• No results found

Depressie en agressie in de gesloten jeugdhulpverlening : welke verschillen bestaan er tussen jongens en meisjes?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Depressie en agressie in de gesloten jeugdhulpverlening : welke verschillen bestaan er tussen jongens en meisjes?"

Copied!
27
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Depressie en agressie in de gesloten

jeugdhulpverlening

Welke verschillen bestaan er tussen jongens en meisjes?

Masterscriptie Forensische Orthopedagogiek Pedagogische en Onderwijskundige Wetenschappen Universiteit van Amsterdam

Student: L. Hamersma, 10026622 Begeleiding: Mevr. A.R. van Beek, MSc. Amsterdam, september 2013

(2)

Depression and aggression in residential

youth care facilities

What differences exist between boys and girls?

(3)

Inhoud

Abstract ... 4 Samenvatting ... 5 Introductie ... 6 Agressie ... 7 Depressie ... 9

Depressieve klachten en agressie in de gesloten hulpverlening ... 10

Onderzoeksvragen en hypothesen ... 12

Methode ... 13

Participanten ... 13

Procedure ... 14

Instrumenten ... 14

Schaal depressieve klachten ... 14

Directe en indirecte agressie ... 15

Analyses ... 15

Resultaten ... 16

Depressieve klachten, directe en indirecte agressie bij jongens en meisjes... 16

Het verband tussen depressieve klachten, directe en indirecte agressie ... 17

Het verband tussen depressieve klachten en directe en indirecte agressie bij jongens en meisjes ... 18

Discussie ... 19

Literatuurlijst ... 22

(4)

Abstract

The current cross-sectional study investigates the association between depressive symptoms and (direct and indirect) aggression, and whether this association differs for boys and girls. Data was obtained from 236 adolescents in residential youth care facilities, including 183 boys and 53 girls. Participants were aged 7 to 24 years (M = 16.12, SD = 1.70). Self-report questionnaires are filled in shortly after entry in residential youth care facilities. Results show that girls, compared to boys, report more depressive symptoms and indirect aggression. Positive significant associations are found between depressive symptoms and both direct and indirect aggression. Results show that the relation between depressive symptoms and indirect aggression is higher than between depressive symptoms and direct aggression. This is true for both boys and girls. Finally, no significant gender differences are found concerning the strength of the association between depressive symptoms and both direct and indirect aggression. Limitations are discussed. Results of this study are of value to care and treatment of adolescents in residential youth care facilities.

Key Words: Depressive symptoms, Direct and Indirect Aggression, Gender differences, Residential youth care facilities.

(5)

Samenvatting

In dit cross-sectionele onderzoek is nagegaan in hoeverre er sprake is van een verband tussen depressieve klachten en (directe en indirecte) agressie, en of dit verband verschilt tussen jongens en meisjes. Data is verkregen van 236 jongeren die zich bevinden in een Justitiële Jeugdinrichting of JeugdzorgPlus instelling, bestaande uit 183 jongens en 53 meisjes. Participanten waren in de leeftijd van 7 tot 24 jaar (M = 16.12, SD = 1.70). Vragenlijsten, gebaseerd op zelfrapportage, zijn ingevuld kort na binnenkomst in de instellingen. Resultaten tonen dat meisjes significant meer dan jongens depressieve klachten en indirecte agressie rapporteren. Een significant positieve samenhang is gevonden tussen depressieve klachten en zowel directe als indirecte agressie. Aangetoond is dat het verband tussen depressieve klachten en indirecte agressie sterker is dan tussen depressieve klachten en directe agressie. Dit geldt zowel voor jongens als voor meisjes. Tot slot zijn er geen betekenisvolle verschillen gevonden betreffende de sterkte van het verband tussen depressieve klachten en (directe en indirecte) agressie, voor jongens en meisjes. Beperkingen worden weergegeven. Resultaten van dit onderzoek zijn van toegevoegde waarde voor hulpverlening en behandeling van jongeren in residentiële jeugdzorg.

Sleutelwoorden: Depressieve klachten, Directe en Indirecte Agressie, geslachtsverschillen, JeugdzorgPlus, Justitiële Jeugdinrichting

(6)

Introductie

Een aanzienlijk aantal jongeren in Nederland heeft te maken met de gesloten jeugdhulpverlening. Zo bevonden ruim 1800 jongeren in 2011 zich in Justitiële Jeugdinrichtingen (JJI’s), vanwege voorlopige hechtenis of een veroordeling (Valstar & Afman, 2012). JJI’s zijn gericht op opvoeding en behandeling van jongeren die met het strafrecht in aanraking zijn gekomen wegens het plegen van een delict. Gedacht kan worden aan vermogensdelicten met (of zonder) geweld, geweldsdelicten of bijvoorbeeld zedendelicten. Getracht wordt om een positieve terugkeer naar de maatschappij te bewerkstelligen (Everink, 2011; Valstar & Afman, 2012). In 2010 bevonden ruim 1300 jongeren zich in JeugdzorgPlus instellingen (Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, 2011). JeugdzorgPlus, voorheen gesloten jeugdzorg, biedt hulp aan jongeren die bescherming nodig hebben (tegen zichzelf of anderen) of zich onttrekken aan de hulpverlening, waardoor een gesloten behandeling geïndiceerd is (Van Dam, Nijhof, Scholte, & Veerman, 2010).

Overeenkomstig is dat jongeren, zowel binnen JJI’s als JeugdzorgPlus instellingen, ernstige gedragsproblemen vertonen en in veel gevallen te maken hebben met psychiatrische problematiek (Abram, Teplin, McClelland, & Dulcan, 2003; Teplin, Abram, McClelland, Dulcan, & Mericle, 2002). Te denken valt aan ontwikkelingsstoornissen, verslavingsproblematiek, aandachtstekort- hyperactiviteitstoornis (ADHD), oppositioneel opstandige gedragsstoornis (ODD) of een gedragsstoornis (CD) (Teplin et al., 2002; Valstar & Afman, 2012). Onderscheid wordt gemaakt tussen internaliserende en externaliserende stoornissen. Internaliserende stoornissen worden beschouwd als ‘naar binnen gerichte stoornissen’, waarbij gevolgen voornamelijk belastend zijn voor de persoon zelf (Hamerlynck, Doreleijers, Cohen-Kettenis, Vermeiren, & Nauta-Jansen, 2006), met gedragskenmerken als angsten, teruggetrokkenheid en depressiviteit (Eisenberg et al., 2001). Externaliserende gedragsstoornissen worden gekenmerkt door opstandigheid, het hebben van weinig controle over de eigen emoties en agressie (Boendermaker, 2001; Eisenberg et al., 2001). Jongeren kunnen ook kampen met comorbide problematiek, wat inhoudt dat twee of meer stoornissen tegelijk bij eenzelfde individu voorkomen. Dit geldt voor zowel jongens (Vreugdenhil, Doreleijers, Vermeiren, Wouters, & Van den Brink, 2004) als meisjes (Abram et al., 2003).

De huidige studie richt zich op jongeren die zich bevinden in JJI’s of JeugdzorgPlus instellingen (verder: gesloten jeugdhulpverlening). Onderzoek is verricht naar de mate van

(7)

depressieve klachten, directe agressie en indirecte agressie, en naar verschillen tussen jongens en meisjes. Daarnaast is onderzocht in hoeverre er sprake was van een verband tussen depressieve klachten die jongeren ervaren en agressie die zij rapporteren. Aansluitend zijn sekseverschillen betreffende de sterkte van het verband tussen depressieve klachten en directe en indirecte agressie onderzocht. Tot slot zijn verschillen betreffende de uitingswijze van agressie voor jongens en meisjes separaat onderzocht.

Agressie

Agressie binnen de residentiële jeugdhulpverlening is een actueel probleem. Recent onderzoek toont aan dat 53.7% van de hulpverleners in de gesloten jeugdhulpverlening geweld en agressie heeft ervaren. Ook blijkt er sprake van een stijging betreffende fysiek geweld geuit door jongeren (Van der Broek, 2012). Van der Helm (2011) toont dat medewerkers angst ervaren voor agressie die voorkomt op de leefgroepen, en dat deze angst kan leiden tot een repressief leefklimaat. Een repressief leefklimaat kenmerkt zich door strenge, oneerlijke regels, wantrouwen en een gebrek aan flexibiliteit bij medewerkers, dat frustraties en agressie oproept bij jongeren. Angst voor agressie bij medewerkers kan zo agressie bij jongeren in stand houden, waardoor een vicieuze cirkel ontstaat (Van der Helm, 2011).

Agressie kan op verschillende manieren uitgelegd worden. Enerzijds wordt gesteld dat de oorzaak van agressie gezocht kan worden in omgevingsfactoren. Zo kunnen negatieve ervaringen woede uitlokken, leidend tot een agressieve ontlading, ook wel catharsis genoemd (Kohnstamm, 2009). Kijkend naar agressie binnen de residentiële jeugdhulpverlening, gaat het deprivatiemodel ervan uit dat jongeren een aantal basisbehoeften ontnomen wordt door opsluiting, zoals autonomie en sociale acceptatie, waardoor er spanning ontstaat (Gover, Mackenzie, & Armstrong, 2000). Jongeren reageren op deze spanning met stress, angst, boosheid of negatieve gevoelens tegenover de begeleiders (White, Shi, Hirschfield, Mun, & Loeber, 2010). Anderzijds wordt gesteld dat een mens over aangeboren destructieve, agressieve eigenschappen beschikt en dat een kind moet leren om deze bestaande eigenschappen op een gepaste wijze te uiten (Kohnstamm, 2009). Opnieuw refererend naar de residentiële hulpverlening, lijkt dit passend bij het importmodel. Het importmodel veronderstelt dat karakteristieken van een jongere agressief gedrag binnen de instelling tot gevolg kunnen hebben (DeLisi, Trulson, Marquart, Drury, & Kosloski, 2011). Er bestaat overeenstemming dat het deprivatiemodel en het importmodel naast elkaar kunnen bestaan (Gover et al., 2000).

(8)

Onderscheid wordt gemaakt tussen proactieve en reactieve agressie, waarbij proactieve agressie instrumenteel is en ingezet wordt om een doel te bereiken zonder dat er sprake hoeft te zijn van provocatie of boosheid. Reactieve agressie ontstaat als reactie op provocatie, is impulsief, dient ter bescherming van zichzelf en kan resulteren in woede uitbarstingen (Vitaro, Brendgen, & Tremblay, 2002). Wanneer gekeken wordt naar diverse uitingsvormen, kan er onderscheid gemaakt worden tussen directe en indirecte agressie. Directe agressie is voor een omstander duidelijk waarneembaar. Dit kan zowel fysiek (schoppen, slaan) als verbaal (schelden) zijn (Van der Helm, 2011). Indirecte agressie wordt enerzijds omschreven als verborgen, relationele agressie. Uitingsvormen betreffen hierbij roddelen, manipulatie en sociale uitsluiting van een groep (Card, Stucky, Sawalani, & Little, 2008). Anderzijds wordt indirecte agressie opgevat als verborgen of opgekropte vijandigheid, irritaties en boosheid, ook wel omschreven als ‘naar binnen gerichte agressie’ (Lange, Hoogendoorn, Wiederspahn, & De Beurs, 1995a). In de huidige studie wordt uitgegaan van indirecte agressie in de vorm van de verborgen, opgekropte vijandigheid en boosheid. Deze vorm van indirecte agressie wordt in verband gebracht met psychopathologie, zoals angsten, depressie en neuroticisme (Lange et al., 1995b).

Gesteld wordt dat mannen en vrouwen in gelijke mate boosheid of woede ervaren en in conflicten kunnen geraken (Bjőrkqvist, 1994). De wijze waarop deze emoties, zoals boosheid en irritaties, geuit worden lijkt echter verschillend per geslacht. Mannen hanteren voornamelijk fysieke agressie (Card et al., 2008; Woltring, 2003), ook wel omschreven als directe agressie (Van der Helm, 2011). Hoewel meisjes die zich in JJI’s bevinden ook directe agressie vertonen (Hamerlynck et al., 2006), is aangetoond dat vrouwen voornamelijk verborgen, indirecte agressie hanteren (Archer, 2004; Bjőrkqvist, 1994). Betreffende de ontstaanswijze van fysieke agressie bestaat geen overeenstemming. Enerzijds lijken aanlegfactoren, zoals het mannelijk hormoon testosteron, bij te dragen aan fysiek agressief gedrag na provocatie (Kohnstamm, 2009). Anderzijds wordt gesteld dat agressief gedrag bij mensen niet verklaard kan worden door hormonale factoren, maar dat agressief gedrag juist is aangeleerd en beïnvloed kan worden door psychische en sociale factoren (Bjőrkqvist, 1994). Daarnaast wordt gesteld dat meisjes over minder fysieke kracht beschikken, waardoor zij eerder andere vormen van agressie zullen hanteren (Van der Ploeg, 2011), zoals sociale strategieën (Bjőrkqvist, 1994).

Betreffende indirecte agressie en geslachtsverschillen lijkt een minder consistent beeld te bestaan. Zo wordt aangetoond dat voornamelijk vrouwen indirecte agressie hanteren (Bjőrkqvist, 1994). Later onderzoek (Archer, 2004; Archer & Coyne, 2005) bevestigt dit

(9)

beeld, maar voegt toe dat dit leeftijdsgebonden lijkt en dat voornamelijk meisjes in de adolescentie indirecte agressie hanteren. Echter, ook is aangetoond dat er juist weinig geslachtsverschillen bestaan betreffende indirecte agressie (Card et al., 2008). Verschillende oorzaken lijken mogelijk. Zo zijn mannen enerzijds geneigd om emoties en gevoelens meer te camoufleren of te ontkennen (Cook, 1990), dan wel emoties te onderdrukken (Gross & John, 2003). Mogelijk resulteert dit in meer ingehouden en opgekropte frustraties, ofwel indirecte agressie. Ook wordt gesteld dat meisjes op jonge leeftijd emoties meer bespreekbaar leren maken dan jongens (Zeman, Cassano, Perry-Parrish, & Stegall, 2006), wat indirecte agressie bij meisjes mogelijk beperkt. Anderzijds is aannemelijk dat juist meisjes meer indirecte agressie vertonen. Zo wordt gesteld dat meisjes een fysieke strijd eerder zullen verliezen. Uitgaande van het ‘effect-gevaar ratio’, waarbij voorafgaand een inschatting gemaakt wordt van de consequenties en het effect van agressieve acties (Bjőrkqvist, 1994), zullen meisjes hierdoor eerder een verborgen vorm van agressie hanteren.

Depressie

Een depressie is een veelvoorkomend ziektebeeld. In Nederland kampen jaarlijks bijna 800.000 mensen met een depressie (Conijn & Ruiter, 2011). Hoewel het bestaan van psychiatrische stoornissen bij kinderen en jeugdigen lange tijd is ontkend (Reichart, 2007; Timbremont & Braet, 2005), wijst recent onderzoek uit dat 15% van de jongeren al voor het achttiende levensjaar een depressieve episode heeft meegemaakt (Conijn & Ruiter, 2011). Gesteld wordt dat een depressie een van de meest voorkomende psychische problematiek is onder adolescenten (Keenan & Hipwell, 2005).

Determinanten voor een depressie worden gevonden in zowel kindfactoren, omgevingsfactoren als factoren in de levensloop. Gedacht kan worden aan een genetische predispositie, stoornissen op het vlak van hechting, opvoedingsstijlen die ouders hanteren of bijvoorbeeld opgedane traumatische ervaringen (Timbremont & Braet, 2005). Hoewel de symptomatologie van depressies bij kinderen, jeugdigen en volwassenen in grote lijnen overeenkomstig is, kan er onderscheid gemaakt in verschillende uitingsvormen per leeftijd (Reichart, 2007; Timbremont & Braet, 2005). Zo kunnen cognitieve symptomen, zoals schuldgevoelens of een negatief zelfbeeld, enkel voorkomen wanneer de cognitieve ontwikkeling van een kind voldoende gevorderd is (Timbremont & Braet, 2005). De kernsymptomen van een depressie, zoals een onvermogen om plezier te hebben of een vermindering van motivatie, worden echter op alle leeftijden teruggevonden (De Wit, 1997). Bij kinderen en adolescenten wordt een depressie gekenmerkt door een verandering van het

(10)

functioneren, waarbij symptomen in een periode van twee weken aanwezig dienen te zijn. Gedacht kan worden aan gevoelens van waardeloosheid, een verlies van interesse of plezier in activiteiten, gewichtstoename of juist vermindering, moeheid of terugkerende gedachten aan de dood (Reichart, 2007). Bij kinderen en adolescenten is daarnaast opvallend dat er sprake kan zijn van enkel een geprikkelde stemming, agitatie of risicovol gedrag (Conijn & Ruiter, 2011; Reichart, 2007), in plaats van een sombere stemming zoals gebruikelijk is bij volwassenen (Reichart, 2007; Kessler, Avenevoli, & Merikangas, 2001), Tijdens de kindertijd komt een depressie in gelijke mate bij jongens en meisjes voor. Deze verdeling verandert gedurende de adolescentie (Keenan & Hipwell, 2005). Meisjes zijn bevattelijk voor een depressie (Boendermaker, 2001; Piko, Fitzpatrick, & Wright, 2005) en hebben vanaf de adolescentie tweemaal zoveel kans op een depressie dan jongens (Cyranowski, Frank, Young, & Shear, 2000).

Hoewel een depressie doorgaans vanzelf over gaat, is het risico op terugval hoog (De Wit, 1997). Zo blijkt het risico voor een tweede depressieve episode 70%. Daarnaast wordt gesteld dat elke bijkomende episode, de kans op een volgende episode verhoogt (Conijn & Ruiter, 2011). Het belang van vroegtijdige onderkenning van een depressie wordt, naast het bovengenoemde risico op terugval, ook gevonden in het gegeven dat een onbehandelde depressie gevolgen heeft op de ontwikkeling van een kind. Dit kan nadelige lange termijn gevolgen met zich meebrengen. Zo kunnen kinderen leerachterstanden opdoen, een negatief zelfbeeld ontwikkelen, moeite ondervinden met sociale contacten en relaties en is er sprake van een verhoogd suïcide risico (De Wit, 1997). Ook hanteren kinderen met depressieve kenmerken emotieregulatie strategieën die niet constructief zijn voor herstel, of dit zelfs in de weg staan. Wanneer depressieve gevoelens niet gesignaleerd en behandeld worden, dan kan dit een belemmering vormen voor het groeiproces betreffende emotieregulatie (Reijntjes, Stegge, Meerum Terwogt, Kamphuis, & Telch, 2006). Het risico op conflicten wordt groter als kinderen niet in staat zijn hun emoties te reguleren (Hodgson & Wertheim, 2007). Tot slot blijkt dat een depressie een verhoogd risico met zich meebrengt op de ontwikkeling van een bipolaire stoornis (Geller, Zimerman, Williams, Bolhofner, & Craney, 2001). Gesteld wordt dat wegens de ongunstige prognose en bijkomende risico’s vroegtijdige herkenning, adequate diagnostiek en behandeling van belang zijn (De Wit, 1997).

Depressieve klachten en agressie in de gesloten hulpverlening

Hoewel cijfers betreffende de prevalentie verschillen, is bekend dat jongeren die te maken hebben met de gesloten jeugdhulpverlening vaker depressieve klachten hebben. Zo tonen

(11)

Domalanta, Risser, Roberts, en Risser (2003) dat 25% van de jongeren in de gesloten jeugdhulpverlening symptomen van een milde depressie vertoont en 22% van de jongeren symptomen van een ernstige depressie laat zien, waarbij geen verschillen tussen seksen gevonden worden. Vermeiren (2003) schat de prevalentie van een depressie bij jongeren in de gesloten jeugdhulpverlening tussen de 11% en 33%, waarbij daarnaast geschat wordt dat 50% van de jongeren milde depressieve kenmerken vertoont. Gedacht wordt dat zowel de nieuwe regels waaraan jongeren zich moeten leren conformeren, als alle nieuwe indrukken deze depressieve gevoelens (mede) kunnen veroorzaken (Domalanta et al., 2003). Korf, Benschop, Blom, en Steen (2012) spreken van een stijging betreffende internaliserende problematiek onder jongeren die verdacht worden van een delict, waarbij depressie als voorbeeld wordt gegeven. Hoewel deze stijging mogelijk te wijten is aan factoren zoals een verbetering betreffende diagnostiek of een trend om diagnoses eerder toe te kennen, kan dit ook een daadwerkelijke toename aan psychische problematiek weergeven.

Ondanks dat Domalanta en collega’s (2003) geen verschillen tussen seksen betreffende de mate van een depressie vonden, zijn er diverse onderzoeken die aantonen dat voornamelijk meisjes in de gesloten jeugdhulpverlening depressieve klachten vertonen (Abram et al., 2003; Boendermaker, 2001; Teplin et al., 2002; Vermeiren, 2003; Wasserman, McReynolds, Ko, Katz, & Carpenter, 2005) en dat de mate van psychische problematiek bij meisjes zeer zorgelijk is (Lederman, Dakof, Larrea, & Li, 2004). Aangetoond is dat een depressie ook bij delinquente jongens voorkomt (Van Rossum & Van der Steege, 2009; White et al., 2010). Aannemelijk is dat jongens depressieve gevoelens meer onderdrukken of verborgen houden, zoals ook naar voren is gekomen uit onderzoek bij gedetineerde mannen (Grounds & Jamieson, 2003). De verborgen gevoelens zijn minder zichtbaar voor anderen, wat kan resulteren in onderrapportage. Ook wordt gesteld dat jongeren in de adolescentiefase depressieve klachten bij zichzelf vaak niet herkennen of juist verhullen met antisociaal gedrag (Timbremont & Braet, 2005), waarmee duidelijk wordt dat er ook bij zelfrapportages van jongeren sprake kan zijn van onderrapportage.

Depressieve klachten en agressie kunnen samengaan (Ben-Amos, 1992; Knox, King, Hanna, Logan, & Ghaziuddin, 2000). Zo toont Ben-Amos (1992) dat de comorbiditeit van depressie en agressie bij kinderen en adolescenten varieert tussen de 23% en 37%. Dit samengaan van depressieve klachten en agressie kan uitgelegd worden op diverse manieren. Gezien prikkelbaarheid een symptoom is van een depressie bij jongeren (Reichart, 2007), kunnen irritaties eerder afgereageerd worden op de omgeving. Ook kan een depressie comorbide voorkomen met gedragsstoornissen (Meller & Borchardt, 1996) en antisociaal

(12)

gedrag (Timbremont & Braet, 2005; Vermeiren, 2003), zich uitend met agressie. Tot slot kunnen gedeelde externe factoren, zoals blootstelling aan geweld, leiden tot zowel depressieve klachten als agressie (Knox et al., 2000).

Adequate signalering van comorbiditeit van depressieve klachten en agressie is van belang. Gezien een depressie zowel kan samengaan met agressie (Knox et al., 2000), als met antisociaal gedrag (Timbremont & Braet, 2005), wordt echter gesuggereerd dat een depressie niet altijd gesignaleerd wordt door derden. Internaliserende stoornissen, waar een depressie toe behoort, zijn namelijk meer ‘naar binnen’ gericht (Hamerlynck et al., 2006) en daarmee mogelijk minder opvallend. Daarnaast herkennen jongeren depressieve klachten niet altijd bij zichzelf of verhullen dit met antisociaal gedrag (Timbremont & Braet, 2005), wat het adequaat signaleren van depressieve klachten opnieuw bemoeilijkt. Echter, aangetoond is dat een depressie een verhoogd risico op suïcide met zich meebrengt en er vaker sprake is van middelenmisbruik onder depressieve jongeren (Vermeiren, 2003). Ook kan de aanwezigheid van psychopathologie de behandelmotivatie nadelig beïnvloeden (Van Binsbergen, Knorth, Klomp, & Meulman, 2001), terwijl de behandelmotivatie juist van belang is voor de effectiviteit van een behandeling (Van der Helm, 2011). Tot slot is aangetoond dat een toename aan psychopathologie kan leiden tot een toename van agressie (Hamerlynck et al., 2006; Knox et al., 2000), waarvan reeds bekend is dat dit een problematisch aandachtspunt is in de gesloten jeugdhulpverlening (Van der Broek, 2012; Van der Helm, 2011).

Onderzoeksvragen en hypothesen

Het huidige onderzoek is cross-sectioneel van aard en onderzoekt in hoeverre er sprake is van een verband tussen depressieve klachten die jongeren ervaren en agressie die zij rapporteren. Hiermee wordt de vraag ‘In hoeverre is er sprake van een verband tussen depressieve klachten en het rapporteren van directe en indirecte agressie bij jongens en meisjes in de gesloten jeugdhulpverlening?’ beantwoord. Participanten zijn jongens en meisjes die op civiel- of strafrechtelijke titel in de gesloten jeugdhulpverlening zijn geplaatst. Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen de verschillende plaatsingstitels, vanwege overeenkomsten in problematiek en achtergrond van de jongeren (Goderie, Steketee, Mak, & Wentink, 2004). Wel zal er onderscheid gemaakt worden in geslacht, gezien internaliserende problematiek meer voorkomt bij meisjes en externaliserende problematiek meer voorkomt bij jongens (Piko et al., 2005). Verwacht wordt dat meisjes in grotere mate depressieve klachten ervaren (hypothese 1). Gezien jongens en meisjes agressie doorgaans op verschillende wijze uiten (Card et al., 2008), wordt onderzocht of er sekseverschillen bestaan in de uitingswijze van

(13)

agressie. Verwacht wordt dat jongens meer directe agressie rapporteren (hypothese 2, omdat jongens voornamelijk fysieke agressie hanteren (Card et al., 2008; Woltring, 2003). Daarnaast wordt verwacht dat meisjes meer indirecte agressie rapporteren (hypothese 3), omdat vrouwen doorgaans meer verborgen agressie hanteren (Archer & Coyne 2005; Bjőrkqvist, 1994). Ook is aangetoond dat meisjes in de adolescentiefase doorgaans meer indirecte agressie vertonen (Archer, 2004). Gezien agressie en depressie comorbide voor lijken te kunnen komen (Knox et al., 2000) en een depressie samen kan gaan met antisociaal gedrag (Timbremont & Braet, 2005), wordt er een verband verwacht tussen depressieve klachten en directe agressie (hypothese 4), net als een verband tussen depressieve klachten en indirecte agressie (hypothese 5). Hieruit voortvloeiend zullen jongens en meisjes met elkaar vergeleken worden, waarbij onderzocht wordt of de samenhang tussen depressieve klachten en (directe en indirecte) agressie verschilt. Verwacht wordt dat de samenhang tussen depressieve klachten bij jongens sterker is voor directe agressie, dan bij meisjes (hypothese 6), omdat mannen voornamelijk fysieke agressie lijken te hanteren (Card et al., 2008; Woltring, 2003). Daarnaast wordt verwacht dat de sterkte van de samenhang tussen depressieve klachten en indirecte agressie sterker is voor meisjes (hypothese 7), gezien meisjes mogelijk meer verborgen agressie vertonen (Archer, 2004; Archer & Coyne 2005; Bjőrkqvist, 1994). Tot slot wordt er, voor jongens en meisjes apart, onderzocht of de samenhang van depressieve klachten sterker is voor directe of indirecte agressie. Bij jongens wordt een sterkere samenhang verwacht tussen depressieve klachten en directe agressie (hypothese 8), gezien mannen voornamelijk fysieke agressie hanteren (Card et al., 2008; Woltring, 2003). Bij meisjes wordt een sterkere samenhang tussen depressieve klachten en indirecte agressie verwacht (hypothese 9), omdat meisjes eerder een verborgen vorm van agressie hanteren, dan directe agressie (Archer, 2004; Archer & Coyne 2005; Bjőrkqvist, 1994).

Methode

Participanten

Participanten van het huidige onderzoek deden mee aan het grootschalig longitudinale Leefklimaatonderzoek van de Universiteit van Amsterdam en Hogeschool Leiden, waarin het leefklimaat binnen de residentiële jeugdzorg in Nederland onderzocht wordt. De gegevens van 236 participanten zijn gebruikt, waarvan 150 participanten zich in een Jeugdzorgplus instelling bevinden en 86 participanten in een JJI. 183 participanten waren van het mannelijke

(14)

geslacht en 53 van het vrouwelijke geslacht. De gemiddelde leeftijd was 16.12 jaar (SD = 1.70).

Procedure

Ten behoeve van de huidige studie zijn gegevens gebruikt van het eerder beschreven Leefklimaatonderzoek. Voor het Leefklimaatonderzoek vond dataverzameling van de kwalitatieve en kwantitatieve data plaats middels drie metingen, gedurende het verblijf van de participanten binnen een residentiële instelling. De instrumenten, bestaande uit een vragenlijst en een semi- gestructureerd interview zijn afgenomen door getrainde studenten. Achteraf kregen participanten een bescheiden beloning. Voor de huidige studie is enkel de kwantitatieve data vanuit het eerste meetmoment gebruikt, gezien meisjes, in vergelijking met het tweede en derde meetmoment, op het eerste meetmoment het meest vertegenwoordigd waren. Hierdoor zijn uitspraken betreffende sekseverschillen mogelijk.

Instrumenten

Schaal depressieve klachten

De schaal voor depressieve klachten is gevormd door middel van een confirmatieve factoranalyse. Items die overeenkomsten vertoonden met symptomen van een depressie, zoals beschreven in de vierde editie van de Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (DSM-IV-TR; American Psychiatric Association, 2000), zijn opgenomen in de schaal. Daarnaast zijn items opgenomen die gebaseerd zijn op de Children’s Depression Inventory (CDI), een screenings- instrument gericht op een depressieve episode bij kinderen (Kovacs, 2002). De schaal voor depressieve klachten bestaat uit 7 items die beantwoord kunnen worden op een 5 puntsschaal (1 = Helemaal niet van toepassing, 2 = Een beetje niet, 3 = Er tussen in, 4 = Een beetje wel, 5= Helemaal wel van toepassing). Alle gebruikte items zijn aanvullingen op het vraagstuk ‘Als er iets ergs gebeurt …’ Het item ‘Wil ik alleen zijn’ is passend binnen de depressieve schaal, gezien terugtrekken een kenmerk is van een depressie bij adolescenten (De Wit, 1997). Ook bevat de CDI daarnaast een item dat gericht is op een (beperkte) mate van contact met anderen (Kovacs, 2002). Het item ‘Word ik somber’ is toegevoegd, omdat een depressieve, neerslachtige stemming een kenmerk is van een depressie (APA, 2000; De Wit, 1997; Kovacs, 2002; Reichart, 2007). De items ‘Word ik boos op anderen’ en ‘Reageer ik mijn spanningen af’ passen bij een depressieve stemming, gezien prikkelbaarheid een kenmerk is van een depressie bij adolescenten (Reichart, 2007). Daarnaast bevat de CDI items die gericht zijn op ongehoorzaamheid en het maken van ruzie met anderen (Kovacs, 2002).

(15)

De items ‘Ga ik piekeren over vroeger’ en ‘Kan ik alleen nog maar aan het probleem denken’ zijn toegevoegd aan de schaal, omdat cognitieve aspecten zoals een verminderd vermogen tot nadenken en concentratieproblemen kenmerkend zijn voor een depressie (APA, 2000). Het laatste item ‘Weet ik het even niet’ is passend binnen de depressieve schaal, gezien besluiteloosheid kenmerkend is voor een depressie (APA, 2000; Kovacs, 2002). Uit de confirmatieve factoranalyse kwam naar voren dat een één-factor model de voorkeur verdiende. Bovengenoemde items laden binnen een range van .495 tot .723. De schaal verklaart 38% van de totale variantie in depressieve klachten. De Cronbach’s alpha is .72, wat duidt op een acceptabele interne consistentie.

Directe en indirecte agressie

Voor het vaststellen van de mate van agressie en vijandigheid is gebruik gemaakt van de Buss-Durkee Hostility Inventory-Dutch (BDHI-D), een Nederlandse bewerking van de BDHI. De BDHI-D is een zelfrapportage instrument (Lange et al., 1995b), bestaande uit 40 items. Zowel de mate van directe agressie (16 items), indirecte agressie (19 items) als sociale wenselijkheid (5 items) worden vastgesteld met de BDHI-D. De meetpretentie van de schaal Directe Agressie is de mate waarin verbale of fysieke agressie voor een buitenstaander objectief is waar te nemen. De Cronbach’s alpha van de schaal Directe Agressie is .79, wat duidt op een acceptabele interne consistentie. De schaal Indirecte Agressie is gericht op naar binnen gerichte woede en ingehouden vijandigheid. De Cronbach’s alpha van de schaal Indirecte Agressie is .79, wat duidt op een acceptabele interne consistentie. Voorbeelditems betreffen ‘Als ik kwaad ben sla ik soms met deuren’, ‘Ik ben vaak boos zonder dat de anderen dat weten’ en ‘Vaak voel ik mij alsof ik ontplof’. Er kan geantwoord worden met ‘waar’, ‘?’ en ‘niet waar’. Het ‘?’ geeft weer dat de jongere het antwoord op de vraag niet weet. Getracht wordt om deze antwoordmogelijkheid zo min mogelijk door de participanten toe te laten passen. Een gemiddelde score werd toegekend wanneer deze antwoordmogelijkheid is gekozen.

Analyses

De data is geanalyseerd met behulp van SPSS-19. Alvorens het uitvoeren van de analyses is gecontroleerd of aan de aannames kon worden voldaan en is de data geschikt bevonden. Ten eerste werd gekeken naar de mate van depressieve klachten bij alle jongeren. Beschrijvende statistiek geeft gemiddelden van depressieve klachten voor jongens en meisjes apart weer. Aansluitend zijn significante verschillen vastgesteld tussen jongens en meisjes ten aanzien

(16)

van depressieve klachten door middel van een univariate covariantieanalyse (ANCOVA), waarbij leeftijd als covariaat fungeerde. Bij het volgende vraagstuk werd de mate van (directe en indirecte) agressie vastgesteld. Opnieuw geeft beschrijvende statistiek gemiddelden weer voor zowel jongens als meisjes, waarna significante verschillen tussen geslacht en (directe en indirecte) agressie via een univariate ANCOVA, met leeftijd als covariaat, zijn vastgesteld. Om te onderzoeken of er sprake was van een verband tussen depressieve klachten en (directe en indirecte) agressie, zonder dat er onderscheid werd gemaakt in geslacht, is een enkelvoudige lineaire regressieanalyse uitgevoerd. Depressieve klachten is hierbij de onafhankelijke variabele geweest, directe en indirecte agressie waren de afhankelijke variabelen. Het volgende vraagstuk was gericht op verschillen tussen jongens en meisjes. Onderzocht is of de sterkte van het verband tussen depressieve klachten en directe, dan wel indirecte agressie verschilde tussen jongens en meisjes. Antwoord is verkregen via een Fisher’s Z toets. Tot slot zijn enkelvoudige regressieanalyses uitgevoerd, voor jongens en meisjes apart, om de sterkte van het verband tussen depressieve klachten en (directe en indirecte) agressie per geslacht te onderzoeken.

Resultaten

Depressieve klachten, directe en indirecte agressie bij jongens en meisjes

In tabel 1 zijn de beschrijvende gegevens weergegeven van depressieve klachten, directe agressie en indirecte agressie voor jongens en meisjes. Duidelijk is geworden dat meisjes meer depressieve klachten rapporteerden (M = 20.81, SD = 5.18) in vergelijking met jongens (M = 18.62, SD = 5.61). Er was sprake van een klein effect (d = -.41). De covariaat leeftijd hing niet significant samen met de mate van depressieve klachten (F(1,233) = .087, p > .05). Betreffende directe agressie bleken er geen significante verschillen tussen jongens en meisjes. Tot slot werd duidelijk dat meisjes meer indirecte agressie rapporteerden (M = 38.30, SD = 6.42), in vergelijking met jongens (M = 33.87, SD = 7.61). Er was sprake van een middelgroot effect (d = -.63). De covariaat leeftijd hing niet significant samen met de mate van indirecte agressie (F(1,233) = .212, p > .05).

(17)

Tabel 1

Verschillen tussen jongens en meisjes in depressieve klachten, directe en indirecte agressie Geslacht Jongens M (SD) (N= 183) Meisjes M (SD) (N= 53) F p df sekse, df error ηρ² Depressieve klachten 18.62(5.61) 20.81(5.18) 6.51 .011 1, 233 .03 Directe Agressie 35.32(6.26) 37.13 (6.86) 2.25 .135 1, 233 .01 Indirecte Agressie 33.87(7.61) 38.30 (6.42) 12.20 .001 1, 233 .05

Het verband tussen depressieve klachten, directe en indirecte agressie

Om te toetsen of er sprake was van een verband tussen depressieve klachten en (directe en indirecte) agressie, zonder dat er onderscheid werd gemaakt in geslacht, is gebruik gemaakt van een enkelvoudige regressieanalyse. Resultaten zijn weergegeven in tabel 2.

Tabel 2

Het verband tussen depressieve klachten en directe en indirecte agressie

Variabele Directe Agressie Indirecte Agressie

SE B β SE B β

.07 .21** .05 .07 .56** .31

Constante 31.08 20.47

Depressieve klachten .24 .75

Noot. ** = p < .001. N = 236

Er bleek sprake van een klein, maar significant positief verband tussen depressieve klachten en directe agressie. Er werd 4.5% van de totale variantie in directe agressie mee verklaard. Daarnaast bleek er sprake van een significant positief verband tussen depressieve klachten en

(18)

indirecte agressie. Er werd 30.8% van de totale variantie in indirecte agressie mee verklaard. Hieruit afgeleid bleek dat meer depressieve klachten voornamelijk samenhingen met meer indirecte agressie.

Het verband tussen depressieve klachten en directe en indirecte agressie bij jongens en meisjes

Onderzocht is of de sterkte van het verband van depressieve klachten en (directe en indirecte) agressie tussen jongens en meisjes verschilde. Er zijn geen significante verschillen gevonden tussen jongens en meisjes in de sterkte van het verband tussen depressie klachten en directe agressie (Fisher’s Z = .31, p > .05) en tussen depressieve klachten en indirecte agressie (Fisher’s Z = -.35, p > .05).

Tot slot zijn er separate enkelvoudige regressieanalyses voor jongens en meisjes uitgevoerd, om de sterkte van het verband tussen depressieve klachten en directe en indirecte agressie per geslacht te onderzoeken. Tabel 3 toont de resultaten van deze analyses voor jongens, tabel 4 toont de resultaten voor meisjes. Gebleken is dat er voor jongens sprake was van een zwak, maar positief verband tussen depressieve klachten en directe agressie, waarmee 3.8% van de totale variantie in directe agressie werd verklaard. Daarnaast was er bij jongens sprake van een positief significant verband tussen depressieve klachten en indirecte agressie. Er werd 27.9% van de variantie in indirecte agressie bij jongens verklaard. Voor meisjes gold dat er enkel sprake was van een positief significant verband tussen depressieve klachten en indirecte agressie, waarmee 31.3% van de totale variantie in indirecte agressie werd verklaard. Er was bij meisjes geen significant verband tussen depressieve klachten en directe agressie.

Tabel 3

Het verband tussen depressieve klachten en directe en indirecte agressie bij jongens

Variabele Directe Agressie Indirecte Agressie

SE B β SE B β .08 .21* .04 .09 .53** .28 Constante 31.02 20.45 Depressieve klachten .23 .72 Noot. * = p < .05, ** = p < .001. 18

(19)

Tabel 4

Het verband tussen depressieve klachten en directe en indirecte agressie bij meisjes

Variabele Directe Agressie Indirecte Agressie

SE B β SE B β

.18 .16 - .14 .57** .33

Constante 32.74 23.57

Depressieve klachten .21 .71

Noot. ** = p < .001. R² bij Directe Agressie is niet vermeld, vanwege geen significant verband.

Discussie

Het doel van de huidige studie was inzicht te verkrijgen in het verband tussen depressieve klachten die jongeren ervaren en agressie die zij rapporteren, en naar verschillen tussen jongens en meisjes hierin. Alle participanten bevonden zich in een JJI of een JeugdzorgPlus instelling.

Voorafgaand aan het onderzoek werd verondersteld dat meisjes meer depressieve klachten en meer indirecte agressie zouden rapporteren, in vergelijking met jongens. Beide veronderstellingen zijn bevestigd door de verkregen onderzoeksresultaten. Tevens is gebleken, opnieuw in overeenstemming met de verwachtingen, dat er zowel sprake was van een significant verband tussen depressieve klachten en directe agressie, als tussen depressieve klachten en indirecte agressie. Opgemerkt moet worden dat de samenhang tussen depressieve klachten en directe agressie gering was. Hieruit afgeleid blijkt dat depressieve klachten sterker samenhangen met indirecte agressie, dan met directe agressie. Ook is onderzocht, voor jongens en meisjes apart, of de samenhang van depressieve klachten sterker is voor directe of indirecte agressie. Bij meisjes is gebleken dat er sprake is van een sterkere samenhang tussen depressieve klachten en indirecte agressie, dan tussen depressieve klachten en directe agressie. Dit was in overeenstemming met de verwachtingen.

Voor een aantal hypotheses is geen bewijs gevonden. Hoewel verwacht werd dat jongens meer directe agressie zouden rapporteren dan meisjes, zijn er geen significante verschillen gevonden tussen jongens en meisjes en de mate van directe agressie. Dit resultaat is opvallend, gezien er doorgaans overeenstemming lijkt te bestaan dat voornamelijk jongens

(20)

directe agressie hanteren (Card et al., 2008; Kohnstamm, 2009; Woltring, 2003). Een mogelijke verklaring kan gevonden worden in de onderzochte, specifieke doelgroep. Bekend is dat zowel jongens als meisjes, zich bevindend in een JJI of JeugdzorgPlus instelling, zich kenmerken door ernstige gedragsproblemen (Abram et al., 2003) en dat meisjes uit JJI’s in toenemende mate directe agressie hanteren (Hamerlynck et al., 2006). Ook kan een verklaring gevonden worden in het zogenoemde ‘drempel effect’. Gesteld wordt dat meisjes, in vergelijking met jongens, aan meer risicofactoren moeten worden blootgesteld, voordat zij delinquent gedrag gaan vertonen. Wanneer meisjes deze ‘drempel’ echter overschrijden, dan is het storende of delinquente gedrag vaak zeer ernstig van aard (Loeber & Keenan, 1994; Wong, Slotboom & Bijleveld, 2010). Aannemelijk is dat de specifieke, gecompliceerde doelgroep, waarbij bij zowel jongens als meisjes sprake is van ernstige gedragsproblemen, ertoe geleid heeft dat er geen significante sekseverschillen zijn gevonden betreffende de mate van directe agressie.

Tevens werden er verschillen verwacht tussen jongens en meisjes betreffende de sterkte van het verband tussen depressieve klachten en directe agressie. Verondersteld werd dat de sterkte van dit verband bij jongens groter zou zijn, maar dit bleek niet het geval. Aansluitend werd verwacht dat de samenhang tussen depressieve klachten en indirecte agressie bij meisjes sterker zou zijn dan bij jongens. Opnieuw bleek er geen sprake van significante sekseverschillen. De gevonden resultaten tonen aan dat depressieve klachten bij jongens en meisjes op vergelijkbare wijze samenhangt met directe en indirecte agressie. Hoewel de resultaten niet in overeenstemming zijn met de eigen verwachtingen wordt er gelijkenis gevonden met eerder onderzoek. Zo vonden Knox en collega’s (2000) geen verschillen betreffende de uitingswijze van directe en indirecte agressie bij een klinische populatie depressieve jongens en meisjes. Gesteld wordt dat meisjes meer fysieke agressie zijn gaan vertonen. Ook wordt aangedragen dat de mate van psychopathologie bij de klinische populatie dermate ernstig is, waardoor sekseverschillen verminderen (Knox et al., 2000).

Tot slot werd bij jongens een sterkere samenhang verwacht tussen depressieve klachten en directe agressie, dan met indirecte agressie. Echter, gebleken is dat depressieve klachten bij jongens samenhangt met zowel directe agressie als met indirecte agressie. Benoemd moet worden dat de samenhang met indirecte agressie hierbij sterker is. Wat bijgedragen kan hebben aan het gevonden resultaat is dat openlijke opstandigheid en agressie meer beheersmatig werken in de hand kan werken (De Lange, Van Dam, Dresen, Geurts, & Knorth, 2011). Gesteld wordt dat jongeren aan het begin van een opname depressieve klachten ervaren, vanwege alle nieuwe regels en indrukken (Domalanta et al., 2003).

(21)

Aannemelijk is dat jongens depressieve klachten ervaren, maar hun frustraties trachten binnen te houden om consequenties te voorkomen. Dit kan resulteren in een hogere mate van indirecte agressie.

Dit onderzoek kent een aantal beperkingen. Ten eerste is van belang te noemen dat de huidige studie een cross-sectioneel karakter heeft, gezien de gebruikte data afkomstig is van een enkel meetmoment. Hierdoor kan niet over causale verbanden gesproken worden en zijn toekomstige voorspellingen niet mogelijk. Daarnaast is data van een eerste meetmoment gebruikt. Mogelijk zijn jongeren aan het begin van een opname in de gesloten jeugdhulpverlening, (nog) niet gewend zich te conformeren aan de geldende regels (Domalanta et al., 2003). Ook bevinden zij zich in een nieuwe omgeving, met nieuwe indrukken. Dit kan leiden tot een toename aan emoties, zoals woede, frustratie of verdriet. Mogelijk heeft dit de resultaten betreffende depressieve klachten en directe en indirecte agressie beïnvloed. Bij de huidige studie is niet zichtbaar of depressieve klachten en (directe en indirecte) agressie toe- of juist afnemen gedurende de plaatsing, omdat er geen verschillende meetmomenten zijn gebruikt. Tot slot is van belang te noemen dat, om te mogen spreken van een depressie, symptomen minimaal twee weken zichtbaar moeten zijn (Reichart, 2007). Gedurende het huidige onderzoek is niet mogelijk geweest om de duur van symptomen vast te stellen, waardoor enkel gesproken kan worden over depressieve klachten.

Toekomstig onderzoek is gebaat bij het hanteren van diverse meetmethodes en zou resultaten niet enkel moeten baseren op zelfrapportage. Gebleken is namelijk dat verschillen betreffende agressie tussen jongens en meisjes meer accuraat worden waargenomen wanneer (ook) gebruik wordt gemaakt van observaties (Card et al., 2008). Vervolgonderzoek zou zich verder kunnen verdiepen in het verband tussen depressieve klachten en (directe, indirecte) agressie. Gesuggereerd wordt om, met het gebruik van meerdere meetmomenten, te onderzoeken of een afname in depressieve klachten samenhangt met een afname in (directe, indirecte) agressie.

Een aantal belangrijke bevindingen zijn zichtbaar geworden middels de huidige studie. Ten eerste is de aanwezigheid van depressieve klachten bij een specifieke en gecompliceerde doelgroep aangetoond. Daarnaast is aangetoond dat er sprake is van een verband tussen depressieve klachten en directe agressie, maar voornamelijk tussen depressieve klachten en indirecte agressie. Ook zijn er geen sekseverschillen gevonden betreffende de sterkte van het verband tussen depressieve klachten en (directe en indirecte) agressie. Tot slot is van belang te benoemen dat voor zowel jongens als meisjes met depressieve klachten, het verband sterker is met indirecte agressie in vergelijking met directe agressie. Deze bevindingen geven

(22)

aanknopingspunten voor de praktijk. De verborgenheid van zowel depressieve klachten als indirecte agressie leidt ertoe dat hulpverleners zeer alert behoren te zijn op de aanwezigheid van verborgen emoties en opgekropte agressie, bij zowel jongens als meisjes. Vroege signalering kan mogelijk gestimuleerd worden door het gebruik van een screening instrument gericht op depressieve klachten, of deskundigheidsbevordering van medewerkers.

Bewustwording van en het hebben van aandacht voor depressieve klachten is van belang, vanwege meerdere relevante motieven. Hulpverleners dragen de verantwoordelijkheid voor het waarborgen van de veiligheid en het bieden van een passende behandeling aan jongeren die opgenomen zijn in de gesloten jeugdhulpverlening. Bij jongeren met depressieve klachten is er sprake van een veiligheidsaspect, gezien een depressie gekenmerkt kan worden door terugkerende gedachten aan de dood of daadwerkelijk resulteert in (een poging tot) suïcide (Reichart, 2007). Ook kunnen jongeren met depressieve klachten emotieregulatie strategieën hanteren die niet constructief zijn voor herstel, of dit zelfs in de weg staan (Reijntjes et al., 2006). Tot slot kan de aanwezigheid van psychopathologie, zoals stemmingsstoornissen, de contactname met hulpverleners nadelig beïnvloeden (Binsbergen, 2001). Gesteld wordt dat een positieve contactname met betrokken hulpverleners van belang is voor de behandelmotivatie (Binsbergen, 2001; Boendermaker, Van Rooijen, & Berg, 2012), wat weer invloed is op het behandelsucces (Binsbergen, 2001). Dit stuurt nogmaals aan op het adequaat signaleren van depressieve klachten en opgekropte woede bij jongeren. Wanneer hulpverleners depressieve klachten bij jongeren signaleren, kan mogelijk een gedeelte van de (geuite) agressie, waarvan bekend is dat dit een problematisch aandachtspunt is in de gesloten jeugdhulpverlening, ondervangen worden (Van der Helm, 2011). Duidelijk is geworden dat systematische aandacht voor de mate van (verborgen) psychopathologie bij jongeren van groot belang is, zodat passende en adequate hulpverlening geboden kan worden.

Literatuurlijst

Abram, K.M., Teplin, L.A., McClelland, G.M., & Dulcan, M.K. (2003). Comorbid psychiatric disorders in youth in juvenile detention. American Medical Association, 60, 1097-1108.

American Psychiatric Association. (2000). Diagnostic and statistical manual of mental disorders (4th ed., text rev.). Washington, DC: Auteur.

Archer, J. (2004). Sex differences in aggression in real-world settings: A meta-analytic review. Review of General Psychology, 8, 291-322. Doi: 10.1037/1089-2680.8.4.291.

(23)

Archer, J., & Coyne, S.M. (2005). An integrated review of indirect, relational, and social aggression. Personality and Social Psychology Review, 9, 212-230.

Ben-Amos, B. (1992). Depression and conduct disorders in children and adolescents: A review of the literature. Bulletin of the Menninger Clinic, 56, 188-208.

Bjőrkqvist, K. (1994). Sex differences in physical, verbal and indirect aggression: A review of recent research. Sex roles, 30, 177-188.

Boendermaker, L. (2001). Behandeling van antisociaal gedrag in justitiële behandelinrichtingen voor jongeren. Kind en Adolescent, 22, 242-256.

Boendermaker, L., Van Rooijen, K., & Berg, T. (2012). Residentiële Jeugdzorg: Wat werkt? Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut (NJi).

Conijn, B., & Ruiter, M. (2011). Preventie van depressie. Factsheet 2011. Utrecht: Trimbos Instituut, Netherland Institute of Mental Health and Addiction.

Cook, E.P. (1990). Gender and psychological distress. Journal of Counseling & Development, 68, 371-375.

Cyranowski, J.M., Frank, E., Young, E., & Shear, M.K. (2000). Adolescent onset of the gender difference in lifetime rates of major depression. A theoretical model. Archives of General Psychiatry, 57, 21-27.

De Lange, M., Van Dam, C., Dresen, C., Geurts, E., & Knorth, E. (2011). Effectieve zorg voor jongeren met ernstige gedragsproblemen. Doorgaande zorg na JeugdzorgPlus. Jeugd en Co, 4, 8-18.

DeLisi, M., Trulson, C.R., Marquart, J.W., Drury, A.J., & Kosloski, A.E. (2011). Inside the prison black box: Toward a life course importation model of inmate behavior. International Journal of Offender Therapy and Comparative Criminology, 55, 1186- 1207. Doi: 10.1177/0306624X11383956.

Domalanta, D.D., Risser, W.L., Roberts, R.E., & Risser, J.M.H. (2003). Prevalence of depression and other psychiatric disorders among incarcerated youths. Journal of American Academy Child Adolescent Psychiatry, 42, 477-484.

Doi: 10.1097/01.CHI.0000046819.95464.0B.

Eisenberg, N., Cumberland, A., Spinrad, T.L., Fabes, R.A., Shephard, S.A., Reiser, M., … Guthrie, I.K. (2001). The relations of regulation and emotionality to children’s externalizing and internalizing problem behavior. Child Development,4, 1112-1134. Everink, E.L.B. (2011). Justitiële Jeugdinrichtingen. In N. Duits, & J.A.C. Bartels (Red.),

Wetgeving, zorgveld en praktijk. Jeugdpsychiatrie en recht (pp. 216-223). Assen: Koninklijke Van Gorcum BV.

(24)

Geller, B., Zimerman, B., Williams, M., Bolhofner, K., & Craney, J.L. (2001). Bipolar disorder at prospective follow-up of adults. Who had pre-pubertal major depressive disorder. American Journal of Psychiatry, 158, 125-127.

Goderie, M., Steketee, M., Mak, J., & Wentink, M. (2004). Samenplaatsing van jongeren in Justitiële Jeugdinrichtingen. Utrecht: Verwey Jonker Instituut.

Gover, A.R., MacKenzie, D.L., & Armstrong, G.S. (2000). Importation and deprivation explanations of juveniles’ adjustment to correctional facilities. International Journal of Offender Therapy and Comparative Criminology, 44, 450-467.

Gross, J.J., & John, O.P. (2003). Individual differences in two emotion regulation processes: Implications for affect, relationships, and well-being. Journal of Personality and Social Psychology, 85, 348-362.

Hamerlynck, S.M.J.J., Doreleijers, Th.A.H., Cohen-Kettenis, P.T., Vermeiren, R., & Nauta-Jansen, L.M.C. (2006). Agressie en psychische stoornissen bij meisjes in

justitiële jeugdinrichtingen. Amsterdam: VUmc/ De Bascule.

Hodgson, L.K., & Wertheim, E.H. (2007). Does good emotion management aid forgiving? Multiple dimensions of empathy, emotion management and forgiveness of self and others. Journal of Social and Personal Relationships, 24, 931-949.

Doi: 10.1177/0265407507084191.

Keenan, K., & Hipwell, A.E. (2005). Preadolescent clues to understanding depression in girls. Clinical Child and Family Psychology Review, 8, 89-105.

Doi: 10.1007/s10567-005-4750-3.

Kessler, R.C., Avenevoli, S., & Merikangas, K.R. (2001). Mood disorders in children and adolescents: An epidemiologic perspective. Society of Biological Psychiatry, 49, 1002-1014.

Korf D.J., Benschop A., Blom T. & Steen, M. (2012). Minder ernstig. Vaker gestraft. Een onderzoek naar de aard en kwalificatie van jeugdcriminaliteit. Amsterdam: Rozenberg Publishers.

Kovacs, M. (2002). CDI. Children’s Depression Inventory. Handleiding. Amsterdam: Harcourt Test Publishers.

Lange, A., Hoogendoorn, M., Wiederspahn, A., & De Beurs, E. (1995a). Buss-Durkee Hostility Inventory-Dutch. Handleiding, Verantwoording en normering van de Nederlandse Buss-Durkee Agressievragenlijst. Lisse: Amsterdam en Swets & Zeitlinger B.V.

(25)

Lange, A., Pahlich, A., Sarucco, M., Smits, G., Dehghani, B., & Hanewald, G. (1995b). Psychometric characteristics and validity of the Dutch adaptation of the Buss-Durkee Hostility Inventory (the BDHI-D). Behaviour Research and Therapy, 33, 223-227. Lederman, C.S., Dakof, G.A., Larrea, M.A., & Li, H. (2004). Characteristics of adolescent

females in juvenile detention. International Journal of Law and Psychiatry, 27, 321-337. Doi:10.1016/j.ijlp.2004.03.009.

Loeber, R., & Keenan, K. (1994). Interaction between conduct disorder and its comorbide conditions: Effects of age and gender. Clinical Psychology Review, 14, 497-523.

Meller, W.H., & Borchardt, C.M. (1996). Research report. Comorbidity of major depression and conduct disorder. Journal of affective disorders, 39, 123-126.

Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. (2011). Kamerstuk JeugdzorgPlus (Kenmerk nummer J/GJ-3058315). Geraadpleegd op http://www.rijksoverheid.nl.

Piko, B.F., Fitzpatrick, K.M., & Wright, D.R. (2005). A risk and protective factors framework for understanding youth’s externalizing problem behavior in two different cultural settings. European Child& Adolescent Psychiatry, 14, 95-103.

Doi 10.1007/s00787- 005-0437-z.

Reichart, C.G. (2007). Stemmingsstoornissen. Depressie en dysthymie. In F.C. Verhulst, F. Verheij, & R.F. Ferdinand (Ed.), Kinder- en Jeugdpsychiatrie. Psychopathologie (348-363). Assen: Van Gorcum.

Reijntjes, A., Stegge, H., Meerum Terwogt, M., Kamphuis, J.H., & Telch, M.J. (2006). Emotieregulatie bij pre-adolescente kinderen. De rol van depressieve symptomen. Kind en Adolescent, 27, 137-146. Doi 10.1007/BF03060999.

Teplin, L.A., Abram, K.M., McClelland, G.M., Dulcan, M.K., & Mericle, A.A. (2002). Psychiatric disorders in youth in juvenile detention. Archives of general psychiatry, 59,1133-1143.

Timbremont, B. & Braet, C. (2005). Depressie bij kinderen en adolescenten. Recente inzichten. Kind en Adolescent, 26, 46-56. Doi 10.1007/BF03060940.

Valstar, H., Afman, T. (2012). JJI in getal, 2007-2011. Den Haag: Dienst Justitiële Inrichtingen. Ministerie van Veiligheid en Justitie.

Van Binsbergen, M.H., Knorth, E.J., Klomp, M., & Meulman, J.J. (2001). Motivatie voor behandeling bij jongeren met ernstige gedragsproblemen in de intramurale justitiële jeugdzorg. Kind en Adolescent, 4, 193-203. Doi: 10.1007/BF03060824.

(26)

Van Dam, C., Nijhof, K., Scholte, R., & Veerman, J.W. (2010). Evaluatie nieuw zorgaanbod. Gesloten jeugdzorg voor jongeren met ernstige gedragsproblemen. Nijmegen: Praktikon BV / Radboud Universiteit Nijmegen.

Van der Broek, T.C. (2012). Personeel in justitiële jeugdinstellingen en Jeugdzorgplus instellingen. Een verdieping van ongewenste omgangsvormen en de arbeidssituatie in 2012. Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum. Ministerie van Veiligheid en Justitie. Geraadpleegd op www.wodc.nl.

Van der Helm, P. (2011). First do no harm. Living group climate in secure juvenile correctional institutions (Academisch proefschrift). Vrije Universiteit Amsterdam: Amsterdam.

Van der Ploeg, J.D. (2011). Kinderen met antisociaal gedrag. In: De sociale ontwikkeling van het schoolkind (pp. 236-253). Houten: Bohn Stafleu van Loghum.

Van Rossum, J. & Van der Steege, M. (2009). De behandeling aan PIJ- jongeren versterkt. Onderzoek naar de problematiek, de benadering en de behandeling van PIJ- jongeren van justitiële jeugdinrichting De Heuvelrug, locatie Overberg. Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut (NJi).

Vermeiren, R. (2003). Psychopathology and delinquency in adolescents: A descriptive and developmental perspective. Clinical Psychology Review, 23, 277-318.

Vitaro, F., Brendgen, M., & Tremblay, R.E. (2002). Reactively and proactively aggressive children: Antecedent and subsequent characteristics. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 43, 495-505.

Vreugdenhil, C., Doreleijers, Th.A.H., Vermeiren, R., Wouters, L.F.J.M., & Van den Brink, W. (2004). Psychiatric disorders in a representative sample of incarcerated boys in the Netherlands. Journal American Academy Child Adolescent Psychiatry, 43, 97-104.

Wasserman, G.A., McReynolds, L.S., Ko, S.J., Katz, L.M., & Carpenter, J.R. (2005). Gender differences in psychiatric disorders at juvenile probation intake. American Journal of Public Health, 95, 131-137.

White, H.R., Shi, J., Hirschfield, P., Mun, E.Y., & Loeber, R. (2010). Effects of institutional confinement for delinquency on levels of depression and anxiety among male adolescents. Youth Violence and Juvenile Justice, 8, 295-313.

Doi: 10.1177/1541204009358657.

Woltring, L. (2003). Jongenspedagogiek? Opvoeden met gevoel voor sekseverschillen. Pedagogiek, 23, 175-181.

(27)

Wong, T.M.L., Slotboom, A., & Bijleveld, C.C.J.H. (2010). Risk factors for delinquency in adolescent and young adult females: A European view. European Journal of Criminology, 7, 266-284.

Zeman, J., Cassano, M., Perry-Parrish, C., & Stegall, S. (2006). Emotion regulation in children and adolescents. Developmental and Behavioral Pediatrics, 27, 155-168.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Trigonella foenum graecum (fenugreek) seed powder improves glucose homeostasis in alloxan diabetic rat tissues by reversing the altered glycolytic, gluconeogenic

A delay of an input signal to the power amplifier 1 is adjusted on the basis of the calculated delay to match timing of the input signal to the power amplifier 1 with a feedback

(C)2013,JPO&amp;INPIT;PROBLEM TO BE SOLVED: To improve distortion compensation accuracy of a power amplifier.SOLUTION: An LMS algorithm using a feedback signal that is an output

The results of the thesis, in particular the concept of a spatial structure and the proposed graph model, are a fundamental contribution to the discussion of spatial information at

Zowel het verschil tussen jongens en meisjes in de omgang met computers, het zelfvertrouwen dat ze hebben en de kennis en vaardigheden die verschillen bij beide groepen zijn redenen

Een kleine groep (N=11) kon niet volledig worden onderzocht, waardoor de groep uiteindelijk uit 218 meisjes bestond. Sociaaldemografische, psychopathologie- en

Om deze reden had dit onderzoek als doel deze karakteristieken na te gaan bij meisjes die geplaatst zijn in JJI’s , alsook te onderzoeken in welke mate er een verband bestaat

Tijdens de puberteit verandert het lichaam van jonge mensen en zie je ook uiterlijke ver- schillen. Het geslachtsorgaan van meisjes noemt