kan worden g e c o n s t a t e e r d , dat vanaf de tweede helft van de bloei b e l a n g r i j k e v o c h t v e r s c h i l l e n optraden. Het l a a g s t e vochtgehalte w e r d o m s t r e e k s 10 juni op o b -j e c t C gevonden, w a a r b i -j c i r c a 85% van het b e s c h i k b a r e w a t e r uit de i n t e n s i e v e b e w o r t e l i n g s l a a g (0-40 c m ) w a s v e r b r u i k t .

De frequentie van beregening geeft duidelijk w e e r hoe vaak de g e s t e l d e u i t droging s g r e n z e n w e r d e n b e r e i k t ; v o o r a l in de p e r i o d e van de m a x i m a l e k r u i d -en bolgroei vond e-en aanzi-enlijke vochtonttrekking p l a a t s . Vanaf het begin van de k r u i d a f s t e r v i n g daalde het vochtgehalte m i n d e r s n e l . Het vochtgehalte in de grond heeft een belangrijke invloed gehad op h e t tijdstip en de m a t e van a f s t e r -ving. Vooral op de velden welke slechts eenmaal w e r d e n b e r e g e n d konden we dan ook vanaf de af sterving een gelijkmatig m i n d e r s t e r k v e r l o o p van het v o c h t -gehalte w a a r n e m e n . Na begin juli werd niet m e e r b e r e g e n d . In de figuren 2a, b en c kan worden g e c o n s t a t e e r d , dat het vochtgehalte belangrijk afnam.

Uit het v e r l o o p van het vochtgehalte in de v e r s c h i l l e n d e lagen blijkt, dat de g r o o t s t e vochtonttrekking plaatsvond uit de lagen 020 c m en 2040 c m . De o n t trekking uit de d i e p e r e laag van 4060 c m was alleen vóór de bloei van enige b e -t e k e n i s . Di-t geef-t een aanwijzing da-t beneden 40 c m geen i n -t e n s i e v e b e w o r -t e l i n g plaatsvond, en komt o v e r e e n m e t de in de praktijk gevonden r e s u l t a t e n , dat de m e e s t e w o r t e l s van b o l g e w a s s e n voorkomen in de laag 0-40 c m .

De gewasontwikkeling

Door de lange en koude winter van 1962-1963 w a s de ontwikkeling van het bolgewas aanzienlijk v e r t r a a g d . Begin april w a r e n de e e r s t e b l a d e r e n boven de grond z i c h t b a a r . De beworteling liet op dat m o m e n t nog veel te wensen o v e r , omdat voor het i n t r e d e n van de winter nog geen wortelontwikkeling had p l a a t s gevonden. Onder n o r m a l e g r o e i o m s t a n d i g h e d e n wordt een belangrijk p e r c e n -tage van de w o r t e l s vóór de winter gevormd, zodat in het v o o r j a a r een s n e l l e r e

(7)

6

kruidontwikkeling kan plaatsvinden. Evenals in de p r a k t i j k , heeft ook b i j dit b o l -gewas de lange en koude winter schade v e r o o r z a a k t . Op p l a a t s e n , w a a r geen of een gering sneeuwdek heeft gelegen, bleek een deel van de bollen te zijn b e v r o -r e n .

Het tulpenbed, w a a r o p de v e l d n u m m e r s 43 tot en m e t 54 v o o r k o m e n (zie s c h e m a in fig- 1) i s niet m e t sneeuw bedekt g e w e e s t . De g r o n d t e m p e r a t u u r zal v e r m o e d e l i j k veel l a g e r zijn geweest dan onder het sneeuwdek. Bij de opkomst b l e e k dan ook, dat op sommige veldjes zelfs 30% van de bollen niet op k w a m .

Bij de v e r d e r e ontwikkeling kwam dit u i t e r a a r d ook duidelijk tot uiting i n een g e r i n g e r e bodembedekking. Het gevolg van de l a t e ontwikkeling w a s , dat de bloei l a t e r w a s dan n o r m a a l , namelijk in de l a a t s t e decade van m e i . O m s t r e e k s half mei w e r d het gewas op object A voor het e e r s t b e r e g e n d . Bij het goed ont-wikkelde gewas b e d r o e g de bodembedekking c i r c a 70%, bij het gewas op de d o o r de v o r s t b e s c h a d i g d e velden s l e c h t s 50%. Tijdens de bloei hebben we kunnen c o n s t a t e r e n , dat de p a r t i j r a s z u i v e r w a s . Er behoefde s l e c h t s een enkele bol te worden v e r w i j d e r d . Bij de beoordeling van de stand van het gewas o m s t r e e k s eind m e i , k o r t voor het koppen van de bloemen, kwamen geen duidelijke b e h a n d e l i n g s v e r s c h i l l e n , zowel door w a t e r a l s door stikstof tot uiting. De b o d e m b e -dekking w a s op de niet u i t g e v r o r e n velden bij de objecten A, B en D c i r c a 75%, op de Cobjecten c i r c a 70%. Op de u i t g e v r o r e n veldjes b e d r o e g deze r e s p e c t i e -velijk 40 en 30%.

Het beregeningseffect kwam. o m s t r e e k s half juni duidelijk tot uiting in een b e t e r e kruidontwikkeling. Deze was b e t e r n a a r m a t e f r e q u e n t e r was b e r e g e n d .

T u s s e n de stikstofbehandelingen (NI en N2) kwamen geen z i c h t b a r e v e r s c h i l l e n in bovengrondse ontwikkeling v o o r . De bodembedekking b e d r o e g op de A , B , C en Dobjecten r e s p e c t i e v e l i j k 85, 80, 70 en 80%, op de r e e d s genoemde s l e c h t e -r e velden -r e s p e c t i e v e l i j k 55, 40, 35 en 40%. We kunnen h i e -r u i t c o n c l u d e -r e n , d a t e r een g r o o t v e r s c h i l bleef t u s s e n de wel en niet u i t g e v r o r e n velden.

De e e r s t e afsterving van het k r u i d w e r d o m s t r e e k s half juni op de C o b j e c ten w a a r g e n o m e n . Op deze velden w e r d het gewas b e r e g e n d na c i r c a 80% w a t e r v e r b r u i k uit de laag 020 c m . De afsterving v e r l i e p s n e l l e r n a a r m a t e het g e m i d -delde vochtgehalte van de grond l a g e r w a s . Enkele weken voor de oogst w e r d m e t b e r e g e n i n g opgehouden, om de bollen te laten afrijpen.

Bij dit gewas tulpen moet worden o p g e m e r k t , dat m e t de zogenaamde r i j e n teelt geen volledige bodembedekking tot stand kwam, alhoewel het aantal g e p l a n -te bollen p e r o p p e r v l a k t e - e e n h e i d r u i m s c h o o t s voldoende w a s . In de p e r i o d e van k r u i d a f s t e r v i n g bleek dat het effect van de laat gegeven stikstof (N2) tot uiting

(8)

kwam in het c i r c a een week l a n g e r groen blijven van het kruid» Het rooien van de bollen vond onder w a r m e en droge w e e r s o m s t a n d i g h e d e n p l a a t s . De kwaliteit van de bollen na het pellen was m a t i g . Er kwamen te veel witte bollen v o o r . De

schuurbehandeling liet e c h t e r vaak door moeilijk te v e r a n d e r e n omstandigheden veel te wensen o v e r .

W a t e r v e r b r u i k

In de p e r i o d e voor de bloei kwam r e e d s een b e l a n g r i j k e gewasverdamping v o o r . In tabel 4 kunnen we aflezen, dat het w a t e r v e r b r u i k gemiddeld 3,5 m m p e r dag b e d r o e g . Dit i s gezien de v r i j l a t e ontwikkeling aan de hoge kant. Het gewas heeft zich na de lange winter en ondanks de g e r i n g e beworteling z e e r snel ontwikkeld, zodat een groot deel van de a c h t e r s t a n d in g r o e i w e r d ingehaald.

De v e r s c h i l l e n in v o c h t v e r b r u i k bleken voor de bloei z e e r g e r i n g . Deze v e r -schillen werden e c h t e r g r o t e r n a a r m a t e het gewas de m a x i m a l e g r o e i b e r e i k t e . Op alle vochtobjecten werd het hoogste v e r b r u i k g e m e t e n in de p e r i o d e k o r t na de b l o e i . Bij het frequent b e r e g e n d e gewas vonden we een v o c h t v e r b r u i k van g e middeld 4,2 m m p e r dag; bij het g e w a s , dat s l e c h t s een enkele m a a l w e r d b e r e -gend een v e r b r u i k van 2,2 m m p e r dag.

Uit het v e r l o o p van het w a t e r v e r b r u i k , dat in figuur 3 g r a f i s c h wordt v o o r g e s t e l d blijkt, dat vanaf het begin van de k r u i d a f s t e r v i n g de v e r d a m p i n g ( v e r -b r u i k ) aanzienlijk l a g e r w a s . Deze kruidafsterving was op alle vochto-bjecten v e r s c h i l l e n d . Bij het g e w a s , dat w e r d b e r e g e n d na een v o c h t v e r b r u i k van 80% (object C) begon deze afsterving r e e d s o m s t r e e k s half juni, terwijl b i j het f r e -quent b e r e g e n d e gewas de afsterving begon na het ophouden van de b e r e g e n i n g . In het w a t e r v e r b r u i k kwam het duidelijk tot uiting.

In figuur 3 zien we, dat j u i s t h i e r de curven gaan afbuigen. Het tijdstip en de m a t e van k r u i d a f s t e r v i n g hebben dus een b e l a n g r i j k e invloed gehad op het vochtverbruik. Door b e r e g e n i n g i s het mogelijk het tijdstip van kruidafsterving te beïnvloeden. De b l a d e r e n blijven langer groen, w a a r d o o r uiteindelijk de p r o -duktieperiode wordt v e r l e n g d . Het vochtverbruik s t a a t h i e r m e e in d i r e c t v e r b a n d . Waar a s s i m i l a t i e plaatsvindt v e r d a m p t water en heeft dus v o c h t v e r b r u i k p l a a t s . Het effect op de opbrengst zal bij de oogstanalyse worden b e s p r o k e n .

(9)

- 8

Tabel 4 Waterverbruik uit de laag 0-60 cm in

22/4 - 20/5 20/5 - 4/6 4/6 - 19/6 19/6 - 29/7 22/4 - 29/7 Object

totaal per dag totaal per dag totaal per dag totaal per dag totaal per dag

A B C D 100 100 94 88 5,6 3,6 3,5 5,1 41 32 21 54 2,7 2,1 1,4 3,6 59 48 31 49 4,2 3,4 2,2 3,5 102 74 32 97 2,5 1,8 0,8 2,4 302 254 178 288 3,1 2,6 1,8 2,9 O o g s t r e s u l t a t e n

Om het v e r l o o p van de produktie tijdens het g r o e i s e i z o e n te kunnen nagaan, werden periodiek 25 planten geoogst. Na wiskundige v e r w e r k i n g van de o o g s t g e -gevens blijkt, dat een duidelijk beregeningseffect kan w o r d e n aangetoond. De r e s u l t a t e n van de drogestofproduktie worden in de figuren 4a, b en c g r a f i s c h v o o r g e s t e l d .

Bij h e t k r u i d heeft de b e l a n g r i j k e droge stof t o e n a m e p l a a t s i n de p e r i o d e vanaf het begin van de b o v e n g r o n d s e ontwikkeling tot enkele weken na de bloei (fig. 4c). Vanaf het begin van k r u i d a f s t e r v i n g n a m de produktie aanzienlijk af. Deze p r o -duktie-afname begon v r o e g e r en v e r l i e p s n e l l e r n a a r m a t e m i n d e r w a s b e r e g e n d . Er w a s een duidelijke invloed van het vochtgehalte van de grond op het v e r l o o p van de drogestofproduktie.

Bij de bollen heeft vóór de bloei s l e c h t s een g e r i n g e t o e n a m e in droge stof -opbrengst p l a a t s g e h a d . De b e l a n g r i j k e toename begon n a de b l o e i . In figuur 4b wordt aangetoond, dat een hoger vochtniveau een duidelijke invloed heeft gehad op de d r o g e s t o f t o e n a m e . Met frequente b e r e g e n i n g (objecten A en D) n a m de p r o -duktie tot k o r t voor de eindoogst t o e . Op de overige objecten (B en C) was de t o e n a m e vanaf een v r o e g e r tijdstip duidelijk g e r i n g e r , v o o r a l bij h e t gewas dat s l e c h t s een enkele m a a l w e r d b e r e g e n d (object C).

De g e r i n g e r e toename houdt v e r b a n d met het tijdstip en de m a t e van k r u i d -a f s t e r v i n g . Met b e r e g e n i n g bleef het gew-as l -a n g e r g r o e n . Dit g-af uiteindelijk een g r o t e r aantal g r o e i d a g e n , w a a r o p drogestof kon worden g e p r o d u c e e r d . Uit figuur 4 blijkt v e r d e r , dat het produktieniveau t u s s e n de objecten v e r s c h i l t . O p -vallend was dat frequente beregening vanaf de bloei een optimale produktie gaf. B e r e g e n i n g vóór de bloei heeft vermoedelijk geen gunstiger effect gegeven. T i j -dens het g r o e i s e i z o e n konden geen v e r s c h i l l e n t u s s e n het aantal bollen en k l i s t e r s worden aangetoond. Bij de eindoogst was e r e c h t e r een duidelijk b e r e g e n i n g s -effect in de b o l m a t e n van zift 10 en g r o t e r . Van het aantal bollen en k l i s t e r s , dat begin juli aanwezig w a s , bleek met frequente b e r e g e n i n g een g r o t e r p e r c e n t a g e te zijn uitgegroeid tot g r o t e r e b o l m a t e n .

(10)

- 9 <t> : » IV) B vx ^ 3 cc S3 8 o o 62 OD o cr> « co v* • o er œ 3 0>ä 8 c* 8 8 S S *• o o VW M * * O -À § m « w rt-\n VJ1 vn vw N> VH V * o _ i CD VN - À l\J J=-g 8 o o * - V»l 8 t-ä o a a a K VN J=- VO V* •vj v u O vw -0 \0 « IS o o » o o5

£

M O VW CD O vO VN -O to 8 V/l 8 g o • o e r •a i o o 8-& § B W ^ W x o --*£. ' •x er o a o» o tj i \ i - er • • o x 0") ' Œ 4 ül P H - O 3 t l „ or " A i V W] 5 g» H- 3 H" n-§ P. S 8 o VN 8 H - O 3 13 er • * 1 » ( - ' S 3 M W rt-V • * S H» H - O 3 W ar • * 1 1 B > * & § M H I t s-s CT» w (S H- O rt- H - œ 'O B « t » 1 - "f W * c r O "O ( B O W * M S rt-I 118/0564/20/9

(11)

10

De o p b r e n g s t e n worden in tabel 5 w e e r g e g e v e n in kg v e r s en d r o g e s t o f g e -wicht en in aantal bollen van de b e l a n g r i j k s t e l e v e r b a r e m a t e n . Na wiskundige u e r w e r k i n g b l e e k , dat een duidelijk beregeningseffect kon w o r d e n aangetoond. Bij de v e r w e r k i n g van de proefveldgegevens zijn alle o p b r e n g s t e n g e c o r r i g e e r d n a a r een gelijk aantal planten p e r o p p e r v l a k t e - e e n h e i d . Dit in v e r b a n d m e t het ongelijke aantal opgekomen bollen a l s gevolg van v o r s t s c h a d e .

Beregening vanaf de bloei na c i r c a 30% w a t e r v e r b r u i k uit de laag 0-40 c m ( c i r c a 22 m m , obj^fct D) gaf de hoogste totale kg opbrengst en het g r o o t s t e a a n -tal bollen van zift 10 en op. ï e n opzichte van de l a a g s t e beregeningsgift (ob-ject C) w e r d een opbrengstverhoging v e r k r e g e n van c i r c a 27% in v e r s g e w i c h t en droge stof; in ziften 10 en cp en l i en op r e s p e c t i e v e l i j k 60 en 78% (object A i s op 100% g e s t e l d ) . Het g e w a s , dat r e e d s vóór de bloei w e r d b e r e g e n d gaf g e -middeld c i r c a 0,5 - 3% l a g e r e opbrengst (object A).

Het v e r s c h i l in totale hoeveelheid water b e d r o e g s l e c h t s 22 m m , t e r w i j l het gemiddelde vochtgehalte van de grond enkele v o l u m e p r o c e n t e n h o g e r l a g . De r e s u l t a t e n van de proef, weergegeven in figuur 5, geven aanleiding tot de v e r o n d e r s t e l l i n g dat een optimale opbrengst i s v e r k r e g e n (object D). De v e r -schillen t u s s e n de objecten A en D zijn klein, doch wiskundig z e e r b e t r o u w b a a r .

Gezien de opzet van de proef kunnen we stellen, dat e r een duidelijke i n vloed i s van het vochtgehalte van de grond op de o p b r e n g s t . Deze w a s in het a l -g e m e e n ho-ger n a a r m a t e het -gemiddelde vocht-gehalte vanaf de bloei h o -g e r w a s . Bij de opbrengst aan plantgoed (zift 6 tot en m e t 9) kon geen beregeningseffect w o r d e n aangetoond.

De gedeelde stikstofgift heeft geen effect gehad op de o p b r e n g s t . Kennelijk i s in het hele g r o e i s e i z o e n op de velden zonder l a t e stikstoftoediening voldoende in w a t e r o p l o s b a r e stikstof b e s c h i k b a a r g e w e e s t . Gezien de late g e w a s o n t w i k k e -ling w a s dit ook de v e r w a c h t i n g . Uit de g r a f i s c h e v o o r s t e l l i n g in de figuren 5a, b en c blijkt, dat een duidelijk verband i s gevonden t u s s e n opbrengst en w a t e r -v e r b r u i k ; het -verband i s niet l i n e a i r . Bij de o p b r e n g s t aan plantgoed (zift 6 tot

en m e t 9) bleek nauwelijks een v e r b a n d te b e s t a a n . Het opbrengstniveau van h e t frequent b e r e g e n d e gewas lag redelijk hoog. E r w e r d een coëfficiënt b e r e i k t van c i r c a 1,7 (b'imto plant - netto oogstgewicht).

(12)

11

-Samenvatting en c o n c l u s i e s

In 1963 w e r d de b e r e g e n i n g s p r o e f met tulpen v o o r t g e z e t . Tijdens het g r o e i -seizoen {vanaf april) w e r d het gewas tegen overtollige n e e r s l a g afgedekt, zodat elke gewenste uitdroging van de grond kon worden g e r e a l i s e e r d . Het r a s 'Rose Copland' w e r d vervangen door ' K l e u r e n p r a c h t ' . De stikstof w e r d in één k e e r en in gedeelde giften toegediend. De o v e r b e m e s t i n g vond d i r e c t na de bloei p l a a t s . Wegens de lange winter was de bovengrondse ontwikkeling z e e r l a a t . Begin a p r i l kwamen de pennen p a s boven de grond. De wortelontwikkeling was toen nog z e e r g e r i n g . De v o r s t heeft op het proefveld schade a a n g e r i c h t , v o o r n a m e lijk op de velden w a a r geen of een gering sneeuwdek heeft gelegen. Door de l a -te ontwikkeling was de bloei c i r c a twee weken l a t e r dan n o r m a a l . Vóór de bloei behoefde s l e c h t s e e n m a a l te worden b e r e g e n d . Het beregeningseffect

demon-s t r e e r d e zich in een b e t e r e kruidontwikkeling. Het effect van de late demon-stikdemon-stof- stikstofgift kon alleen op het einde van het g r o e i s e i z o e n worden w a a r g e n o m e n ; het g e -was bleef namelijk c i r c a een week l a n g e r g r o e n .

Uit het v e r l o o p van het vochtgehalte van de grond kan worden geconcludeerd, dat de g r o o t s t e vochtonttrekking plaatsvond in de periode van de m a x i m a l e k r u i d -en b o l g r o e i . Het vochtgehalte in de grond heeft e-en belangrijke invloed gehad op het tijdstip en de m a t e van k r u i d a f s t e r v i n g . Door beregening na een uitdroging van de grond tot 30% van het b e s c h i k b a r e w a t e r (pF 2,33; 22 m m w a t e r ) bleef het gewas l a n g e r g r o e n . De totale produktieperiode werd dus v e r l e n g d . Het w a t e r v e r b r u i k staat h i e r m e e in d i r e c t v e r b a n d . Het tijdstip en de m a t e van k r u i d -afsterving hebben een b e l a n g r i j k e invloed gehad op de v e r d a m p i n g en het totale v o c h t v e r b r u i k . Uit de r e s u l t a t e n van de periodieke oogsten i s gebleken, dat b i j een goede watervoorziening (beregening na c i r c a 22 m m v o c h t v e r b r u i k uit de i n t e n s i e v e b e w o r t e l i n g s l a a g 0-40 c m ) , de totale drogestofproduktie tot aan de

oogst r e g e l m a t i g t o e n a m .

Aanvulling na een g r o t e r vochtverbruik gaf op beide stikstofobjecten een g e r i n g e r e t o e n a m e . H i e r u i t blijkt, dat het tijdstip en de m a t e van k r u i d a f s t e r -ving van duidelijke invloed zijn geweest op de droge stofproduktie. Bij een goede w a t e r v o o r z i e n i n g kon de produktie aan drogestof l a n g e r d o o r g a a n .

Bij de eindoogst kon een duidelijk beregeningseffect worden aangetoond. B e -regening na 30% vochtverbruik uit de laag 0-40 c m gaf een m e e r o p b r e n g s t in v e r s en drogestofgewicht van c i r c a 38%; in de ziften 10 en op en 11 en op r e s pectievelijk 145 en 335% (de m i n s t b e r e g e n d e op 100% g e s t e l d ) . Bij de k l i m a t o -logische omstandigheden in 1963 was in de p e r i o d e n a de bloei een uitdroging

(13)

12

van de grond tot c i r c a 30% (pF 2,33) in de bovenlaag 040 c m t o e l a a t b a a r . B e r e -gening in een v r o e g stadium, vóór de bloei gaf een zwak negatief effect.

Bij de o p b r e n g s t aan plantgoed (zift 6 tot en m e t 9) kon geen b e r e g e n i n g s -effect worden aangetoond.

De gedeelde stikstofgift heeft geen effect op de opbrengst gehad. Gezien de late g e was ontwikkeling was te verwachten, dat zonder o v e r b e m e s t i n g voldoende in w a t e r o p l o s b a r e stikstof b e s c h i k b a a r zou zijn. Over de invloed van de h o e -veelheid stikstof en het tijdstip van toediening v/erden we onvoldoende geïnfor-m e e r d . In een volgende proef zal de invloed van de stikstofbegeïnfor-mesting geïnfor-m e d e in v e r b a n d m e t de w a t e r v o o r z i e n i n g worden nagegaan, w a a r b i j wordt gedacht aan m e e r stikstoftrappen.

E r w e r d een duidelijk v e r b a n d gevonden t u s s e n opbrengst en w a t e r v e r b r u i k ; alleen bij het ondereind van de p a r t i j (plantgoed, zift 6 tot en m e t 9) b l e e k nauwe-lijks een verband te b e s t a a n .

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

A program consists of a list of global variables, a set of classes, and a main program (or main body). Note, that due to simplicity, our language slightly differs from Java already

Thus, the original statement of an (outgoing) method call, x = e.m(e), is now split into the actual outgoing call and its corresponding incoming return such that the new

Thus, if no matching incoming call expectation can be found, then, before we consider the constructor call to be unexpected, we additional check if an internal object creation

As for the remaining inherited typing rules regarding statements, they are again extended by the new name context. Some of them are also adapted regard- ing the control context. A

Finally, we sketch how the code generation algorithm of the single-threaded setting can be modified in order to generate test programs also for

Consequently, the thread configuration mapping is extended by the new thread n, where n is mapped to its thread class and a new call stack consisting of the method or, respectively,

Note, furthermore, that we need not to provide a specification statement for the expectation of incoming spawns. To understand the reason, consider the case that we do provide such

As a third step, we developed a test code generation algorithm which allows to automatically generate a Japl test program from a test specification.. A central contribution is